Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over het advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Kamerstuk 36200-XVI-222)
2023D23958
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over zijn reactie op het verzoek van de commissie over het advies
van de Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende
vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen.1
De voorzitter van de commissie,
Smals
De adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
het verzoek van de commissie over het advies Raad van State inzake het ontwerp van
een algemene maatregel van bestuur (AMvB), houdende vaststelling van regels met betrekking
tot de veiligheid van attractie en speeltoestellen en hebben daarover nog enkele vragen.
De Minister zet in zijn brief uiteen wat het proces van de totstandkoming van de AMvB
houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en
speeltoestellen is geweest. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Kamer
tijdens dit proces onvoldoende is betrokken. Kan de Minister in detail toelichten
hoe de Kamer na de schriftelijke ronde in 2021 betrokken is geweest bij de invulling
van het ontwerp van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023 (WAS) en
in hoeverre de zorgen van de Kamer, die onder andere door de leden van de VVD zijn
geuit, zijn meegenomen in het uiteindelijke besluit? Wat is de reden dat er ongeveer
twee jaar tijd heeft gezeten tussen de schriftelijke ronde en de publicatie van het
WAS in april 2023?
In zijn Kamerbrief benoemt de Minister als motivatie voor de wijziging het «veilig
kunnen spelen door kinderen en het veilig recreëren door volwassenen.» De leden van
de VVD-fractie vragen of de Minister zich hierbij richt op de poging tot het garanderen
van maximale veiligheid, of het streven naar optimale veiligheid. Is de Minister het
met hen eens dat een risicoloze samenleving niet bestaat en dat de overheid een rol
heeft in optimaliseren in plaats van maximaliseren? Hoe is en wordt de proportionaliteit
en toepasselijkheid van de maatregelen in beide tranches van het besluit WAS geborgd
en gewogen ten aanzien van sectoren die (mogelijk) onder het WAS-besluit vallen? Zo
ja, hoe vindt die weging en borging plaats? De leden van de VVD-fractie zijn van mening
dat het volledig wegnemen van risico’s bij sport- en speeltoestellen onhaalbaar en
onrealistisch is. Deelt de Minister deze mening?
Diverse sectoren die onder het WAS zullen gaan vallen, hebben de afgelopen jaren zelfregulering
toegepast om de veiligheid van de toestellen, installaties en materialen te toetsen
en te waarborgen. De Minister heeft deze regulering hoog geacht, gewaardeerd en was
zeer tevreden over deze kwalitatief hoogwaardige zelfregulering. Heeft de Minister
dit feit betrokken bij de besluitvorming? Waarom is er niet gekozen voor het verder
stimuleren van zelfregulering in plaats van de verregaande interventie uit het huidige
ontwerp?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister ook of hij voldoende op de hoogte is
van de gevolgen van het ontwerp op sportvoorzieningen. Kan de Minister hen informeren
over alle locaties die geraakt zullen worden door het WAS en daarbij specificeren
wat de lastendruk zal zijn, welke kosten hieraan verbonden zijn en waarom het nodig
is het WAS toe te passen op deze locaties? Kan de Minister tevens aangeven wat de
praktische effecten zijn voor zowel ondernemer als gebruiker? En kan de Minister heel
specifiek ingaan op de effecten voor het onderwijs en bewegingsonderwijs in het speciaal?
Voorts hebben de leden van de VVD-fractie eerder schriftelijke vragen gesteld aan
de Minister over het WAS. De Minister heeft in deze vragen aangegeven op dit moment
te verkennen hoe het onderscheid tussen een sport- en een speeltoestel verduidelijkt
kan worden in situaties waarin een toestel zowel voor sportbeoefening als voor vermaak
of ontspanning wordt gebruikt, en welke veiligheidseisen er aan deze toestellen gesteld
zouden moeten worden. De uitkomst van deze verkenning heeft mogelijk grote gevolgen
voor bijvoorbeeld klim- en boulderhallen. Kan de Minister toezeggen de Kamer op de
hoogte te houden van de voortgang van deze verkenning, middels tussentijdse rapportages?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister ook overwogen heeft om
de AMvB in te trekken en de Kamer beter te betrekken bij een nieuwe, beter passende
versie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister over
het advies Raad van State inzake het ontwerp van een AMvB, houdende vaststelling van
regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen. Zij hebben
geen verdere vragen.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.