Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie op het evaluatierapport van Amsterdam UMC/Trimbos over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) (Kamerstuk 25424-648)
2023D15029
INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport over de beleidsreactie op het evaluatierapport van Amsterdam UMC en
het Trimbos Instituut over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en
de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd)1.
De voorzitter van de commissie,
Smals
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
II.
Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het evaluatierapport
van Amsterdam UMC en het Trimbos Instituut over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd). Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister met deze wetten ook belangrijke
doelstellingen wil bereiken die te maken hebben met het terugdringen van het toepassen
van dwang en het vergroten van de eigen regie van mensen die om wat voor reden ook
gedwongen zorg nodig hebben. Deze leden vinden het goed dat de Minister een aantal
wijzigingen wil doorvoeren om het gebruik van deze instrumenten toegankelijker te
maken. Hoe wordt in de voorgestelde wijzigingen, die de Minister wil aanbrengen om
de eigen regie te versterken, oog gehouden voor eenvoud voor de patiënt en betrokkenen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om de toets van wilsbekwaamheid
alleen toe te passen bij het moment dat verplichte zorg daadwerkelijk wordt geleverd
en niet meer als, bijvoorbeeld, de zorgmachtiging wordt afgegeven. Genoemde leden
vragen de Minister hoe er in de nieuwe situatie omgegaan zou worden met verzet van
een patiënt tegen het afgeven van een zorgmachtiging als deze wilsbekwaamheidstoets
op dat punt zou komen te vervallen. Wordt er dan per definitie wel/geen rekening gehouden
met de wil van de patiënt? Waar ligt de grens en wie bepaalt die grens in de nieuwe
situatie?
Indien dwang toch onvermijdelijk blijkt, dient die zorg transparant en toetsbaar te
worden uitgevoerd. Daarom is het belangrijk dat alle zorg goed wordt vastgelegd volgens
in beide wetten opgenomen zorgvuldige procedures. Dit proces kan en moet echter beter
en minder tijdrovend. Hoe wordt dit gewaarborgd?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister in algemene zin af of zij ook Europese
instellingen heeft geconsulteerd, gezien de vele raakvlakken tussen Nederlands recht
en internationale- en Europese rechtsverdragen op het gebied van fundamentele mensenrechten.
Zo nee, is zij dit nog van plan te doen? Zo ja, wat zijn de voornaamste aanbevelingen
van deze instellingen? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het beter is
om dit aan de voorkant al goed uit te zoeken, in plaats van achteraf geconfronteerd
te worden met juridische tegenslagen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderzoekers pleiten voor een door veldpartijen
en overheid gedragen actieprogramma om – vooruitlopend op wetsaanpassing – te komen
tot verbetering van de werkbaarheid, uitvoerbaarheid en effectiviteit van de Wvggz
en de Wzd. Hoe wordt dit actieprogramma vormgegeven?
Voorts hebben genoemde leden een vraag over de beweging van regels naar principes.
Zij streven naar wetgeving die meer «principal based» is en niet tot op detailniveau
vastlegt hoe zaken geregeld moeten worden. Op deze manier is meer maatwerk mogelijk
dat past bij de zorgbehoefte van de mensen die met gedwongen zorg te maken krijgen.
Het terugdringen van dwang zal ook samen met zorgverleners moeten worden gedaan. Hoe
wordt er uitgegaan van professionele zeggenschap?
De leden van de VVD-fractie zien dat de Minister niet voornemens is om nu een breder
kostenonderzoek uit te laten voeren. Dit ondanks het feit dat dit wordt aanbevolen
en dat de wetswijzingen wellicht juist sneller ingevoerd kunnen worden als de kosten
op voorhand al enigszins bekend zijn. Gezien voorgaande redenen zouden genoemde leden
toch pleiten voor het uitvoeren van een kostenonderzoek. Is de Minister bereid dit
te doen? Zo nee, waarom wil zij nog geen breder kostenonderzoek uit laten voeren?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt voorgesteld om de vaste evaluatietermijn
in de Wzd grotendeels te laten vervallen. Zorgverleners kunnen in overleg met de cliënt
of vertegenwoordiger besluiten wanneer evaluaties plaatsvinden. Deze leden zijn blij
om te lezen dat cliënten erop moeten kunnen vertrouwen dat onvrijwillige zorg alleen
wordt ingezet als het echt niet anders kan en dat deze tijdig en grondig worden geëvalueerd.
Bij welke partij(en) ligt het initiatief voor deze evaluatie? Hoe wordt geborgd dat
werkdruk of personeelstekort niet in de weg komt te staan van het plaatsvinden van
de evaluatie wanneer deze nodig is?
Ook merken de leden van de VVD-fractie op dat het wellicht efficiënter is om besluiten
alleen opnieuw te beoordelen als dit specifiek wordt gevraagd door cliënten of hun
naasten of door een zorgverlener. Waarom wordt hier niet voor gekozen?
Net als de Minister hechten de leden van de VVD-fractie eraan dat er voor deze kwetsbare
groep waarborgen zijn die rekening houden met deze doelgroep en de aard van de zorg.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zal om deze reden betrokken worden bij
het toezicht. Wat zijn de effecten van het betrekken van de IGJ op de effectiviteit
van de besluitvorming? Deze vraag hebben deze leden ook met betrekking van het verstevigen
van de rol van de cliëntenraad binnen de Wzd.
Genoemde leden lezen dat het ook een voornemen is om het onderscheid dat de Wzd kent
aan te passen als het gaat om intramurale en ambulante zorg, zodat cliënten dezelfde
rechtsbescherming krijgen. Hoe ziet de Minister het wegnemen van dit onderscheid voor
zich?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister voornemens is de positie
van de vertrouwenspersonen te verstevigen. In deze context vragen genoemde leden de
Minister hoe dit uit zal pakken voor kleine zorginstellingen. Hoe worden overbodige
administratieve lasten voorkomen?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat er een vereenvoudiging zal worden aangebracht
in het aanleveren van gegevens. Zorgaanbieders moeten bepaalde informatie over gedwongen
zorg registreren, zodat zij zelf goed zicht hebben op de bij hen toegepaste verplichte
en onvrijwillige zorg. Genoemde leden vinden het goed dat er oog is voor het verminderen
van onnodige administratieve druk. Hoe zal ervoor gezorgd worden dat bij de vereenvoudiging
van het aanleveren van gegevens, de aangeleverde gegevens betrouwbaar blijven?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de Minister of het niet beter is om weer
tot één overkoepelende wet te komen. Dit was eerder natuurlijk al het geval en er
waren toentertijd geldige redenen om de wetten op te knippen. Echter lijkt dit niet
het beoogde effect gehad te hebben. Is het niet overzichtelijker om de wetten samen
te voegen en tot een overkoepelende stelselwet te komen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsreactie
van de Minister op het evaluatierapport van de bovengenoemde wetten. In oktober van
vorig jaar oordeelden het Amsterdam UMC, het Trimbos Instituut en de GGD Amsterdam
hard over de wetten. Er waren in totaal zeventig aanbevelingen voor verbeteringen.
De leden van de D66-fractie zien dat de Minister die aanbevelingen ter harte heeft
genomen, maar maken zich tegelijkertijd zorgen over de haalbare uitvoerbaarheid van
de wetten. Daartoe hebben zij enkele vragen.
Algemene aandachtspunten
Volgens het evaluatierappoort zijn de wetten «in belangrijke mate mislukt». Niet eerder
werd in een evaluatie zóveel aanbevelingen gedaan voor wijzigingen in de wet. In de
brief van de Minister geeft zij aan dat ze met veel van die aanbevelingen aan de slag
gaat. Daarmee zal een nieuw wetsvoorstel in grote mate een andere zijn dan de wetten
die er nu liggen. De leden van de D66-fractie verzoeken de Minister om bij het uiteindelijke
wetsvoorstel in 2024 toe te lichten, middels een vergelijkbare tabel als bij deze
brief, of en op welke manier uitvoering is gegeven aan elk van de zeventig aanbevelingen
en welke zij naast zich neer heeft gelegd.
De leden van de D66-fractie constateren dat het proces in de totstandkoming van deze
wetten voor verbetering vatbaar is. Al geruime tijd voorafgaand aan de invoering werd
gewaarschuwd voor de complexiteit van de wetten. Daar zijn verschillende partijen
debet aan. In hoeverre deelt de Minister deze constatering met de leden van de D66-fractie
en hoe kan de herhaling van dit proces voorkomen worden?
De leden van de D66-fractie constateren op basis van de reactie van de Minister op
de evaluatie, met tevredenheid, dat er meer ruimte wordt ingebouwd voor vertrouwen
en flexibiliteit. Tegelijkertijd wordt er op meerdere momenten gegevens gedeeld op
verzoek van de behandelend arts. De leden van de D66-fractie zouden graag willen voorstellen
om het uiteindelijke wetsvoorstel ook aan de Autoriteit Persoonsgegevens voor te leggen,
om de wetten te toetsen op privacy-veiligheid.
Specifieke vragen Wvggz
Uit de brief van de Minister maken de leden van de D66-fractie op dat de onmogelijkheid
tot een hoger beroep binnen de Wvggz gehandhaafd blijft. In hoeverre is de rechtspositie
van de betrokkene gewaarborgd en welke alternatieve routes biedt de Wvggz voor verweer?
De leden van de D66-fractie krijgen signalen dat het wederkerigheidsbeginsel dat in
de Wvggz staat opgenomen onvoldoende wordt uitgevoerd. Hoe is de Minister van plan
om dit beter te verankeren, bijvoorbeeld op het gebied van het ter beschikking stellen
van geschikte woningen, dagbesteding of schuldhulpverlening?
Specifieke vragen Wzd
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister voornemens is om de procedure
van het opnemen van een patiënt en het toepassen van onvrijwillige zorg los van elkaar
te trekken en om artikel 21 grondig te herzien. Is zij het met genoemde leden eens
dat deze procedures zowel door de zorgprofessionals als door patiëntenorganisaties
getoetst moeten zijn?
Ondanks de herziening van het hierboven genoemde artikel zullen herbeoordelingen in
2025 niet nodig zijn, om een uitvoeringslast te voorkomen. De Minister schrijft dat
de situatie van de meeste cliënten na vijf jaar niet gewijzigd is. Wat ligt ten grondslag
aan deze veronderstelling?
Ook is het een voornemen van de Minister om het onderscheid tussen intramurale en
ambulante zorg in de Wzd aan te passen. Echter, we zien nu al dat dit verschil meer
diffuus wordt, bijvoorbeeld door een toename in geclusterde woonvormen (met volledig
pakket thuis (vpt) zorg). Tegelijkertijd moeten veel instellingen überhaupt nog starten
met de Wzd in de ambulante zorg. Hoe houdt het vernieuwde voorstel rekening met deze
verschillende woon- en zorgvormen?
Binnen de Wzd is een cliëntenvertrouwenspersoon (CVP) aangesteld die de rechtspositie
van cliënten moet verstevigen. Echter, in een brandbrief van de Landelijke Faciliteit
CVP (LFCVP) geeft de organisatie te kennen dat zorgkantoren met een beperkt budget
CPV’s moeten inkopen. Dit heeft weerslag op de kwaliteit en de rechtsbescherming van
cliënten: «De CVP Wzd heeft een grote caseload en kan de gestelde kwaliteitseisen in het kwaliteitskader
niet behalen». Kan de Minister hierop reflecteren?
Overlap en aansluiting tussen de wetten
De leden van de D66-fractie constateren tenslotte dat er momenteel geen goede aansluiting
tussen beide wetten is. Instellingen kiezen vanwege de complexiteit vaak om één van
de twee wetten uit te voeren. Kan de Minister toelichten hoe zij meer synergie in
die samenhang wil bewerkstelligen? In hoeverre weegt de Minister ook af of het niet
nuttiger is om beiden in één wet te vatten, zo vragen de genoemde leden haar.
Positieve ervaringen
Tenslotte constateren de leden van de D66-fractie dat er ook enige positieve geluiden
waarneembaar zijn. Het is belangrijk dat deze verhalen tussen zorgorganisaties onderling
worden gedeeld, zodat de beeldvorming rondom de wetten ook wordt bijgesteld. Welke
stappen neemt de Minister op dit vlak, zo vragen de leden van de D66-fractie haar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling de beleidsreactie gelezen op
de evaluatie van de dwangwetten Wvggz en Wzd. De conclusie van het evaluatierapport
«de Wvggz en de Wzd zijn in belangrijke mate mislukt» kwam niet geheel onverwacht
maar is niettemin zorgwekkend. Deze leden hebben daarom een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij de conclusie deelt dat beide
wetten, de Wvggz en de Wzd, mislukt zijn. Wat is het alternatief en het plan van de
Minister nu er maar liefst zeventig verbeterpunten worden benoemd? Hoe wordt de veiligheid
van de cliënten geborgd? Welk deel van deze zeventig knelpunten lost zich nog op,
aangezien deze evaluatie na twee jaar wel erg kort op de invoering komt?
De leden van de PVV-fractie vinden het feit dat er sinds de invoering van beide wetten
nauwelijks sprake is van afname van dwangzorg zorgwekkender dan eventuele knelpunten
of toename van administratieve lasten. Het doel was immers tot minder dwangzorg te
komen. En minder dwangzorg betekent op zich weer minder administratieve lasten. Deze
leden vinden ook dat er geen aanpassingen zouden moeten komen die enerzijds de administratieve
lasten verlichten, maar anderzijds de rechtspositie van de patiënt/cliënt beperken.
Zij ontvangen in dit kader graag een toezegging van de Minister. Wat de administratieve
lasten kan verlichten en tegelijkertijd de rechtspositie van de patiënt kan versterken,
is het instellen van onafhankelijke commissies als voorbereiding op de zorgmachtiging
(zoals oorspronkelijk de bedoeling was). Dit ontlast immers de zorgaanbieders en is
een betere waarborg voor onafhankelijkheid ten aanzien van de patiënt. Hoe ziet de
Minister dit?
De leden van de PVV-fractie hebben begrip voor de stelling dat wetgeving niet altijd
het gepaste of meest geschikte instrument is om bepaalde doelstellingen te bereiken.
Echter, in het geval van beide dwangwetten achten deze leden wettelijke regels wel
degelijk belangrijk. De Minister geeft echter aan dat minder dwang vooral zal moeten
komen door met de praktijk in te zetten op bewustwording, kennisvergroting en door
ervoor te zorgen dat zorgverleners daadwerkelijk in staat zijn om persoonsgerichte
zorg te verlenen. Genoemde leden hopen dat dit niet zal leiden tot het vervangen van
wettelijke regels door veldnormen en richtlijnen. Rechtsbescherming kan beslist niet
gevat worden in richtlijnen als het om dwangzorg gaat. Hiervoor zijn wettelijke regels
nodig. Graag krijgen deze leden hier een bevestiging op van de Minister.
De leden van de PVV-fractie hebben verder twijfels bij een aantal maatregelen, zoals
het versoepelen van de toets van wilsbekwaamheid, of het schrappen van de hoorplicht
door de burgemeester bij een crisisopname. Het feit dat procedures hierdoor sneller
verlopen vinden genoemde leden geen goed argument. Hoe komt dit de rechtspositie van
de patiënt/cliënt ten goede, zo vragen deze leden de Minister. En is er inmiddels
een geschikt aanbod van crisisbedden gerealiseerd door de zorgkantoren? Hoe gaat de
Minister ervoor zorgen dat alle zorgaanbieders de juiste gegevens verstrekken aan
de IGJ? De leden van de PVV-fractie erkennen dat het van belang is dat de Wzd-functionaris
over de benodigde kennis en kunde beschikt die nodig is om onvrijwillige zorg te toetsen.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de verpleegkundig specialisten hierover beschikken?
Kan de Minister haar antwoord uitgebreid toelichten?
De leden van de PVV-fractie zijn mordicus tegen dwangzorg in de thuissituatie. In
geval van dwangzorg moet er volgens deze leden juist 24-uurs zorg in de nabijheid
beschikbaar zijn en dat kan niet georganiseerd worden in de thuissituatie. Als er
sprake is van dwangzorg, moet er ook sprake zijn van een beschermde woonomgeving in
een instelling. Bij voorkeur kleinschalig, maar niet in de thuissituatie. Veel verpleegkundigen
hebben aangegeven dat bij zorg in de thuissetting de huidige wetgeving onwerkbaar
is en dat er bijvoorbeeld voor een kleine beslissing, zoals het openen van de koelkast
om te checken of er misschien eten ligt wat over de houdbaarheidsdatum is, er al een
heel Wzd-traject nodig is. Volgens deze leden ligt hier nu juist het knelpunt, als
cliënten zo nodig van de Minister (langer) thuis zelfstandig moeten blijven wonen
in plaats van in een ggz-instelling of een verpleeghuis, dan gaan zij er in hun eigen
huis ook per definitie zelf over of er door derden in de koelkast gekeken wordt of
niet. Hoe ziet de Minister dit?
De leden van de PVV-fractie missen tot slot de ervaringen en conclusies van patiënten/cliënten
en hun naasten. Wat is hun oordeel over beide wetten? Deze leden vinden zowel de evaluatierapporten
als de beleidsreactie van de Minister nogal eenzijdig gericht op de zorgaanbieders.
Hoe wordt het patiëntperspectief meegenomen? Cliëntenorganisaties waarschuwen ervoor
dat als de aanbevelingen van de evaluatiecommissie Wet zorg en dwang worden overgenomen,
de rechten van mensen met dementie en mensen met een verstandelijke beperking in gevaar
zijn. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat de Minister de
positie van cliënten en hun naasten versterken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik de Minister enkele verduidelijkende
vragen te stellen. De brief van de Minister stelt een aantal wijzigingen van de Wvggz
en de Wzd voor. Onderhavige wet gaat uit van geen gedwongen zorg. Denkt de Minister
dat dit principiële uitgangspunt van de wet overeind blijft staan als de wet gewijzigd
wordt zoals zij thans voor zich ziet?
Kan de Minister aangeven hoe het in praktijk gesteld is met dwang en drangmaatregelen.
Is er sprake van een cultuurverandering om verplichte zorg terug te dringen en daar
waar nodig zo goed en netjes mogelijk in te zetten?
Veel van de aanbevelingen vragen om nader onderzoek gericht op vereenvoudiging van
de regelingen, bijvoorbeeld als het gaat om de administratieve belasting en gegevensuitwisseling.
Ook wordt bepleit om de voorschriften over het (schriftelijk) informeren van de patiënt
te vereenvoudigen en daarbij meer in te zetten op persoonlijk contact. Dit kunnen
de leden van de CDA-fractie goed volgen. Het beperken van administratieve lasten in
de uitvoering is noodzakelijk. Anderzijds willen deze leden niet uit het oog verliezen
dat er rechtsbescherming moet zijn tegen het inperken van grondrechten, het terugdringen
van dwang en het borgen van persoonlijke vrijheid, zeggenschap en integriteit, naar
het gedachtegoed van het VN-verdrag handicap en het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM). Ziet de Minister dit spanningsveld en kan de Minister hierop reflecteren
in relatie tot de voorgestelde wijzigingen? En hoe zou er meer geüniformeerd en gedigitaliseerd
kunnen worden? Immers, de zorg wordt soms gefinancierd via de Wet langdurige zorg
(Wlz), soms via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en soms via de Zorgverzekeringswet
(Zvw). Gaan daarvoor deadlines gesteld worden? En in hoeverre gaat er verplicht gebruik
gemaakt worden van apps zoals OZOverbindzorg om communicatie tussen cliënt, zorgverleners
en mentoren/familie te vereenvoudigden?
De leden van de CDA-fractie vragen voorgaande omdat de Minister in haar Kamerbrief
aangeeft de centrale doelstelling van de wetten, het bieden van rechtsbescherming
voor patiënten en cliënten, weer voorop te stellen. Dat betekent ook dat ze nadrukkelijk
zal kijken naar andere manieren dan wetgeving om de overige doelen, zoals het verbeteren
van zorg, te bereiken. Betekent dit dat de Minister dus het voornemen heeft van regels
naar principes te gaan? Hoe verhoudt dit zich tot de rechtsbescherming van patiënten
en cliënten? De leden van de CDA-fractie vindt dat rechtsbescherming een taak is van
de overheid en dat dit wettelijk geregeld moet blijven worden. Zij zien richtlijnen
meer als handvatten om de praktische uitwerking van de wet vorm te geven. Hoe ziet
de Minister dit? Wat vindt de Minister van de gedachte dat als er veel minder administratieve
verplichtingen komen er meer wordt gewerkt op basis van principes/uitgangspunten,
maar dat de IGJ meer toezicht hierop gaat houden en handhaaft?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van de Minister
op het evaluatierapport van Amsterdam UMC en het Trimbos Instituut. Zij hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
In de beleidsreactie komt naar voren dat het bieden van rechtsbescherming voor patiënten
en cliënten de centrale doelstelling moet worden van deze wetten. De leden van de
SP-fractie ondersteunen dit. Om te waarborgen dat deze rechtsbescherming straks ook
daadwerkelijk bij de aanpassingen voorop wordt gesteld, vragen de leden van de SP-fractie
of de Minister bereid is om bij elke voorgenomen aanpassing van de Wvggz en Wzd een
toets te doen waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat elke voorgenomen aanpassing voor
invloed heeft op de rechtspositie en rechtsbescherming van de betrokken patiënt.
Verder komt in de beleidsreactie naar voren dat het belangrijk is om het begrip verzet
te verduidelijken. De leden van de SP-fractie ondersteunen dit. Aangezien onduidelijkheid
over het verzetscriterium op dit moment risico’s met zich meebrengt in de praktijk,
vragen de leden van SP-fractie of de Minister kan aangeven op welke termijn deze onduidelijkheid
weg kan worden genomen.
Tot slot willen de leden van de SP-fractie benadrukken dat op dit moment er in de
praktijk veel last wordt ondervonden door de uitvoering van de Wvggz en Wzd. Zij steunen
daarom de conclusie van de beleidsreactie dat noodzakelijke en aanzienlijke wijzigingen
nodig zijn. Dit is echter geen oplossing voor de last die op dit moment ervaren wordt.
De leden van de SP-fractie vragen daarom de Minister wat er op dit moment gedaan kan
worden voor de zorgverleners en patiënten/cliënten tot de wetswijzigingen zijn doorgevoerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de beleidsreactie gelezen op
het evaluatierapport van Amsterdam UMC en het Trimbos Instituut. Deze leden steunen
het streven naar betere rechtsbescherming en naar meer eigen regie en zeggenschap
voor patiënten en cliënten. Dat daarbij vertegenwoordigers van patiënten en cliënten
en patiëntenvertrouwenspersonen (PVP) intensief betrokken moeten worden staat voor
deze leden voorop. Met de stichting PVP vinden deze leden het essentieel dat bij iedere
aanpassing steeds moet worden getoetst of de rechtspositie van de patiënt gebaat is
met de aanpassing en of er afdoende rechtsbescherming gewaarborgd is en blijft. Hoe
gaat dat worden vormgegeven? Hetzelfde geldt voor de eigen-regie-instrumenten; hoe
wordt inzichtelijk getoetst of iedere voorgenomen aanpassing in de praktijk ook echt
(meer) mogelijkheden biedt om eigen regie te kunnen voeren? De leden van de PvdA-fractie
vragen op welke wijze de Minister van plan is in te zetten op bewustwording en kennisvergroting
ten aanzien van het minder toepassen van dwang. Zij menen net als de Minister dat
ook het hebben van voldoende tijd om alternatieven in te zetten een rol kan spelen.
Hoe wil de Minister hierop inzetten, gezien het al bestaande tekort aan arbeidskrachten
in de zorg?
De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat in deze eerste evaluatie nog geen afname
in de toepassing van dwang is te zien, ook al is wel een onderzoek verschenen dat
aangeeft dat er sprake is van een significante afname van gedwongen zorgverlening.
Deze leden vinden het een goede zaak dat patiënten en cliënten actief betrokken worden
bij de besluitvorming over gedwongen zorg. Op welke wijze kan gestimuleerd worden
dat deze tendens van meer aandacht voor voorkomen van gedwongen zorg zich (versneld)
voortzet? Wat zou daar vanuit de overheid aan kunnen worden bijgedragen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister op welke wijze de voortgang van het
voorgestelde vervolg op alle aanbevelingen, zoals vermeld in bijlage 1, gemonitord
zal worden. Welk tijdspad wordt gehanteerd, hoe wordt dat bijgehouden en hoe wordt
de Kamer daarover geïnformeerd?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister ook wat precies wordt bedoeld met
het nadrukkelijk, waaraan wordt nu gedacht en hoe gaat dat snel worden opgepakt.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister tevens in hoeverre de synergie tussen
beide wetten verbeterd kan worden, zodat de problemen rond de overgang tussen de wetten
worden opgelost. Zij vragen de Minister voor-en nadelen van het samenvoegen van de
twee wetten nog eens uiteen te zetten.
Wvggz
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister waarom de voorgenomen aanpassingen
van de Wvggz inzake voorbehoud van «acuut levensgevaar voor betrokkene» in artikel
2:1 lid 6 aangewezen is. Bij acuut levensgevaar zou een wilsbekwame wens of voorkeur
niet te hoeven worden gevolgd. Wordt hiermee voor de Wvggz een andere insteek gekozen
dan bijvoorbeeld voor de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)? Zo ja,
waarom?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister waarom drie jaar na inwerkingtreding
van de Wvggz de wettelijk voorziene multidisciplinaire richtlijn voor verplichte zorg
en interpretatie van het begrip verzet, er nog steeds niet is. Waarom wordt verwezen
naar de richtlijn assertieve zorg terwijl deze interpretaties biedt die vormen van
verplichte zorg niet of onvoldoende als zodanig herkent? Hoe kan zo snel mogelijk
gekomen worden tot duidelijkheid over de aard en betekenis van het verzetscriterium
in de Wvggz? En hoe kan er in dit verband voor worden gezorgd dat de IGJ ook nadrukkelijk
toezicht houdt op rechtsbescherming en niet alleen op kwaliteit en veiligheid?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de opvattingen
van MIND over de beleidsevaluatie en de reactie van de Minister daarop. Zij vragen
of en in hoeverre bij het opstellen van aanpassingen rekening gehouden zal worden
met de vijf criteria die MIND formuleert: rechtsbescherming altijd waarborgen, eigen
regie in de praktijk realiseren, naasten betrekken, zorg op maat leveren en kwaliteit
van zorg verbeteren en intensiveren van toezicht.
Deze leden vragen hoe ervoor gezorgd gaat worden dat alle zorgaanbieders betrouwbare
gegevens verstrekken aan de IGJ en op welke termijn dit gerealiseerd zal worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister verder of het instellen van onafhankelijke
commissies, die naast een adviserende rol aan de rechter ook de rol van procureur
op zich namen als het tot een rechtszaak kwam, kan worden heroverwogen. Immers, pilots
lieten positieve resultaten zien, betrokken cliënten en hun naasten voelden zich beter
gehoord. Aangezien de sector nu hoge administratieve lastenen procedurele kosten ondervindt,
zouden de onafhankelijke commissies wellicht een oplossing kunnen bieden en daarmee
zou dan bovendien de onafhankelijkheid in de voorbereidingsprocedure beter zijn gewaarborgd.
Wzd
De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen dat mensen die met onvrijwillige zorg
te maken krijgen dankzij de Wzd ook positieve ervaringen hebben. Kunnen daar voorbeelden
van worden benoemd? In hoeverre wordt er onderzoek gedaan naar de positieve gevolgen
van deze wet in de praktijk?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister een reactie op de enquête die door
Alzheimer Nederland, KansPlus, het LSR, LFB, Per Saldo en Ieder(in) is uitgezet bij
de personen en hun vertegenwoordigers die te maken hebben met de wet. Op welke wijze
zal worden gezorgd voor meer bekendheid en deskundigheid bij de mensen die te maken
hebben met onvrijwillige zorg, hun vertegenwoordigers én zorgprofessionals over de
geest van de wet en het toepassen van de wet bij onvrijwillige zorg?
Deze leden vragen de Minister tot slot hoe ervoor gezorgd zal worden dat de wet vooral
meer gericht zal zijn op de preventieve werking in het stappenplan en de wetsevaluatie.
Immers, zo vragen deze leden, zou zelfregulering de rechtspositie van cliënten en
naasten kunnen verzwakken en is het niet juist de bedoeling om in te zetten op wettelijke
verankering en een stevige rechtspositie voor cliënten, hun (wettelijk) vertegenwoordigers
en naasten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Algemeen
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beleidsreactie van de Minister met interesse
gelezen, vooral omdat de conclusies van het evaluatierapport van Amsterdam UMC en
het Trimbos Instituut over de Wvggz en de Wzd ongekend hard waren. Er wordt geconcludeerd
dat de doelen van de wetten in belangrijke mate zijn mislukt. De Minister neemt deze
conclusies ter hand en wil deze harde woorden om zetten in beter uitvoerbare wetgeving.
Dat ondersteunen genoemde leden, maar toch zijn zij ook benieuwd naar enige reflectie
van de Minister op deze harde conclusie. Hoe kijkt de Minister er zelf naar, dat drie
jaar na de inwerkingtreding van deze wetten deze conclusie al wordt getrokken en dat
al zulke forse aanpassingen moeten worden gedaan? En wat vindt de Minister ervan dat
het evaluatierapport maar liefst zeventig aanbevelingen hiervoor geeft? Wat leert
de Minister uit dit wetstraject en hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit bij
volgende (andere) wetgeving niet ook kan gebeuren? Genoemde leden erkennen overigens
dat de Kamer hier ook een rol bij heeft.
Leidende principes voor gedwongen zorg wetgeving
De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich vinden in de leidende principes die
worden aangehaald die als toetsingskader gaan dienen. Met name het punt «begrijpelijkheid»
is een punt waar genoemde leden vaak zelf ook op hameren. Het is enorm belangrijk
dat de mensen die het betreft weten en begrijpen wat hun rechten zijn. Nog te vaak
zijn formulieren en documenten in te ingewikkelde en ambtelijke taal. En ook voor
zorgverleners is het belangrijk dat zij weten wat ervan hun wordt verwacht. Voor de
leden van de GroenLinks-fractie is de rechtsbescherming en de rechtspositie van de
patiënt – zeker als het gaat om gedwongen zorg – ook een leidend principe. Kan de
Minister elke voorgenomen aanpassing inzichtelijk toetsen aan de betekenis van die
aanpassing voor de rechtspositie en voor de rechtsbescherming van de betrokken patiënt?
Deze leden vinden het ook belangrijk dat bij aanpassingen van de wet gekeken wordt
naar de manier waarop de eigen regie van de patiënt kan worden versterkt, en naasten
beter kunnen worden betrokken. Kan de Minister deze criteria ook hanteren bij het
maken van aanpassingen aan de wet?
Rechtsbescherming en eigen regie betrokkene binnen de Wvggz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister de huidige instrumenten voor
eigen regie wil verduidelijken en optimaliseren en waar nodig procedures wil flexibiliseren.
Genoemde leden begrijpen dit en vinden het belangrijk dat de betrokkene eigen regie
kan voeren als dit mogelijk is. Is de Minister bereid om elke voorgenomen aanpassing
met betrekking tot de eigen-regie instrumenten inzichtelijk en praktijkgericht te
toetsen op de daadwerkelijke mogelijkheden voor betrokkenen om eigen regie te kunnen
(her)pakken?
Toets van wilsbekwaamheid
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister voornemens is om de wilsbekwaamheidstoets
niet langer op drie momenten te laten plaatsvinden, maar op één moment. Genoemde leden
begrijpen dat er zorgen zijn vanuit het veld over dat dit een verslechtering is van
de rechtspositie en rechtsbescherming van de patiënt. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Specifiek wordt verwezen naar de uitzondering dat bij acuut levensgevaar voor betrokkene
diens wilsbekwame wensen en voorkeuren ten aanzien van verplichte zorg niet hoeven
te worden gehonoreerd (artikel 2.1, lid 6 Wvggz). Door die uitzondering zou de Wvggz
uit de pas lopen met de WGBO en vigerende regelingen over euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Klopt dat? Zo ja, waarom wordt daarvoor gekozen? Is de Minister eventueel bereid dit
voorbehoud van acuut levensgevaar voor de betrokkene in artikel 2.1, lid 6 te schrappen?
Zo niet, waarom niet?
Vier-weken-periode
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister overweegt om aanpassingen
te doen aan de rol van de geneesheerdirecteur in de procedure rondom de voorbereiding
van de zorgmachtiging. Is de Minister ermee bekend dat er vanuit het veld positieve
geluiden zijn rondom het plan uit het oorspronkelijke wetsvoorstel, namelijk het instellen
van onafhankelijke commissies? Zo ja, wordt dat weer heroverwogen? Hoe kijkt de Minister
naar het argument dat het instellen van onafhankelijke commissies kan tegemoetkomen
aan de wens om administratieve lasten en werkdruk te verminderen en tegelijk de onafhankelijkheid
van de voorbereidingsprocedure beter kan waarborgen?
Assertieve en verplichte zorg
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een van de belangrijke vragen die in
de evaluatie wordt opgeworpen is of verzet voldoende herkend wordt binnen de kaders
van de zorgmachtiging. Het evaluatierapport stelt dat het toezicht van de IGJ niet
alleen moet zijn op de letterlijke bepalingen van de wet, maar ook juist op de werkelijkheid
daarachter (waaronder de interpretatie van het verzetscriterium). Wat doet de IGJ
om misverstanden in de praktijk over de betekenis van het verzetscriterium weg te
nemen? En wat is de Minister van plan op de korte termijn om onduidelijkheid in de
praktijk over de aard en betekenis van het verzetscriterium weg te nemen? Is de Minister
bereid om het essentiële inspectietoezicht te borgen op de in de wet nagestreefde
rechtsbescherming en niet alleen op kwaliteit en veiligheid? Kan de Minister het begrip
«verzet» beter en eenduidig omschrijven, zodat partijen hier hetzelfde mee bedoelen
en er in de praktijk op dezelfde manier uitvoering aan kan worden gegeven? Deze vraag
stellen genoemde leden zowel voor de Wvggz als de Wzd.
Het vertrouwenswerk binnen de Wvggz en Wzd
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij en positief dat de Minister de positie
van de vertrouwenspersonen wil verstevigen. Vertrouwenspersonen doen zeer belangrijk
werk en zijn juist binnen dit soort wetgeving van essentieel belang. Ook vinden genoemde
leden het belangrijk dat de positie van cliënten/patiënten en naasten worden versterkt.
Hoe gaat de Minister dat doen en op welke manier wordt de positie van de PVP en CVP
hierin geborgd? Op welke manier gaat de Minister er ook voor zorgen dat het bestaan
van de PVP en CVP beter onder de aandacht wordt gebracht? En waarom ziet de Minister
geen taak voor de CVP om alle zorgaanbieders te bezoeken die niet geregistreerd zijn?
Hebben niet alle cliënten het recht op een CVP? En wordt hiermee niet het risico gelopen
dat misstanden worden gemist, zeker omdat deze cliënten zelf niet altijd zelfstandig
in staat zijn om misstanden te melden? Hoe gaat de Minister er beter voor zorgen dat
alle zorgaanbieders betrouwbare gegevens verstrekken aan de IGJ?
Overig
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog twee overige vragen. De eerste gaat
over huisregels op de accommodatie. Genoemde leden begrijpen dat de huidige regeling
te veel mogelijkheden geeft op instellingsniveau, wat soms leidt tot bedenkelijke
standaardbeperkingen en te grote verschillen in rechtsgelijkheid tussen cliënten.
Is de Minister bereid om modelhuisregels tot stand te brengen om onnodige standaardbeperkingen
en rechtsongelijkheid in de praktijk tegen te gaan? De tweede vraag van deze leden
gaat over het samen plaatsen van Wvggz-patiënten met strafrechtelijke gedetineerden.
Deze leden krijgen signalen dat dit in de praktijk problemen oplevert en dat je hier
ook principieel vragen bij kunt stellen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? En is de
Minister bereid deze samenplaatsingen te heroverwegen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van
de Minister op de eerste evaluatie van de Wzd en van de Wvggz. Deze leden onderschrijven
de doelen van deze wetten, namelijk een betere rechtsbescherming voor mensen die met
gedwongen zorg te maken hebben, het terugdringen van dwang en het vergroten van eigen
regie. Zij lezen in de evaluatie dat deze doelen nog niet worden bereikt in de praktijk
en dat de wetten ook nog niet helder genoeg zijn. Genoemde leden hechten groot belang
aan deugdelijke wettelijke kaders die de grondslag bieden voor een goede zorgpraktijk.
De evaluatie doet veel aanbevelingen voor aanpassingen in genoemde wetten en verbeteringen
in de praktijk. De leden van de ChristenUnie-fractie moedigen de Minister aan om met
vaart werk te maken van verbetering van zowel wetgeving als de praktijk, zodat de
patiënten en cliënten daadwerkelijk minder dwang ervaren, als zij gedwongen zorg krijgen
hun rechtspositie goed geborgd is en zodat zorgverleners goede zorg, ook gedwongen
zorg, kunnen bieden.
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen de Minister steunen in de leidende principes
die zij als toetsingskader hanteert om de wetten te verbeteren. Deze leden zien hierin
onder andere de principes van subsidiariteit en proportionaliteit terug. Naast wijziging
in wetgeving zet de Minister, samen met de sector, in op verbeteringen van de praktijk.
Hoe houdt de Minister zicht op deze verbeteringen in de praktijk, wat dit betekent
voor de rechtsbescherming van cliënten en patiënten en hoe beoordeelt zij of de ingezette
veranderingen voldoende zijn of dat er meer nodig is? En op welke momenten informeert
zij de Kamer hierover?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister wat er volgens de beroepsgroepen
nu en wat er op de lange termijn moet gebeuren om gedwongen zorg te verbeteren. Worden
de brancheverenigingen meegenomen in de prioritering van stappen, zowel als het gaat
over wetgeving als over praktijk.
Wvggz
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er in de praktijk nog onduidelijkheid
heerst over het verzetscriterium. Er wordt gewerkt aan een multidisciplinaire richtlijn
die deze onduidelijkheid moet wegnemen. Wanneer is deze richtlijn gereed? En vindt
de Minister het niet wenselijk om al eerder helderheid te bieden over de huidige interpretatie?
Toets van wilsbekwaamheid
De Minister is voornemens om de toets van wilsbekwaamheid alleen nog uit te laten
voeren op het moment dat de zorgverantwoordelijke beslist over de toepassing van gedwongen
zorg. Door deze wijziging krijgt de rechter die besluit over de zorgmachtiging niet
meewegen of de patiënt wilsbekwaam is of niet. De leden van de ChristenUnie-fractie
zien ook dat de staat van wils(on)bekwaamheid fluctueert en daarom een toetsing op
het moment van (besluiten tot) toepassing relevant is. Tegelijk vragen deze leden
wat het betekent voor de rechtspositie en rechtsbescherming van de patiënt. Daarnaast
vragen deze leden de Minister of met deze uitwerking van aanbeveling 7 recht wordt
gedaan aan de constatering van de evaluatiecommissie dat uit de literatuur blijkt
dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van wilsbekwaamheid onduidelijk en halfslachtig
zijn en dat in de praktijk deze bepalingen in de praktijk complex en lastig uitvoerbaar
zijn.
Stappenplan Wzd
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat het advies van een brede
coalitie van 17 veldpartijen voor een nieuwe, vereenvoudigde procedure als basis dient
voor een nieuwe wettelijke regeling. Deze leden lezen dat de Minister dit wil toetsen
aan de zorgpraktijk. Zij wijzen erop dat de wet ook goed moet werken voor de MBO-verzorgende
en niet alleen te volgen is voor de WO-zorgverlener. Zij vragen de Minister om hier
nadrukkelijk aandacht aan te besteden bij het vormgeven van een nieuwe wettelijke
regeling.
Patiëntenvertrouwenspersoon en familievertrouwenspersoon Wvggz
De leden van de ChristenUnie-fractie zien met instemming dat de patiëntvertrouwenspersoon
en familievertrouwenspersoon een stevigere juridische basis krijgt in de Wvggz. Deze
leden vragen ten aanzien van de instrumenten om patiënten meer eigen regie te geven
om concreet en praktisch te kijken wat haalbaar is voor de patiënt, met ondersteuning
van een vertrouwenspersoon.
Welke inspanningen zijn er geleverd en welke resultaten behaald met betrekking tot
het informeren en stimuleren van zorgaanbieders om cliëntenraden beter in positie
te brengen om hun rol te vervullen in het kader van de Wzd, zo vragen de leden van
de ChristenUnie-fractie aan de Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het evaluatierapport. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om
hierover enkele vragen te stellen. In algemene zin juichen de leden van de SGP-fractie
de lijn van de Minister toe om de beweging van regels naar principes te maken en meer
ruimte te geven aan professionele autonomie.
De leden van de SGP-fractie delen de conclusies van de onderzoekers dat de Wvggz en
de Wzd in belangrijke mate mislukt zijn: «Van heldere regelgeving die voldoende rekening
houdt met de kenmerken van de domeinen waarin ze moet worden toegepast is geen sprake.»
Zij steunen de aanbevelingen om te komen tot beter uitvoerbare wetgeving. De leden
van de SGP-fractie roepen in herinnering dat reeds bij de behandeling en invoering
van deze wetten ernstige zorgen leefden over de uitvoerbaarheid ervan. Zelf hebben
deze leden destijds tegen de Wzd gestemd, omdat deze in de praktijk niet werkbaar
zou blijken te zijn voor hulpverleners. Ook bij de Wvggz hadden de leden van de SGP-fractie
zorgen, hoewel zij de gedachte achter deze wet steunden en steunen. De leden van de
SGP-fractie vragen de Minister welke lessen eruit getrokken worden dat reeds kort
na inwerkingtreding van deze wetten aanzienlijke aanpassingen moeten worden gedaan.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat dergelijke onuitvoerbare wetgeving tot stand
komt? De leden van de SGP-fractie vinden dit overigens ook een vraag die de Kamer(s)
zichzelf moet(en) stellen.
De onderzoekers hebben maar liefst zeventig (gedetailleerde) aanbevelingen gedaan
om de uitvoerbaarheid van de twee wetten te verbeteren. De leden van de SGP-fractie
hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister hierop in de bijlage bij haar
beleidsreactie, waarin zij per aanbeveling aangeeft hoe zij deze apprecieert. Omdat
in haar (vrij lange) brief ook een aantal van de zeventig aanbevelingen wordt benoemd,
zijn de leden van de SGP-fractie gemakshalve uitgegaan van het duidelijke overzicht
van aanbevelingen en appreciatie daarvan. Zij vragen de Minister voor de zekerheid
of zij in de brief maatregelen heeft aangekondigd die niet in de bijlage met appreciaties staat: zijn er beleids- of wetswijzigingen die de Minister
wil doorvoeren die geen directe reactie zijn op de zeventig aanbevelingen?
Verder vragen de leden van de SGP-fractie of de Minister van mening is dat het perspectief
van de mensen (en hun naasten) die met onvrijwillige zorg te maken hebben voldoende
is meegenomen bij deze evaluatie. Hoe wordt dit in de toekomst gewaarborgd en betrokken
bij de aangekondigde wetswijziging?
De leden van de SGP-fractie willen nu nog een aantal vragen stellen en opmerkingen
maken over afzonderlijke aanbevelingen en de reactie van de Minister daarop.
In algemene zin vragen de leden van de SGP-fractie zich af wat het verschil is tussen
«Deze aanbeveling wordt overgenomen» en «Deze aanbeveling wordt betrokken bij het
wetsvoorstel». Kan de Minister dat toelichten?
Aanbeveling 1
De cliëntorganisaties willen weten hoe de Minister onder mensen en hun naasten de
kennis over de Wzd en hun rechten wil bevorderen en bij wie zij daarvoor de verantwoordelijkheid
legt. Kan de Minister hier duidelijkheid over verschaffen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bereid is om ook extra te investeren
in kennisbevordering en voorlichting over de Wvggz. Wat gebeurt er op dit moment al
om kennis over de Wvggz te vergroten?
Aanbeveling 3 en 4
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet inzet op het uitwerken van het wetsvoorstel
in plaats van het doen van nieuw onderzoek via een taskforce. Zij vragen de Minister
of dit een logische tegenstelling is. Voor het uitwerken van een wetsvoorstel is toch
nodig om te weten wat je precies moet wijzigen, bijvoorbeeld als het gaat om het wegnemen
van onnodige lastendruk? Daarbij vragen de leden van de SGP-fractie of een taskforce
niet kan bijdragen aan verminderen van administratieve belasting op de korte termijn,
met de verwachting dat het traject van de wetswijziging nog wel even gaat duren voordat
dit bij de Kamer ligt en zéker voordat het in werking zal zijn getreden. Hoe wordt
voorkomen dat concrete verbeteringen die ook zónder wetswijziging gerealiseerd zouden
kunnen worden, nu blijven liggen?
Aanbeveling 5
De leden van de SGP-fractie steunen de aanbeveling van harte om het plan van aanpak
te wijzigen en kijken uit naar de uitwerking hiervan.
Aanbeveling 6
De leden van de SGP-fractie vinden de appreciatie van deze aanbeveling te mager. Zij
vragen wanneer de Minister een terugkoppeling geeft van de gesprekken met veldpartijen
hoe het informatievoorziening aan patiënten vereenvoudigd kan worden.
Aanbeveling 48
Is de Minister bereid om de Kamer te informeren over de wijze waarop de IGJ gevolg
geeft aan deze aanbeveling?
Aanbeveling 57
Is de Minister bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van de gesprekken
met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Nederlandse ggz over deze aanbeveling?
Aanbeveling 61 en 62
De leden van de SGP-fractie vinden het jammer dat de Minister deze duidelijke aanbevelingen
maar gedeeltelijk opvolgt. Het liefst zouden zij zien dat de uitwerking van het stappenplan
aan zelfregulering overgelaten zou worden. De wijze waarop het stappenplan juridisch
is vormgegeven is veel te complex en te weinig flexibel. Zij vragen de Minister haar
appreciatie te heroverwegen.
Het versoepelen van het stappenplan is slechts een van de aanbevelingen waar de zorgpartijen
mee aan de slag willen, alvorens er daadwerkelijk een aangepaste wet is. Hoe houdt
de Minister zicht op de uitwerking van de aanbevelingen van de wetsevaluatie in de
praktijk, in de overgangsperiode totdat er een nieuwe wet is? Hoe wordt daarin de
rechtspositie van cliënten gewaarborgd?
Aanbeveling 67
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de discussie over de beroepsgroepen die
als Wzd-functionaris kunnen optreden reeds bij de Aanpassingwet Wzd in 2019 uitgebreid
aan de orde is geweest. Ze vinden het echt een gemiste kans dat dit toen niet al is
geregeld.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister. Het lid
van de BBB-fractie is erg geschrokken van de uitkomsten van de evaluatie. Het gaat
hier om zeer kwetsbare mensen die wij, de overheid, nu niet voldoende beschermen.
Er is dus dringend actie nodig om deze situatie te verbeteren. Een brief van 27 kantjes
vol overwegingen en plannen duidt niet op spoedige verandering. Het lid van de BBB-fractie
is dan ook bang dat er begin 2024 geen concreet wetsvoorstel zal liggen. Kan de Minister
met een meer concrete tijdlijn komen met tussendoelen, zodat de Kamer de voortgang
goed kan bewaken?
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt het idee om terug te gaan naar de kern en naar
de doelen. Maar aangezien de overheid elk probleem oplost door met nog meer regelgeving
te komen, is het lid van de BBB-fractie sceptisch over de inzet van de Minister om
te komen tot vereenvoudiging. Dit vergt immers een denken dat verder gaat dan het
denken dat tot de huidige wetgeving heeft geleid. Het lid van de BBB-fractie vindt
het daarom erg belangrijk dat de mensen uit het veld gehoord worden en worden meegenomen
in dit traject. Welke afspraken maakt de Minister met welke partijen en hoe worden
zij betrokken in dit proces?
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.