Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 389 Wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen en het verstrekken van een eenmalige tegemoetkoming voor energiekosten aan uitwonende studenten met een aanvullende beurs in 2023
Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 5 september 2023
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel I, onderdeel C, worden in het voorgestelde artikel 78ee, eerste lid, de
volgende begripsbepalingen in alfabetische volgorde ingevoegd:
leenfase: fase als bedoeld in artikel 4.7, derde lid, artikel 4.18, tweede lid, of artikel 5.2,
vierde lid van de Wet studiefinanciering 2000, waarin een student studiefinanciering
kan ontvangen in de vorm van een lening;
lening: studiefinanciering in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 4.7, derde lid,
artikel 4.18, tweede lid, of artikel 5.2, vierde lid van de Wet studiefinanciering
2000;
2
In artikel I, onderdeel C, wordt in het voorgestelde artikel 78ee onder vernummering
van het derde tot en met achtste lid tot vierde tot en met negende lid een lid ingevoegd,
luidende:
3. Onze Minister kan ambtshalve een eenmalige tegemoetkoming voor energiekosten verlenen
ter hoogte van een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag aan een student
die:
a. zich op 1 oktober 2023 in de leenfase bevindt;
b. in de laatste maand voor aanvang van de leenfase een aanvullende beurs ontving;
en
c. uiterlijk op 31 juli 2024 voor de maand oktober 2023 een lening heeft aangevraagd
en aan wie deze is toegekend.
3
In artikel I, onderdeel C, wordt in het voorgestelde artikel 78ee, zevende lid (nieuw),
onder vervanging van de punt door een puntkomma, na het onderdeel e een onderdeel
toegevoegd, luidende:
f. het gegeven of een student een lening heeft aangevraagd voor de maand oktober 2023,
en of die student in de laatste maand voor aanvang van de leenfase een aanvullende
beurs ontving.
Toelichting
In het voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig
categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen
en het verstrekken van een eenmalige tegemoetkoming voor energiekosten aan uitwonende
studenten met een aanvullende beurs in 20231 is in het voorgestelde artikel 78ee, tweede lid, een eenmalige tegemoetkoming energiekosten
2023 opgenomen voor studenten die voor de maand oktober 2023 een basisbeurs uitwonend
en een aanvullende beurs ontvangen. Daar vallen, zoals toegelicht in de memorie van
toelichting2 onder 2.2.2.3, studenten met alleen een rentedragende lening (en geen recht op basisbeurs
of aanvullende beurs) niet onder. Bij de Dienst Uitvoering Onderwijs is niet bekend
of studenten met alleen een rentedragende lening uit- of thuiswonend zijn en of zij
wel of geen recht hebben op een aanvullende beurs, omdat deze gegevens voor de toekenning
van de lening niet relevant zijn. Vanwege het ontbreken van deze gegevens over deze
groep was op het moment van indiening van het wetsvoorstel onvoldoende informatie
beschikbaar om te kunnen bepalen of het wenselijk en uitvoerbaar is om ook deze studenten
een eenmalige tegemoetkoming in de energiekosten te verstrekken.
Regeling voor studenten in de leenfase
De groep studenten die geen recht heeft op een basisbeurs en een aanvullende beurs
omdat zij langer over hun studie doen dan de nominale duur van hun studie, maar die
nog wel gebruik maken van de mogelijkheid van een rentedragende lening, wordt in deze
toelichting aangeduid als «studenten in de leenfase». Zoals in de brief van 3 juli
20233 is aangekondigd, heeft de regering in de afgelopen periode een ultieme poging gedaan
om te bezien of, en zo ja, hoe het mogelijk is om voor deze groep studenten selectiecriteria
te vinden die zo dicht mogelijk in de buurt komen bij de regeling voor studenten in
de basisbeursfase. Het resultaat daarvan is deze nota van wijziging, waarmee de regering
een passende en uitvoerbare regeling voor studenten in de leenfase aan het wetsvoorstel
toevoegt. Randvoorwaarde voor deze regeling was goede uitvoerbaarheid en, daarmee
samenhangend, de mogelijkheid van ambtshalve verstrekking van de tegemoetkoming. Dat
betekent ook dat voor de tegemoetkoming zal worden uitgegaan van reeds bij de uitvoerder
beschikbare gegevens.
Omdat over de studenten in de leenfase niet dezelfde gegevens beschikbaar zijn als
over studenten die een basisbeurs ontvangen (hierna: studenten in de basisbeursfase),
is het niet mogelijk gebleken om voor beide groepen exact dezelfde criteria te hanteren.
Daarom benaderen de criteria voor de studenten in de leenfase zoveel mogelijk de criteria
voor studenten in de basisbeursfase.
Dit heeft ertoe geleid dat het voorgestelde artikel 78ee met deze nota van wijziging
een nieuw derde lid krijgt. Daarmee wordt de bevoegdheid voor de Minister gecreëerd
om een eenmalige tegemoetkoming energiekosten 2023 toe te kennen aan studenten die
op peildatum 1 oktober 2023:
• geen recht hebben op een basisbeurs en aanvullende beurs,
• nog wel gebruik maken van de mogelijkheid van een rentedragende lening, en
• die in de laatste maand voordat de leenfase begon een aanvullende beurs ontvingen.
Deze tegemoetkoming wordt ambtshalve verstrekt, in mandaat door de Dienst Uitvoering
Onderwijs, op dezelfde wijze als de tegemoetkoming voor studenten met op peildatum
1 oktober 2023 een basisbeurs uitwonend en een aanvullende beurs (zoals geregeld in
het tweede lid van het voorgestelde artikel 78ee).
De criteria voor de groep studenten in de basisbeursfase zijn «uitwonende basisbeurs»
en «aanvullende beurs». Voor de groep studenten in de leenfase beschikt de Dienst
Uitvoering Onderwijs over deze beide gegevens niet. Het is daarmee niet mogelijk om
voor deze groep exact dezelfde criteria te hanteren als voor de groep in de basisbeursfase.
De regering heeft er daarom voor gekozen om voor de groep studenten in de leenfase
het criterium uitwonend los te laten en het criterium «aanvullende beurs» zoveel als
mogelijk te benaderen op basis van de laatst bekende gegevens op het moment dat de
student nog niet in de leenfase zat. De Dienst Uitvoering Onderwijs beschikt namelijk
wel over de informatie of studenten in de laatste maand voor aanvang van de leenfase
een aanvullende beurs hadden. Kort gezegd wordt hierbij dus het criterium «aanvullende
beurs» niet actueel, maar historisch toegepast.
Uitvoeringstechnisch heeft deze werkwijze als groot voordeel dat het uitsluitend gebaseerd
is op gegevens waarover de Dienst Uitvoering Onderwijs reeds beschikt. Dat betekent
dat geen opvraging, toetsing en vastlegging van externe gegevens nodig is en de tegemoetkoming
door de Dienst Uitvoering Onderwijs ambtshalve kan worden verstrekt. Ook betekent
dit dat de doorlooptijd aanzienlijk korter zal zijn: onder voorbehoud van tijdige
inwerkingtreding van de wet, kan de Dienst Uitvoering Onderwijs naar verwachting in
de loop van december 2023 de selectie maken van studenten die op peildatum 1 oktober
2023 aan de criteria voldoen, en kan eerste helft januari de tegemoetkoming worden
uitbetaald.
De regering acht dit de meest passende en doelmatige invulling van de regeling voor
deze groep.
Overwogen alternatieven
De regering heeft een aantal alternatieven overwogen door enerzijds te onderzoeken
welke aanvullende gegevens getoetst zouden kunnen worden (en de uitvoeringstechnische
consequenties daarvan) en anderzijds welke toetsing wel kan plaatsvinden op basis
van de bij de Dienst Uitvoering Onderwijs beschikbare gegevens van de groep studenten
in de leenfase.
Allereerst is verkend of het mogelijk is een toets op aanvullende (niet bij de Dienst
Uitvoering Onderwijs beschikbare) gegevens uit te voeren, zodanig dat verstrekking
van de eenmalige tegemoetkoming in de energiekosten 2023 zou kunnen gebeuren op basis
van dezelfde criteria als bij studenten in de basisbeursfase. Daarvoor zijn twee scenario’s
nader uitgezocht.
• Het eerste scenario houdt in: voor de groep studenten in de leenfase exact dezelfde
criteria hanteren als die gelden voor de studenten in de basisbeursfase: «uitwonend»
en «inkomen ouders voldoet aan de criteria voor een aanvullende beurs». Voor de groep
in de leenfase betekent dit: een actuele toetsing op de uit-/thuiswonende status en
een actuele toetsing van het inkomen van de ouders van de student (overeenkomend met
het criterium dat voor een aanvullende beurs geldt).
• Beleidsmatig zou dit het meest wenselijke scenario zijn: de toekenning wordt aan studenten
in de leenfase volgens exact dezelfde criteria gedaan als voor studenten in de basisbeursfase
(namelijk «uitwonend» en «inkomen ouders voldoet aan de criteria voor een aanvullende
beurs»). Er bestaat in dit scenario geen onderscheid tussen deze twee groepen voor
wat betreft de toekenning van de eenmalige tegemoetkoming energiekosten 2023. Uitvoeringstechnisch
heeft dit scenario aanzienlijke consequenties. Voor beide in dit scenario toegepaste
criteria heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs de gegevens niet in haar eigen systeem
beschikbaar en dient extern getoetst te worden. Voor de toets op uit- of thuiswonend
dient via de Basisregistratie Personengegevens het woonadres van studenten te worden
vergeleken met het woonadres van ouders. Dit behelst niet alleen toetsing, maar ook
vastlegging door de Dienst Uitvoering Onderwijs. Immers, de uitgevoerde toets dient
ook terugvindbaar en daarmee uitlegbaar zijn. Voor de toets op het inkomen van ouders
dienen gegevens bij de Belastingdienst te worden opgevraagd. Ook hier geldt dat het
niet alleen gaat om toetsing, maar ook om vastlegging door de Dienst Uitvoering Onderwijs.
Indien de informatie bij de Belastingdienst niet bekend of niet volledig is, vraagt
dit maatwerk van de Dienst Uitvoering Onderwijs, die de gegevens dan actief moet opvragen
bij ouders. Deze informatie dient opgevraagd, geverifieerd en vastgelegd te worden.
• Het opvragen en vastleggen van extra informatie (die niet al bekend is bij de Dienst
Uitvoering Onderwijs) vereist dat hiervoor een ICT-systeem wordt gebouwd. Met de doorlooptijd
die benodigd is om een dergelijk systeem te realiseren, zou de uitkering van de eenmalige
tegemoetkoming energiekosten naar verwachting pas op z’n vroegst in 2025 kunnen plaatsvinden.
In dat tijdpad is bovendien mogelijk sprake van verdringing in de ICT-portfolio van
de Dienst Uitvoering Onderwijs, wat leidt tot vertraging in andere projecten.
• Er kunnen vraagtekens worden gezet bij de proportionaliteit van de actuele toets op
uit-/thuiswonend in combinatie met de actuele toets op het inkomen van ouders. Dit
met name, omdat deze toetsen ook gedaan moeten worden voor dat deel van de groep niet-nominale
studenten dat uiteindelijk niet in aanmerking komt voor een eenmalige tegemoetkoming.
Dat deel dat niet in aanmerking komt, betreft naar verwachting zo’n 70% van de gehele
groep niet-nominale studenten.
• Het tweede scenario is een variant op het eerste scenario, met eveneens een toets
op het criterium «uitwonend» en daarnaast een vorm van toetsing op het criterium «inkomen
ouders voldoet aan de criteria voor een aanvullende beurs», weliswaar niet geactualiseerd
maar op basis van de laatst bekende gegevens op het moment dat de student nog wel
recht op een aanvullende beurs had. Beleidsmatig worden in dit scenario de criteria
voor basisbeursstudenten zo dicht mogelijk benaderd. Uitvoeringstechnisch heeft ook
dit scenario aanzienlijke consequenties. Evenals in het eerste scenario dient de Dienst
Uitvoering Onderwijs een externe toets uit te voeren op het criterium «uitwonend»
en dient hiervoor via de Basisregistratie Personengegevens het woonadres van studenten
te worden vergeleken met het woonadres van ouders. Ook in dit scenario geldt dat het
opvragen en vastleggen van extra informatie vereist dat hiervoor een ict-systeem wordt
gebouwd, en dat de uitkering van de eenmalige tegemoetkoming energiekosten naar verwachting
eind 2024 of zelfs begin 2025 zou kunnen plaatsvinden en er mogelijk sprake is van
verdringing in de ict-portfolio van de Dienst Uitvoering Onderwijs, wat leidt tot
vertraging in andere projecten.
Deze scenario’s waarin een toets plaatsvindt op externe gegevens zouden zuiver inhoudelijk
het meest de voorkeur hebben, omdat zij uitgaan van exact gelijke, respectievelijk
zoveel mogelijk gelijke criteria ten opzichte van de criteria die worden toegepast
voor de groep studenten in de basisbeursfase. Deze scenario’s bleken echter aldus
niet realistisch. Zwaarwegend is daarbij het feit dat in deze scenario’s de uitkering
van de eenmalige tegemoetkoming voor studenten pas eind 2024 of zelf begin 2025 zou
kunnen plaatsvinden. Dit strookt niet met het doel van de regeling, namelijk een snelle
tegemoetkoming voor de hogere energiekosten. Het is in de ogen van de regering dus
onvermijdelijk om af te stappen van de wens om voor studenten in de leenfase zoveel
mogelijk aan beide criteria te toetsen die voor studenten de basisbeursfase gelden.
Daarom is vervolgens verkend welke toetsing mogelijk zou zijn op basis van de wél
bij de Dienst Uitvoering Onderwijs beschikbare gegevens van de groep studenten in
de leenfase, zodanig dat verstrekking van de eenmalige tegemoetkoming in de energiekosten
2023 zou kunnen gebeuren op basis van weliswaar afwijkende criteria ten opzichte van
studenten in de basisbeursfase, maar zoveel mogelijk aansluitend bij dezelfde uitgangspunten.
Met andere woorden: indien onderscheid maken tussen de groepen studenten in respectievelijk
de basisbeursfase en de leenfase onvermijdelijk blijkt, welke criteria kunnen dan
gehanteerd worden op basis van de bij de Dienst Uitvoering Onderwijs reeds beschikbare
gegevens van deze studenten om te komen tot een verstrekking van de eenmalige tegemoetkoming
in de energiekosten 2023 op basis van zo gelijk mogelijke criteria als bij studenten
in de basisbeursfase? Vertrekpunt daarbij is dat de Dienst Uitvoering Onderwijs voor
deze groep niet beschikt over gegevens over de uit-/thuiswonende status. Daarmee is
het onvermijdelijk om de tegemoetkoming ook aan thuiswonende studenten uit deze groep
te verstrekken. Op basis van dat uitgangspunt is een derde scenario verkend.
• Het derde scenario is het scenario waarvoor de regering uiteindelijk heeft gekozen:
voor de groep studenten in de leenfase het criterium «uitwonend» loslaten, en voor
het criterium «aanvullende beurs» een historische toetsing van het inkomen van de
ouders toepassen, namelijk of studenten in de laatste maand voor aanvang van de leenfase
nog een aanvullende beurs hadden, zoals hierboven onder het kopje «Regeling voor studenten
in de leenfase» is beschreven.
• De regering heeft ook nog een afgeleide variant op dit scenario onderzocht, namelijk:
een verdere aanscherping ten opzichte van het derde scenario door te selecteren op
hetzelfde peiljaar voor inkomen ouders als gehanteerd bij de toetsing voor een aanvullende
beurs bij de basisbeurs-groep (namelijk peiljaar 2021). Dit verdient een korte toelichting
ter verduidelijking van het peiljaar voor het inkomen van de ouders. Bij studenten
in de basisbeursfase die een aanvullende beurs aanvragen, vindt de toetsing «inkomen
ouders» plaats op basis van peiljaar t-2. Dat betekent dat voor een student die in
2023 een aanvraag doet, het inkomen van de ouders in 2021 wordt getoetst. Voor studenten
in de leenfase, waarbij wordt gekeken naar de laatst bekende gegevens op het moment
dat de student nog niet in de leenfasefase zat, raakt dit dus meer gedateerd naarmate
de student al langer in de leenfase zit. Bij toepassing van dit criterium voor de
gehele groep in de leenfase kan het daarmee voorkomen dat toetsing aan de criteria
voor de eenmalige tegemoetkoming energiekosten 2023 plaatsvindt op basis van inkomen
ouders in 2018. Indien er sinds de start van de leenfase wijzigingen zijn opgetreden
in het inkomen van de ouders, kunnen die in deze toetsing niet worden beschouwd. Hiermee
wordt niet specifiek een groep studenten bevoordeeld of benadeeld; er kunnen in dit
scenario studenten juist wel én juist niet in aanmerking komen voor de tegemoetkoming.
• Met de hier onderzochte nadere afbakening wordt een aanscherping beoogd: de groep
wordt dan beperkt tot de studenten met hetzelfde peiljaar voor inkomen ouders als
gehanteerd bij de groep studenten in de basisbeursfase, namelijk peiljaar 2021. Dat
betekent concreet: de tegemoetkoming wordt uitgekeerd aan studenten die vanaf februari
2023 in de leenfase zitten en niet aan studenten die al eerder in de leenfase zaten.
Dit heeft als voordeel dat de toetsing zoveel mogelijk de toetsing benadert voor de
studenten in de basisbeursfase, namelijk gebruik makend van gegevens uit hetzelfde
peiljaar. Echter, dit heeft als nadeel dat de groep hiermee wel heel scherp wordt
afgebakend, omdat studenten die langer dan 9 maanden in de leenfase zitten, worden
uitgesloten. Hoewel het criterium van «hetzelfde peiljaar» beoogt zo min mogelijk
onderscheid te maken ten opzichte van de studenten in de basisbeursfase, creëert het
daarmee de facto afbakenen van «maximaal 9 maanden in de leenfase» ook juist weer
een nieuwe ongelijkheid, namelijk binnen de totale groep studenten in de leenfase.
• Uitvoeringstechnisch is deze variant niet afwijkend van het derde scenario: uitsluitend
gebaseerd op gegevens waarover de Dienst Uitvoering Onderwijs reeds beschikt, waardoor
de tegemoetkoming door de Dienst Uitvoering Onderwijs ambtshalve verstrekt kan worden.
De Dienst Uitvoering Onderwijs kan, onder voorbehoud van tijdige inwerkingtreding
van de wet, in de loop van december 2023 de selectie maken van studenten die op peildatum
1 oktober 2023 aan de criteria voldoen en de tegemoetkoming kan eerste helft januari
worden uitbetaald.
Vervolgens zijn ook de opties voor de tegemoetkoming bezien wanneer de conclusie zou
zijn dat op basis van de bij de Dienst Uitvoering Onderwijs beschikbare gegevens geen
onderscheid zou kunnen worden gemaakt binnen de groep studenten in de leenfase. Dit
leidde tot een vierde en vijfde scenario.
• Het vierde scenario houdt in dat geen nadere toetsing plaatsvindt voor de studenten
in de leenfase. Dat wil zeggen: de eenmalige tegemoetkoming in de energiekosten 2023
verstrekken aan alle studenten in deze groep. Dit scenario laat iedere vorm van vergelijking met (de criteria
voor) de groep studenten in de basisbeursfase los.
• Beleidsmatig heeft dit scenario als voordeel dat binnen de groep studenten in de leenfase
geen nadere toetsing wordt toegepast die voor onderscheid binnen deze groep zou kunnen zorgen. Nadeel van dit scenario is dat tussen de twee groepen studenten (respectievelijk in de basisbeursfase en in de leenfase)
wel een groot onderscheid wordt gemaakt. Immers, voor studenten in de basisbeursfase
worden twee aanvullende criteria gehanteerd, en in het vierde scenario wordt voor
studenten in de leenfase geen enkel nader criterium gehanteerd.
• Uitvoeringstechnisch heeft dit scenario als voordeel dat het uitsluitend gebaseerd
is op gegevens waarover de Dienst Uitvoering Onderwijs reeds beschikt, waardoor de
tegemoetkoming door de Dienst Uitvoering Onderwijs ambtshalve verstrekt kan worden.
Ook kan de Dienst Uitvoering Onderwijs, onder voorbehoud van tijdige inwerkingtreding
van de wet, in de loop van december 2023 de selectie maken van studenten die op peildatum
1 oktober 2023 aan de criteria voldoen, en kan eerste helft januari de tegemoetkoming
worden uitbetaald.
• Het vierde scenario creëert een in de ogen van de regering niet te verdedigen ongelijkheid
tussen de groepen studenten in respectievelijk de basisbeursfase en de leenfase. Bovendien
zou de beschikbare financiële ruimte onvoldoende zijn om deze totale groep dezelfde
tegemoetkoming te geven, dus zou een extra onderscheid gecreëerd moeten worden in
de vorm van een aangepast (lager) bedrag, dat op zich ook weer een (nieuw) onderscheid
vormt.
• Het vijfde scenario houdt in: geen tegemoetkoming verstrekken aan studenten in de
leenfase (met andere woorden de huidige uitsluiting in het voorstel van wet ongewijzigd
laten). Dit scenario vindt de regering niet wenselijk. Zoals in de brief van 3 juli
20234 is aangekondigd, heeft de regering in de afgelopen periode nu juist een ultieme poging
gedaan om deze groep studenten in kaart te krijgen, met het oogmerk om te bezien hoe
ook binnen deze groep op een passende wijze een eenmalige tegemoetkoming energiekosten
2023 kan worden toegekend aan wie dat nodig heeft.
Naast de bovenstaande scenario’s is bezien of er mogelijk ook voor gekozen zou kunnen
worden de uitvoering niet via de Dienst Uitvoering Onderwijs te laten lopen. Hoewel
dit niet realistisch lijkt, is toch een zesde scenario onderzocht.
• Het zesde scenario houdt in: studenten in de leenfase niet via de Dienst Uitvoering
Onderwijs, maar via gemeenten/bijzondere bijstand voorzien van een eenmalige tegemoetkoming
energiekosten 2023. Dit scenario is in de praktijk geen reële optie en was ook al
onderzocht in een eerdere fase. Het feit dat dit een onhaalbaar scenario is, was juist
de oorzaak dat in het voorstel van wet de groep studenten in de leenfase is uitgesloten
voor de tegemoetkoming.
• Gemeenten hebben meermaals aangegeven dat zij een tegemoetkoming voor studenten niet
kunnen uitvoeren, en dat dit in de uitvoeringspraktijk ten koste zou gaan van de uitkering
van de energietoeslag 2023 aan huishoudens met een inkomen op of net boven het sociaal
minimum. In 2022 hebben gemeenten daarop een grote inspanning geleverd en daartoe
hebben zij zich in 2023 nogmaals bereid verklaard. Na intensief overleg met gemeenten
over de doelgroep studenten is echter door gemeenten (opnieuw) uitgesproken dat de
uitvoering van de eenmalige tegemoetkoming energiekosten voor studenten niet door
gemeenten kan plaatsvinden, omdat dit volgens gemeenten onherroepelijk zal leiden
tot druk op de uitvoering en daarmee tot gevolg zal hebben dat de inkomensloketten
mogelijk vastlopen en er aanzienlijk minder tijd, capaciteit en geld kunnen worden
besteed aan huishoudens die in armoede leven. Gemeenten zien dan onvoldoende ruimte
om hun armoedebeleid goed uit te voeren en vinden dat een onverantwoord scenario.
Toets gelijkheidsbeginsel
Omdat over de groep in de leenfase niet dezelfde gegevens beschikbaar zijn als over
studenten in de basisbeursfase, is het niet mogelijk gebleken om voor beide groepen
exact dezelfde criteria te hanteren. Hoewel de regering met de voorgestelde regeling
beoogt voor studenten in de leenfase zoveel mogelijk de criteria voor studenten in
de basisbeursfase te benaderen, worden studenten in de leenfase anders behandeld dan
studenten in de basisbeursfase. Het gelijkheidsbeginsel, dat onder andere is neergelegd
in artikel 1 van de Grondwet, vereist dat personen in gelijke gevallen gelijk worden
behandeld en verbiedt het ongerechtvaardigd maken van onderscheid. Een verschil in
behandeling van overigens gelijke gevallen is alleen geoorloofd wanneer daarvoor een
redelijke en objectieve rechtvaardiging is, die moet voldoen aan de eisen van legitimiteit,
doelmatigheid en proportionaliteit. Dat wordt hieronder besproken, waarbij telkens
wordt ingegaan op het onderscheid tussen de twee groepen studenten in respectievelijk de basisbeursfase en de leenfase (namelijk:
criterium «uitwonend» wel toegepast voor basisbeursfase, niet toegepast voor leenfase)
en het onderscheid binnen de groep studenten in de leenfase (namelijk het criterium «inkomen ouders»).
Legitimiteit
Gelet op het ontbreken van relevante gegevens over de groep studenten in de leenfase
(zoals hiervoor in deze toelichting uiteen gezet), biedt de gekozen uitwerking van
de eenmalige tegemoetkoming energiekosten voor deze specifieke groep studenten een
redelijk alternatief voor de tegemoetkoming die wordt geboden aan de groep studenten
in de basisbeursfase.
Het gemaakte onderscheid tussen de groepen studenten in respectievelijk de basisbeursfase en de leenfase is, na verkenning
van diverse alternatieven, de enige wijze gebleken waarop toch ook binnen de groep
in de leenfase een eenmalige tegemoetkoming energiekosten 2023 kan worden verstrekt
aan wie dat nodig heeft. Voor de groep studenten in de leenfase is het onhaalbaar
gebleken om voor de leenfase-groep op het criterium «uitwonend» te toetsen. De enige
wijze om de beide groepen studenten op dit aspect gelijk te behandelen zou zijn om
dan alle thuiswonende studenten de tegemoetkoming te verstrekken (dus ook thuiswonende
studenten in de basisbeursfase) indien zij voldoen aan het criterium «inkomen ouders».
Dit acht de regering onwenselijk omdat dit tot grootschalige overcompensatie zou leiden,
waarbij ook opgemerkt moet worden dat dit uitvoeringstechnisch niet haalbaar is. Studenten
die nog bij hun ouders wonen, zijn immers niet verantwoordelijk voor het betalen van
de energierekening, en daarmee hebben zij ook geen eenmalige tegemoetkoming in de
energiekosten nodig. Het feit dat het niet mogelijk is om overcompensatie te voorkomen
in de ene groep, mag geen reden zijn om een andere groep te overcompenseren in het
kader van gelijke behandeling.
Het gemaakte onderscheid binnen de groep studenten in de leenfase dient om overcompensatie zoveel als mogelijk te
voorkomen. Hiermee wordt deze groep zo veel mogelijk gelijk behandeld als studenten
in de basisbeursfase. Doordat dit criterium is gebaseerd op het inkomen van ouders,
wordt gezorgd dat de tegemoetkoming zoveel mogelijk wordt verstrekt aan die studenten
wier ouders niet (volledig) in staat zijn de ouderlijke bijdrage te leveren. Bovendien
zorgt dit onderscheid binnen deze groep ervoor dat het onderscheid tussen de groepen studenten zo minimaal mogelijk blijft.
Doelmatigheid
Het gemaakte onderscheid tussen studenten in de basisbeursfase en de leenfase is doelmatig,
omdat, gegeven het feit dat over de groep studenten in de leenfase weinig specifieke
informatie beschikbaar is, dit de enige wijze is om ervoor te zorgen dat toch ook
voor deze groep studenten een passende en uitvoerbare regeling kan worden getroffen.
Door voor de tegemoetkoming uit te gaan van reeds bij de uitvoerder beschikbare gegevens,
is voldaan aan de randvoorwaarde van goede uitvoerbaarheid en, daarmee samenhangend,
de mogelijkheid van ambtshalve en tijdige verstrekking van de tegemoetkoming. Dit
leidt tot lagere uitvoeringskosten.
Het onderscheid binnen de groep studenten in de leenfase is doelmatig, omdat de keuze
voor het ondersteunen van studenten wier ouders niet of minder kunnen bijdragen overcompensatie
voorkomt. De regering heeft gezocht naar een invulling waarbij de eenmalige uitkering
ook voor deze specifieke groep studenten zo laagdrempelig mogelijk en zo generiek
mogelijk kan worden uitgekeerd, dat wil zeggen een tegemoetkoming zonder individuele
afweging, die ambtshalve kan worden verstrekt. Ook dit leidt tot lagere uitvoeringskosten.
Proportionaliteit
De regering acht het gemaakte onderscheid proportioneel. De keuze om de eenmalige
tegemoetkoming in de energiekosten 2023, te verstrekken op basis van de criteria in
het voorgestelde artikel 78ee, derde lid, van de Participatiewet, is gemaakt vanuit
het belang om snel een zeer groot aantal belanghebbenden duidelijkheid te geven over
de aanspraak op energietoeslag, in samenhang met het belang dat publieke middelen
zoveel mogelijk op de juiste plaats terechtkomen. Om dat te bereiken is ook voor de
regeling voor deze specifieke groep studenten in de leenfase, evenals in de bestaande
doelgroep van het voorstel van wet, een grofmazig onderscheid aangebracht.
Het gemaakte onderscheid tussen studenten in de basisbeursfase en de leenfase is proportioneel, omdat met het oog
op verantwoordelijk begrotingsbeleid, overcompensatie zoveel als mogelijk beperkt
moet worden. Hoewel de regering het in principe niet wenselijk acht dat thuiswonende
studenten een eenmalige tegemoetkoming ontvangen, en dit criterium binnen de groep
studenten in de basisbeursfase dan ook heeft toegepast, is er geen manier gevonden
om bij de groep studenten in de leenfase onderscheid te maken tussen uit- en thuiswonende
studenten en om de tegemoetkoming te kunnen verstrekken, dient voor deze groep dit
criterium te worden losgelaten. Gelet op het belang van verstrekking van de tegemoetkoming
aan wie dit nodig heeft, acht de regering het proportioneel om in dit geval, voor
deze specifieke groep, te accepteren dat ook de thuiswonende studenten in deze groep
de tegemoetkoming ontvangen.
Het onderscheid binnen de groep studenten in de leenfase is proportioneel, evenals dat binnen de groep studenten
in de basisbeursfase het geval is. Hiermee wordt, hoewel grofmazig, maar zo generiek
als mogelijk is, een regeling getroffen voor wie dat nodig heeft binnen deze groep.
Financiering en uitvoeringslasten
Net als studenten in de basisbeursfase ontvangen studenten in de leenfase een eenmalige
tegemoetkoming voor gestegen energiekosten via de Dienst Uitvoering Onderwijs. De
hoogte van de tegemoetkoming wordt via een ministeriële regeling vastgelegd. Eerder
is € 65 miljoen op de SZW-begroting gereserveerd voor de tegemoetkoming aan studenten.
Dat budget wordt opgehoogd naar € 71 miljoen. De verwerking van deze ophoging van
het budget vindt plaats in de Ontwerpbegroting 2024. De middelen zijn naar verwachting
voldoende om alle studenten uit de doelgroep van dit wetsvoorstel een tegemoetkoming
te geven en DUO te compenseren voor hun te maken uitvoeringskosten. De uitvoeringskosten
bedragen naar schatting € 4,4 miljoen.
Met de Dienst Uitvoering Onderwijs zal vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid een dienstverleningsovereenkomst worden afgesloten. Hierin worden
afspraken gemaakt over de verstrekking van en dienstverlening omtrent de eenmalige
tegemoetkoming energiekosten studenten. Daarnaast worden afspraken gemaakt over uitvoeringskosten
van de dienstverlening en verstrekking van tegemoetkomingen.
Artikelsgewijze toelichting
In het eerste artikel worden enkele begripsbepalingen toegevoegd.
In het tweede wijzigingsartikel wordt een artikellid toegevoegd, waarin wordt bepaald
dat de Minister een eenmalige tegemoetkoming in de energiekosten kan uitkeren aan
een student die geen recht meer heeft op een aanvullende beurs maar wel studiefinanciering
in de vorm van een lening ontvangt. Onder lening wordt overigens niet verstaan: het
collegegeldkrediet dat bestaat voor studenten in het hoger onderwijs. De eenmalige
tegemoetkoming in de energiekosten wordt alleen uitgekeerd aan studenten die in de
laatste maand voorafgaand aan de leenfase een aanvullende beurs hebben ontvangen.
Het derde wijzigingsartikel ziet op de gegevensverwerking die nodig is om uitvoering
te geven aan de bevoegdheid die in het tweede wijzigingsartikel wordt toegekend aan
de Minister voor armoedebeleid, participatie en pensioenen.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.