Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 373 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband met de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor leerplichtige nieuwkomers en het versterken van de regierol van gemeentebesturen bij het aanbod van nieuwkomersonderwijs (Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs)
Nr. 4
                   ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
	Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 17 mei 2023 en het nader rapport d.d. 2 juni 2023, aangeboden aan de Koning door
                  de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Het advies van de Afdeling advisering
                  van de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 april 2023 nr. 2023001040,
                     machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                     het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
                  
Dit advies, gedateerd 17 mei 2023, nr. W05.23.00094/I, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 18 april 2023, no. 2023001040, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
                     van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, bij de Afdeling advisering van
                     de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
                     van de Wet op het primair onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband
                     met de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor leerplichtige nieuwkomers
                     en het versterken van de regierol van gemeentebesturen bij het aanbod van nieuwkomersonderwijs
                     (Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel beoogt het tekort aan onderwijsplaatsen voor nieuwkomers op te lossen.
                     Daartoe worden twee maatregelen voorgesteld. De eerste maatregel houdt in dat gemeentebesturen
                     en bevoegde gezagen van scholen verplicht worden om ten minste eenmaal per jaar met
                     elkaar afspraken te maken over een dekkend onderwijsaanbod aan nieuwkomers. De tweede
                     maatregel is dat de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (hierna: de Minister)
                     kan opdragen dat in een bepaalde gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt
                     ingericht. In een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt door niet (volledig) bevoegde
                     leraren basaal onderwijs gegeven met een afwijkend onderwijsprogramma. Leerlingen
                     in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening stromen in beginsel na twee jaar door in
                     het reguliere onderwijs. Onder verwijzing naar de problematiek die zich rondom het
                     nieuwkomersonderwijs voordoet, is het wetsvoorstel met een verzoek om spoedbehandeling
                     voor advies voorgelegd.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft bezwaren tegen de voorgestelde
                     procedure waarin pas na een besluit van de Minister een nieuwkomersvoorziening kan
                     worden ingericht. Dat besluit is vormgegeven als een dwingende aanwijzing, inclusief
                     sanctioneringsmogelijkheden. Dit wijkt af van de huidige werkwijze en doorkruist de
                     bestaande goede samenwerking tussen scholen, gemeenten en rijk. Omdat de geschetste
                     problemen vooral zien op het gebrek aan capaciteit bij het onderwijs en de ongelijke
                     spreiding van nieuwkomers in Nederland, en niet op de weigering van scholen om een
                     oplossing te zoeken, is de noodzaak van een dwingende aanwijzing vooralsnog niet aangetoond.
                     De Afdeling adviseert daarom af te zien van de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid
                     en in plaats daarvan de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening op eigen
                     initiatief van gemeenten en scholen na melding mogelijk te maken.
De Afdeling herkent de moeilijkheden waar scholen en gemeenten mee kampen als gevolg
                     van capaciteitsproblemen in het gehele onderwijs en de extra uitdagingen die de instroom
                     van nieuwkomers stelt. Het tijdelijk afwijken van de reguliere onderwijsvoorschriften
                     kan een oplossing zijn om gemeenten en schoolbesturen te ondersteunen in hun grote
                     inspanningen om het onderwijs aan nieuwkomers vorm te geven, zoals dat op dit moment
                     specifiek voor Oekraïense ontheemden is geregeld.2
                     
Wel blijft het van belang ook aandacht te houden voor de structurele oplossingen die
                     nodig zijn om voldoende onderwijs voor alle leerplichtige kinderen te waarborgen,
                     zeker ook omdat nieuwkomers in beginsel binnen twee jaar doorstromen naar het reguliere
                     onderwijs. Bovendien moet worden voorkomen dat nieuwkomers structureel minder kwalitatief
                     hoogwaardig onderwijs krijgen om de aanhoudende capaciteitsproblemen het hoofd te
                     bieden. De Afdeling adviseert daarom nadrukkelijker aandacht te besteden aan het langetermijnperspectief
                     en de voorgestelde regeling vooralsnog een tijdelijk karakter te geven, mede in afwachting
                     van de evaluatie van de Wet tijdelijke onderwijsvoorziening voor Oekraïense ontheemden.
Wat betreft de mogelijkheid om af te wijken van de onderwijsinhoud en de lesbevoegdheid
                     van leraren adviseert de Afdeling deze op te nemen in de wet zelf. In ieder geval
                     dient af te worden gezien van de mogelijkheid tot subdelegatie naar ministeriële regeling.
                     Verder adviseert de Afdeling af te zien van de mogelijkheid om een leerling langer
                     dan twee jaar in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening onderwijs te geven als die
                     mogelijkheid niet nader wordt geclausuleerd. Tot slot adviseert de Afdeling nader
                     in te gaan op de financiële gevolgen en zo nodig te voorzien in aanvullende bekostiging.
In verband daarmee dient het voorstel nader te worden overwogen.
1. Inhoud en context van het wetsvoorstel
               
a. Gevolgen toestroom nieuwkomers voor het onderwijs
               
De organisatie van het onderwijs aan nieuwkomers wordt op verschillende manieren vormgegeven.
                     Veelal worden nieuwkomers vanwege de specifieke gevraagde kennis en expertise ingeschreven
                     op nieuwkomersvoorzieningen (PO) of internationale schakelklassen (VO). Het betreft
                     scholen die uitsluitend onderwijs verzorgen aan nieuwkomers (bijvoorbeeld gekoppeld
                     aan een asielzoekerscentrum), scholen met groepen specifiek voor nieuwkomers of scholen
                     die een deel van de lesweek specifiek voor nieuwkomers inrichten. Tot slot zijn er
                     ook nieuwkomers die geheel in reguliere schoolklassen zijn opgenomen. Op dit moment
                     gaat het in totaal om ongeveer 55.000 kinderen.3 Voorts hebben sinds februari 2022 ca. 20.000 leerplichtige jongeren uit Oekraïne
                     een plaats gekregen in het onderwijs.4
                     
De regering verwacht dat de onderwijscapaciteit voor nieuwkomers op korte termijn
                     tekortschiet doordat het aantal nieuwkomers blijft stijgen. Volgens de toelichting
                     zijn scholen en gemeenten altijd in staat geweest om voldoende onderwijsplekken beschikbaar
                     te stellen voor nieuwkomers, maar heeft de veerkracht van het onderwijsbestel zijn
                     grenzen bereikt.5 Zo zou uit een inventarisatie onder 111 gemeenten blijken dat bij de helft daarvan
                     aan nieuwkomers geen onderwijs kon worden gegeven. Het zou gaan om zo’n 2.650 kinderen.
                     Deze problematiek wordt versterkt, zo stelt de toelichting, vanwege de onvoorspelbare
                     en ongelijke spreiding van asielzoekers over het land.
Ten tweede wordt gewezen op de personeelstekorten. Benoemd wordt dat nieuwkomersscholen
                     evenals reguliere scholen daarmee kampen. Het lukt «lang niet altijd meer» om al het
                     nieuwkomersonderwijs te laten verzorgen door voldoende gekwalificeerd personeel.6
                     
Ten derde stelt de regering dat gemeentebesturen onvoldoende mogelijkheden hebben
                     om regie te voeren bij het realiseren van voldoende onderwijsplaatsen.7 Gesteld wordt dat zolang de betrokken partijen elkaar weten te vinden dit tot goede
                     initiatieven kan leiden, maar dat succes «niet verzekerd» is en dat het bovendien
                     veel tijd kost het wiel uit te vinden, waarbij onduidelijkheden over rollen en taken
                     het proces moeilijker maken. Volgens de regering zorgen deze initiatieven niet voor
                     afdoende onderwijsplekken en is ook niet altijd duidelijk of de onderwijskwaliteit
                     goed is.
b. Voorgestelde instrumenten
               
Volgens de toelichting vragen scholen en gemeenten om wettelijke ruimte om de toestroom
                     van nieuwkomers in het onderwijs op korte termijn beter te kunnen opvangen. Hiertoe
                     bevat het wetsvoorstel de mogelijkheid om bij een tekort aan onderwijsplekken de bevoegde
                     gezagen van de scholen in een bepaalde gemeente te verplichten nieuwkomersvoorzieningen
                     in te richten waarvoor een van de wet afwijkend juridisch regime geldt.8 Er mag zo nodig worden afgeweken van het onderwijsprogramma en het onderwijs mag
                     worden gegeven door niet (volledig) bevoegde leraren. Hierdoor komen er meer plekken
                     beschikbaar en wordt voorkomen dat nieuwkomers langer dan goed voor hen is onderwijs
                     moeten missen. Daarbij wordt voorgesteld dat deze afwijkingen van de wet bij of krachtens
                     algemene maatregel van bestuur worden geregeld.
In grote lijnen komt het wetsvoorstel overeen met de regeling voor Oekraïense kinderen
                     in de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden.9 Een belangrijk verschil is dat gemeenten en scholen niet langer op eigen initiatief
                     door melding kunnen besluiten tot de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
                     Het wetsvoorstel geeft de Minister de bevoegdheid om aan te wijzen waar één of meer
                     tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen moeten worden ingericht.10 De Minister neemt dit besluit alleen indien aannemelijk is dat in die gemeente niet
                     voor iedere nieuwkomer kan worden voorzien in regulier onderwijs.
Gemeentebesturen en schoolbesturen in die gemeente moeten na het besluit van de Minister
                     onverwijld afspraken maken over hoe zij door inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                     binnen vier weken kunnen voldoen aan de onderwijsvraag van nieuwkomers. Indien de
                     afspraken niet tot stand komen, kan het gemeentebestuur een bevoegd gezag aanwijzen
                     dat de voorziening moet realiseren. Mocht ook aan die aanwijzing niet worden voldaan,
                     dan kan de Minister een bekostigingssanctie treffen.11 De Minister kan dan van de school de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen,
                     geheel of gedeeltelijk inhouden of opschorten.12 Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast ingrijpen in het bestuur
                     van een openbare school.
Voorgesteld wordt dat een leerling uiterlijk na twee jaar door moet stromen in het
                     reguliere onderwijs. Van dat uitgangspunt mag worden afgeweken indien een nieuwkomer
                     anders geen onderwijs volgt en het belang van de nieuwkomer zich niet verzet tegen
                     het blijven volgen van onderwijs aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Gedacht
                     kan bijvoorbeeld worden aan langduriger onderwijs in tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
                     ten gevolge van overplaatsing van de nieuwkomer gedurende de asielprocedure.13
                     
Ten aanzien van het reguliere onderwijs voor nieuwkomers worden in het wetsvoorstel
                     geen aanpassingen voorgesteld, anders dan het introduceren van een overlegplicht voor
                     scholen en gemeentebesturen. In dat overleg bespreken zij minimaal eens per jaar hoe
                     kan worden gezorgd dat er voldoende reguliere onderwijsplaatsen voor nieuwkomers beschikbaar
                     blijven.14
                     
2. Geschiktheid permanente regeling
               
a. Onderwijs aan nieuwkomers
               
Het doel van het wetsvoorstel is te voorkomen dat nieuwkomers zonder onderwijs thuis
                     of in de opvanglocatie zitten omdat er onvoldoende capaciteit is in het onderwijs.
                     Volgens de regering vragen de langdurige aard van de problemen en de verschillen per
                     gemeente (waaronder de ongelijke spreiding van asielzoekers over het land) om een
                     permanente regeling met meer regie vanuit de overheid.15
                     
Capaciteitsproblemen in het (nieuwkomers)onderwijs zijn niet nieuw. In de visie op
                     het lerarenbeleid stelt de regering dat een structurele oplossing daarvoor niet kan
                     bestaan uit het verlagen van de kwaliteit van het onderwijs.16 Ook nieuwkomers hebben belang bij onderwijs waarin ruimte is voor het aanleren van
                     basisvaardigheden, sociale vaardigheden en burgerschapsvaardigheden die hen een goed
                     uitgangspunt geven om hun leven vorm te geven. Dat doen zij het beste in volwaardige
                     onderwijsvormen. De Onderwijsraad heeft er in 2017 op gewezen dat het Nederlandse
                     onderwijsstelsel niet voldoende is voorbereid om binnen korte tijd veel nieuwkomers
                     van goed onderwijs te voorzien, waarbij tevens de onderwijskwaliteit een punt van
                     zorg is.17
                     
Ruimte voor verlaging van de kwaliteitseisen achtte de regering eerder alleen voorstelbaar
                     bij tijdelijke (nood)maatregelen, waarbij dan moet worden afgewogen of de maatregel
                     wenselijk is en tot wanneer deze geldt.18 Die benadering is ook gevolgd bij de Wet tijdelijke onderwijsvoorziening voor Oekraïense
                     ontheemden. Om voor die specifieke doelgroep een plek in het onderwijs te vinden was
                     volgens de wetgever een tijdelijke uitzondering nodig om, evenals nu wordt voorgesteld,
                     af te kunnen wijken van een deel van de wettelijke eisen voor het reguliere onderwijs.
                     19
                     
Naar aanleiding van de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden
                     heeft de regering aangekondigd op basis van de in die wet opgenomen evaluatiebepaling
                     in 2023 te verkennen of en zo ja, op welke wijze, het wenselijk is om in een structureel
                     wettelijk kader voor het onderwijs aan ontheemden te voorzien.20 De evaluatie van het onderwijskundig regime voor Oekraïense ontheemden is nog niet
                     uitgevoerd. Wel vroeg onlangs de Inspectie van het onderwijs aandacht voor de kwaliteit
                     van het onderwijs dat deze groep nu ontvangt, die er onder meer toe leidt dat de doorstroming
                     naar het reguliere onderwijs hapert.21 De toelichting besteedt geen aandacht aan de aanpak van de noodzakelijke structurele
                     verbeteringen in het nieuwkomersonderwijs, waardoor niet duidelijk wordt hoe de tijdelijke
                     voorzieningen zich daartoe verhouden, in het bijzonder voor wat betreft het waarborgen
                     van onderwijskwaliteit op de langere termijn.
De regering constateert nu opnieuw dat de aantallen nieuwkomers zorgen voor capaciteitstekorten
                     in het reguliere onderwijs en stelt voor toe te staan dat nieuwkomers, in geval van
                     onvoldoende onderwijsplaatsen, meer basaal onderwijs gaan krijgen. Zonder dat de effecten
                     van die tijdelijke regeling van de onderwijsvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden
                     op effectiviteit en kwaliteit van het onderwijs zijn onderzocht en geëvalueerd, wordt
                     nu voor een permanente regeling gekozen voor alle nieuwkomers wanneer dat nodig is.
                     Weliswaar wordt daarmee mogelijk voorkomen dat nieuwkomers op korte termijn zonder
                     onderwijs komen te zitten. Maar daar staat tegenover dat het langdurig wordt toegestaan
                     dat kinderen geen volwaardig onderwijs krijgen, waarbij het ook ongewis is hoe lang
                     dat zal duren.
Bovendien blijft ook basaal onderwijs inzet vragen van bevoegde leraren. Van hen wordt
                     verwacht dat zij passend onderwijs blijven bieden, dat zij het lesprogramma zoveel
                     mogelijk volledig zullen volgen en altijd de kernvakken blijven geven. Uit de consultatie
                     blijkt dat scholen het beperkte effect van het voorstel op de onderwijscapaciteit
                     benadrukken. Ook zullen de nieuwkomers op enig moment doorstromen in het regulier
                     onderwijs, waar het capaciteitsprobleem zich opnieuw voordoet. Door het toestaan dat
                     tijdelijk basaal onderwijs wordt gegeven, wordt het tekort aan onderwijscapaciteit
                     slechts voor korte duur minder urgent. Het vergroten van de onderwijscapaciteit vraagt
                     om een meer structurele aanpak.22 De toelichting gaat hier niet op in, waardoor ook niet duidelijk wordt op welke wijze
                     gestuurd wordt op voldoende onderwijscapaciteit op de langere termijn.
De Afdeling heeft er begrip voor dat het vanwege een tekort aan onderwijsplaatsen
                     het soms en tijdelijk nodig kan zijn om voor een bepaalde groep ander onderwijs toe
                     te staan. Daarbij moet er wel voor worden gewaakt dat een permanente bevoegdheid om
                     tijdelijke onderwijsvoorzieningen in te richten er niet toe leidt dat de onderwijskwaliteit
                     blijvend wordt verlaagd teneinde de aanhoudende capaciteitsproblemen het hoofd te
                     bieden. Juist gegeven de hiervoor geschetste context, en het feit dat het afwijkende
                     onderwijsregime van het onderwijs aan Oekraïners nog niet is geëvalueerd, acht de
                     Afdeling dat risico bij de huidige vormgeving van het voorstel nadrukkelijk aanwezig.
De Afdeling adviseert het wetsvoorstel om die reden vooralsnog een tijdelijk karakter
                     te geven en in de toelichting aandacht te besteden aan de structurele maatregelen
                     die worden getroffen om onderwijskwaliteit en onderwijscapaciteit in zowel het nieuwkomers-
                     als het reguliere onderwijs op de langere termijn te waarborgen.
Het onderhavige wetsvoorstel is ingegeven door de constatering dat het binnen het
                  bestaande onderwijsstelsel niet altijd meer mogelijk is om aan alle nieuwkomers regulier
                  nieuwkomersonderwijs aan te bieden. De spankracht van het reguliere nieuwkomersonderwijs
                  heeft op dit moment haar grenzen bereikt. De consequentie daarvan is dat momenteel
                  naar schatting vele leerplichtige nieuwkomers geen onderwijs (kunnen) volgen. Inmiddels
                  zitten naar schatting meer dan 2.000 leerplichtige nieuwkomers in het voortgezet onderwijs
                  zonder onderwijs thuis of in de opvang.23 Uit contacten met het onderwijsveld komt naar voren dat ook in het primair onderwijs
                  sprake is van wachtlijsten voor het nieuwkomersonderwijs. Het gevaar bestaat dat,
                  als gevolg van een blijvend hoge toestroom van nieuwkomers, dat aantal de komende
                  maanden verder oploopt. Met dit wetsvoorstel beoogt de regering een einde te maken
                  aan deze situatie en te voorkomen dat nieuwkomers zonder onderwijs thuis of in de
                  opvanglocatie komen te zitten. Daartoe maakt het wetsvoorstel het mogelijk om, in
                  gemeenten waar niet langer voor alle nieuwkomers in een onderwijsplek kan worden voorzien,
                  de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs op te schalen door de inrichting van tijdelijke
                  nieuwkomersvoorzieningen. Op de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen zal voor de duur
                  van die voorziening een afwijkend onderwijsregime gelden. De regering constateert
                  dat ook de Afdeling de noodzaak ziet om in sommige gevallen voor een bepaalde groep
                  leerlingen tijdelijk ander onderwijs te organiseren.
               
Anders dan de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden bevat
                  dit wetsvoorstel geen horizonbepaling. Die keuze is gebaseerd op het feit dat in de
                  afgelopen maanden is gebleken dat het ook in de toekomst nodig zal zijn om de capaciteit
                  van het nieuwkomersonderwijs flexibel op te kunnen schalen. Dit wordt ondersteund
                  door de verwachting dat de toestroom van nieuwkomers hoog en onvoorspelbaar zal blijven
                  en zich in het bijzonder in specifieke regio’s in het land zal concentreren.
               
De inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is altijd een noodmaatregel
                  die slechts voor een beperkte duur zal gelden. De Minister stelt bij het besluit tot
                  oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening aan het bestaan van de tijdelijke
                  nieuwkomersvoorziening altijd een termijn. Het tijdelijke karakter van die voorziening
                  blijkt verder uit het feit dat het wetsvoorstel ook limiteert hoe lang een leerling
                  maximaal onderwijs kan volgen op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Het doel is
                  altijd dat kinderen zo kort mogelijk onderwijs volgen op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                  en daar waar er mogelijkheden bestaan om naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs
                  door te stromen, vooronderstelt het wetsvoorstel dat van die mogelijkheden gebruik
                  zal worden gemaakt. Ook zal het lang niet altijd zo zijn dat scholen die een tijdelijke
                  nieuwkomersvoorziening oprichten, van de maximale afwijkingsbevoegdheid die het wetsvoorstel
                  biedt gebruik zullen maken. De mate waarin van de ruimte die het wetsvoorstel bevoegde
                  gezagen biedt, gebruik wordt gemaakt is onderdeel van het lokale overleg en staat
                  uiteindelijk ter beoordeling van het bevoegd gezag. Het wetsvoorstel beoogt daarmee
                  vooral maatwerk mogelijk te maken op een wijze die er altijd op gericht is dat de
                  betrokken kinderen zo goed mogelijk onderwijs krijgen. Op dit punt gaat het wetsvoorstel
                  uit van vertrouwen in de bevoegde gezagen. Daarnaast bepaalt het wetsvoorstel expliciet
                  dat de Minister het besluit tot oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                  alleen kan nemen indien aannemelijk is dat er niet voor iedere nieuwkomer in de gemeente
                  een onderwijsplaats beschikbaar is. Anders dan de Afdeling stelt is alles er dus op
                  gericht om ook nieuwkomers zo snel mogelijk volwaardig onderwijs te laten volgen.
               
De Afdeling neemt terecht aan dat het onderwijs dat op tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
                  zal worden gegeven, grote overeenkomsten zal vertonen met het onderwijs dat aan de
                  tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor ontheemde Oekraïense leerlingen wordt verzorgd.
                  Op dit moment wordt de effectiviteit en kwaliteit van dat onderwijs geëvalueerd. Gezien
                  de grote overeenkomsten tussen het onderhavige wetsvoorstel en de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
                  voor Oekraïense ontheemden, spreekt het voor zich dat de evaluatie van die wet ook
                  betekenis heeft voor dit wetsvoorstel. De regering zegt dan ook toe dat als uit die
                  evaluatie blijkt dat de eisen die aan het onderwijs op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                  worden gesteld bijstelling verdienen, zij daartoe het initiatief zal nemen. Daarnaast
                  heeft de regering naar aanleiding van het advies van de Raad van State een evaluatiebepaling
                  aan het wetsvoorstel toegevoegd. Het onderhavige wetsvoorstel bevat een permanent
                  noodinstrumentarium dat niet volledig gelijk is aan de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
                  voor Oekraïense ontheemden, al was het maar omdat de doelgroep veel pluriformer is
                  en soms ook een andere onderwijsbehoeften zal hebben. Hoewel de overeenkomsten tussen
                  de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen en de tijdelijke onderwijsvoorzieningen groot
                  zijn, rechtvaardigen de verschillen tussen beide voorzieningen volgens de regering
                  bij nader inzien een zelfstandige evaluatie.
               
Ook merkt de Afdeling op dat een grote toestroom van nieuwkomers vraagt om uitbreiding
                  van het reguliere aanbod aan nieuwkomersonderwijs. Eerder heeft de regering reeds
                  aangegeven dat de evaluatie van de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor Oekraïense
                  ontheemden mede zal worden gebruikt om te verkennen of en zo ja, op welke wijze, het
                  wenselijk is om in een structureel wettelijk kader voor het onderwijs aan ontheemden
                  te voorzien. Daarbij zal tevens worden stilgestaan bij de wijze waarop het reguliere
                  nieuwkomersonderwijs beter kan worden toegerust op de toenemende vraag naar onderwijs
                  voor nieuwkomers en hoe de inrichting van het reguliere nieuwkomersonderwijs juridisch
                  moet worden geborgd. Dit zal op korte termijn door de regering worden opgepakt in
                  afstemming met het onderwijsveld, ook bij het onderwijsveld is de behoefte hieraan
                  groot. Dit wetsvoorstel voorziet niet in dat wettelijke kader, maar bevat in plaats
                  daarvan een structurele regeling voor de opschaling van de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs
                  die niet beperkt is tot ontheemde Oekraïners.
               
b. Prognoses aantallen nieuwkomers
               
Het wetsvoorstel bevat een verplichting voor schoolbesturen en gemeenten om minimaal
                     eens per jaar afspraken te maken over een gezamenlijk plan om in de gemeente voldoende
                     onderwijsplekken voor nieuwkomers beschikbaar te hebben.24 Of in dat overleg schoolbesturen en gemeenten daadwerkelijk tijdig en structureel
                     rekening kunnen houden met nieuwkomers, is afhankelijk van de informatievoorziening
                     over de verwachte aantallen nieuwkomers. Momenteel ontbreekt het schoolbesturen aan
                     goede, tijdige en meerjarige prognoses en ook met het wetsvoorstel wordt daarin niet
                     voorzien. Goede prognoses zijn essentieel om schoolbesturen en gemeenten in staat
                     te stellen om op tijd zélf voldoende personeel aan zich te trekken en faciliteiten
                     in te richten om de nieuwkomers een plek te geven.
De Afdeling adviseert om in de toelichting in te gaan op de vraag hoe schoolbesturen
                     en gemeenten tijdig de beschikking krijgen over de benodigde meerjarige informatie
                     met het oog op het adequaat kunnen anticiperen op de instroom van nieuwkomers in het
                     reguliere onderwijs.
Naast het hiervoor besproken noodinstrumentarium introduceert dit wetsvoorstel ook
                  een jaarlijkse overlegplicht tussen school- en gemeentebesturen over de wijze waarop
                  wordt voorzien in voldoende capaciteit in het nieuwkomersonderwijs. Een belangrijke
                  doelstelling van die overlegplicht is zeker te stellen dat school- en gemeentebesturen
                  samenwerken bij de vormgeving en inrichting van het onderwijs aan nieuwkomers en elkaar
                  dus ook sneller kunnen vinden als de vraag naar nieuwkomersonderwijs in een regio
                  (snel) toeneemt. Terecht merkt de Afdeling op dat de benodigde capaciteit van het
                  nieuwkomersonderwijs in een gemeente niet altijd precies en op voorhand te voorspellen
                  zal zijn. De benodigde capaciteit is afhankelijk van het aantal nieuwkomers dat in
                  een regio wordt opgevangen en is hiermee inherent verbonden aan bijvoorbeeld het openen
                  en sluiten van opvanglocaties voor asielzoekers. Dat betekent naar verwachting ook
                  dat school- en gemeentebesturen zich in het overleg op verschillende scenario’s zullen
                  moeten voorbereiden. Tevens kan het overleg worden gebruikt om tijdig indicatoren
                  te formuleren op basis waarvan eventueel een verzoek bij de Minister wordt gedaan
                  voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. De toelichting is op
                  dit punt aangepast en verduidelijkt.
               
3. Interventiebevoegdheid Minister
               
a. Adressaat voorgestelde interventie
               
Met het wetsvoorstel komt het inrichten van tijdelijk nieuwkomersonderwijs pas aan
                     de orde nadat de Minister heeft besloten dat scholen in een aangewezen gemeente daarin
                     moeten voorzien, op straffe van een sanctie. Het wetsvoorstel is niet eensluidend
                     of de aanwijzing van de Minister zich richt op schoolbesturen of op gemeenten. In
                     de voorgestelde artikelen 193c en 9.3c lijkt de aanwijzing met name te zijn gericht
                     op schoolbesturen doordat het besluit daar wordt gericht op de bevoegde gezagen van
                     de scholen in een gemeente,25 elders gaat het in de wettekst weer over de «aangewezen gemeente».26 In de toelichting wordt weer gesproken over «de bevoegdheid van de Minister om één
                     of meer gemeenten aan te wijzen» en over «de aangewezen gemeente»,27 waarmee de indruk wordt gewekt dat de interventie is gericht op het gemeentebestuur.
                     Dat de praktijk dit ook zo opvat, blijkt uit de weergave van de consultatie van de
                     VNG waarin wordt gesproken over het «aanwijzen van gemeenten waar schoolbesturen tijdelijke
                     nieuwkomersvoorzieningen moeten inrichten».28
                     
Het is belangrijk dat helder is tot wie de interventie zich richt en dat deze past
                     binnen de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling in het onderwijsstelsel. Het is
                     de grondwettelijke taak van gemeenten om te zorgen dat alle kinderen in de gemeente
                     onderwijs (kunnen) ontvangen.29 Deze gemeentelijke verantwoordelijkheid komt onder meer tot uitdrukking in de garantiefunctie
                     voor openbaar onderwijs en de handhaving van de leerplicht. De verantwoordelijkheid
                     van de centrale overheid komt tot uiting in de zorg voor het functioneren van het
                     stelsel als geheel en voor de kwaliteit van de onderwijs op scholen. De zorg voor
                     het functioneren van het onderwijsstelsel loopt in het bijzonder langs de generieke
                     interventiemogelijkheden bijvoorbeeld als een gemeentebestuur regulier onderwijs voor
                     nieuwkomers niet, niet tijdig, of niet naar behoren realiseert.30 De zorg voor de onderwijskwaliteit uit zich met name via het reguliere toezicht dat
                     door de onderwijsinspectie wordt gehouden.
Onduidelijk is hoe de voorgestelde interventie zich verhoudt tot de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling
                     voor toezicht in het onderwijsstelsel. Bij het introduceren van een nieuwe interventiebevoegdheid
                     richting het gemeentebestuur rijst de vraag wat de aanleiding is om een speciale interventiebevoegdheid
                     te introduceren in aanvulling op de bestaande mogelijkheden van generiek interbestuurlijk
                     toezicht. Richt een nieuwe interventie van de Minister zich rechtstreeks tot de bevoegde
                     gezagen van scholen, dan rijst de vraag hoe dat past binnen de bestaande en beoogde
                     verantwoordelijkheden van gemeenten. Gewaakt moet worden de rol van gemeenten niet
                     te doorkruisen. Een rol die het wetsvoorstel blijkens het opschrift overigens probeert
                     te versterken.
Onverminderd hetgeen de Afdeling hierna onder punt b opmerkt, geldt dat duidelijk
                     moet zijn tot wie de interventiebevoegdheid van de Minister zich richt en hoe deze
                     zich verhoudt tot het bestaande stelsel van toezicht.
Het onderhavige wetsvoorstel geeft de Minister een bevoegdheid om te besluiten dat
                  in een bepaalde gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet worden opgericht.
                  In die situatie richt het besluit van de Minister op grond van artikel 193e WPO en
                  9.3e WVO 2020 zich tot alle schoolbesturen in de betreffende gemeente. Zij zullen
                  moeten voldoen aan de verplichting – die door het besluit van de Minister ontstaat
                  – om de onderwijscapaciteit uit te breiden. Anders dan de Afdeling aanneemt wordt
                  er met dit wetsvoorstel dus geen nieuw interventie-instrumentarium richting de gemeentebesturen
                  geïntroduceerd.
               
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in het wetsvoorstel tot uitdrukking
                  gebracht dat de situatie waarin de Minister een ambtshalve besluit neemt, een uitzonderingssituatie
                  is (zie hierna bij onderdeel b). Dat is verder verduidelijkt door de omstandigheden
                  waaronder een ambtshalve besluit kan worden genomen nader te clausuleren. Het uitgangspunt
                  is dat de Minister op de eerste plaats op verzoek van het college van burgemeester
                  en wetshouders besluit om aan de schoolbesturen in de betreffende gemeente toestemming
                  te verlenen voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. De keuze
                  om de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek aan het gemeentebestuur te verlenen,
                  hangt samen met het doel van de wet om de samenwerking tussen gemeente- en schoolbesturen
                  te verbeteren en de regie daarvoor bij het gemeentebestuur neer te leggen. De versterking
                  van de regierol van het college van burgemeester en wethouders sluit aan bij de verantwoordelijkheid
                  die het gemeentebestuur op grond van artikel 23, vierde lid, van de Grondwet heeft
                  om ervoor te zorgen dat er in elke gemeente voor iedereen een onderwijsplek beschikbaar
                  is.
               
Na het verzoek van het college van burgemeester en wethouders om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                  in te richten, zal de Minister in gesprek gaan met het gemeentebestuur en de betreffende
                  schoolbesturen. Op basis van dit gesprek zal de Minister de inschatting maken of er
                  in de gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening opgericht mag worden. Als de
                  Minister positief besluit, hebben de schoolbesturen in de betreffende gemeente acht
                  weken de tijd om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening op te richten; daarna vervalt
                  het besluit en zou er – als de omstandigheden daartoe aanleiding geven – voor de inrichting
                  van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening een nieuw verzoek ingediend moeten worden.
               
Tegelijkertijd is in het onderhavige wetsvoorstel ook de bevoegdheid voor de Minister
                  behouden om ambtshalve te bepalen dat de schoolbesturen in een specifieke gemeente
                  een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moeten inrichten. Deze bevoegdheid kan evenwel
                  alleen worden toegepast als het goede gesprek dat tussen de schoolbesturen in een
                  gemeente, onder regie van het college van burgemeester en wethouders, plaatsvindt
                  er niet toe leidt dat er een verzoek om toestemming voor de inrichting van een tijdelijke
                  nieuwkomersvoorziening wordt gedaan. Daarnaast moet op het moment dat het ambtshalve
                  besluit wordt genomen vaststaan dat er in de gemeente onvoldoende onderwijsplekken
                  voor nieuwkomers beschikbaar zijn. In die situatie heeft de Minister op grond van
                  zijn stelselverantwoordelijkheid een taak om de patstelling, waarin de schoolbesturen
                  dan klaarblijkelijk verkeren, te doorbreken. Dat kan evenwel nooit, zo is expliciet
                  in het wetsvoorstel verankerd, zonder eerst het college van burgermeester en wethouders
                  te raadplegen. Het college van burgemeester en wethouders kent de lokale situatie
                  immers het best en kan daarnaast ook uitleggen waarom er geen verzoek is gedaan. Die
                  omstandigheden zullen bij de beslissing om schoolbesturen ambtshalve te verplichten
                  tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening altijd moeten worden meegewogen.
                  De verwachting is dat het ambtshalve besluit van de Minister in de praktijk vrijwel
                  niet ingezet zal hoeven worden.
               
Na het ambtshalve besluit van de Minister zal hetzelfde proces op gang moeten komen
                  dat op grond van het wetsvoorstel wordt gestart als er positief is beslist op een
                  verzoek tot toestemming voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
                  Het college van burgemeester en wethouders zal in gesprek gaan met de schoolbesturen
                  om af te spreken welk schoolbestuur de tijdelijke nieuwkomersvoorziening zal oprichten.
                  Het belangrijkste verschil in proces met de toestemming op verzoek is dat de schoolbesturen
                  na een ambtshalve besluit verplicht zijn om – na onderling overleg – binnen vier weken
                  ten minste een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in de gemeente in te richten. Het
                  ambtshalve besluit heeft verder tot gevolg dat schoolbesturen op grond van het wetsvoorstel
                  een groot aantal vrijheden krijgen om bij de organisatie van het onderwijs in een
                  tijdelijke nieuwkomersvoorziening van de bestaande onderwijswetgeving af te wijken.
                  Daarnaast verleent het wetsvoorstel aan het college van burgemeester en wethouders,
                  ter ondersteuning van zijn regierol, de bevoegdheid om, als de schoolbesturen onderling
                  niet in staat zijn te bepalen welk schoolbestuur tot oprichting van een tijdelijke
                  nieuwkomersvoorziening zal overgaan, een schoolbestuur aan te wijzen dat dat zal doen.
               
Daar waar in het wetsvoorstel en in de toelichting de zinsnede «[in de] aangewezen
                  gemeente» werd gebruikt werd daarmee de territoriale aanduiding van het openbare lichaam
                  gemeente bedoeld, waarbinnen het wetsvoorstel zich meer in het bijzonder richt tot
                  bevoegde gezagen als rechtspersoon en het college van burgemeester en wethouders als
                  orgaan van het openbaar lichaam.31 Daarmee wordt aangesloten bij de formulering die de grondwetgever in artikel 23,
                  vierde lid, van de Grondwet hanteert. Ook de Grondwet legt de plicht om te voorzien
                  in het onderwijs niet bij het openbare lichaam als zodanig. Om mogelijke verwarring
                  die klaarblijkelijk op dit punt kan voorkomen weg te nemen zijn het wetsvoorstel en
                  de toelichting op dit punt aangepast en verduidelijkt.
               
b. Noodzakelijkheid en effectiviteit
               
In de toelichting op het wetsvoorstel erkent de regering dat scholen en gemeenten
                     er tot op heden altijd in zijn geslaagd om nieuwkomers een plek te geven in het reguliere
                     onderwijs. Ook toen zij onverwacht te maken kregen met een massale toestroom van Oekraïense
                     ontheemden hebben zij grote en effectieve inzet gepleegd. Indertijd achtte de regering
                     een interventiebevoegdheid van de Minister bij nader inzien dan ook niet opportuun,
                     omdat scholen en gemeenten blijk gaven van bereidwilligheid om te zorgen voor goed
                     onderwijs.32
                     
Toch stelt de regering nu voor om tijdelijke onderwijsvoorzieningen alleen toe te
                     staan na een interveniërende aanwijzing door de Minister. Die opzet verschilt in belangrijke
                     mate van de wijze waarop scholen nu zelfstandig een onderwijsvoorziening voor Oekraïense
                     ontheemden in kunnen richten.33 Voor die afwijkende keuze ziet de Afdeling vooralsnog onvoldoende aanleiding.
Uit de toelichting blijkt namelijk dat geconsulteerde scholen en gemeenten ook nu
                     bereid zijn om de onderwijscapaciteit te vergroten wanneer dat kan. Gemeenten en schoolbesturen
                     herhalen de wens om hierin zelf het initiatief te kunnen nemen, zoals zij eerder voor
                     Oekraïense kinderen hebben gedaan. Dat toch wordt gekozen voor een aanwijzingsbevoegdheid
                     van de Minister kan de goede samenwerking tussen rijk, gemeenten en scholen bemoeilijken.
                     De VO-raad geeft in dat verband aan dat regels omtrent doorzettingsmacht uitgaan van
                     wantrouwen. Ook de gemeente- en schoolbesturen die in een latere consultatieronde
                     hebben gereageerd, hebben de Minister verzocht scholen en gemeenten het vertrouwen
                     te geven dat zij hierin hun eigen verantwoordelijkheid zullen nemen.34 De Afdeling is er vooralsnog dan ook niet van overtuigd dat de interventiebevoegdheid
                     noodzakelijk is voor het vergroten van de onderwijscapaciteit.
Het grootste obstakel voor de inrichting van nieuwkomersvoorzieningen is het gebrek
                     aan voldoende lokale faciliteiten en aan geschikt personeel. Ook kampen scholen en
                     gemeenten met de onzekerheid over het aantal nieuwkomers dat (ongeveer) verwacht kan
                     worden. Een aanwijzingsbevoegdheid van de Minister lost deze obstakels niet op. Voor
                     het vergroten van de onderwijscapaciteit zijn structurele oplossingen nodig (punt
                     2). In een meer gelijkmatige spreiding van asielzoekers over alle gemeenten is de
                     regering voornemens te voorzien door alle gemeenten te verplichten mee te werken aan
                     het mogelijk maken van opvanglocaties («Spreidingswet»).35 Een gelijkmatiger spreiding van nieuwkomers zal ook effect hebben op de onderwijsbehoefte
                     per gemeente. De toelichting gaat evenwel niet in op hoe de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid
                     kan bijdragen aan het verhelpen van deze obstakels.
Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling bezwaren tegen de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid
                     van de Minister en adviseert zij daarvan af te zien. Zij adviseert in plaats daarvan
                     de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening op initiatief van scholen en
                     gemeenten zelf mogelijk te maken. De Minister kan daarin faciliteren, door desgewenst
                     op verzoek van gemeenten ontheffing te verlenen om bij wijze van noodvoorziening tijdelijk
                     basaal onderwijs aan te bieden. Aan die ontheffing kan de Minister voorwaarden verbinden,
                     bijvoorbeeld omtrent de omvang en de duur ervan.36
                     
Mocht blijken dat scholen en gemeenten onvoldoende bereidheid tonen om de noodzakelijke
                     inspanningen te verrichten voor het creëren van onderwijsplaatsen voor nieuwkomers,
                     kan een interventiebevoegdheid alsnog nodig zijn. Het nut en de noodzaak van een dergelijke
                     bevoegdheid moeten alsdan wel gemotiveerd worden in het licht van de problemen die
                     worden geconstateerd en worden afgewogen tegen de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling
                     en de al bestaande toezichtsmechanismen in het onderwijsstelsel (zie punt 3a).
De Afdeling heeft bezwaren tegen de voorgestelde bevoegdheid van de Minister om te
                  bepalen dat in een of meerdere gemeenten een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet
                  worden opgericht en adviseert daarvan af te zien. De regering heeft begrip voor de
                  bezwaren van de Afdeling, daarom is de wijze waarop een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                  wordt opgericht in de wet aangepast. Om zicht te houden op de oprichting van tijdelijke
                  nieuwkomersvoorzieningen en recht te doen aan het karkater als noodvoorziening – de
                  tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen worden alleen opgericht wanneer er echt geen andere
                  mogelijkheden meer zijn om de nieuwkomers in een gemeente onderwijs te bieden – kiest
                  de regering er wel voor om de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen alleen na besluit
                  van de Minister te laten inrichten. Het voorstel van de Afdeling om te voorzien in
                  een ontheffingsbevoegdheid voor de Minister volgt de regering dan ook niet direct.
                  Naast het feit dat de tijdelijke nieuwkomersvoorziening een noodvoorziening is, zijn
                  er nog een aantal aanvullende argumenten om niet te voorzien in een ontheffingsbevoegdheid.
                  Ten eerste gaat een ontheffingsbevoegdheid naar haar aard, evenals de meldingssystematiek
                  uit de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden, te veel uit
                  van de individuele problematiek van een school die om de ontheffing vraagt of de melding
                  doet. Dat terwijl het onderwijs aan nieuwkomers een gemeentelijk vraagstuk en soms
                  zelfs een regionaal vraagstuk is. Ten tweede biedt de keuze voor uitsluitend een ontheffingsstelsel
                  geen sturingsmogelijkheden op het aanbod aan nieuwkomersonderwijs. Dit maakt het voor
                  de regering onmogelijk om haar stelselverantwoordelijkheid onder alle omstandigheden
                  waar te maken. Door de Minister een beslissingsbevoegdheid te geven wordt geborgd
                  dat de tijdelijke nieuwkomersvoorziening alleen wordt ingezet in geval van nood: er
                  wordt bijvoorbeeld voorkomen dat er een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt opgericht
                  voor maar een beperkt aantal leerlingen, zoals bij de tijdelijke onderwijsvoorzieningen
                  voor Oekraïense ontheemden soms is voorgekomen. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt
                  een permanent noodinstrumentarium voorgesteld dat ook ingericht moet zijn op situaties
                  waarin op gemeentelijke niveau onvoldoende bereidwilligheid bestaat om mee te werken
                  aan het opschalen van de capaciteit. In dat geval kan een besluit van de Minister
                  duidelijkheid creëren over wat mag en wie waarvoor verantwoordelijk is. De verplichtingen
                  die met het besluit van de Minister ontstaan, zijn zo beperkt mogelijk vormgegeven
                  om zo veel mogelijk initiatief bij het gemeentebestuur en de schoolbesturen te laten.
                  Daarbij is vooral beoogd de regierol van het gemeentebestuur te versterken. De enige
                  harde verplichting die in het wetsvoorstel ten aanzien van het ambtshalve besluit
                  van de Minister is opgenomen, is dat de onderwijscapaciteit na het besluit van de
                  Minister in de betreffende gemeente altijd door tenminste de oprichting van een tijdelijke
                  nieuwkomersvoorziening moet worden uitgebreid. Daarbij verplicht het wetsvoorstel
                  de schoolbesturen onder regie van het gemeentebestuur om met elkaar om tafel te gaan
                  en afspraken te maken over welk schoolbestuur het best geëquipeerd is om de capaciteit
                  uit te breiden.
               
Er werd bij het opstellen van het wetsvoorstel reeds vanuit gegaan dat de Minister
                  in de praktijk een besluit zou nemen na signalen uit de gemeenten. Het zijn in de
                  praktijk immers de gemeente- en schoolbesturen die de situatie in de eigen gemeente
                  het best kennen. In de overgrote meerderheid van de gevallen zullen signalen dat de
                  capaciteit van het nieuwkomersonderwijs tekortschiet altijd vanuit de gemeente- en
                  schoolbesturen komen. En kan zonder die signalen dus geen besluit worden genomen.
                  Om dit te benadrukken is naar aanleiding van het advies van de Afdeling expliciet
                  in het wetsvoorstel opgenomen dat de Minister het besluit tot het verlenen van toestemming
                  voor de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening kan nemen op verzoek van
                  het college van burgemeester en wethouders. Op deze wijze is juridisch geborgd dat
                  de regering haar stelselverantwoordelijkheid waar kan maken, maar dat het initiatief
                  tot oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening op lokaal niveau blijft liggen.
                  Het jaarlijkse overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de schoolbesturen
                  dat met dit wetsvoorstel ook wordt geïntroduceerd beoogt te voorzien in een overlegstructuur
                  waarbinnen de besluitvorming over de noodzaak tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                  op lokaal niveau in principe gezamenlijkheid wordt genomen. In het geval van het besluit
                  door de Minister op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders is ook
                  de verplichting komen te vervallen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening op te
                  richten. Aangenomen mag immers worden dat als een verzoek wordt gedaan de schoolbesturen
                  en het gemeentebestuur over de noodzaak tot oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                  reeds gesproken hebben. Mocht evenwel niet van de verleende toestemming gebruik worden
                  gemaakt, bijvoorbeeld omdat de toestroom van nieuwkomers veel beperkter is dan verwacht,
                  dan vervalt de toestemming na acht weken.
               
Als ultimum remedium is evenwel ook de mogelijkheid behouden om ambtshalve een besluit
                  te nemen over de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. In de praktijk
                  verwacht de regering dat deze bevoegdheid vrijwel niet ingezet zal hoeven worden.
                  Dit besluit zal enkel in uitzonderlijke situaties worden genomen. Er zal in de praktijk
                  altijd sprake zijn van duidelijke signalen waaruit blijkt dat het in een gemeente
                  noodzakelijk is om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in te richten, maar er toch
                  geen aanvraag tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt gedaan.
                  De ervaring in de praktijk met het nieuwkomersonderwijs leert dat het zelden voorkomt
                  dat van onwelwillendheid sprake zal zijn. Toch valt niet uit te sluiten dat op lokaal
                  niveau een patstelling ontstaat. De regering heeft gemeend dat het verstandig is om
                  ook voor deze situatie een duidelijke bevoegdheidsverdeling en een in die situatie
                  te volgen proces in het wetsvoorstel op te nemen aan de hand waarvan het goede gesprek
                  op lokaal niveau weer op gang kan komen. Wel zijn de voorwaarden waaronder dat besluit
                  kan worden genomen naar aanleiding van het advies van de Afdeling aangepast. In het
                  wetsvoorstel is expliciet opgenomen dat de Minister alleen ambtshalve een besluit
                  kan nemen als vaststaat dat er onvoldoende onderwijscapaciteit voor nieuwkomers zal
                  zijn. Uit de signalen waar de Minister het besluit op baseert moet dus blijken dat
                  er daadwerkelijk nieuwkomers in de gemeente zijn die op dat moment geen onderwijs
                  krijgen en voor wie de verwachting is dat het onderwijs ook niet op een andere wijze
                  binnen afzienbare termijn georganiseerd kan worden. In de praktijk zullen de signalen
                  waarschijnlijk via de regiocoördinatoren van het ministerie de Minister bereiken.
                  Daarnaast is ook de voorwaarde behouden dat de Minister alleen ambtshalve een besluit
                  kan nemen na over het voornemen tot dat besluit overleg te hebben gevoerd met het
                  betreffende college van burgemeester en wethouders. Het besluit van de Minister kan
                  dus nooit zonder overleg genomen worden en niet als verrassing voor de betreffende
                  gemeente komen. Als er na het ambtshalve besluit van de Minister dat er een tijdelijke
                  nieuwkomersvoorziening opgericht moet worden geen afspraken over de inrichting tot
                  stand komen, dan heeft het college van burgemeester en wethouders een beslissende
                  stem bij het bepalen van het bevoegd gezag dat verantwoordelijk zal zijn voor de inrichting
                  van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Ook van deze bepaling wordt verwacht dat
                  deze in de praktijk zelden ingezet zal hoeven worden, maar wil de regering als ultiem
                  middel behouden. De overige bepalingen over de doorzettingsmacht van de gemeente en
                  Minister zijn, voor zover die zich uitte in de mogelijkheid om bekostigingssancties
                  te treffen, niet langer onderdeel van het wetsvoorstel.
               
Terecht merkt de Afdeling op dat dit wetsvoorstel de structurele problemen in het
                  onderwijs niet oplost. Wat dit wetsvoorstel wel beoogt, is het borgen van het recht
                  op onderwijs voor alle kinderen door de onderwijscapaciteit in de betreffende gemeente
                  zo groot mogelijk te maken. Dat doet het wetsvoorstel door het mogelijk te maken bevoegde
                  leraren zo efficiënt mogelijk in te zetten en daarnaast gebruik te maken van onbevoegd
                  personeel. Ook kan het curriculum op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening tot de
                  kern worden teruggebracht, waarbij tevens kan worden gekozen voor een dag- en weekindeling
                  die het mogelijk maakt om aan meer kinderen onderwijs te geven. Telkens vanuit het
                  gegeven dat de kinderen die op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening onderwijs volgen
                  binnen twee jaar kunnen doorstromen naar het reguliere onderwijs. Overigens is ook
                  de mate waarin schoolbesturen gebruikmaken van de afwijkingsmogelijkheid die het wetsvoorstel
                  na een besluit van de Minister biedt aan de schoolbesturen. De noodzaak om van de
                  volledige afwijkingsmogelijkheden gebruik te maken zal per gemeente verschillen.
               
4. Gedelegeerde regelgeving
               
De regering stelt voor om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) toe
                     te staan dat nadere regels worden gesteld over het doen van meldingen, het opstellen
                     van inrichtingsplannen, het stellen van regels aan onderwijzers en het vaststellen
                     van onderwijsprogramma’s. Wat betreft het onderwijsprogramma en de inrichting van
                     het onderwijs zijn de hoofdelementen in het wetsvoorstel vastgelegd en is daarnaast
                     bepaald dat in nadere uitwerking bij of krachtens amvb van de wet kan worden afgeweken.37
                     
Afwijken van de wet moet bij een norm van gelijke hoogte gebeuren, tenzij er sprake
                     is van een experiment of een onvoorziene noodsituatie.38 De Afdeling adviseert ten aanzien van de verdere afwijkingen op het onderwijsprogramma
                     deze eveneens in dit wetsvoorstel op te nemen. Voor zover dat niet mogelijk zou zijn,
                     dient gemotiveerd te worden waarom sprake is van een noodsituatie waardoor deze afwijkingen
                     niet al op wettelijk niveau kunnen worden vastgelegd en dient in ieder geval af te
                     worden gezien van de mogelijkheid tot subdelegatie naar het niveau van de ministeriële
                     regeling.
Naar aanleiding van dit advies is de delegatiemogelijkheid ten aanzien van de eisen
                  die aan de bevoegdheid van leraren wordt gesteld, komen te vervallen. Alle eisen met
                  betrekking tot dit onderwerp zijn in het wetsvoorstel of in de reeds bestaande onderwijswetgeving
                  neergelegd. Daarnaast is ten aanzien van het vaststellen van onderwijsprogramma’s
                  de mogelijkheid tot subdelegatie uit het wetsvoorstel gehaald en is de delegatiegrond
                  nog nauwkeuriger omschreven. Ook de toelichting is op deze punten aangepast.
               
Bij de vormgeving van het onderhavige wetsvoorstel en de daarop gebaseerde algemene
                  maatregel van bestuur zoekt de regering naar een juist evenwicht tussen het zo goed
                  mogelijk garanderen van de basiskwaliteit die altijd in acht moet worden genomen en
                  die moet verzekeren dat nieuwkomers na maximaal twee jaar naar het reguliere onderwijs
                  kunnen doorstromen en het verzekeren van een effectieve en voor de praktijk werkbare
                  oplossing die verzekert dat altijd voor iedereen het recht op onderwijs is gegarandeerd.
                  Deze afweging komt vooral tot uitdrukking in de eisen die in het wetsvoorstel en de
                  daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur worden gesteld aan het onderwijsprogramma
                  en de tijd die in ieder geval moet worden besteed aan de verschillende onderdelen
                  van het onderwijsprogramma.
               
De hiervoor beschreven evenwichtsoefening is voor een deel ook een zoektocht. Ten
                  aanzien van het onderwijsprogramma is de regering voornemens om in de algemene maatregel
                  van bestuur te bepalen dat als het bevoegd gezag de formatie voor het onderwijs in
                  een tijdelijke nieuwkomersvoorziening niet rond krijgt, het bevoegd gezag leerlingen
                  in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening (tijdelijk en) niet langer dan strikt noodzakelijk
                  minder uren onderwijs kan aanbieden. Hierbij wordt een minimumnorm vastgelegd die
                  eruit bestaat dat leerlingen tenminste 12,5 uren per week (vijf dagdelen) onderwijs
                  dienen te volgen, verspreid over drie onderwijsdagen. Om te borgen dat de primaire
                  doelstelling van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening – het garanderen van het recht
                  op onderwijs voor alle nieuwkomers en de voorbereiding op instromen in het reguliere
                  (nieuwkomers)onderwijs – niet uit het oog wordt verloren, wordt daarbij tevens bepaald
                  dat altijd tenminste 10 klokuren per week aan het leren van de Nederlandse taal dienen
                  te worden besteed.
               
Indien in de toekomst zou blijken dat de regels voor het onderwijsprogramma te strak
                  zijn vormgegeven, staat dat de effectiviteit van de voorzieningen in de weg. Anderzijds
                  geldt dat als blijkt, bijvoorbeeld uit de evaluatie van Wet tijdelijke onderwijsvoorziening
                  voor Oekraïense ontheemden, dat de hiervoor beschreven regeling te veel afwijkingsmogelijkheden
                  biedt daarmee juist het recht op (kwalitatief) voldoende onderwijs onder druk komt
                  te staan. In beide gevallen wil de regering snel kunnen reageren. Om die reden hecht
                  zij eraan om vooralsnog de delegatiegrondslag voor het onderwijsprogramma te behouden.
                  Wel is naar aanleiding van het advies van de Afdeling het wetsvoorstel aangepast in
                  die zin dat de delegatiegrondslag specifieker is vormgegeven.
               
5. Termijn voor leerlingen
               
In afwachting van meer structurele aanpak van de capaciteitsproblemen in het onderwijs,
                     kan het zo nodig aanbieden van meer basaal onderwijs in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                     een oplossing zijn voor een acuut tekort aan onderwijsplekken (punt 2). Dat neemt
                     niet weg dat het volgen van onderwijs in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening met
                     slechts basaal onderwijs voor een individuele nieuwkomer niet te lang mag duren. Het
                     wetsvoorstel bepaalt dat een nieuwkomer maximaal twee jaar op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
                     of een tijdelijke onderwijsvoorzienig mag worden geplaatst.39 De keuze voor deze (lange) termijn wordt in de toelichting niet gemotiveerd.
Bovendien sluit het wetsvoorstel niet uit dat een nieuwkomer langer dan twee jaar
                     van de noodvoorziening gebruik moet maken. Dat kan langer zijn als er in het reguliere
                     onderwijs toch onvoldoende plaats is. Hierbij zou volgens de toelichting gedacht kunnen
                     worden aan de situatie dat de leerling gedurende de asielprocedure door het COA wordt
                     verplaatst naar een gemeente waar ook capaciteitsproblemen zijn.40 Andere situaties zijn voorts niet uitgesloten. Een verlenging van het verblijf van
                     een leerling in een tijdelijke voorziening brengt het recht op goed onderwijs niet
                     dichterbij. Dit klemt temeer nu de verlengingsmogelijkheid, ongeacht de omstandigheden
                     die tot verlenging van het verblijf in een tijdelijke onderwijsvoorziening zouden
                     nopen, niet aan een nadere maximale duur gebonden zijn.
De Afdeling adviseert de mogelijkheid tot het langer dan twee jaar volgen van onderwijs
                     in een nieuwkomersvoorziening te schrappen, dan wel nader te clausuleren.
Het wetsvoorstel bepaalt dat een nieuwkomer maximaal twee jaren aan een tijdelijke
                  nieuwkomersvoorziening of een tijdelijke onderwijsvoorzienig onderwijs mag volgen.
                  Het onderwijs in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening dient er altijd op te zijn
                  gericht om de leerling zo snel mogelijk door te laten stromen naar het reguliere onderwijs.
                  In de praktijk kan het voorkomen dat een leerling eerst zal doorstromen naar het reguliere
                  nieuwkomersonderwijs, en uiteindelijk naar het reguliere basisonderwijs of voortgezet
                  onderwijs. In het verlengde van dit uitgangspunt bepaalt het wetsvoorstel dat bij
                  de oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening een plan moet worden gemaakt
                  over de wijze waarin zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar doorstroom van leerlingen
                  naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs. Om deze doorstroom verder te borgen is
                  de regering voornemens bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat het bevoegd
                  gezag per leerling ook een doorstroomperspectief moet vaststellen.
               
De keuze voor een maximale termijn van twee jaar is ingegeven door het feit dat het
                  tenminste twee jaar duurt voordat een nieuwkomer die de Nederlandse taal niet machtig
                  is die taal voldoende beheerst om het reguliere onderwijs te kunnen volgen. Het onderwijs
                  op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening richt zich dan ook op de eerste plaats op
                  het bijbrengen van het vereiste taalniveau en het ondersteunen van het sociaal en
                  emotioneel welbevinden van de leerlingen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in
                  de regels die aan het onderwijsprogramma worden gesteld. Ondanks dit heldere uitgangspunt
                  is het niet uit te sluiten dat zich een uitzonderingssituatie voordoet waarin een
                  leerling als gevolg van de verplaatsing van de(crisis)noodopvang (onverwachts) naar
                  een andere gemeente verhuist waar geen plek is in het reguliere (nieuwkomers)onderwijs,
                  terwijl de leerling al twee jaar onderwijs heeft gevolgd aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
                  Omdat het wetsvoorstel er nooit toe mag leiden dat kinderen in het geheel geen onderwijs
                  krijgen, biedt het wetsvoorstel ruimte om kinderen in die uitzonderlijke situaties
                  – waarbij sprake is van een verhuizing – langer dan twee jaren onderwijs te laten
                  volgen aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Naar aanleiding van het advies van
                  de Afdeling is het wetsvoorstel aangepast in die zin dat deze voorwaarde daarvan nu
                  expliciet onderdeel uitmaakt. Verder kan alleen gebruik worden gemaakt van de uitzondering
                  als het kind anders geen onderwijs zou volgen en zo lang het belang van het kind zich
                  niet tegen het volgen van onderwijs aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening verzet.
                  Dat betekent dus ook dat wanneer een bevoegd gezag van deze uitzondering gebruik moet
                  maken hij er voor zorgt dat de betreffende leerling zo snel mogelijk doorstroomt naar
                  het reguliere onderwijs. Hieraan is ook toegevoegd dat het bevoegd gezag bij de Minister
                  melding moet maken wanneer een leerling langer dan twee jaar onderwijs volgt op een
                  tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Ook deze eisen zijn naar aanleiding van het advies
                  van de Raad van State in het wetsvoorstel opgenomen.
               
6. Financiële gevolgen
               
Volgens de regering heeft het wetsvoorstel geen nieuwe financiële gevolgen omdat nieuwkomersonderwijs
                     valt onder de reguliere onderwijsbekostiging en er daarnaast aanvullende subsidieregelingen
                     beschikbaar zijn. In de consultatie hebben gemeenten, schoolbesturen en de VNG naar
                     aanleiding van de ervaringen met de tijdelijke onderwijsvoorzieningen er niettemin
                     op gewezen dat de gangbare bekostiging onvoldoende is voor het goed vormgeven van
                     het tijdelijk nieuwkomersonderwijs. In de toelichting wordt onvoldoende ingegaan op
                     de financiële consequenties die het voorstel heeft voor scholen en gemeenten.41
                     
De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de financiële gevolgen
                     en zo nodig te voorzien in aanvullende bekostiging.
Schoolbesturen ontvangen reguliere bekostiging en vaak ook aanvullende nieuwkomersbekostiging
                  voor de leerlingen die staan ingeschreven in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
                  De wet zorgt op zichzelf dus niet voor financiële gevolgen voor schoolbesturen, maar
                  volgt de reguliere systematiek.
               
De regering werkt voor de uitwerking van dit wetsvoorstel nauw samen met de Vereniging
                  van Nederlandse Gemeenten, de onderwijssectorraden en de expertiseorganisatie voor
                  het nieuwkomersonderwijs. Met deze organisaties is de regering ook in gesprek over
                  de financiering van het onderwijs voor nieuwkomers. Recent hebben zij de regering
                  gewezen op een aantal punten waarop de aanvullende nieuwkomersbekostiging volgens
                  de betrokken organisaties tekortschiet. Deze punten zijn echter niet het gevolg van
                  het wetsvoorstel, maar van de toenemende vraag naar onderwijs voor nieuwkomers. De
                  huidige wachtlijsten leggen deze knelpunten in de bekostigingssystematiek bloot. Zo
                  zorgt de huidige datum voor de start van de aanvullende nieuwkomersbekostiging (de
                  datum van binnenkomst in Nederland) in combinatie met de wachtlijsten in het onderwijs
                  er voor dat schoolbesturen minder lang aanspraak kunnen maken op de aanvullende nieuwkomersbekostiging
                  dan wanneer een leerling direct na aankomst in Nederland in het onderwijs kan starten.
                  De regering verkent de mogelijkheden om deze systematiek aan te passen.
               
Het beeld van de kosten en hoogte van de financiering voor gemeenten is diffuus. De
                  VNG heeft een eerste verkenning gedaan waaruit blijkt dat de financiering voor gemeenten
                  in sommige gemeenten als knellend wordt ervaren, maar in andere gemeenten is dit niet
                  het geval. De regering is naar aanleiding van de verkenning hierover in gesprek met
                  de VNG. Ook deze kosten vloeien niet rechtstreeks voort uit het onderhavige wetsvoorstel,
                  maar zijn vooral een gevolg van de grote toestroom van nieuwkomers.
               
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het voorstel
                     en adviseert het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen,
                     tenzij het is aangepast.
De Vice-President van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
De Afdeling had geen redactionele opmerkingen bij het wetsvoorstel. Wel zijn er enkele
                  wetstechnische en redactionele verbeteringen in het wetsvoorstel en memorie van toelichting
                  doorgevoerd. Ook is de consultatieparagraaf in de toelichting aangevuld.
               
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
                  van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
               
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen | Vergissing | 
|---|---|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | ||
| D66 | 23 | Voor | ||
| PVV | 17 | Tegen | ||
| CDA | 14 | Tegen | Vergissing | |
| PvdA | 9 | Voor | ||
| SP | 9 | Voor | ||
| GroenLinks | 8 | Voor | ||
| PvdD | 6 | Voor | ||
| ChristenUnie | 5 | Voor | ||
| FVD | 5 | Tegen | ||
| DENK | 3 | Voor | ||
| Groep Van Haga | 3 | Tegen | ||
| JA21 | 3 | Tegen | ||
| SGP | 3 | Tegen | ||
| Volt | 2 | Voor | ||
| BBB | 1 | Voor | ||
| BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | ||
| Fractie Den Haan | 1 | Voor | ||
| Gündogan | 1 | Voor | ||
| Omtzigt | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
