Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023 (Kamerstuk 36200-178)
36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 181
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 mei 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 22 februari 2023 over over verkenning
instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen
na 2023 (Kamerstuk 36 200, nr. 178).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 maart 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 28 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Schukkink
VVD 1
In het algemeen vragen deze leden of het kabinet kennisgenomen heeft van het onderzoek
van Deloitte, NIBUD en de Universiteit Leiden waaruit blijkt dat 60 procent van de
Nederlandse huishoudens financieel kwetsbaar of ongezond was in 2022. Daarbij vragen
deze leden tevens hoe het feit dat een dergelijke grote groep huishoudens wordt geraakt
wordt door de hoge inflatie meegenomen in het gerichter maken van het koopkrachtbeleid.
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het onderzoek. De resultaten van het onderzoek
laten zien dat 30% van de onderzochte huishoudens in 2022 financieel kwetsbaar was,
terwijl dit in 2021 nog 25% was. Ook laat het onderzoek zien dat 30% van de onderzochte
huishoudens in 2022 financieel ongezond was, terwijl dit in 2021 nog 24% van de huishoudens
was. In het onderzoek wordt de financiële gezondheid benaderd vanuit een samenspel
tussen inkomen, uitgaven, lenen, sparen en planning. De financiële kwetsbaarheid van
huishoudens gaat bijvoorbeeld ook over of huishoudens aangeven zich zeker voelen over
de toekomst, voldoende financiële kennis hebben en voldoende buffers hebben.
De uitkomsten van het onderzoek bevestigen dat de inflatie en gestegen energieprijzen
huishoudens flink hebben geraakt. In 2022 heeft het kabinet maatregelen ingevoerd
zoals de verlaging van de belastingen op energie en de energietoeslag van € 1.800.
In 2023 ondersteunt het kabinet huishoudens met een koopkrachtpakket van circa € 12
miljard, inclusief een verhoging van het minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) met
ruim 10%. Daarnaast heeft het kabinet een prijsplafond voor energie ingevoerd, waarmee
huishoudens meer zekerheid hebben gekregen over hun energierekening. Als kabinet kunnen
we niet vooruit lopen op de besluitvorming. In augustus neemt het kabinet een definitief
besluit over de koopkrachtmaatregelen, die op Prinsjesdag aan uw Kamer worden gepresenteerd.
VVD 2
Kan het kabinet nader specificeren (1) welke opties het kabinet niet uitvoerbaar acht
per 1 januari 2024 en (2) welke opties volgens het kabinet op juridische bezwaren
stuiten?
Een aantal maatregelen zijn niet per 1 januari 2024 uitvoerbaar omdat het traject
van het verzamelen van de juiste informatie voor besluitvorming en implementatie (waaronder
in sommige gevallen een wetswijziging) niet binnen enkele maanden kan worden afgerond.
Dit geldt voor:
• Een gerichtere vorm van het prijsplafond op energie, bijv. o.b.v. inkomen (sociaal
tarief), historisch verbruik of energetische kwaliteit woning;
• Het oprichten of aanwijzen van een noodleverancier die kwetsbare huishoudens gericht
tegemoet kan komen;
• Een gerichtere belastingvermindering in de energiebelasting, bijv. door beperking
reikwijdte tot huishoudens of o.b.v. inkomen;
• Het invoeren van een Energietoeslag via toeslagensystematiek zonder koppeling aan
energielabel/ verbruik;
• Het invoeren van een Energietoeslag via toeslagensystematiek met koppeling aan energielabel/
verbruik;
• Overnemen energierekening door corporaties bij label E-, F- en G.
Voor alle maatregelen gelden juridische randvoorwaarden. Het beeld is dat voortzetting
van het Tijdelijk Noodfonds Energiekosten zonder technische en juridische aanpassingen
vooralsnog niet mogelijk is. Voor het generieke prijsplafond moet uitsluitsel komen
over of de verruiming van de Europese staatssteunkaders wordt voortgezet. De Europese
Commissie heeft hier recent een voorstel voor gedaan.1 Ook vergen alle varianten van een prijsplafond in 2024 dat er wordt gekeken naar
blokaansluitingen. De huidige regeling kent diverse uitvoeringsrisico’s en beperkingen
in de uitvoering.
VVD 3
Kan het kabinet in de uitwerking van de maatregelen steeds expliciet het effect op
middeninkomens met hoge energiekosten van de verschillende mogelijke routes uitwerken?
Het kabinet neemt bij de uitwerking van de maatregelen het effect op alle inkomens
mee. Zo wordt standaard de uitsplitsing in de koopkrachtcijfers gemaakt tussen de
verschillende inkomenskwintielen. Het is echter niet altijd goed mogelijk de spreiding
in energiekosten voor verschillende inkomensgroepen te kwantificeren. Wanneer dit
niet mogelijk is, wordt dit effect kwalitatief gewogen.
VVD 4
De leden van de VVD-fractie merken hierbij op dat er een groot verschil zit in de
energieprijzen in het basisscenario van het Centraal Planbureau (CPB) en de energieprijzen
in het scenario van een vroeg invallende koude winter. Dit laatste leidt tot aanzienlijk
hogere energieprijzen eind 2023 en in 2024. Hoe houdt het kabinet bij de uitwerking
van opties voor instrumenten rekening met dit risico?
VVD 5
Welke maatregelen neemt het kabinet op dit moment, zowel zelfstandig als in samenwerking
met andere Europese landen, om te zorgen dat de gasvoorraad ook na deze winter op
peil blijft en een scenario van gastekorten wordt voorkomen?
Zowel op nationaal als op EU-niveau worden maatregelen getroffen om het scenario van
gastekorten en zeer hoge gasprijzen te voorkomen. Deze maatregelen zien op het beperken
van de vraag naar gas, op het diversifiëren van het aanbod van gas en de (infrastructurele)
mogelijkheden om dit gas naar de EU te halen, en op maatregelen die zien op het functioneren
van de gasmarkt.
Wat betreft het beperken van de vraag naar gas: zowel nationaal als op EU-niveau wordt
ingezet op energiebesparing. In augustus 2022 heeft de EU de noodverordening 2022/1369
aangenomen, welke toeziet op de reductie van de gasvraag. Alle Europese landen dienen
namelijk 15% gas te besparen ten opzichte van het gemiddelde van de afgelopen vijf
jaar. De meetverplichting van deze verordening loopt van augustus 2022 tot en met
maart 2023. De energieraad van 28 maart 2023 buigt zich over de verlenging van deze
verordening. Nationaal wordt er ingezet op bewustwording doormiddel van een publiekscampagne
voor huishoudens en bedrijven. Ook wordt er extra ingezet op het nationaal isolatieprogramma,
zodat er ook op de lange termijn bespaard wordt.
Als het gaat om de aanbodzijde is het van belang om te vermelden dat het Groningergasveld
sluit in 2023, of uiterlijk 2024. De Staatssecretaris EZK heeft in juli 2022 een versnellingsplan
voor de gaswinning op de Noordzee gepresenteerd om de daling van de gasproductie uit
de Noordzee af te remmen (Kamerstuk 33 529 nr. 1058). Daarnaast werkt het kabinet aan de uitbreiding van de LNG-importcapaciteit in Nederland.
Ook komt het kabinet in april met een energiediplomatiestrategie en wordt op EU-niveau
gewerkt aan de gezamenlijke inkoop van gas via een inkoopplatform.
Tot slot, het kabinet heeft in de Kamerbrief van 9 december 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 384) uiteengezet wat het kabinet voornemens is te doen om te zorgen dat gasopslagen ook
bij aanvang van de winter gemiddeld voor minimaal 90% gevuld zijn.
In april ontvangt u een nieuwe Kamerbrief met een update over gasleveringszekerheid.
Daarin worden de hier genoemde maatregelen verder toegelicht.
Het kabinet is zich bewust van de huidige situatie op de energiemarkt en de onzekerheid
die nog steeds speelt. Risico’s op aanbodverstoringen of een plots hoger verbruik
door een koude winter kunnen ervoor zorgen dat abrupte krapte weer resulteert in hoge
marktprijzen, zoals ook gezien tijdens de piek in de zomer van 2022. Het kabinet heeft
in de tussentijd echter verschillende maatregelen getroffen om deze onzekerheid te
mitigeren, zoals het aanleggen van extra LNG-terminals en inzetten op gecoördineerde
Europese inkoop van gas. Ook is het inmiddels weer mogelijk om vaste contracten af
te sluiten bij energieleveranciers, hetgeen de zekerheid biedt van een vaste prijs
die niet fluctueert met de marktomstandigheden. Desondanks neemt het kabinet bij het
uitwerken van opties voor instrumenten ook het scenario op hogere en volatiele energieprijzen
mee en wordt er ook specifiek gekeken naar instrumenten die de onzekerheid rondom
deze hogere prijzen adresseren.
VVD 6
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat het kabinet aangeeft dat eerder
voorgenomen of aangenomen beleid mogelijk wordt uitgesteld als gevolg van nieuwe maatregelen.
Deze leden vragen het kabinet om nader toe te lichten op welk voorgenomen beleid deze
waarschuwing slaat.
Veel van de verkende maatregelen vergen capaciteit van uitvoeringsorganisaties. Afhankelijk
van de uitvoeringsorganisatie en het type maatregel kan dit leiden tot verdringingsvraagstukken.
Verdringing speelt vooral bij de Belastingdienst en Toeslagen. Het voorbereiden van
een mogelijke verlaging van de nieuwe eerste schijven in de energiebelasting per 1 januari
2024 vergt capaciteit die ten koste gaat van het oplossen van een knelpunt in de bestaande
teruggaveprocessen in de milieubelasting. Omdat het kabinet huishoudens gerichter
tegemoet wil kunnen komen heeft het kabinet gekozen om deze voorbereidingen te starten.
Bij het bouwen van een nieuwe energietoeslag zouden bij Toeslagen de hersteloperatie
en de hervorming van de kinderopvangtoeslag in het gedrang kunnen komen en bij de
Belastingdienst zou een nieuwe energietoeslag betekenen dat wijzigingen moeten plaatsvinden
op oude systemen wat complex en risicovol is. Daarbovenop zou bij een energietoeslag
rekening moeten worden gehouden met diverse werkzaamheden bij andere procesketens
zoals gegevens en interactie binnen de Belastingdienst waarvoor mogelijke verdringing
in beeld komt als er nadere uitwerking volgt. Het kabinet kiest er daarom voor om
niet te starten met voorbereidingen voor het bouwen een nieuwe energietoeslag.
VVD 7
Hoe helpt een minimumtarief voor gas in het ondersteunen van huishoudens die kwetsbaar
zijn voor de gevolgen van hoge energieprijzen? Is het kabinet het met de leden van
de VVD-fractie eens dat een hoog minimumtarief voor gas averechts kan werken en kan
leiden tot een hogere energierekening voor huishoudens?
Een minimumtarief heeft tot doel de investeringszekerheid te vergroten van investeringen
in maatregelen die erop zijn gericht het gasverbruik te verlagen. Dit kan meer zekerheid
bieden aan huishoudens en bedrijven dat gasprijzen niet meer onder een bepaald niveau
zullen zakken. Verduurzamingsinvesteringen krijgen daardoor een kortere, zekerdere
terugverdientijd wat huishoudens zekerheid geeft over de investering en de inkomens/vermogenspositie
doordat de energierekening minder volatiel wordt. Het effect op de energierekening
is sterk afhankelijk van de gekozen minimumprijs, het flankerend beleid en de fluctuerende
energieprijzen. In een situatie waarbij de gasprijs zakt onder de minimumprijs, en
er tegelijk onvoldoende verduurzamingsmaatregelen zijn uitgevoerd die gasbesparing
opleveren, kan dit inderdaad leiden tot een hogere energierekening voor huishoudens.
VVD 8
Hoe wordt de capaciteit bij aannemers meegewogen in de opties om verduurzaming van
woningen te versnellen? Hoe wordt bij ingrepen in de energiemarkt meegenomen dat deze
ingrepen niet op langere termijn de positie van consumenten of de beschikbaarheid
van voldoende energie schaden?
De afgelopen jaren is er sprake van een toenemende krapte aan technisch personeel,
die voor een groot deel structureel is als gevolg van een vergrijzende beroepsbevolking
en deels tijdelijk door de aantrekkende economie en de grote maatschappelijke opgaven
die het kabinet zich heeft gesteld. Volgens het laatste EIB rapport «Trends op de
bouwarbeidsmarkt» zijn er echter eerste signalen zichtbaar dat deze spanning zal afnemen.
Zo trekken technische opleidingen weer meer mensen aan. Om vertraging van de energietransitie
te voorkomen ondersteunt het kabinet de relevante sectoren door onder andere stimulering
van (proces)innovatie, digitalisering, industrialisatie, verbetering van ketensamenwerking,
(zij-)instroom, en cultuurverandering. Voorbeelden hiervan zijn de recent aangekondigde
100 miljoen euro steun vanuit het Nationaal Groeifonds voor het programma Toekomstbestendige
Leefomgeving, het beschikbaar stellen van 210 miljoen euro om de samenwerking tussen
het beroepsonderwijs en werkgevers op te schalen om innovatiekracht en productiviteit
van bedrijven te verhogen en de ontwikkeling van opschaalbare en voorspelbare renovatiestromen
via het programma Verbouwstromen waarmee het benodigde tempo en volume gerealiseerd
kan worden om de klimaatdoelstellingen voor 2030 en richting 2050 te halen.
Bij ingrepen in de energiemarkt zijn maatregelen geïnventariseerd zoals de mogelijkheid
om collectief gas in te kopen of om een noodleveranciers in te stellen voor huishoudens
met lage inkomens of betalingsproblemen. Voor alle maatregelen wordt een integrale
afweging gemaakt van de voor- en nadelen. De positie van consumenten en de beschikbaarheid
van voldoende energie zijn belangrijke aspecten bij deze afweging, net zoals onder
andere duurzaamheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid. Hierbij wordt zowel naar de
effecten op korte als lange termijn gekeken. Een volledig overzicht van deze inventarisatie
is gedeeld als bijlage bij de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar
voor hoge energieprijzen na 2023.
VVD 9
Deze leden vragen daarom welk tijdpad het kabinet voor de verschillende besluitvormingsmomenten
voor ogen heeft voor de gerichte steun voor 2024.
In de augustusbesluitvorming, gelijktijdig met de besluitvorming over koopkracht en
op basis van de meest recente cijfers van het CPB, zal worden besloten welke maatregelen
definitief worden ingezet en in welke maatvoering. Voor een aantal maatregelen is
besluitvorming in augustus te laat omdat het benodigde juridische en uitvoeringstechnische
voorbereidingstraject langer duurt. Daarom wordt voor deze maatregelen in de voorjaarsbesluitvorming
besloten of het wenselijk is om dit voorbereidingstraject te starten. Ook voor deze
maatregelen geldt dat in de augustusbesluitvorming besloten kan worden dat de maatregelen
toch niet worden ingezet.
VVD 10
Welke maatregelen en processtappen worden nu al getroffen om ervoor te zorgen dat
de opties uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst en dat (politieke) keuzes niet
ertoe leiden dat andere beleidsprioriteiten in het gedrang komen?
De Belastingdienst, Toeslagen en de RVO maken onderdeel uit van de interdepartementale
stuurgroep waarin de verschillende maatregelen zijn uitgewerkt. Daarmee zijn ze nauw
betrokken bij het in kaart brengen van alle relevante informatie over de mogelijke
maatregelen, waaronder uitvoeringsaspecten. Met de uitvoerbaarheid van de maatregelen
wordt in de besluitvorming uitdrukkelijk rekening gehouden. Uiteindelijk worden wijzigingen
die landen in wetgeving bij het betreffende wetsvoorstel, voorzien van een uitvoeringstoets
voor het definitieve oordeel. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met dekking
van de uitvoeringkosten.
VVD 11
Wel zijn deze leden benieuwd of er na de augustusbesluitvorming nog voldoende tijd
resteert om de gerichte instrumentaria uit te voeren voor 2024. Kan het kabinet per
maatregel een overzicht van «fatale deadlines» voor besluitvorming aan de Kamer doen
toekomen?
Van alle maatregelen is in kaart gebracht welke fatale deadlines gelden zodat besluitvorming
op deze deadlines kan worden afgestemd. Dit voorkomt dat maatregelen die potentieel
wenselijk zijn, niet kunnen worden getroffen omdat er te laat over wordt besloten.
Een volledig overzicht van deze inventarisatie is gedeeld als bijlage bij de Kamerbrief
Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar
voor hoge energieprijzen na 2023.
D66 12
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet hoe onzeker het kabinet de geraamde
daling van de energie-inflatie acht als de Russische oorlog in Oekraïne aanhoudt en/of
er een strenge winter aanbreekt en in welke mate met verschillende scenario’s rekening
wordt gehouden bij de voorbereiding van gerichte koopkrachtmaatregelen.
Macro-economische ramingen zijn altijd met veel onzekerheid omgeven. In deze tijd
waarin verschillende crises elkaar opvolgen, zoals de coronacrisis en nu de Oekraïne
oorlog, zijn economische ramingen bovendien met extra onzekerheid omgeven. Zo is er
de onzekerheid dat de energieprijzen komende winter weer fors zullen toenemen. Het
effect hiervan laat het Centraal Planbureau ook in het Centraal Economisch Plan2 zien door middel van een streng winterscenario.[1] In dat scenario bedraagt de inflatie (cpi) voor 2024 6,3% in plaats van de 3,1% uit
het basisscenario en daalt de mediane koopkracht van alle huishoudens in 2024 met
0,8%. In het basisscenario is nog sprake van een stijging van de mediane koopkracht
van +2%.
Het adresseren van deze onzekerheid neemt het kabinet mee in haar besluitvorming in
het voorjaar en augustus. In de inventarisatie van mogelijke maatregelen komt dit
bijvoorbeeld naar voren doordat er maatregelen zijn onderzocht die gericht zijn op
het verminderen van deze onzekerheid, zoals het instellen van een (gericht) prijsplafond.
D66 13
Deze leden zien dat de mogelijkheid om een energietoeslag in te richten via het toeslagensysteem
wordt verkend. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot de ambitie om het toeslagenstelsel
te versimpelen en zoveel mogelijk af te schaffen en zijn benieuwd hoe het kabinet
dit ziet.
D66 14
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet naar de exitstrategie, ook wanneer
er gekozen wordt voor specifieke maatregelen. Dit gegeven het feit dat de duur van
de hoge inflatie zich lastig voorspellen.
Structureel herstel van de koopkracht moet volgen uit verduurzaming van de gebouwde
omgeving en stijging van de lonen. Voor veel huishoudens zien we dit gelukkig ook
gebeuren. Het CPB voorspelt in het CEP dat de koopkracht van huishoudens er in de
mediaan 2,0% op vooruitgaat in 2024. Voor een groep kwetsbare huishoudens is dit naar
verwachting niet voldoende. Het aflopen van het pakket aan maatregelen voor 2023 leidt
ertoe dat het aantal huishoudens dat in armoede leeft naar verwachting zal toenemen
in 2024 bij onveranderd beleid. Om deze groep te ondersteunen, inventariseert het
kabinet mogelijke maatregelen om hen tijdelijk en gericht tegemoet te komen. Tijdens
de koopkrachtbesluitvorming in augustus neemt het kabinet een definitief besluit over
de koopkrachtmaatregelen voor volgend jaar.
Gezien het belang om de maatregelen op korte termijn in te voeren, zijn in deze brede
inventarisatie in eerste instantie zo veel mogelijk maatregelen verkend. Hierbij is
ook gekeken naar het inrichten van een energietoeslag. Het kabinet heeft ervoor gekozen
om de voorbereidingen voor het inrichten van een energietoeslag niet te starten. Daarbij
speelt ook mee dat het kabinet de ambitie heeft om het Toeslagenstelsel af te schaffen.
D66 15
Hoe verhoudt de toenemende kerninflatie zich volgens het kabinet tot de verwachte
cao-loonontwikkeling?
Het Centraal Planbureau meldt in het Centraal Economisch Plan dat de kerninflatie
(inflatie exclusief voedsel en energie) in februari 2023 6,7% bedroeg. Dit is historisch
hoog. Nadat eerder vooral de prijzen van energie en voedsel stegen, heeft de inflatie
zich verbreed naar andere goederen en naar diensten. Tegelijkertijd hebben energieprijzen
een drukkend effect op de inflatie waardoor de CPI uitkomt op 3%.
Cao’s die momenteel worden afgesloten bevatten substantiële loonstijgingen. Voor 2023
verwacht het CPB een cao-loonstijging van 5%. In cao’s die recent zijn afgesloten
zijn hogere loonstijgingen afgesproken, van ruim 7% op jaarbasis3. Deze loonstijgingen zijn substantieel, maar volstaan nog niet voor alle werknemers
om prijsstijgingen volledig te compenseren. Denk bijvoorbeeld aan werknemers voor
wie al enige tijd geleden een cao is afgesproken. Voor hen is vooral relevant welke
loonontwikkeling in de volgende cao zal worden overgekomen. In het CEP4 raamt het Centraal Planbureau dat de cao-loonontwikkeling van 2023 zich de komende
jaren op macroniveau zal voortzetten. Het beeld is zodoende dat de inflatie uiteindelijk
over de breedte van de economie zal doorwerken in hogere lonen.
Het kabinet is van mening dat een stijging van de lonen noodzakelijk is. Loonstijging
draagt op structurele wijze bij aan het behoud en verdere groei van koopkracht van
huishoudens. Dit standpunt is in lijn met het Centraal Economisch Plan van het Centraal
Planbureau.
Tegelijkertijd leiden loonstijgingen op hun beurt tot opwaartse druk op prijzen. Dat
is op zichzelf niet problematisch. De economie moet een nieuw evenwicht vinden na
de prijsschok van gestegen energieprijzen. Het is wel van belang dat loonstijgingen
niet meerjarig hoger zijn dan de groei van de arbeidsproductiviteit (en prijsstijgingen)
rechtvaardigen. Op dit moment ziet het kabinet dit niet als een risico. Dit beeld
wordt gedeeld door DNB.
D66 16
Welke aanvullende sturingsmogelijkheden heeft het kabinet om ervoor te zorgen dat
meer mensen een in de breedte toereikend inkomen kunnen genieten?
In de Kamerbrief Verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge
energieprijzen na 2023
5 is aangegeven dat voor 2024 en verder loonontwikkeling en kabinetsbeleid bij zullen
dragen aan de benodigde aanpassing van een groot deel van de samenleving en economie
aan de hogere prijzen. De loonontwikkeling is het gevolg van onderhandelingen tussen
werkgevers- en werknemersorganisaties. Structureel kunnen de inkomens alleen op peil
blijven door voldoende loongroei. Het kabinet heeft daarom werkgevers- en werknemersorganisaties
opgeroepen om de ruimte voor loonstijgingen, waar die aanwezig is, te benutten.
Kabinetsbeleid kan hierbij ook een bijdrage in leveren, zoals ook de beleidsmatige
verhoging van het wettelijk minimumloon (en gekoppelde uitkeringen zoals de bijstand)
per 1 januari 2023 laat zien. Het kabinet beschikt over een breed koopkrachtinstrumentarium.
Vanaf 1 januari 2023 heeft het kabinet structureel de huurtoeslag verhoogd met € 203
per jaar en de lasten op arbeid verlaagd door een verlaging van het tarief in de eerste
schijf met 0,14%-punt naar 36,93% en een verhoging van de arbeidskorting tot maximaal
€ 5.052 in 2023. Daarnaast kijkt het kabinet naar gerichte manieren om huishoudens
te ondersteunen voor hoge energieprijzen en onzekerheid rondom energieprijzen. Tijdens
de koopkrachtbesluitvorming in augustus neemt het kabinet een definitief besluit over
de koopkrachtmaatregelen voor volgend jaar. Het kabinet verwacht voor de start van
de augustusbesluitvorming ook het rapport van de Commissie Sociaal Minimum te hebben
ontvangen. De commissie doet onderzoek naar wat huishoudens minimaal nodig hebben
om rond te komen. Het kabinet zal de uitkomsten betrekken bij de discussie over de
koopkrachtmaatregelen in augustus.
PVV 17
Allereerst vragen de leden van de PVV-fractie naar een compleet overzicht van alle
koopkrachtmaatregelen die het kabinet in de periode 2021–2027 tot nu toe heeft genomen
inclusief de bijbehorende bedragen (graag in een tabel weergeven en per jaar en maatregel
uitsplitsen). Kan daarbij tevens onderscheid worden gemaakt tussen maatregelen die
structureel en incidenteel van aard zijn?
Onderstaande tabel geeft de koopkrachtmaatregelen weer die het huidige en voorgaande
kabinet hebben genomen maar die neerslaan met een effect in 2021–2027. Leidend hierin
zijn de maatregelen met effect op de koopkracht. Als gevolg zijn maatregelen, zoals
het noodfonds, niet meegenomen. Dat laat onverlet dat zulke maatregelen bepaalde groepen
helpen.
Tabel 1: overzicht koopkrachmaatregelen die neerslaan in 2021–2027.
Maatregel
Bedrag
Periode
Incidenteel of structureel?
Maatregelen die het besteedbaar inkomen van huishoudens wijzigen
Beleidsmatige bevriezing van het aangrijpingspunt van het toptarief
Bevriezing op 68.507 euro. 2021 is laatste jaar van bevriezing. In 2022 en later is
deze geïndexeerd.
2021
Incidenteel
Tarief eerste schijf IB
Verlaging van het tarief van de eerste schijf in de IB
2021: 37,10%
2022: 37,07%
2023: 36,93%
2021 en later
Structureel
Beleidsmatige verhoging algemene heffingskorting (AHK)
2021: maximale AHK 2.837 euro (beleidsmatige verhoging met 82 euro)
2022: maximale AHK 2.888 euro (beleidsmatige verhoging met 14 euro).
2021 en 2022
Structureel
Beleidsmatige verhoging ouderenkorting
De ouderenkorting wordt beleidsmatig met 55 euro verhoogd tot maximaal 1.703 euro
inclusief indexatie
2021
Structureel
Beleidsmatige verlaging en afschaffing van de inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK)
2021: beleidsmatige verlaging van 113 euro naar 2.815 euro.
2022: beleidsmatige verlaging naar 2.534 euro
2025: afschaffing IACK i.v.m. herziening kinderopvangtoeslag per 2025.
2021 en 2022,
2025 en verder.
Structureel
Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon
Verlaging van afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon.
Jan. 2021: 1,68125
Juli 2021: 1,6625
Jan 2022: 1,64375
Juli 2022: 1,6250
Jan 2023:1,6000
Juli 2023: 1,5750
Daarna volgt een verdere afbouw met 5%-punt per jaar volgens huidige wet- en regelgeving.
2012–2033
Structureel
Afbouw overdracht algemene heffingskorting
Verlaging van uitbetaling algemene heffingskorting aan de
minstverdienende partner.
2021: naar 13,3%
2022: naar 6,67%
2023 (en later): naar 0%
2009–2023
Structureel
Verlaging zelfstandigenaftrek
2021: 6.670 euro (verlaging met 360 euro tov 2020)
2022: 6.310 euro
2023: 5.030 euro
2024: 3.750 euro
2025: 2.470 euro
2026: 1.200 euro
2027: 900 euro (structureel)
2021 en later
Structureel
Verhoging en verlaging Inkomensafhankelijke Bijdrage Zorgverzekeringswet
2021: Verhoging van 6,7% naar 7,0% en verlaagd tarief van 5,45% naar 5,75%
2022: Verlaging van 7,0% naar 6,7% en verlaagd tarief van 5,75% naar 5,45%
2021 en 2022
Structureel
Verhoging zorgtoeslag
2021: verlaging van de zorgtoeslag, via verhoging van de normpercentages tot 1,885%
(alleenstaanden) en 4,195% (paren).
2022: Verhoging van de zorgtoeslag via een verlaging van het normpercentage naar 1,848%.
2023: verhoging van 432 euro voor alleenstaanden en 463 euro voor paren (incidenteel)
2024 en verder: in het basispad staat een jaarlijkse verlaging van de zorgtoeslag
doormiddel van verhoging van de normpercentages van 0,015%-punt.
2021 – 2027
Structureel
Verhoging kindgebonden budget (WKB)
2021: Bedrag vanaf derde kind van 617 euro naar 919 euro
2022: 1.106 euro tweede kind (verhoging met 70 euro) en 1.001 euro derde kind.
2023: +356 euro voor eerste kind (tot 1.653 euro), tweede kind (tot 1.532 euro) en
alleenstaande ouders (tot 3.848 euro), +468 euro vanaf derde kind tot 1.532 euro
De verhoging uit 2023 neemt tot 2028 weer af, tot een verhoging resteert van € 1.336
voor het eerste kind en € 1.215 voor het tweede kind en verder en een alleenstaande
ouderkop van € 3.531 (exclusief reguliere indexatie).
2021–2023
Structureel, maar verhoging bedrag uit 2023 neemt in de periode tussen 2023 en 2028
weer af.
Verhoging heffingvrij vermogen Box 3
2021: Naar 50 duizend euro (vanaf circa 31 duizend euro in 2020)
2022: 50.650 euro (door indexatie, dus niet beleidsmatig)
2023: 57 duizend euro
2021–2023
Structureel
Verhoging tarief box 3
2021: 31%
2022: 31% (dus geen beleidsmatige verhoging)
2023: 32%
2024: 33%
2025: 34%
2021–2025
Structureel
Afbouw tarief van de aftrekposten naar tarief eerste schijf
2021: naar 43% (van 46% in 2020)
2022: naar 40%
2023: naar tarief eerste schijf
2021–2023
Structureel
Arbeidskorting
2021: Verhoging van de maximale arbeidskorting tot 4.205 euro
2022: beleidsmatige verlaging afbouwpercentage van 6% (in 2021) naar 5,86%
2023: Maximale arbeidskorting naar 5.052 euro (van 4.260 euro in 2022); verhoging
afbouwpercentage naar 6,51%
2022–2023
Structureel
Inkomensonafhankelijke bijdrage kinderopvang
Naar 96% van de maximum uurprijs ongeacht hoogte van het huishoudinkomen
2025
structureel
Verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) en doorwerking op AOW en uitkeringen
Verhoging WML met 10,15% (beleidsmatig 8,05%)
2023
structureel
Verlaging en afschaffing van de IOAOW
2023 en 2024: naar 60 euro
2025: afgeschaft
2023–2025
structureel
Invoering wettelijk minimumuurloon
Huidige WML op maandbasis te koppelen aan een 36-urige werkweek
2024
structureel
Verhoging huurtoeslag
+203 euro per jaar / 16,94 euro per maand
2023
Structureel
Vereenvoudiging huurtoeslag
Verlaging van de jongerenleeftijdsgrens in de huurtoeslag van 23 naar 21 jaar; afschaffen
van de maximumhuurgrenzen als voorwaarde voor huurtoeslag; afschaffen van subsidiëring
van servicekosten en verhoging maandelijkse eigen bijdrage met 4 euro
2024
Structureel
Energietoeslag
1.300 euro1
2022 en 2023
incidenteel
Maatregelen die de kosten voor huishoudens verlagen – via cpi in koopkracht
Verlaging van de energiebelasting
Verhoging belastingvermindering met 219 euro (excl. btw) en verlaging eerste schijf
elektriciteit met 0,5.436 euro per kWh (excl. btw en voor indexatie)
2022
Incidenteel
Verlaging van de btw op de energierekening
Juli 2022: van 21% naar 9%
Tweede helft van 2022
Incidenteel
Prijsplafond voor de energierekening
Plafond van 1,45 euro per kubieke meter gas (grens: 1.200 kubieke meter) en 0,40 euro
per kWh elektra (grens: 2.900 euro kWh)
2023
Incidenteel
Verlaging accijns op brandstof
22,46 cent per liter voor ongelode benzine, 15,48 cent per liter diesel en
5,31 per liter LPG; in tweede helft van 2023 wordt de verlaging afgebouwd
1 april 2022 t/m 31 december 2023
Incidenteel
X Noot
1
Gemeenten voeren deze regeling uit en hebben hierin beleidsvrijheid. 1.300 euro is
het richtbedrag voor zowel 2022 als 2023 voor huishoudens tot 120% van het sociaal
minimum. Gemeenten hebben de mogelijkheid om 500 euro te schuiven tussen 2022 en 2023
(dus 1.800 euro in 2022 en 800 euro in 2023).
PVV 18
De leden van de PVV-fractie verzoeken het kabinet om de tabellen uit de inventarisatie
van mogelijke koopkrachtmaatregelen (Inventarisatie mogelijke maatregelen koopkracht,
bijlage bij Kamerstuk 36 120, nr. 36) bij te werken, aan te vullen en uit te breiden met maatregelen.
Vorige zomer heeft het kabinet gekeken welke maatregelen op zeer korte termijn uitvoerbaar
waren om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Een groot deel van
deze maatregelen wordt ook in dit traject opnieuw meegenomen. Aan deze verkenning
zijn maatregelen toegevoegd die vorig jaar niet op korte termijn realiseerbaar bleken,
maar waarvoor nu, met meer tijd voor de uitvoering van deze maatregelen, is gekeken
of deze voor 2024 wel uitvoerbaar zijn. De uitkomsten van deze inventarisatie zijn
gedeeld als bijlage bij de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar
voor hoge energieprijzen na 2023.
PVV 19
De leden van de PVV-fractie verzoeken tevens om de samenstelling van de gemiddelde
energieprijs (gas en elektra) voor consumenten weer te geven in absolute en relatieve
zin (groothandelsprijs, energiebelasting, btw, netwerkkosten en marge leverancier).
Onderstaande toelichting is gebaseerd op prijsinformatie uit de maand februari 2023
en geldt voor huishoudens gebruik makend van gas en/of elektriciteit (excl. warmte).
Hierbij wordt aangesloten bij aannames en definities die het CBS gebruikt in zijn
publicatie6 van 14 maart 2023. De bedragen verschillen namelijk per regio en soms zelfs per contracttype.
De energierekening bestaat uit een aantal vaste bedragen per jaar. Alle genoemde bedragen
zijn inclusief BTW:
1. transporttarief gas: 217,70 euro
2. vast leveringstarief gas: 73,36 euro
3. transporttarief elektriciteit: 342,17 euro
4. vast leveringstarief elektriciteit: 72,69 euro
5. vermindering energiebelasting: -596,86 euro
Daarnaast zijn er twee elementen op de energierekening die gekoppeld zijn aan het
verbruik, te weten: het variabele leveringstarief (contractprijs) en de energiebelasting.
In onderstaande toelichting gaan we uit van het gemiddelde leveringstarief van nieuwe
variabele contracten aangeboden in februari 2023 (publicatie CBS). Als we namelijk
een vergelijking willen trekken tussen de groothandelsprijs en de contractprijs voor
consumenten dienen we te kijken naar het volwaardige tarief dat zij doorrekenen aan
de consument.
In februari 2023 is het gemiddelde energietarief van nieuw aangeboden variabele contracten
in deze maand: 1,87 euro per m3 en 0,54 euro per kWh, inclusief BTW. De energiebelasting is deze maand 0,59 euro
per m3 en 0,15 euro per kWh, inclusief BTW. Dit brengt het totaalbedrag per verbruikte eenheid
op: 2,46 euro per m3 en 0,69 euro per kWh, inclusief BTW. In 2023 geldt het prijsplafond op energie. Dat
betekent dat ondanks deze marktprijs, huishoudens over hun eerste 1.200 m3 gas maximaal een prijs betalen van 1,45 per m3 en over hun eerste 2900 kWh maximaal een prijs betalen van 0,40 euro per kWh.
Op 1 februari 2023 lag de groothandelsprijs (TTF markt) 60,45 euro/MWh, waarbij het
goed is om direct op te merken dat er geen directe relatie gelegd kan worden tussen
de inkoopprijs op de groothandelsmarkt en de retailprijs van gas en elektriciteit
in dezelfde periode. Energieleveranciers kopen namelijk langer van te voren energie
in en iedere leverancier volgt hierin een eigen inkoopstrategie. Concreet betekent
het dat de energie die in februari geleverd wordt aan consumenten minstens een maand
tot een jaar van te voren (dus tegen verschillende tarieven) ingekocht kan zijn. Dit
blijkt ook uit de onderzoek7, recent uitgevoerd door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), bij de grootste drie
energie energiemaatschappijen. De ACM constateert dat deze bedrijven geen onredelijke
tarieven hanteren. De winstmarges van de onderzochte energiemaatschappijen liggen
tussen de 0% en 5%.
PVV 20
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat het kabinet werkgevers- en werknemersorganisaties
oproept om de ruimte voor loonstijgingen te benutten. De leden van de PVV-fractie
willen weten in hoeverre het kabinet hierbij rekening houdt met de gevolgen van een
loon-prijsspiraal.
Bij het beoordelen in hoeverre sprake is van ruimte voor loonstijgingen houdt het
kabinet ook rekening met het risico op een loon-prijsspiraal. Om dit risico te voorkomen
is het van belang dat loonstijgingen de juiste maatvoering kennen. Van belang is dat
loonstijgingen niet meerjarig hoger zijn dan de groei van de arbeidsproductiviteit
(en prijsstijgingen) rechtvaardigen. Op dit moment ziet het kabinet dit niet als een
actueel risico. Dit beeld wordt gedeeld door het Centraal Planbureau en De Nederlandsche
Bank.
PVV 21
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten wat het kabinet verstaat onder
«kwetsbare huishoudens». Valt de middenklasse hier ook onder?
PVV 22
Zo nee, is het kabinet bereid ook maatregelen te verkennen voor de middenklasse, mede
gelet op het gegeven dat uit onderzoek van Deloitte, NIBUD en Universiteit Leiden
blijkt dat zes op de tien huishoudens financieel kwetsbaar of ongezond is?
Er is geen eenduidige definitie van kwetsbare huishoudens. Zo kijken het CPB en DNB
naar huishoudens die als gevolg van de hoge energieprijzen in financiële problemen
komen. Het gaat daarbij niet enkel om de laagste inkomens maar ook om middeninkomens.
Het kabinet hanteert een brede definitie van kwetsbare huishoudens voor hoge energieprijzen
en kijkt daarbij naar meer dan enkel het inkomensniveau. Het kabinet verkent daarom
reeds ook maatregelen waarbij niet enkel de laagste inkomens maar ook middeninkomens
worden ondersteund.
Om huishoudens met een middeninkomen te ondersteunen heeft het kabinet daarnaast per
1 januari 2023 de lasten op arbeid verlaagd door de verlaging van het tarief in de
eerste schijf met 0,14%-punt naar 36,93% en de verhoging van de arbeidskorting tot
maximaal € 5.052 in 2023. Ook het prijsplafond, het verhoogde kindgebonden budget
(€ 356 voor het eerste kind, tweede kind en alleenstaande ouders, en € 468 vanaf derde
kind) en de incidentele verhoging van de zorgtoeslag van € 432 voor alleenstaanden
en € 463 voor paren tot respectievelijk € 1.850 en € 3.165 ondersteunen de middeninkomens.
PVV 23
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom het kabinet geen aanvullend instrumentarium
wil verkennen voor huishoudens die kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de hoge prijzen
van voedingsmiddelen en kleding, gelet op het gegeven dat de huidige hoge inflatie
voornamelijk hierdoor wordt veroorzaakt. Is het kabinet bereid om dit alsnog mee te
nemen in de verkenning? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft ervoor gekozen maatregelen te verkennen specifiek gericht op energieprijzen
gelet op de grootte en het verschillend effect hiervan op huishoudens. Dat betekent
niet dat het kabinet geen oog heeft voor de gevolgen van de hoge prijzen van voedingsmiddelen
en kleding, welke ook deels het gevolg is van hoge energieprijzen. De effecten hiervan
zijn echter homogener dan bij energieprijzen het geval is. Omdat de gestegen inflatie
zich ook uitte in hogere prijzen voor voedingsmiddelen en kleding heeft het kabinet
in 2023 een breed pakket van € 12 miljard aan koopkrachtmaatregelen getroffen. In
algemene zin wordt rekening gehouden met hogere prijzen door in de koopkracht de toename
van het besteedbaar inkomen te corrigeren voor inflatie. Ook in de koopkrachtbesluitvorming
voor volgend jaar neemt het kabinet op deze manier de gevolgen van hoge prijzen van
voedingsmiddelen en kleding voor de koopkracht mee.
CDA 24
Ook vinden deze leden het goed om te lezen dat het kabinet richting volgende winter
wil bezien hoe de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen kan versnellen en
kwetsbare huishoudens kan ondersteunen met verduurzamen. Deze leden vragen het kabinet
of daarmee niet meer vaart gemaakt zou moeten worden, zodat dit tijdig in gang gezet
kan worden.
Het kabinet deelt de mening van de leden van de CDA-fractie dat er vaart moet worden
gemaakt met het versnellen van verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen, in het
bijzonder van kwetsbare huishoudens. Er wordt al gewerkt aan een breed pakket aan
maatregelen uit het Programma Versnelling verduurzaming gebouwde omgeving, (PVGO).
In het kader van verdere versnelling van de aanpak energiearmoede heeft het kabinet
vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming additioneel 300 miljoen euro door het
kabinet beschikbaar gesteld in 2023 voor de lokale isolatie aanpak van gemeenten voor
kwetsbare huishoudens in koopwoningen (100 miljoen) en voor de opschaling van energiefixers
en energiefixteams (200 miljoen). Met de middelen voor de lokale isolatieaanpak kunnen
gemeenten in 2023 aanvragen doen voor het extra isoleren van bijna 70.000 koopwoningen,
bovenop voor de 142.000 woningen waarvoor ze dit jaar al konden aanvragen. Met de
middelen voor de opschaling van energiefixers en energiefixteams kan, uitgaande van
zo’n 500 euro per woning, bij 400.000 woningen worden geholpen met energiebesparing.
In de Kamerbrief «Versnelling aanpak energiearmoede gebouwde omgeving» wordt verder
ingegaan op versnelling van de lokale isolatieaanpak en de opschaling van energiefixers
en energiefixteams.
Deze middelen zijn bovenop de 368 miljoen euro die in 2022 beschikbaar werd gesteld
aan gemeenten om huishoudens in energiearmoede te helpen energiearmoede te bestrijden.
Met deze middelen kunnen bewoners hun huizen verduurzamen door het aanbrengen van
grote (dak-, spouw-, vloerisolatie, warmtepomp) en kleine energiebesparende maatregelen
(tochtstrips, radiatorfolie, led lampen en optimaliseren CV). In 2019 en 2020 waren
er soortgelijke regelingen; de RRE (budget 98,2 miljoen) en RREW (budget 107 miljoen)
waarbij in ongeveer 2 miljoen woningen kleine energiebesparende maatregelen zijn genomen.
CDA 25
De leden van de CDA-fractie lezen dat nog een dekkingsopgave geldt van 5,7 miljard
euro voor de maatregelen in 2022 en 2023, maar dat die op basis van het Centraal Economisch
Plan (CEP) 2023 geactualiseerd dient te worden. Deze leden vragen of met het verschijnen
van het CEP afgelopen week een dergelijke actualisatie reeds beschikbaar is. Ook vragen
deze leden om een actualisatie van de inschatting van de kosten van het prijsplafond
voor het jaar 2023 op basis van de huidige marktomstandigheden.
Een actualisatie van de ramingen van de verschillende maatregelen in het energiepakket,
waaronder het tijdelijk prijsplafond, is in de Voorjaarsnota gepubliceerd. Het CEP
2023 zal bij deze actualisatie worden meegenomen.
CDA 26
Deze leden vinden het goed om te lezen dat het kabinet met een strategie komt voor
de komende jaren om huishoudens te helpen met de afbouw van maatregelen. Deze leden
vragen op hoeveel jaren na 2023 deze strategie zal worden gericht. Ook vragen deze
leden hoe breed de strategie wordt opgezet: bevat die bijvoorbeeld aflopende compensatie
van de gestegen prijzen en maatregelen tot besparing, verduurzaming en begeleiding
daarbij, of ook nog andere maatregelen? Wanneer wordt de strategie naar de Kamer gestuurd?
In de analyse voor het opstellen van de strategie is vastgesteld dat de uitdaging
voor de koopkracht van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen drieledig
is: i. de hoge energieprijzen werken door in de prijzen van andere producten, dit
tast de bestaanszekerheid in den brede aan, ii. het afgelopen jaar is gebleken dat
hoge energieprijzen voor een deel van de samenleving tot betaalbaarheidsproblemen
hebben geleid en niet kunnen worden opgevangen met het reguliere koopkracht instrumentarium
het is de verwachting dat deze hoge prijzen nog enige jaren aanhouden en iii. de fluctuatie
in de energieprijzen zorgt voor veel onzekerheid.
De eerste uitdaging van bestaanszekerheid in den brede zal worden geadresseerd in
de koopkrachtbesluitvorming in augustus. Voor de tweede uitdaging van de meerjarig
hoge energieprijzen zijn maatregelen uitgewerkt binnen deze strategie. Dit geldt ook
voor de derde uitdaging van onzekerheid van plotse stijgingen in energieprijzen voor
huishoudens.
Parallel aan deze strategie worden maatregelen voor verduurzaming van de gebouwde
omgeving uitgewerkt. Zo is er vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming 300 miljoen
euro additioneel door het kabinet beschikbaar gesteld in 2023 voor de lokale isolatie
aanpak van gemeenten in de kwetsbare koop (100 miljoen) en voor de opschaling van
energiefixers en energiefixteams (200 miljoen). Zie verder antwoord op vraag 24. Daarnaast
wordt in de voorjaarsbesluitvorming besloten over een klimaatpakket.
Op hoeveel jaren na 2023 deze strategie zal worden gericht hangt onder andere af van
de ontwikkeling van de energieprijs, de ontwikkeling van de lonen en de voortgang
van de verduurzaming van de gebouwde omgeving. In de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200) zal worden aangekondigd welke maatregelen worden genomen en wat de maatvoering zal
zijn.
CDA 27
Ook vragen deze leden of tijdlijnen kunnen worden gemaakt van mogelijk in te voeren
pakketten van maatregelen, zodat inzichtelijk is welke combinaties van maatregelen
in de tijd genomen moeten worden om effect te sorteren en wat het budgettair beslag
daarvan is.
In de augustusbesluitvorming, gelijktijdig met de besluitvorming over koopkracht en
op basis van de meest recente cijfers van het CPB, zal worden besloten welke maatregelen
definitief worden ingezet en in welke maatvoering. Voor een aantal maatregelen is
besluitvorming in augustus te laat omdat het benodigde juridische en uitvoeringstechnische
voorbereidingstraject langer duurt. Daarom wordt voor deze maatregelen in de voorjaarsbesluitvorming
besloten of het wenselijk is om dit voorbereidingstraject te starten. Ook voor de
maatregelen waarvoor de voorbereiding al wordt gestart geldt dat in de augustusbesluitvorming
besloten kan worden dat de maatregelen toch niet worden ingezet.
Het is op dit moment nog te vroeg in het proces om potentiële pakketten van maatregelen
samen te stellen en het budgettaire beslag hiervan inzichtelijk te maken. Dat zal
tijdens de augustusbesluitvorming gebeuren, gelijktijdig met de besluitvorming over
koopkracht en op basis van de meest recente cijfers van het CPB.
CDA 28
Deze leden zouden daarbij ook graag inzichtelijk hebben hoe de groep kwetsbare huishoudens
er grosso modo uitziet en welke huishoudens met de maatregelen geholpen worden en
welke huishoudens daar buiten vallen. Zo is maatregel 6 gericht op de lasten van huurders,
maar deze leden vragen welk deel van de groep kwetsbare huishoudens niet in die categorie
valt.
De Nederlandsche Bank heeft in de analyse «isoleren en compenseren» de groep huishoudens
die financieel kwetsbaar is voor energieprijsstijgingen in kaart gebracht.8 Huishoudens zijn daarbij kwetsbaar indien zij een inkomen tot onder 120% van de armoedegrens,
een vermogen lager dan € 12.450 en een energiequote hoger dan 8% hebben. Het gaat
daarbij om ongeveer 1 miljoen huishoudens, berekend met de prijzen uit 2022. Mensen
zonder baan, lager opgeleiden, mensen met een migratieachtergrond en huurders zijn
oververtegenwoordigd. DNB merkt op dat bij de gestegen energieprijzen in 2022 het
grootste deel van de kwetsbare huishoudens uit huurders (89%) bestaat. Dit vormt een
scherpe tegenstelling met het aantal huurders op alle huishoudens (kwetsbaar en niet-kwetsbaar).
40% van hen is huurder. Huurders zijn dus relatief vaak kwetsbaar voor hoge energieprijzen.
Het is daarom wenselijk om maatregelen te nemen die zich richten op huurders, ondanks
dat niet alle kwetsbare huishoudens huurders zijn. Het is onwaarschijnlijk dat een
enkele maatregel alle kwetsbare huishoudens gaat helpen. Waarschijnlijk ligt daarom
een combinatie van maatregelen voor de hand.
CDA 29
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of het kabinet ook kijkt naar gerichte maatregelen
die in andere EU-lidstaten zijn genomen. Kan het kabinet in het bijzonder maatregelen
in Denemarken, Oostenrijk en Duitsland belichten als landen relatief vergelijkbaar
met Nederland?
Bij het in het kaart brengen van opties voor compensatie voor kwetsbare huishoudens
kijkt het kabinet ook naar gerichte maatregelen die in andere EU-lidstaten zijn genomen.
Zo is het prijsplafond aan de hand van historisch verbruik meegenomen in de verkenning,
zoals eind februari gecommuniceerd aan de Kamer in de Kamerbrief Verkenning instrumenten gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen
na 2023
9. Deze variant lijkt op hetgeen op dit moment in Duitsland uitgevoerd. Ook is er een
prijsplafond aan de hand van inkomen meegenomen in de verkenning, die lijkt op het
Belgische sociaal tarief voor energie.
CDA 30
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat bepaalde opties die afgelopen
jaren niet mogelijk werden geacht, bijvoorbeeld door onuitvoerbaarheid of privacyoverwegingen,
nu wel in het te onderzoeken lijstje staan en wat dat betekent voor de haalbaarheid
van zulke opties.
Vorige zomer heeft het kabinet gekeken welke maatregelen op zeer korte termijn mogelijk
waren om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Een aantal van deze
maatregelen bleken toen niet op (zeer) korte termijn uitvoerbaar. Doordat nu gekeken
wordt naar maatregelen voor 2024 en eventueel daarna is er meer mogelijk voor de uitvoering.
Het kabinet kiest daarom voor een brede inventarisatie van mogelijke maatregelen.
De juridische en uitvoeringsconsequenties van deze maatregelen zijn in kaart gebracht,
waarbij zo veel mogelijk is gekeken naar wat er wél mogelijk is. Bepaalde maatregelen
zijn hierbij onuitvoerbaar gebleken.
CDA 31
De leden van de CDA-fractie lezen dat allereerst wordt gekeken naar het bestaande
instrumentarium, zoals aanpassingen in de fiscaliteit en toeslagen. Deze leden vragen
het kabinet daarbij wel rekening te houden met de gewenste herziening van het fiscale
stelsel en dat niet nog jaren nadruk ligt op instrumenten waar eigenlijk aanpassing
gewenst is. Zo zijn volgens deze leden de grenzen van de arbeidskorting bereikt en
zorgt verhoging van de zorgtoeslag voor verder rondpompen van overheidsgeld. Ook vragen
deze leden het kabinet of deze maatregelen niet te generiek zijn en daarmee een te
grote druk leggen op de overheidsfinanciën als men deze maatregelen echt effectief
wil laten zijn. Deze leden hebben dezelfde vragen bij optie 3 om een nieuwe energietoeslag
in te voeren, gekoppeld aan het energielabel van een woning of energieverbruik. Deze
leden vragen hoe hier dan zou worden omgegaan met de valkuilen van toeslagen, namelijk
terugvorderingen en complexiteit in de uitvoering. Ook speelt het aspect van gegevensuitwisseling
en privacy een rol. Hoe weegt het kabinet dat mee bij de verschillende opties?
Beoordeling van de wenselijkheid van maatregelen zal in augustus plaatsvinden als
besloten wordt of en in welke mate maatregelen worden genomen. In de beoordeling van
de wenselijkheid van maatregelen worden criteria zoals de gerichtheid, of de maatregelen
in lijn zijn met kabinetsbeleid zoals de gewenste herziening van het fiscale stelsel
en de complexiteit voor de uitvoering meegenomen. Voor maatregelen op het gebied van
toeslagen zijn nadelen zoals het terugvorderen en de mogelijke toename van vragen
bij de Belastingtelefoon onderdeel van de afweging. Als de gegevensuitwisseling een
rol speel bij een maatregel wordt rekening gehouden met de wettelijke kaders.
CDA 32
De leden van de CDA-fractie constateren dat bij het introduceren van een nieuwe schijf
in de energiebelasting voor gas en elektriciteit de mogelijkheid ontstaat een bepaald
verbruik uit te zonderen van energiebelasting. Zij vragen of dat niet precies is wat
de belastingvermindering energiebelasting ook al doet. Heeft de introductie van een
nieuwe schijf voor gas en elektriciteit niet het nadeel dat huishoudens met alleen
een elektriciteitsaansluiting of een warmteaansluiting daar veel minder van profiteren
dan huishoudens met zowel een gas- en elektriciteitsaansluiting (dit probleem is er
ook bij het prijsplafond)?
In het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202) is bij amendementen10 geregeld dat de eerste schijven energiebelasting voor gas en elektriciteit per 1 januari
2024 worden opgesplitst in twee schijven. De nieuwe eerste schijf voor gas is 0–1.200
m3 en voor elektriciteit 0–2.900 kWh. De resterende delen van de oude eerste schijven
worden de nieuwe tweede schijven (1.201–170.000 m3 respectievelijk 2.901–10.000 kWh). Vooralsnog zijn de tarieven voor de nieuwe eerste
en tweede schijven gelijk. Als wordt besloten om de tarieven in de eerste schijven
te verlagen, kan dat ten hoogste tot de door de EU-Richtlijn Energiebelastingen voorgeschreven
minimumtarieven (dat betekent in 2024 van 54,96 ct/m3 naar 0,95 ct/m3 en van 10,26 ct/kWh naar 0,10 ct/kWh). Het is vanwege de minimumtarieven niet mogelijk
om het verbruik in de eerste schijven vrij te stellen.
De belastingvermindering in de energiebelasting is geïntroduceerd omdat een deel van
het energieverbruik als basisbehoefte wordt gezien. Daarom is dit een vast bedrag
per elektriciteitsaansluiting met een verblijfsfunctie (in 2023 € 493,27). De belastingvermindering
is dus in tegenstelling tot een verlaging van tarieven niet gekoppeld aan het verbruik.
Met beide instrumenten kan hetzelfde doel worden bereikt, namelijk de lastendruk op
een deel van het verbruik laag houden.
Het voordeel van een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven en het
voordeel van een verhoging van de belastingvermindering verschilt per huishoudtype.
In het algemeen kan inderdaad worden gesteld dat huishoudens met alleen een elektriciteitsaansluiting
of warmteaansluiting minder profiteren van een verlaging van de tarieven voor gas
en elektriciteit vergeleken met huishoudens met een gas- en elektriciteitsaansluiting.
Verder kan in het algemeen worden geconstateerd dat huishoudens met lagere inkomens
relatief meer baat hebben bij een verhoging van de door de leden van de CDA-fractie
genoemde belastingvermindering dan bij een verlaging van de tarieven in de nieuwe
eerste schijven.
Bovendien werken de maatregelen verschillend door op huishoudens met een blokaansluiting.
De groep huishoudens waarvoor het niet zeker is of het financieel voordeel hen bereikt
is substantieel groter bij een verlaging van het tarief in de nieuwe eerste schijf,
naar schatting ten hoogste ca. 600.000 huishoudens, dan bij de belastingvermindering,
naar schatting ca. 10.000–20.000 huishoudens. Dit komt omdat veel huishoudens met
blokverwarming wel een individuele elektriciteitsaansluiting hebben en de belastingvermindering
is gekoppeld aan de elektriciteitsaansluiting.
Tot slot kan in het algemeen worden opgemerkt dat een groter deel van het voordeel
bij bedrijven terechtkomt bij een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven
dan bij een verhoging van de belastingvermindering. Alle bedrijven doorlopen de eerste
schijven, terwijl niet alle bedrijven aanspraak kunnen maken op de belastingvermindering.
Van het budgettaire beslag voor een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste
schijven zou 87% bij huishoudens neerslaan. Bij een verhoging van de belastingvermindering
slaat 93% van het budgettaire beslag neer bij huishoudens.
CDA 33
Ten aanzien van een nieuwe tariefschijf voor huishoudens vragen de leden van de CDA-fractie
of huishoudens met een kleine woning met een hoog verbruik vanwege een slecht energielabel
daarmee ook geholpen zouden zijn en of huishoudens met een grotere energiezuinige
woning hier dan ook ondersteund worden vanwege een laag verbruik. Deze vraag hebben
deze leden ook bij de optie het prijsplafond gerichter vorm te geven met betrekking
tot lage volumegrenzen.
Het voordeel van een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven verschilt
per huishoudtype. In het algemeen kan worden gesteld dat huishoudens met een hoger
verbruik meer voordeel hebben van een verlaging van tarieven dan huishoudens met een
lager verbruik, omdat de verlaging geldt per verbruikseenheid (m3 of kWh). Dit voordeel is gemaximeerd door de grenzen van de nieuwe eerste schijven
zoals deze zijn opgenomen in de amendementen Grinwis c.s. (tot 1.200 m3 en 2.900 kWh). Huishoudens met een energiezuinige woning hebben naar verhouding juist
minder voordeel van een verlaging van tarieven. Naast energiezuinigheid van de woning
zijn aspecten zoals de grootte van de woning en het stookgedrag factoren die het verbruik
bepalen en daarmee het financieel voordeel dat wordt behaald met een maatregel. Zo
kan een huishouden in een woning met een laag energielabel meer baat hebben bij een
verhoging van de belastingvermindering als de bewoners alleen de woonkamer verwarmen
op bijvoorbeeld 19 graden en de rest van het huis onverwarmd laten.
Een prijsplafond met lagere volumegrenzen houdt in dat huishoudens sneller de marktprijzen
van energiecontracten betalen dan onder de volumegrenzen van het huidige prijsplafond.
Hierdoor kunnen huishoudens extra worden gestimuleerd om energie te besparen. Voor
huishoudens die in een slecht geïsoleerd huis wonen en daardoor een hoger energieverbruik
hebben, betekent het dat ze voor een minder groot deel van hun verbruik onder het
prijsplafond zullen vallen. Huishoudens die in energiezuinige woningen wonen en minder
energieverbruik kennen, zullen afhankelijk van de volumegrenzen alsnog volledig onder
het prijsplafond vallen of gedeeltelijk niet meer.
CDA 34
Deze leden vragen of het differentiëren op basis van historisch verbruik niet erg
onrechtvaardig kan uitwerken. Worden spaarzame huishoudens hier niet onterecht door
benadeeld?
Een prijsplafond op basis van historisch verbruik zou inhouden dat een vooraf vastgesteld
percentage van het verbruik van individuele huishoudens van vorig jaar onder het prijsplafond
valt. Dit betekent dat als huishoudens minder energie verbruikt hebben afgelopen jaar,
zij ook minder energie onder het prijsplafond mogen verbruiken voor het jaar erna.
Spaarzame huishoudens worden in dat opzicht inderdaad benadeeld. Aan de andere kant
houdt een prijsplafond op basis van historisch verbruik rekening met het hogere energieverbruik
van sommige gezinnen omdat ze uit een groter huishouden bestaan of een slecht geïsoleerd
huis hebben. Ook zorgt het voor een blijvende energiebesparingsprikkel bij alle huishoudens.
CDA 35
De leden van de CDA-fractie vragen of de introductie van een sociaal tarief, zoals
in België, nog een optie is die wordt overwogen door het kabinet.
Een sociaal tarief, een gericht prijsplafond op basis van inkomen of toeslaggerechtigheid
van huishoudens, is onderdeel geweest van de verkenning van instrumenten voor gerichte
compensatie van huishoudens vanwege de hoge energieprijzen. Het kabinet treft geen
voorbereidingen om een sociaal tarief in te stellen. Gegeven dat de gasprijs afgelopen
maanden stabieler is geworden, vindt het kabinet de inzet die het vergt van uitvoeringsorganisaties
en energieleveranciers op dit moment zwaarder wegen dan de eventuele toekomstige noodzaak
van een gerichter inkomensafhankelijk prijsplafond.
CDA 36
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet ook kijkt naar de differentiatie
van de belastingvermindering energiebelasting, zoals door sommige energiebedrijven
voorgesteld?
In het kader van de verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens
die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen is onder andere onderzocht wat (1) de
effecten zijn van een verhoging van de belastingvermindering, (2) of de reikwijdte
van de belastingvermindering zoveel mogelijk kan worden beperkt tot huishoudens en
(3) of de belastingvermindering inkomensafhankelijk kan worden gemaakt.
CDA 37
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of het niet het overwegen waard is om het
prijsplafond te behouden, maar dan met een verhoging van het plafond zodat alleen
in extreme gevallen het plafond zijn werk doet, in combinatie met het voortzetten
en professionaliseren van het Noodfonds Energie voor de echt schrijnende situaties.
Het voortzetten van het prijsplafond met mogelijk een lagere volumegrens en/of een
hoger prijsplafond is een van de maatregelen waarvan de wenselijkheid en uitvoeringsmogelijkheid
is onderzocht. Tijdens de augustusbesluitvorming zal over de invoering van volgend
jaar worden besloten. De suggestie die de leden van deze fractie doen, is te zorgen
voor een vangnet voor die mensen die ondanks steunmaatregelen in de knel komen met
hun energierekening. In relatie tot het Tijdelijk Noodfonds Energie, attendeert het
kabinet erop dat het een privaat initiatief is en het fonds tijdelijk van aard is.
Het fonds kan, bijvoorbeeld op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie,
eigenstandig besluiten of en onder welke voorwaarde het Noodfonds actief blijft; dit
geldt ook voor het doen van een nieuwe subsidieaanvraag.
CDA 38
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er is nagedacht door het kabinet over
het voorstel gedaan door Marco Haan en Maarten Pieter Schinkel in ESB van 29 november
2022, «Alternatief energieplafond verenigt prijszekerheid met marktwerking»
Het voorstel van Marco Haan en Maarten Pieter Schinkel in het genoemde ESB-artikel,
te weten een vast bedrag per kuub gas of kWh elektra geïndexeerd op basis van de gemiddelde
marktprijs, is ook onderzocht op basis van wenselijkheid en uitvoering. Deze maatregel
wordt niet verder verkend door het kabinet omdat het de onzekerheid omtrent de energierekening
voor huishoudens minder verlaagt dan andere varianten van het prijsplafond evenals
dat er een groter risico is op over- en ondercompensatie.
CDA 39
De leden van de CDA-fractie zijn tot slot benieuwd naar de maatregelen die mogelijk
zijn op de energiemarkt die gericht huishoudensproblematiek zouden kunnen oplossen.
Deze leden vragen of hierbij ook gedragseffecten worden meegenomen, zoals niet betalen
als je weet dat je niet wordt afgesloten en of het kabinet wel altijd probeert de
koppeling te maken naar verduurzaming voor de kwetsbaarste huishoudens.
Het kabinet verkent breed welke maatregelen er mogelijk zijn om kwetsbare huishoudens
gericht te steunen en zekerheid te bieden voor hoge energieprijzen, zoals aangegeven
in de brief van 22 februari jl.11 In deze brief zijn verschillende maatregelen genoemd die verkend worden en relateren
aan de energiemarkt, zoals een (gerichte) voortzetting van het prijsplafond, de instelling
van een noodleverancier voor huishoudens met lage inkomens en een aanpassing in de
energiebelasting. Voor alle potentiële maatregelen geldt dat het kabinet de effecten
breed in kaart brengt. Gedragseffecten en verduurzamingsprikkels vallen hier ook onder.
Zo wil het kabinet drempels om deel te nemen aan een regeling zo laag mogelijk maken,
bijvoorbeeld door te kiezen voor maatregelen die een doelgroep automatisch bereiken.
Ook bij het afsluitbeleid is hier rekening mee gehouden: zo moet de leverancier aantonen
dat deze er alles aan gedaan heeft om contact te zoeken met de consument en ligt de
bewijslast hiervan bij de leverancier en niet bij de consument. Tegelijkertijd blijft
afsluiting in het uiterste geval mogelijk, om te voorkomen dat het risico op een oplopende
schuldenlast zonder oplossing voor de onderliggende betalingsproblemen ontstaat. Daarnaast
wordt hiermee het veelvuldig weigeren van een betalingsregeling of aantoonbaar misbruik
niet gestimuleerd.
Verduurzaming is belangrijk, juist ook voor de kwetsbare huishoudens, omdat het leidt
tot een structurele lagere energierekening. Overigens dient hierbij te worden opgemerkt
dat kwetsbare huishoudens vaak bij corporaties huren en daarom mogelijk niet zelf
over de verduurzaming van hun woonruimte gaan. Het kabinet heeft daarom vooruitlopend
op de voorjaarsbesluitvorming 300 miljoen euro beschikbaar gesteld in 2023 voor de
lokale isolatie aanpak van gemeenten in de kwetsbare koop en voor de opschaling van
energiefixers en energiefixteams.12 Energiefixers helpen kwetsbare huishoudens in huur- en koopwoningen op korte termijn
hun energieverbruik te verlagen door middel van energieadvies en kleine tot middelgrote
energiebesparende maatregelen.
SP 40
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet of het kabinet heeft kennisgenomen van
het Centraal Economisch Plan van het CPB en van het feit dat de armoede in 2024 fors
gaat oplopen, als de koopkrachtmaatregelen die niet structureel van aard zijn, komen
te vervallen. Zo zal 7,1 procent van de kinderen in Nederland volgend jaar onder de
armoedegrens opgroeien. De leden vragen het kabinet hierop te reflecteren en of het
kabinetsvoornemen om de armoede gedurende deze kabinetsperiode te halveren, nog staat.
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de armoede, zeker onder kinderen, niet zal
oplopen?
Het kabinet vindt het belangrijk om vast te blijven houden aan de ambities uit het
coalitieakkoord en de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het koopkrachtpakket
dat per 1 januari 2023 in werking is getreden, draagt bij aan de verlaging van het
aantal mensen en ook kinderen in armoede dit jaar. Het kabinet neemt in augustus een
definitief besluit over de koopkrachtmaatregelen, waarbij we oog houden voor de ambitie
om het aantal mensen en kinderen in armoede te halveren. Deze maatregelen zitten uiteraard
nog niet in de raming van het CPB.
SP 41
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoe de elf miljard euro meerinkomsten
aan vennootschapsbelasting worden aangewend. Kan het kabinet hierover uitleg geven?
Het kabinet hanteert een trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat de inkomsten
van de overheid meebewegen met de conjunctuur van de economie. In een recessie zou
het onwenselijk zijn als de belastingen omhoog moeten om te compenseren voor bijvoorbeeld
lagere btw-ontvangsten. De begrotingsregels schrijven daarom voor dat er geen lastenverzwaringen
nodig zijn bij lagere opbrengsten dan geraamd. Spiegelbeeldig kan er daarom ook geen
sprake zijn van lastenverlichting of extra uitgaven als de ontvangsten hoger zijn
dan geraamd.
GroenLinks 42
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een reflectie op het recent
uitgekomen CEP van het CPB. Deze leden vragen welke nieuwe inzichten het kabinet heeft
opgedaan. Voorts vragen deze leden hoe het kabinet zich verder laat informeren over
de koopkrachteffecten voor verschillende groepen. Deze leden zijn van mening dat de
Kamer tijdig geïnformeerd moet worden over de koopkrachtramingen voor verschillende
groepen om de verkenning van maatregelen en uiteindelijk de keuze voor maatregelen
goed te kunnen duiden en te onderbouwen. Deze leden vragen of het kabinet voor de
voorjaarsbesluitvorming een uitsplitsing van de koopkrachteffecten voor verschillende
groepen in het basisscenario en in het scenario van de strenge winter kan sturen.
De verwachte koopkrachtontwikkeling van huishoudens in 2024 is in doorsneepositief
(+2,0%). Het positieve koopkrachtbeeld wordt gedreven door de positieve loonontwikkeling.
Als kabinet zijn we blij dat veel werkgevers gehoor geven aan onze oproep om de lonen
te verhogen. Voor de meeste huishoudens is de grootste klap dus achter de rug. Tegelijkertijd
laat de boxplot in figuur 1 zien dat het koopkrachtbeeld veel spreiding bevat. De
koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen varieert van -3,1% voor uitkeringsgerechtigden
tot +2,3% voor huishoudens in het derde en vierde inkomenskwintiel. Een belangrijke
verklaring voor de spreiding en de negatieve koopkrachtontwikkeling van de laagste
inkomens en uitkeringsgerechtigden is, bij het uitblijven van nieuw beleid, het vervallen
van de incidentele maatregelen na 2023 (de energietoeslag van € 800, de verhoogde
zorgtoeslag van € 432 voor alleenstaanden en € 463 voor paren en een deel van de verhoging
van het kindgebonden budget). Als kabinet vinden we dit zorgelijk en zijn ons ervan
bewust dat de incidentele maatregelen aflopen. Dit staat op ons netvlies en we nemen
dit beeld mee in de koopkrachtbesluitvorming voor volgend jaar.
Het CPB laat voor het «strenge winter» scenario geen uitsplitsing van de koopkrachteffecten
zien voor verschillende groepen. Het CPB laat wel zien dan in het «strenge winter»
scenario de koopkracht in 2024 in doorsnee daalt met 0,8%. Dit scenario raakt de huishoudens
met lage inkomens sterker dan de mediane koopkrachtcijfers laten zien, omdat energie
een groter deel van hun bestedingen vormt.
Het kabinet berekent op basis van de modellen van het CPB de koopkrachteffecten voor
een aantal voorbeeldhuishoudens. Omdat deze nodig zijn om de koopkrachteffecten van
potentiële maatregelen te berekenen voor verschillende groepen, worden deze meegenomen
in de besluitvorming. De koopkrachtmaatregelen en de verwachte effecten voor (voorbeeld)huishoudens
voor volgend jaar worden op Prinsjesdag aan Uw Kamer gepresenteerd. De voorbeeldhuishoudens
worden niet gepubliceerd door het CPB.
Figuur 1: koopkrachtontwikkeling in 2023 en 2024 (boxplot).
Bron: CPB CEP-raming 2023
GroenLinks 43
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er bij de voorjaarsbesluitvorming een
dekkingsopgave van 5,7 miljard euro van de koopkrachtondersteuning resteert. Deze
leden vragen wat de actualisatie van dit bedrag is op basis van het CEP.
In de Voorjaarsnota zijn de (ramingen van de) uitgaven in de begroting bijgesteld
op basis van informatie uit het CEP. Dit geldt ook voor de uitgaven aan de koopkrachtondersteuning
en de bijbehorende resterende dekkingsopgave.
GroenLinks 44
De leden van de GroenLinks-fractie maken uit de brief op dat het kabinet vindt dat
op de lange termijn loonstijgingen een grotere rol moeten gaan spelen bij het opvangen
van koopkrachtachteruitgang. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet
het goede voorbeeld gaat geven voor sectoren waarin hij zelf werkgever is of medebepalend
is voor de loonruimte in het geval hij subsidieverstrekker is, indachtig de oproepen
van verschillende kabinetsleden om hogere lonen. Hoe kijkt het kabinet bijvoorbeeld
naar hogere lonen in de zorg en het streekvervoer? Is het kabinet het met de leden
van de GroenLinks-fractie eens dat hogere lonen in tekortsectoren tevens zouden kunnen
bijdragen aan het aantrekken van schaarse arbeidskrachten? Deze leden vragen voorts
of het kabinet de lonen verder gaat sturen door middel van een verdere verhoging van
het minimumloon en zo ja, welk niveau van het wettelijk minimumloon het kabinet adequaat
vindt.
De rijksoverheid hanteert de referentiesystematiek voor het ramen van loonruimte in
publieke sectoren. Hierbij worden contractloonstijgingen in de markt gevolgd. Dit
heeft tot gevolg dat de overheid zelf geen actieve rol neemt in het introduceren van
loonstijgingen. Lonen in publieke sectoren sluiten door deze systematiek dus uiteindelijk
aan bij contractloonstijgingen in de markt. De referentiesystematiek is in 2017 grondig
geëvalueerd13. Het kabinet ziet vooralsnog geen noodzaak om deze systematiek te veranderen.
Per 1 januari is het minimumloon verhoogd met ruim 10 procent. Dit is (grotendeels)
aanvullend op de gebruikelijke verhogingen van het minimumloon. Er zijn moment geen
plannen voor een verdere verhoging van het minimumloon.
GroenLinks 45
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat er ruimte is om lonen te
laten stijgen, omdat de gedaalde arbeidsinkomensquote en toegenomen winstquote hierop
wijzen. Deze leden lezen ook dat er sectorale verschillen zijn. Deze leden vragen
om een nadere cijfermatige onderbouwing van de sectorale verschillen.
De sectorale verschillen kwamen in de brief14 aan bod bij de verwijzing naar uitspraken van het Centraal Planbureau en De Nederlandsche
Bank (DNB). Zij gaven aan dat er, op macroniveau, ruimte is voor loonstijging en dat
er sectorale verschillen zijn. Het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank wezen
beiden op verschillen tussen bedrijven in de mate waarin (en het moment waarop) zij
kostenstijgingen kunnen doorberekenen aan afnemers. De Nederlandsche Bank wees daarnaast
op verschillen tussen sectoren als het gaat om de arbeidsinkomensquote, de winstquote
en de schuldpositie en solvabiliteit van bedrijven. De nadere cijfermatige onderbouwing
is te vinden in het DNB rapport15 (zie figuur 2). In de industrie, bouw, handel, vervoer & opslag en overige dienstverlening
lag de AIQ onder het langjarige gemiddelde. In de cultuur & recreatie lag daarentegen
de AIQ in 2021 zelfs 32%-punt boven het langjarige gemiddelde. Door de coronacrisis
nam de productie en winstgevendheid in deze sector sterk af, terwijl de beloning voor
arbeid door de NOW-regeling in mindere mate daalde. De sectorale uitsplitsing van
de AIQ laat ook zien dat in een aantal grote sectoren, zoals de zakelijke dienstverlening,
AIQ ook boven het langjarig gemiddelde ligt. In andere sectoren, zoals vervoer & opslag,
ligt deze juist fors lager dan het langjarig gemiddelde.
Figuur 2: AIQ naar sector
Bron: DNB
GroenLinks 46
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de beslisnota’s dat de «fatale deadlines»
voor sommige maatregelen al gepasseerd zijn. Deze leden vragen voor welke maatregelen
dit geldt en om welke invoeringstermijn het gaat. Zijn er maatregelen die het kabinet
als verstandig ziet, maar nu niet meer kan nemen omdat de fatale deadlines gepasseerd
zijn? Welke maatregelen zijn dit en wat zijn de redenen waarom niet op tijd voor deze
maatregelen gekozen is?
Van alle maatregelen is in kaart gebracht welke fatale deadlines gelden zodat besluitvorming
op deze deadlines kan worden afgestemd. Hiermee wordt voorkomen dat maatregelen die
potentieel wenselijk zijn, niet kunnen worden getroffen omdat er te laat over wordt
besloten. Hieruit is gebleken dat voor een aantal maatregelen besluitvorming in augustus
niet tijdig genoeg is, over deze maatregelen is in de voorjaarsbesluitvorming besloten
of de voorbereiding alvast moet worden gestart.
Voor een aantal andere, gerichte, maateregelen geldt dat invoering per 1 januari 2024
niet haalbaar is omdat het veel tijd vergt van uitvoeringsorganisaties waardoor het
niet mogelijk is om deze maatregel in minder dan een jaar uit te werken, besluitvorming
te laten plaatsvinden en te implementeren. Dit geldt bijvoorbeeld voor het invoeren
van een nieuwe energietoeslag via het toeslagensysteem, de maatregelen waarin het
prijsplafond op een gerichte wijze wordt vormgegeven, een gerichtere belastingvermindering
in de energiebelasting en het oprichten of aanwijzen van een noodleverancier. Voor
bovengenoemde maatregelen is het nog niet duidelijk of uitvoering per 1 januari 2025
wel mogelijk is.
GroenLinks 47
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een nadere beschouwing van het probleem
en de daarbij horende oplossingsrichtingen. Deze leden vragen specifiek of het kabinet
de opvatting deelt dat de inkomensproblematiek structureel van aard is, omdat er ook
voor de Russische inval in Oekraïne en ook al voor de coronapandemie sprake was van
armoede, zowel onder mensen met een uitkering als onder mensen met betaald werk. Deze
leden zijn van mening dat het bestaansminimum niet toereikend is en dat dit ten tijde
van prijsstijgingen nog sterker tot uiting komt. Deze leden zijn voorts van mening
dat het niet volstaat om pleisters te plakken, maar dat het bestaansminimum verder
verhoogd moet worden. Is het kabinet dit met hen eens? Deelt het kabinet de opvatting
dat het bestaansminimum voldoende hoog zou moeten zijn om niet in armoede te leven
en volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij én dat het wenselijk zou zijn
als niet bij elke economische schok aanvullend beleid nodig zou zijn? Hoe hoog denkt
het kabinet dat het bestaansminimum hiervoor zou moeten zijn? En waarom is dit nu
nog niet het geval?
Het kabinet deelt de opvatting dat de huidige problematiek een component bevat die
raakt aan de bredere bestaanszekerheid. Dit wordt toegelicht in de meegezonden Kamerbief.
Structureel hogere energieprijzen en een structureel hoger prijspeil door verbreding
van de inflatie zullen gevolgen hebben voor de structurele bestaanszekerheid van mensen.
Daarom heeft het kabinet voor 2023 het minimumloon verhoogd met ruim 10%, de arbeidskorting
verhoogd en het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting verlaagd. Daarnaast
heeft het kabinet de ambitie uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden om de armoede onder personen in 2030
en de armoede onder kinderen in 2025 te halveren (t.o.v. 2015). Dit perspectief zal
worden meegewogen in de besluitvorming in het voorjaar en augustus.
De Commissie Sociaal Minimum is ingesteld om te onderzoeken wat verschillende huishoudtypen
nodig hebben om rond te kunnen komen en om mee te kunnen doen in de maatschappij.
Het kabinet wil niet op deze uitkomsten voorruit lopen. De Commissie Sociaal Minimum
publiceert naar verwachting eind juni de resultaten die het kabinet kan meenemen in
de besluitvorming.
GroenLinks 48
Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat er wordt gesproken van verbreding
van de inflatie naar voedselprijzen, maar dat de oplossingsrichtingen zich nog steeds
richten op energie. Deze leden vragen het kabinet om nader toe te lichten wat de verwachting
is van de verbreding van de inflatie en op welke terreinen dit gaat/blijft spelen.
Is het kabinet het met deze leden eens dat het logischer is om te kijken naar algemeen
inkomensbeleid, wanneer de energieprijzen niet eenduidig als oorzaak aan te wijzen
zijn? Is het kabinet het ermee eens dat dat bij voorkeur structureel inkomensbeleid
dient te zijn, in de eerste plaats om de grote onzekerheid onder mensen weg te nemen
en ook om te voorkomen dat elk jaar opnieuw kostbare menskracht gestoken moet worden
in het ontwikkelen en uitvoeren van nieuwe ad-hoc-oplossingen?
Volgens het CPB dalen de energieprijzen en is de inflatie over de piek heen. Het CPB
verwacht in de CEP-raming16 dat de inflatie in 2024 uitkomt op 3,2% ten opzichte van 6,5% in 202317. Het kabinet deelt de mening van de GroenLinks-fractie dat structureel inkomensbeleid
zorgt voor meer (bestaans)zekerheid voor huishoudens, dat inkomensbeleid bij voorkeur
structureel is en dat algemeen inkomensbeleid effectiever werkt wanneer energieprijzen
niet de eenduidige oorzaak zijn van de inflatie. Structureel kunnen de inkomens alleen
op peil blijven door voldoende loongroei. Het kabinet heeft daarom werkgevers- en
werknemersorganisaties opgeroepen om de ruimte voor loonstijgingen, waar die aanwezig
is, te benutten. Het CPB laat zien dat veel werkgevers hier gehoor aan geven en dat
de lonen (komende jaren) stijgen. Daarnaast draagt kabinetsbeleid hier ook aan bij.
Het historisch grote pakket van € 12 miljard aan koopkrachtmaatregelen dat in 2023
in werking is gesteld bevat ook structurele maatregelen die niet specifiek zijn gericht
op de energierekening. Het kabinet heeft onder andere structureel het minimumloon
(en gekoppelde uitkeringen) met ruim 10% verhoogd, de lasten op arbeid verlaagd, de
huurtoeslag verhoogd en het kindgebonden budget verhoogd. Het kabinet verkent naast
maatregelen voor de energierekening ook koopkrachtmaatregelen voor 2024. Het kabinet
heeft de Commissie Sociaal Minimum ingesteld, die onderzoekt wat huishoudens op het
sociaal minimum nodig hebben om rond te kunnen komen. De Commissie rapporteert naar
verwachting de uitkomsten eind juni.
GroenLinks 49
De leden van de GroenLinks-fractie merken in dit kader op dat het bizar is dat in
Nederland meer dan een miljoen mensen in armoede leven of in armoede dreigen te vervallen,
terwijl Nederland een van de rijkste landen ter wereld is en terwijl zowel het aantal
miljonairs in Nederland als hun gemiddelde vermogen al jaren toeneemt. Deelt het kabinet
deze opvatting? Is het kabinet het ermee eens dat dit betekent dat de Nederlandse
welvaart veel sterker herverdeeld moet worden om deze problematiek aan te pakken?
Vermogens zijn relatief scheef verdeeld in Nederland. Het IBO Vermogensverdeling dat
op 8 juli (Kamerstuk 35 925 IX, nr. 38) naar uw Kamer is gestuurd heeft laten zien dat dit ten dele verklaarbaar is uit
het feit dat vermogen gedurende de levensloop wordt opgebouwd: 40% van de scheefheid
kan hiermee verklaard worden. Ook laat het rapport zien dat een scheve vermogensverdeling
de negatieve effecten op kansenongelijkheid in onze samenleving kan versterken. Tegelijkertijd
biedt scheefheid een prikkel; het is een stimulans om te werken, talenten te benutten
en te investeren in je eigen ontwikkeling. Het kabinet wil deze problematiek adresseren,
maar ook de prikkels om talenten te benutten in stand houden.
Het kabinet treft maatregelen om ongelijkheid in inkomens en vermogens tegen te gaan
zoals door de ophoging van het wettelijk minimumloon met ruim 10% en het aanpakken
van belastingconstructies. Tevens wil het kabinet de bestaanszekerheid van lage en
middeninkomens versterken en het aantal kinderen, dat in armoede opgroeit, halveren.
GroenLinks 50
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook met veel interesse het IBO Scherpe doelen,
scherpe keuzes: Aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030
en 2050 gelezen. In dit onderzoeksrapport worden veel stevige maatregelen voorgesteld
om de klimaatcrisis te stoppen. Een deel van de maatregelen zal leiden tot hogere
kosten van levensonderhoud, ook voor mensen die nu al niet of bijna niet rondkomen.
Is het kabinet het ermee eens dat dit type klimaatmaatregelen daarom gepaard moet
gaan met stevige herverdelingsmaatregelen? Is het kabinet van plan de besluitvorming
rondom klimaatmaatregelen en rondom koopkrachtmaatregelen met elkaar te verbinden?
Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk bij besluitvorming rondom klimaatmaatregelen voldoende
oog te hebben voor de inkomenseffecten van klimaatbeleid. Om deze effecten beter in
kaart te brengen zijn bij de formatie ook extra middelen vrijgemaakt voor het CPB
voor additioneel klimaatonderzoek. Het zwaartepunt van de aanvullende analyses zal
liggen bij de lastenontwikkeling voor huishoudens als gevolg van afzonderlijke klimaatmaatregelen
op het gebied van woningen en energie. Het CPB is onder andere bezig met een project
om te kijken of ze huisgebonden en autogebonden energiekosten en -lasten kunnen modeleren
voor het koopkrachtmodel Mimosi.
GroenLinks 51
De leden van de GroenLinks-fractie hebben verder nog enkele vragen over de specifieke
maatregelen in de brief en de bijbehorende beslisnota’s. Deze leden vragen het kabinet
of het klopt dat meerdere maatregelen in de tabel «Overzicht verkende maatregelen»
in de nota van 10 februari 2023 niet uitvoerbaar zijn per 1 januari 2024, zoals het
invoeren van een nieuwe eerste schijf in de inkomstenbelasting. Kan het kabinet een
overzicht sturen met alle verkende maatregelen (conform de tabel) die nog wél uitvoerbaar
zijn per 2024? Is het kabinet het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat
het zeer onwenselijk is om in het kader van gerichte steunmaatregelen te nemen waarvan
voor een groot deel welvarende huishoudens profiteren? Is het kabinet het met deze
leden eens dat dit bijvoorbeeld geldt voor het verlagen van de brandstofaccijns? Is
het kabinet het tevens met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het zeer onwenselijk
is om opnieuw maatregelen te nemen die het gebruik van fossiele brandstoffen direct
stimuleren? Is het kabinet het met deze leden eens dat dit bijvoorbeeld geldt voor
het verlagen de brandstofaccijns?
Het kabinet heeft een brede inventarisatie gedaan van maatregelen waarvoor de uitvoerbaarheid
per 1 januari 2024 is onderzocht. In de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar
voor hoge energieprijzen na 2023 is een samenvatting gegeven van de conclusies van deze inventarisatie. Als bijlage
is aan deze brief een tabel toegevoegd met de uitkomsten van de inventarisatie per
maatregel. De wenselijkheid van maatregelen zal in augustus, bij de koopkrachtbesluitvorming,
worden bezien. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met het effect op ander
kabinetsbeleid (zoals klimaatdoelen) en de gerichtheid van maatregelen.
GroenLinks 52
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met het feit dat er veel verstandige
maatregelen in de aangeleverde tabel staan, zoals het verhogen van het minimumloon
naar 14 euro per uur, en het bieden van huurkorting aan huurders die in een woning
met een slecht energielabel wonen. Kan het kabinet toelichten of het mogelijk is deze
laatste maatregel ook voor huurders met een particuliere verhuurder te nemen, in plaats
van alleen voor huurders in corporatiewoningen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de mogelijkheden van het toepassen
van huurkortingen voor sociale huurwoningen die geen eigendom zijn van woningcorporaties.
Zoals ook aangegeven tijdens de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel Huurverlaging
2023 huurders met een lager inkomen is het niet mogelijk om de huren te verlagen voor
sociale huurwoningen die in bezit zijn van anderen dan woningcorporaties. Het verplicht
stellen van een huurverlaging door particuliere verhuurders zou een inbreuk op het
eigendomsrecht van de verhuurders zijn, wat een financiële tegemoetkoming vereist.
Het Rijk heeft geen (betalings)relatie met deze particuliere verhuurders (circa 13.000),
wat betekent dat uitbetaling van een eventuele financiële tegemoetkoming een nieuwe
uitvoeringstaak zou zijn waarvoor nu niet in een uitvoeringsorganisatie is voorzien.
Daarnaast is niet bekend welke verhuurders huurwoningen met een gereguleerd contract
verhuren en hoeveel woningen zij met een gereguleerd contract verhuren. Een verplichte
huurverlaging voor huurders van particuliere verhuurders is daarom niet haalbaar en
niet uitvoerbaar.
GroenLinks 53
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de koopkrachteffecten en het budgettaire
beslag zijn bij maatregel 1.12 uit de beslisnota (het verleggen van het afbouwpunt
in de algemene heffingskorting (AHK) naar het wettelijk minimumloon (WML)). De leden
vragen daarnaast wat het budgettaire beslag is van maatregelen 1.9 (terugdraaien halvering
jonggehandicaptenkorting) en 1.17 (herintroduceren dubbele AHK in de bijstand).
Onderstaande tabel toont het budgettair effect van de gevraagde maatregelen als deze
per 1 januari 2024 zouden zijn doorgevoerd. Ook is weergegeven wat het structurele
budgettaire effect zou zijn (in prijzen 2023).
Nummer
Maatregel
Budgettair effect (2024)
Budgettair effect (structureel)
1.12
Verleggen afbouwpunt in de AHK naar WML
€ 1,0 miljard
€ 1,0 miljard
1.9
Terugdraaien halvering jonggehandicaptenkorting
€ 0,1 miljard
€ 0,1 miljard
1.17
Herintroduceren dubbele AHK in bijstand
€ 0,9 miljard
€ 1,8 miljard
Onderstaande tabel toont het mediane inkomenseffect in 2024 indien de AHK vanaf 1 januari
2024 zou afbouwen vanaf het wettelijk minimumloon. Hierbij is voor de hoogte van het
wettelijk minimumloon aangesloten bij de inkomensgrens zoals deze geldt in de zorgtoeslag
en voor alleenstaanden in het kindgebonden budget.
Inkomensgroep
Inkomenseffect
1e (<=111% WML)
0,5%
2e (111–176% WML)
0,3%
3e (176–268% WML)
0,2%
4e (268–394% WML)
0,1%
5e (>394% WML)
0,1%
Inkomensbron
Werkenden
0,1%
Uitkeringsgerechtigden
0,3%
Gepensioneerden
0,5%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,2%
Alleenstaanden
0,3%
Alleenverdieners
0,1%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,1%
Huishoudens zonder kinderen
0,2%
Alle huishoudens
0,2%
GroenLinks 54
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot slot of de beslisnota’s van de andere
betrokken departementen bij het opstellen van de brief en de bespreking in de vierhoek
gedeeld kunnen worden met de Kamer.
De beslisnota’s van de andere departementen die de Kamerbrief18 hebben ondertekend vindt u in de bijlage bij de beantwoording van dit SO.
ChristenUnie 55
Allereerst vragen deze leden het kabinet of het kabinet met deze leden van mening
is dat het beter zou zijn om maatregelen zo goed als mogelijk te richten op mensen
met de laagste inkomens en hoogste kosten, dit laatste bijvoorbeeld omdat men woonachtig
is in een slecht geïsoleerd (huur)huis. Deze leden zijn van mening dat gerichte steun
het beste zou werken met een maatregel die selecteert en interacteert op inkomenspositie,
woonsituatie en huishoudensgrootte. Deze leden vragen of en in hoeverre dit mogelijk
is bij de genoemde richtingen (1–6).
Het kabinet deelt het standpunt dat maatregelen gericht moeten zijn op kwetsbare huishoudens
voor hogere energieprijzen. Maatregelen moeten echter ook uitvoerbaar en juridisch
houdbaar zijn en de gewenste combinatie tussen de benoemde elementen is daarom vaak
niet mogelijk. Het kabinet verkent op dit moment verschillende maatregelen om huishoudens
gericht te ondersteunen. Het kabinet zal in de voorjaarsnota beslissen op welke maatregelen
wordt ingezet om het beleid tijdig te kunnen ontwikkelen voor invoering in 2024. Wij
zullen hierover in gesprek gaan met Uw Kamer. Daarnaast moet er met het verbreden
van de inflatie meer gekeken worden naar het generieke koopkrachtinstrumentarium.
De maatvoering van de maatregelen zal in augustus, gelijktijdig met besluitvorming
over de koopkracht, definitief worden vastgelegd.
Christenunie 56a
Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de grondslag die met de amendementen
Grinwis is gecreëerd voor nieuwe eerste schijven voor elektriciteit en gas in de energiebelasting.
Welke rol speelt dit nieuwe instrument in de afweging die het kabinet momenteel maakt?
Met de amendementen van het lid Grinwis c.s.19 is in het Belastingplan 2023 geregeld dat de eerste schijven in de energiebelasting
voor gas en elektriciteit per 1 januari 2024 worden opgesplitst in twee schijven.
De amendementen hebben de tarieven onveranderd gelaten. Op dit moment zijn de tarieven
voor de nieuwe eerste en tweede schijven dus nog gelijk per 1 januari 2024.
In de quickscan op het amendement inzake gas heeft de Belastingdienst bij de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2024 aangegeven: «Nu het zgn. blokverwarmingstarief
gelijk is aan het tarief van de nieuwe 1e en 2e verbruiksschijf, is dit amendement
uitvoerbaar per 1 januari 2024. Een eventuele verlaging van het tarief in de nieuwe
1e schijf ten opzichte van het blokverwarmingstarief zal getoetst moeten worden op
uitvoerbaarheid.»20 De uitvoeringstoetsen op de amendementen zijn onlangs vastgesteld. Uw Kamer ontvangt
deze op korte termijn.
De verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven maakt onderdeel uit van
de verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens die kwetsbaar
zijn voor hoge energieprijzen. Hierbij wordt ook gekeken naar alternatieven, zoals
verlagingen van de tarieven in de oude schijven, verhoging van de belastingvermindering
en een verlaging van het btw-tarief op energie naar 9% die minder complex en uitvoerbaar
per 1 januari 2024 zijn.
ChristenUnie 56b
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het kabinet kan aangeven welke deadlines
er gehaald moeten worden om dit instrument in te kunnen zetten per 1 januari 2024,
en of men hiervoor op schema ligt.
In verband met de planning van het IV-portfolio en de inzet van capaciteit bij de
Belastingdienst moest uiterlijk 27 maart jl. worden besloten tot de start van de voorbereidingen
zodat niet alleen de opsplitsing op 1 januari 2024 kan worden doorgevoerd maar óók
de mogelijkheid wordt geboden om een tariefverlaging in de eerste schijven op die
datum te kunnen doorvoeren. Dat besluit is genomen vooruitlopend op politieke besluitvorming
in augustus. De Belastingdienst is reeds gestart met de voorbereidingen. Teneinde
op tijd te kunnen beginnen, zijn de werkzaamheden voor de eerste schijven geprioriteerd
ten koste van het oplossen van een knelpunt in de bestaande teruggaveprocessen in
de milieubelasting.
Uit de uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst op de amendementen blijkt dat een
verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven niet alleen noopt tot aanpassing
van systemen, processen en formulieren, maar ook tot nadere wijziging van de Wet belastingen
op milieugrondslag.
Als de tarieven in de eerste schijven worden verlaagd, kan dit jaarlijks tot 600.000
teruggaveverzoeken leiden bij de Belastingdienst. Om een verlaging van de tarieven
uitvoerbaar te laten zijn, moet zeker worden gesteld dat de kring van verzoekers is
beperkt tot zogenoemde contracthouders. In dat geval bedraagt het aantal teruggaveverzoeken
naar verwachting 40.000. Dit moet worden geregeld in het wetsvoorstel Belastingplan
2024. De voorbereidingen daarvoor zijn gestart, vooruitlopend op politieke besluitvorming.
Daarnaast moet de beslistermijn voor de teruggaveverzoeken voor – kort gezegd – blokaansluitingen
tijdelijk worden opgerekt van acht naar ten minste twintig weken. De Belastingdienst
kan de maatregel namelijk per 1 januari 2024 doorvoeren, maar is dan nog niet gereed
om de teruggaveverzoeken voor het eerste kwartaal van 2024 te kunnen afhandelen. Het
tijdelijk oprekken van de beslistermijn moet in de wet worden geregeld. Daarom wordt
ook hiervoor een wijziging voorbereid die onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel
Belastingplan 2024, vooruitlopend op politieke besluitvorming. Als tot verlaging van
de tarieven in de eerste schijven wordt besloten, moet tijdig voor 1 januari 2024
worden bezien hoe de doelgroep wordt geïnformeerd over de tijdelijk opgerekte beslistermijn.
Onzeker is of het voordeel van lagere tarieven in de nieuwe eerste schijven daadwerkelijk
terechtkomt bij verbruikers met blokaansluitingen (ten hoogste ca. 600.000). Als tot
verlaging van de tarieven in de eerste schijven wordt besloten, moet tijdig voor 1 januari
2024 worden bezien of dit risico kan worden gemitigeerd.
Uit de uitvoeringstoetsen blijkt dat het risico op procesverstoringen groot is. Dat
komt doordat naar verwachting jaarlijks 40.000 teruggaveverzoeken zullen worden ingediend
(bij inperking van de kring verzoekers). Op dit moment gaat het om enkele tientallen
verzoeken per jaar. De huidige teruggaveprocessen zijn niet geautomatiseerd. Onzeker
is of de noodzakelijke automatisering op tijd gereed is, zelfs nu de werkzaamheden
voor de eerste schijven zijn geprioriteerd boven andere werkzaamheden. Eventuele vertraging
van het implementeren van de regeling tijdelijke teruggaaf blokaansluitingen (TTB)
werkt negatief door naar het implementatietijdpad voor de maatregel betreffende de
eerste schijven.
De tarieven die per 1 januari 2024 moeten gelden, moeten worden vastgelegd in het
wetsvoorstel Belastingplan 2024. De Belastingdienst kan uiterlijk in november van
dit jaar (bij de stemming in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Belastingplan 2024)
nog tarieven aanpassen die per 1 januari 2024 moeten gelden.
Niet alleen de Belastingdienst moet systemen en processen aanpassen als de tarieven
in de nieuwe eerste schijven worden verlaagd. Hetzelfde geldt voor de energieleveranciers.
Zij moeten ook de facturen voor klanten op tijd aanpassen aan de opsplitsing van de
eerste schijven gas en elektriciteit en een eventueel verschillend tarief voor de
nieuwe eerste en tweede schijven. Het Ministerie van Financiën heeft contact met Energie
Nederland over onder meer implementatietermijnen.
SGP 57
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het kabinet tegenover een tariefsverlaging
in de eerste schijf van box 1 staat. Is het kabinet voornemens deze maatregel op te
nemen in het Belastingplan 2024?
SGP 58
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat de maatregelen niet leiden tot een nog complexer
systeem aan belastingen, toeslagen en inkomensregelingen? Deze leden wijzen erop dat
diverse maatregelen die het kabinet in zijn brief noemt bijdragen aan deze complexiteit.
Denk aan het verhogen van de arbeidskorting en het verhogen van toeslagen. Waarom
zet het kabinet niet allereerst in op maatregelen die bijdragen aan het eenvoudiger
maken van het systeem van belastingen, toeslagen en inkomensregelingen?
SGP 59
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de inkomensondersteuning niet alleen gericht
moet zijn op de situatie van hoge gasprijzen. Ook andere oorzaken kunnen leiden tot
inkomens- en koopkrachtverlies. Bij het nadenken over gerichte compensatiemaatregelen
moet daarom breder bezien worden hoe de koopkracht en inkomens gericht ondersteund
kunnen worden in tijden van crises. Deelt het kabinet deze mening? Hoe komt dat terug
in de inventarisatie van het kabinet?
Het kabinet zal (in augustus) kijken naar een gewogen pakket aan maatregelen. Hierbij
zal worden gekeken naar maatregelen die gericht zijn op de energierekening en naar
maatregelen die gericht zijn op de bredere inflatie. In deze inventarisatie ligt de
nadruk op maatregelen die gericht zijn op de energierekening omdat die buiten het
gebruikelijke koopkrachtinstrumentarium vallen. Voor een aantal van deze maatregelen
geldt dat ze niet uitvoerbaar zijn bij besluitvorming in augustus. Het reguliere instrumentarium
zal bij besluitvorming in augustus betrokken worden. Daarbij zal het kabinet ook kijken
naar het verlagen van de inkomstenbelasting voor lage- en middeninkomens. In deze
afweging zal de complexiteit van het stelsel ook een rol spelen. Maatregelen die het
stelsel versimpelen hebben daarbij een voorkeur boven maatregelen die het stelsel
juist complexer maken. Hier staat tegenover dat deze maatregelen vaak minder gericht
zijn.
SGP 60
De afgelopen periode zijn er veel generieke compensatiemaatregelen genomen, terwijl
de meer gerichte maatregelen vaak bij de laagste inkomens terechtkwamen, zo concluderen
de leden van de SGP-fractie. Deze leden zijn van mening dat bijvoorbeeld de scherpe
afbouwgrens in de energietoeslag tekortdoet aan de positie van huishoudens net boven
deze grens. Daarnaast wijzen deze leden erop dat middeninkomens vaak niet gericht
gesteund worden, terwijl ze wel te maken hebben met fors hogere lasten. Is het kabinet
bereid de positie van middeninkomens meer mee te wegen in de inventarisatie van koopkrachtondersteuning?
Hoe gaat het kabinet ook deze groep gericht steunen, zonder direct terug te vallen
op generieke maatregelen?
Het kabinet weegt de positie van middeninkomens mee in haar afwegingen en neemt deze
ook mee in de lopende verkenning. Zo wordt standaard de uitsplitsing in de koopkrachtcijfers
gemaakt tussen de verschillende inkomenskwintielen. Het gericht instrumentarium kent
echter haar beperkingen, waarbij de koppeling tussen inkomen en energiekosten complex
is. Dergelijke voor- en nadelen maken deel uit van de uitwerking.
SGP 61
Daarnaast wijzen de leden van de SGP-fractie op de gevolgen van bijvoorbeeld hoge
energieprijzen op de grote(re) gezinnen. Deze leden wijzen erop dat bijvoorbeeld het
energieplafond slechts in beperkte mate recht deed aan hun situatie, doordat zij al
snel een hoog energieverbruik hebben. Hoe neemt het kabinet hun positie beter mee
bij mogelijk nieuwe maatregelen? Is hier specifiek aandacht voor?
Grotere gezinnen hebben een andere financiële situatie. De maatregelen in het kindgebonden
budget bieden grotere gezinnen ondersteuning. Bij de uitwerking van het prijsplafond
was het niet mogelijk om verschillende huishoudkenmerken mee te nemen. Hierbij speelde
de afruil tussen gerichtheid en eenvoud/uitvoerbaarheid. Voor toekomstige maatregelen
kijkt het kabinet welke groepen kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen en hoe we
deze huishoudens effectief kunnen bereiken. Het kabinet verkent daarbij varianten
op basis van verbruik of bepaalde kwetsbare doelgroepen met slecht geïsoleerde woningen
of lage inkomens. Ook hier speelt de afruil en moeten maatregelen passen binnen de
grenzen van de uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid. In de verkenning van energiemaatregelen
wordt gezinssamenstelling niet expliciet bekeken, al wordt dit wel indirect meegenomen
in maatregelen naar verbruik.
SGP 62
De leden van de SGP-fractie constateren dat er voor gerichte compensatie van de stijgende
prijzen stevig ingezet wordt op verduurzaming. Deze leden onderschrijven de noodzaak
van verduurzaming, wat ook leidt tot lagere energiekosten. Tegelijk wijzen deze leden
erop dat huishoudens die hierbij baat hebben, vaak niet in de (financiële) positie
zijn om hun huis te verduurzamen. Op welke wijze worden deze huishoudens gericht ondersteund?
Hoe wordt voorkomen budgetten voor verduurzaming voornamelijk terechtkomen bij hoge
inkomens, die ook zonder financiële ondersteuning kiezen voor verduurzaming?
Het is belangrijk dat iedereen mee kan doen in de energietransitie, ook de huishoudens
met een kleine portemonnee. Veruit de meeste lage inkomens wonen in een huurwoning.
Het kabinet zorgt op verschillende manieren dat verhuurders worden gestimuleerd om
huurwoningen te verduurzamen. Dat gebeurt enerzijds met financiële ondersteuning,
zoals de afschaffing van de verhuurderheffing en de Nationale Prestatie Afspraken,
de Subsidie verduurzaming en onderhoud huurwoningen (SVOH) en de Subsidie aardgasvrije
huurwoningen (SAH). Anderzijds met regelgeving, zoals het woningwaarderingsstelsel
en een wettelijke verplichting tot verduurzaming. Daarnaast zorgt het kabinet dat
woningeigenaren met een laag inkomen of zonder leenruimte makkelijker van financiering
en subsidie gebruik kunnen maken. In het Warmtefonds is sinds november 2022 financiering
beschikbaar voor woningeigenaren met een laag inkomen met 0% rente. Voor mensen zonder
leenruimte is ook verantwoorde financiering beschikbaar met 0% rente. Zie voor meer
informatie de Kamerbrief van 7 november 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1114) over voortzetting van het Nationaal Warmtefonds. Verder worden de procedures vereenvoudigd.
De cijfers van het Warmtefonds laten zien dat lage inkomens en mensen zonder leenruimte
de regeling steeds meer gebruiken.
Ook de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) is laagdrempeliger
gemaakt door subsidie beschikbaar te stellen voor woningeigenaren die 1 isolatiemaatregel
nemen. Daarnaast kan extra ondersteuning van lage inkomens en energiearmoede via gemeenten
en energiefixers plaatsvinden. Voor gemeenten is dit jaar de SPUK lokale aanpak gestart
als onderdeel van het Nationaal Isolatieprogramma. Gemeenten hebben daarin de mogelijkheid
gekregen om woningeigenaren met een laag inkomen of in de schuldhulpverlening extra
te ondersteunen.
SGP 63
De leden van de SGP-fractie vragen of bij de inventarisatie van maatregelen ook gekeken
wordt naar de dekking van deze maatregelen. Aan welke dekkingsopties wordt gedacht?
Is het kabinet bereid deze dekkingsopties te inventariseren?
Indien besloten wordt tot maatregelen om kwetsbare huishoudens te ondersteunen, dienen
deze maatregelen gedekt te worden. Hierbij geldt conform de begrotingsregels de scheiding
tussen inkomsten en uitgaven. Indien gekozen wordt voor een lastenverlichting voor
deze groep, is elders een compenserende lastenverzwaring nodig. In het geval van extra
uitgaven, dient aan de uitgavenkant van de begroting dekking gevonden te worden. De
keuze voor de specifieke dekking hangt samen met het type maatregelen dat getroffen
wordt en de omvang daarvan. Uiteindelijk is integrale weging nodig om te bepalen welke
dekking het meest gepast is.
SGP 64
Ten slotte wijzen de leden van de SGP-fractie op het feit dat de diversiteit aan inkomensregelingen
(inclusief toeslagen en belastingen), maar ook de diversiteit aan uitvoerders, een
zeer vertroebeld beeld geven van de koopkrachtsituatie van huishoudens. Ook zaken
als zorgkosten en woonlasten beïnvloeden de financiële positie van huishoudens. Hoe
houdt het kabinet een integraal overzicht over al deze regelingen, inclusief de interactie
en hoe weegt het kabinet dit mee in de geplande inventarisatie van maatregelen?
Het kabinet behoudt een overzicht van alle inkomensregelingen vanuit het Rijk en de
gevolgen hiervan voor de koopkracht van huishoudens. De koopkrachtcijfers maken dit
inzichtelijk, en geven zodoende ook een goed inzicht van het effect van overheidsbeleid
op de financiële positie van huishoudens. Daarbij geldt uiteraard dat er verschillen
zijn tussen de financiële positie van huishoudens en waaraan zij hun besteedbaar inkomen
uitgeven. Met de koopkrachtcijfers geeft het kabinet een beeld van de doorsnee-ontwikkeling
in Nederland onder allerlei aannames en beperkingen. Met deze cijfers zijn we niet
in staat om voor elk huishouden de financiële positie en kwetsbaarheden weer te geven.
Inflatie-ongelijkheid speelt hier ook een rol in. De stijging van de energierekening
slaat bijvoorbeeld harder neer bij de huishoudens met lagere inkomens. Om die reden
kijkt het kabinet niet alleen naar de koopkracht, maar ook naar armoedecijfers en
in het verleden naar de stresstest voor het aantal huishoudens met risico op betalingsproblemen.
Lid Omtzigt 65
Het lid Omtzigt dankt het kabinet voor de Kamerbrief over de mogelijkheden om huishoudens
te compenseren voor de hoge energielasten de komende jaren. Het is goed dat het kabinet
het proces beter inricht dan vorig jaar door tijdig te beginnen en de Kamer mee te
nemen in het proces. Het lid Omtzigt merkt op dat maar liefst acht bewindspersonen
de brief ondertekend hebben. In deze trits van bewindspersonen had het lid Omtzigt
dan eigenlijk ook de Minister van VWS verwacht. Vaak genoeg heeft dit lid gewezen
op de inkomenspositie van (chronisch) zieke mensen die afhankelijk zijn van energie
slurpende apparaten. Kan worden uitgelegd waarom deze Minister in het rijtje ontbreekt
en kan het kabinet in ieder geval bevestigen dat deze groep niet vergeten gaat worden?
In de brief21 van 2 maart (Kamerstuk 36 252, nr. 35) heeft de Minister van VWS de Kamer al geïnformeerd over een passende vergoeding
voor stroomkosten voor het gebruik van zuurstofapparatuur in de thuissituatie. In
de Regeling zorgverzekering is bepaald dat zorgverzekeraars de stroomkosten van deze
apparatuur dienen te vergoeden. Er is hierover contact geweest met Zorgverzekeraars
Nederland. En de zorgverzekeraars zijn verzocht om de hoogte van hun vergoeding aan
te passen aan de prijsontwikkelingen op de stroommarkt. In afwachting van een aanpassing
van dit vergoedingenbeleid is er gestart met het treffen van voorbereidingen om de
Regeling zorgverzekeringen zodanig te wijzigen dat er dwingend wordt voorgeschreven
hoe de zorgverzekeraars de hoogte van de vergoeding moeten berekenen. Mocht de aanpassing
van het beleid niet leiden tot een passende hoogte van de vergoeding dan zal de Regeling
zorgverzekering worden gewijzigd. De Minister van VWS heeft aangegeven de Kamer in
het voorjaar verder te informeren over de stand van zaken.
Lid Omtzigt 66
Nu het kabinet maatregelen wil inrichten om energiearmoede langjarig te bestrijden,
mist het lid Omtzigt een belangrijk punt en dat is een aanvalsplan om de meest onzuinige
woningen zo spoedig mogelijk te isoleren. In Italië (iets meer dan drie keer zo groot
als Nederland) is de afgelopen drie jaar meer dan 100 miljard euro aan belastingsubsidies
uitgedeeld voor isolatie en het aardbevingsbestendig maken van woningen. In Nederland
was het kabinet bereid om ook 20 miljard euro per jaar aan het prijsplafond te betalen.
Bij deze bedragen verbleken de inspanningen in het nationaal isolatieprogramma. Waarom
zet het kabinet niet veel harder in op isolatie van woningen als een langetermijnoplossing?
Het zal jaren vergen, maar als de ambitie is om alle woningen rond 2050 klimaatneutraal
te hebben, dan moet er sowieso hard gewerkt worden en veel, veel harder dan nu het
geval is, merkt het lid Omtzigt op. Dat betekent dat er 25 jaar de tijd is om zeker
250.000 bestaande woningen per jaar energieneutraal te maken. Kort gezegd: het lid
Omtzigt merkt op dat de regeringspartijen graag CO2-neutraal willen zijn in 2050. Dat vergt een enorme inspanning bij bestaande woningen.
Hoe gaat het kabinet dit bereiken? Wat is de marsroute en is het kabinet bereid zo’n
plan te maken en aan te geven welke technieken gebruikt zullen worden?
De komende jaren moet de verduurzaming in de gebouwde omgeving aanzienlijk versnellen.
Hoe we dat gaan doen staat beschreven in het Beleidsprogramma versnelling verduurzaming
gebouwde omgeving22. De prioriteit ligt daarbij op energie besparen. Hiertoe is het Nationaal Isolatieprogramma
opgezet. Daarnaast gaan we actief bevorderen dat natuurlijke momenten voor verduurzaming,
zoals vervanging van de cv-ketel, groot onderhoud en aankoop van een nieuwe woning,
optimaal benut gaan worden en dat naast isolatie ook wordt ingezet op een duurzaam
en efficiënt alternatief voor de CV ketel. Gelijktijdig zullen, onder regie van de
gemeenten, wijken (collectief) worden verduurzaamd. Dit geheel is georganiseerd in
vijf programmalijnen en twee doorkruisende programma’s (Nationaal Isolatieprogramma
en programma hybride warmtepompen). De kern daarvan is dat we door een mix van normering,
beprijzing, financiering, subsidiering en ondersteuning een duurzame woning voor iedereen
binnen bereik gaan brengen.
Met het Nationaal Isolatieprogramma zet het kabinet in op het isoleren van 2,5 miljoen
woningen tot en met 2030. De nadruk ligt hierbij op de 1,5 miljoen slechtst geïsoleerde
woningen (energielabel E, F en G). Zo zetten we in om op korte termijn zo groot mogelijke
stappen te zetten bij de woningen waar dat het hardste nodig is.
Voor het Nationaal Isolatieprogramma is ongeveer 4 miljard euro beschikbaar. Dit betreffen
grotendeels middelen die in de lokale aanpak isolatie worden ingezet voor koopwoningeigenaren
die extra ondersteuning nodig hebben bij verduurzaming, inclusief middelen voor de
ISDE en de SVVE die in de lokale aanpak gestapeld kunnen worden met de middelen uit
de lokale aanpak. In de ISDE en de SVVE zit verder budget voor woningeigenaren en
VvE’s die op eigen initiatief hun woningen kunnen verduurzamen. Het kabinet zet zich
in om voldoende budgetten de komende jaren te hebben voor alle aanvragen van deze
woningeigenaren. Het bedrag dat woningeigenaren of VvE’s nog nodig hebben naast de
genoemde subsidies en extra ondersteuning, kan het Warmtefonds tegen aantrekkelijke
rente financieren. Voor woningeigenaren met lage inkomens zelfs tegen 0% rente.
Bovenop de 4 miljard euro en de additionele middelen in de ISDE, de SVVE en het Warmtefonds,
is met de afschaffing van de verhuurderheffing extra investeringsruimte voor corporaties
vrijgemaakt om slechte labels uit te faseren en huurwoningen vergaand te isoleren.
Met woningcorporaties is in de Nationale prestatieafspraken overeengekomen dat zij
in 2023 450.000 woningen aardgasvrij hebben gemaakt, 675.000 woningen toekomstklaar
zijn geïsoleerd, er in 2028 geen sociale huurwoningen zijn met een slecht energielabel
(E, F of G) en huren niet worden verhoogd na isolatie. Dit vraagt forse investeringen
van corporaties, die zij mede door het afschaffen van de verhuurderheffing per 2023
kunnen opbrengen. Ook voor particuliere huurwoningen is er nog de SVOH met ruim 150
miljoen euro voor verduurzaming.
Naast het terugdringen van de energievraag is het ook nodig dat er duurzame energiedragers
zijn om in de resterende energievraag te voorzien. Hiervoor zijn verschillende oplossingen
beschikbaar. Daar waar de woningdichtheid groot is en/of er goede warmtebronnen beschikbaar
zijn, kan een warmtenet de beste oplossing zijn. Voor de ontwikkeling hiervan zijn
er ook verschillende ondersteunende financiële instrumenten, waaronder de SDE++ (warmtebronnen),
de WIS (infrastructuur) en de SAH (aansluiten van de woningen). Voor woningen die
goed geïsoleerd zijn of worden en die niet in een wijk liggen waar een warmtenet de
beste oplossing is, is all-electric de meest logische oplossing. Hiervoor is ook ISDE
beschikbaar. Wanneer de woningen lastig zodanig te isoleren zijn dat een all-electricoplossing
mogelijk is en geen warmtenet voorzien is op korte termijn, wordt ingezet op een duurzaam
gas in combinatie met hybride warmtepomp. De regie voor de keuze van de aardgasvrije
oplossing ligt bij de gemeente. Zij leggen hun plannen en «de marsroute» richting
2050 vast in de transitievisies warmte. Hierbij worden zij ondersteund door de startanalyse
en het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).
Ook wanneer nog niet wordt overgestapt op een aardgasvrij alternatief is het sowieso
verstandig om de energievraag terug te dringen door isolatie en inzet van een hybride
warmtepomp. Hierdoor wordt direct energie bespaard. De woning kan vervolgens stapsgewijs
verder worden geïsoleerd, en kan later alsnog overgaan op bijvoorbeeld all-electric
of een warmtenet. In sommige gevallen zal hybride in combinatie met groen gas een
eindoplossing zijn.
Lid Omtzigt 67
Het gebruik van de arbeidskorting is zeer problematisch. Dit instrument is enorm opgeblazen
de afgelopen jaren. Mensen die geen recht hebben op de arbeidskorting (arbeidsongeschikten,
gepensioneerden) hebben op dit moment al een fors probleem en dat wordt alleen maar
groter. Daarnaast hebben tweeverdieners relatief veel baat bij de verhoging van de
arbeidskorting. Dit lid verzoekt hier rekening mee te houden.
Huishoudens hebben niet alleen last van hoge energieprijzen, maar ook van breder wordende
inflatie. Daarom zal het kabinet bij de koopkrachtbesluitvorming niet alleen kijken
naar maatregelen die werken op de energierekening, maar ook naar bijvoorbeeld lastenverlichting.
Hierbij zullen voor- en nadelen van de verschillende maatregelen worden gewogen. Het
kabinet herkent de aandachtspunten die het lid Omtzigt noemt en neemt deze mee in
de integrale afweging die bij de koopkrachtbesluitvorming gemaakt zal worden.
Lid Omtzigt 68
Het lid Omtzigt is van mening dat een aanpassing van de energiebelasting een belangrijke
sleutel is van deze koopkrachtreparatie. Nederlandse huishoudens betalen nu de hoogste
prijs ter wereld voor gas. Bovendien is de energiebelasting in Nederland de afgelopen
jaren heel snel gestegen. Het lid Omtzigt constateert dat deze belasting in 1996 nog
maar 4 eurocent per kuub gas was, in 2017 bedroeg deze belasting alweer 25 eurocent,
in 2022 36 eurocent, en in 2023 49 eurocent. Erkennen de bewindspersonen deze ontwikkeling
en delen zij de mening van het lid Omtzigt dat een aanpassing van de energiebelasting
dus goed te verdedigen is?
Voor een volledig beeld van de belastingdruk van de energiebelasting moet niet alleen
naar de tarieven voor het verbruik van gas en elektriciteit worden gekeken. Daarbij
moet ook de belastingvermindering worden betrokken. Dit instrument dempt de belastingdruk
van de energiebelasting.
Tabel 2 bevat de betaalde energiebelasting voor een huishouden met een verbruik van
1.200 m3 en 2.400 kWh. De tabel laat zien dat de energiebelasting in de periode 2017–2023
is opgelopen van € 407 naar € 480 doordat enerzijds tarieven zijn gestegen en anderzijds
de belastingvermindering is verhoogd. In 2022 zijn ter compensatie voor de stijgende
energieprijzen de tarieven in de energiebelasting verlaagd en de belastingvermindering
verhoogd. Bovendien gold van 1 juli t/m 31 december 2022 een btw-tarief van 9%.
Tabel 2: Betaalde energiebelasting inclusief btw
1996
2017
2021
2022
2023
Tarief energiebelasting gas (incl. ODE)
0,04
0,32
0,52
0,52
0,59
Tarief energiebelasting elektriciteit (incl. ODE)
0,01
0,13
0,15
0,08
0,15
Betaalde energiebelasting gas
17
390
630
621
711
Betaalde energiebelasting elektriciteit
21
316
361
186
366
Belastingvermindering
n.v.t.1
373
559
784
597
Totaal energiebelasting
39
332
432
22
480
In prijzen ’23
70
407
488
23
480
X Noot
1
In 1996 gold een zogenoemde belastingvrije voet van 800 m3 en 800 kWh.
In het coalitieakkoord is afgesproken de tarieven in de energiebelasting te wijzigen
teneinde een prikkel te geven om minder gas te verbruiken en elektrificatie te bevorderen.
In de eerste schijf van de energiebelasting werd elektriciteit tot 2023 in termen
van energie-inhoud (euro/GJ) meer dan twee keer hoger belast dan gas. Vanaf 2023 wordt
het tarief voor elektriciteit in de eerste schijf stapsgewijs verlaagd en het tarief
voor gas in de eerste schijf verhoogd. Hierdoor wordt het gebruik van gas ontmoedigd
en worden verduurzamingsopties zoals isolatie aantrekkelijker. De tariefschuif brengt
de belastingdruk op elektriciteit en gas, gemeten naar energie-inhoud, in de laagste
verbruiksschijven meer in balans. Hiermee worden elektrificatie en besparing van aardgas
fiscaal gestimuleerd en wordt de overstap naar duurzamere energiebronnen financieel
rendabeler voor huishoudens. Per saldo leidt de tariefschuif daarnaast tot een structurele
lastenverlichting voor huishoudens van circa € 731 miljoen in 2030. De tariefschuif
leidt bovendien naar verwachting tot een additionele CO2-reductie van circa 1 Mton in 2030.
Of verlaging van de tarieven in de eerste schijven energiebelasting voor gas en elektriciteit
of verhoging van de belastingvermindering per 1 januari 2024 wenselijk is, wordt bezien
in het kader van de verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens.
Hierbij gaat het voorts niet alleen om instrumenten die de hoogte van de energierekening
beïnvloeden, maar ook om maatregelen die raken aan het besteedbare inkomen.
Lid Omtzigt 69
In het verlengde vraagt het lid Omtzigt of de het kabinet voor alle 27 EU-landen en
het Verenigd Koninkrijk de volgende informatie kan geven:
– de gemiddelde betaalde prijs voor een kuub gas in 2022 voor een normaal huishouden;
– de energiebelasting en/of accijnzen pet kuub gas op dit moment voor een normaal huishouden;
– het btw-percentage op gas;
– de gemiddeld betaalde prijs voor een kWh elektriciteit in 2022 voor een normaal huishouden;
– accijnzen, energiebelasting en andere overheidsheffingen op een kWh elektriciteit
(bij normaal gebruik van een huishouden); en
– het btw-percentage op elektriciteit.
Het merendeel van de gevraagde informatie is te vinden in de Taxes in Europe database
en Eurostat. Op basis van deze gegevens zijn in tabel 3 de volgende gegevens opgenomen
voor de 27 EU lidstaten en het Verenigd Koninkrijk:
– De gemiddelde prijs die huishoudens betaalden voor een kuub gas in het eerste half
jaar van 2022 in euro’s per kuub inclusief belastingen23.
– De geldende energiebelasting per kuub gas in euro’s per kuub zoals opgenomen in de
Taxes in Europe database. Hierbij moet worden opgemerkt dat de opgegeven waarden niet
allemaal gelijksoortig waren in termen van eenheid en afronding. Waar nodig zijn de
waarden omgerekend en afgerond op 3 decimalen24.
– Het geldende BTW percentage op gas.
– De geldende energiebelasting per kwh elektriciteit in euro’s per kwh zoals opgenomen
in de Taxes in Europe database. Waar nodig zijn de waarden omgerekend en afgerond
op 3 decimalen25.
– Het geldende BTW percentage op elektriciteit.
Bij interpretatie van de cijfers moet worden opgemerkt dat ieder land naast de tarieven
haar eigen regels heeft omtrent mogelijkheden tot vrijstellingen en kortingen op de
energiebelasting. Deze regels kunnen de effectieve belastingdruk sterk verlagen. Daarmee
is een vergelijking lastig te maken.
Tabel 3
Land
Gasprijs in € per m3
Energiebelasting in € per m3
btw op gas
Elektriciteitsprijs in € per kwh
Energiebelasting in € per kwh
btw
België
0,960
0,012
21%
0,338
0,0029
21%
Bulgaria
0,781
Geen gegevens
20%
0,109
Geen gegevens
20%
Cyprus
Geen gegevens
0,091
19%
0,261
0,0050
19%
Denemarken
1,635
0,3511
25%
0,456
0,0011
25%
Duitsland
0,824
0,054
19%
0,328
0,0205
19%
Estland
1,130
0,040
20%
0,206
0,0010
20%
Finland
Geen gegevens
0,206
25%
0,195
0,0225
25%
Frankrijk
0,869
0,086
20%
0,209
0,0321
20%
Griekenland
0,908
0,0112
6%
0,231
0,0022
6%
Hongarije
0,297
Geen gegevens
27%
0,095
Geen gegevens
27%
Ierland
–
0,0723
9%
0,274
0,0010
9%
Italië
1,008
0–120 m3 0,042
10%
0,312
0,0227
10%
120–480 m3 0,166
480–1.560 m3 0,161
22%
>1.560 m3 0,177
Kroatië
0,421
0,038
25%
0,135
0,0010
25%
Letland
0,472
0,016
21%
0,131
0,0010
21%
Litouwen
0,600
0,011
21%
0,150
0,0010
21%
Luxemburg
0,875
0,0704
7%
0,202
0,0010
7%
Malta
Geen gegevens
0,030
18%
0,129
0,0015
5%
Nederland
1,321
0,969
21%
0,045
0,1260
21%
Oostenrijk
0,784
0,0125
20%
0,225
0,0010
20%
Polen
0,561
0,010
23%
0,146
0,0010
23%
Portugal
0,855
0,058
23%
0,220
0,0010
23%
Roemenië
0,624
0,014
19%
0,236
0,0012
19%
Slovenië
0,706
0,026
22%
0,139
0,0023
22%
Slowakije
0,499
0,013
20%
0,180
0,0013
20%
Spanje
0,917
0,0236
21%
0,307
0,0013
21%
Tsjechië
1,032
0,012
21%
0,306
0,0012
21%
Verenigd koninkrijk7
0,740
n.v.t.8
5%
0,281
n.v.t.
5%
Zweden9
2,265
0,319
25%
0,253
0,0360
25%
X Noot
1
Energiebelasting (86%) + CO2-belasting (14%).
X Noot
2
Tot een verbruik van 1.000 m3 gas.
X Noot
3
Alleen CO2-component.
X Noot
4
Voor consumptie <4.100 mWh.
X Noot
5
Van 1 mei 2022 t/m 30 juni 2023.
X Noot
6
Ad valorem belasting als onderdeel van de btw. Het bedrag is bepaald op basis van
de eerste helft van 2022.
X Noot
7
Energietarieven van: https://www.gov.uk/government/statistical-data-sets/annual-domestic-ene…. Uitgaande van een wisselkoers van 1,14.
X Noot
8
Vrijgesteld van energiebelasting alleen btw is van toepassing.
X Noot
9
Voor gas energiebelasting + CO2-belasting, voor elektriciteit: geldende tarieven in het zuiden van Zweden.
Lid Omtzigt 70
Het lid Omtzigt constateert dat in de brief van 22 februari inkomensafhankelijke belastingverminderingen
in de energiebelasting worden gesuggereerd. Dit lid vraagt het kabinet dat niet te
doen. De energiebelasting is niet de plek om inkomensbeleid te voeren. Daarvoor moet
men in de ogen van dit lid in de inkomstenbelasting zijn.
In augustus bij de besluitvorming in voorbereiding op Prinsjesdag zal het kabinet
bezien welke maatregelen genomen zullen worden. Hierbij wordt gekeken naar de inkomenseffecten
van maatregelen, de budgettaire gevolgen en beleidsmatige overwegingen. De overweging
die het lid noemt dat inkomensbeleid bij voorkeur via de inkomstenbelasting wordt
vormgegeven wordt hierin ook meegenomen. Hierbij is het overigens voor 2024 niet uitvoerbaar
om de vermindering in de energiebelasting inkomensafhankelijk te maken. De mogelijkheid
om dit voor latere jaren wel te doen wordt verder verkend, maar ook op langere termijn
zal een inkomenskoppeling zeer complex zijn.
Lid Omtzigt 71
Het lid Omtzigt constateert dat de belastingdruk binnen de energiebelasting niet evenwichtig
verdeeld is. Zo is de energiebelasting alleen hoog voor kleinverbruikers, geldt een
speciaal verlaagd tarief voor laadpalen en geldt een speciaal tarief voor schepen
die aanleggen en oplaadkabels naar de wal leggen. Deelt het kabinet de mening van
het lid Omtzigt dat deze drukverdeling eens goed tegen het licht gehouden dient te
worden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 68 is opgemerkt moet voor een volledig beeld
van de belastingdruk van de energiebelasting niet alleen worden gekeken naar de tarieven
voor het verbruik van gas en elektriciteit. Daarbij moet ook de belastingvermindering
worden betrokken. Bij een volledige analyse is inderdaad te zien dat de tarieven voor
het verbruik de afgelopen jaren zijn opgelopen, maar ook dat de belastingvermindering
is verhoogd.
Het kabinet werkt aan het terugdringen van het aantal bijzondere regelingen en vrijstellingen
binnen de energiebelasting. Zo wordt de inputvrijstelling WKK ingeperkt en worden
het verlaagd tarief glastuinbouw en de mineralogische en metallurgische vrijstelling
afgeschaft.
De verschillende tarieven in de energiebelasting komen in een breder verband aan de
orde in het lopende onderzoek van het Ministerie van Financiën naar toekomstbestendige
wetgeving en uitvoering voor de energiebelasting.
Lid Omtzigt 72
Het lid Omtzigt vraagt indien het kabinet de energiebelasting wil gebruiken voor tegemoetkoming,
of het kabinet dan ook bereid is om ervoor te zorgen dat vakantiehuizen en andere
tweede huizen niet in aanmerking komen voor extreme tegemoetkomingen.
In het kader van voornoemde verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie
van huishoudens wordt ten aanzien van de belastingvermindering energiebelasting onder
meer onderzocht of deze zoveel mogelijk kan worden beperkt tot huishoudens. Daarbij
wordt ook onderzocht of vakantiehuizen kunnen worden uitgesloten van de belastingvermindering.
Lid Omtzigt 73
Ten slotte vraagt het lid Omtzigt op dit punt het kabinet om de mogelijkheid van een
verlaagd btw-tarief op energie goed te onderzoeken. Per slot van rekening kan energie
als een eerste levensbehoefte gekenschetst worden.
Van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023 gold een verlaagd btw-tarief op energie. Het kabinet
onderzoekt in brede zin maatregelen die na 2023 kwetsbare huishoudens voor hoge energieprijzen
kunnen compenseren. Hierbij wordt ook de mogelijkheid van een verlaagd btw-tarief
op energie betrokken. Overigens blijkt uit de monitoring van die tijdelijke btw-verlaging
op energie, dat het moeilijk en beperkt mogelijk is om vast te stellen of de energieleveranciers
in 2022 de verlaging hebben doorberekend in de consumentenprijzen en of de verlaging
dus effectief is geweest. Alléén voor huishoudens die hun energietarieven vóór maart
2022 (de aankondiging van de btw-verlaging) hadden vastgezet voor de rest van dat
kalenderjaar, bleek vast te stellen dat de btw-verlaging is doorberekend. Voor de
overige huishoudens is niet met zekerheid te zeggen of en in hoeverre de btw is doorberekend.
Lid Omtzigt 74
Het lid Omtzigt merkt op dat dit kabinet als doel heeft toeslagen af te schaffen en
dat de huidige toeslagen geen eenduidige huishoudsdefinitie kennen. Hij verzoekt het
kabinet hier aandacht aan te schenken bij de uitwerking. Kan het kabinet dat toezeggen.
Het huidige toeslagenstelsel is gestoeld op huishoudkenmerken waarbij de hoogte van
alle toeslag afhankelijk is van het huishoudinkomen (in tegenstelling tot de inkomstenbelasting
die op individueel niveau wordt geheven) en de samenstelling van het huishouden. Dit
leidt tot complexiteit in het stelsel voor zowel de burger als de uitvoering. Bij
de uitwerking van het opties ter afschaffing van het toeslagenstelsel wordt uiteraard
gekeken naar het aanpakken van (de oorzaken van) de complexiteit. Naast het traject
gericht op het afschaffen van de toeslagen zet het kabinet ook in op verbeteringen
binnen het huidig stelsel. In dat verband is een aanpassing van het partnerbegrip
– en daarmee van de huishouddefinitie – als prioritaire maatregel genoemd, mochten
er middelen beschikbaar zijn (zie onder meer Kamerstuk 31 066, nr. 1053).
Lid Omtzigt 75
Het lid Omtzigt heeft grote moeite met een privaatrechtelijk prijsplafond. Indien
het kabinet het prijsplafond wil voortzetten, is het kabinet dan bereid om in ieder
geval te bestuderen hoe het publiekrechtelijk (met een relatie tussen de overheid
en de huishoudens) uitgevoerd kan worden? Kan het kabinet vakantiehuizen uitzonderen?
Het lid Omtzigt zou ingrijpen op de energiemarkt en het gebruiken van de eigen voorraden
voor leveringszekerheid zeer toejuichen.
Het kabinet is het met de heer Omtzigt eens dat overheidsbeleid idealiter door publieke
organisaties wordt uitgevoerd. Er is in het geval van het tijdelijke prijsplafond
voor 2023 voor gekozen om dit via private partijen te doen aangezien de publieke organisaties
deze niet konden uitvoeren. Daarbij wordt de tijdelijke subsidieregeling tegemoetkoming
blokaansluitingen eenmalig uitgevoerd door de Belastingdienst. In de verkenning die
het kabinet heeft gedaan, is gekeken naar verschillende maatregelen. Zo wordt gekeken
of de eventueel benodigde steun specifieker vormgegeven kan worden zodat het alleen
terecht komt bij die groepen die het nodig hebben. Een afbakening van de steun op
het type woning maakt ook onderdeel uit van deze verkenning. Bij de koopkrachtbesluitvorming,
in augustus, zullen voor- en nadelen van verschillende maatregelen zoals het type
uitvoerder (publiek of privaat), worden gewogen.
Lid Omtzigt 76
Indien het kabinet compenseert via de huurders, rekent het lid Omtzigt erop dat huurders
die niet bij een woningbouwcorporatie huren, niet vergeten worden. Indien dat wel
het geval is, dan is deze weg in zijn ogen zinloos.
Het lid Omtzigt vraagt naar de mogelijkheden van het toepassen van huurkortingen voor
sociale huurwoningen die geen eigendom zijn van woningcorporaties. Zoals ook aangegeven
tijdens de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel Huurverlaging 2023 huurders
met een lager inkomen is het niet mogelijk om de huren te verlagen voor sociale huurwoningen
die in bezit zijn van anderen dan woningcorporaties. Het verplicht stellen van een
huurverlaging door particuliere verhuurders zou een inbreuk op het eigendomsrecht
van de verhuurders zijn, wat een financiële tegemoetkoming vereist. Het Rijk heeft
geen (betalings)relatie met deze particuliere verhuurders (circa 13.000), wat betekent
dat uitbetaling van een eventuele financiële tegemoetkoming een nieuwe uitvoeringstaak
zou zijn waarvoor nu niet in een uitvoeringsorganisatie is voorzien. Daarnaast is
niet bekend welke verhuurders huurwoningen met een gereguleerd contract verhuren en
hoeveel woningen zij met een gereguleerd contract verhuren. Een verplichte huurverlaging
voor huurders van particuliere verhuurders is daarom niet haalbaar en niet uitvoerbaar.
Lid Omtzigt 77
In zijn algemeenheid heeft het lid Omtzigt nog een opmerking over meerdere oplossingsrichtingen:
voor een aantal huishoudens is de marginale druk nu al enorm hoog. Een nieuwe regeling
die inkomensafhankelijk wordt, kan in zijn ogen echt bizar uitpakken voor bijvoorbeeld
eenverdieners. Het lid Omtzigt verzoekt het kabinet daar rekening mee te houden.
Het kabinet zal (in augustus) kijken naar een gewogen pakket aan maatregelen. Hierbij
zal het kabinet integraal de voor- en nadelen van verschillende maatregelen wegen.
Het effect op de marginale druk speelt hierbij een rol, net als bijvoorbeeld de mate
gerichtheid, het effect op het streven naar het afschaffen van toeslagen en het effect
op de verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Lid Omtzigt 78
Tot slot verzoekt het lid Omtzigt het kabinet begin juni een update te geven van de
studie. Immers, op Prinsjesdag zullen maatregelen moeten vaststaan. Is het kabinet
daartoe bereid?
In de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar
voor hoge energieprijzen na 2023 geeft het kabinet een update van de uitkomsten van de inventarisatie. Waar nodig heeft
het kabinet stappen gezet om besluitvorming over invoering van maatregelen in 2024
mogelijk te maken. De uitkomsten van de besluitvorming over het reguliere koopkrachtinstrumentarium
en de maatregelen voor kwetsbare huishoudens en hoge energieprijzen zullen in de Miljoenennota
worden beschreven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier