Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Eindadvies Beleidstafel wateroverlast en hoogwater (Kamerstuk 32698-74)
32 698 Hoogwaterbeschermingsprogramma
Nr. 78
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 maart 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 19 december
2022 inzake het Eindadvies Beleidstafel wateroverlast en hoogwater (Kamerstuk 32 698, nr. 74).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 februari 2023 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 16 maart 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, T. de Groot
De adjunct-griffier van de commissie, Meedendorp
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij het schriftelijk
overleg Eindadvies Beleidstafel wateroverlast en hoogwater (hierna: het Eindadvies)
en hebben hierover nog enkele vragen/opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van onderhavige stukken.
Zij vinden het goed dat de Minister snel na de ramp in Limburg aan de slag is gegaan
om hier lessen uit te trekken en dat de gebeurtenis ook iets goeds oplevert, namelijk
verbeteringen in het beleid. Zij lezen een mooi, compleet adviesstuk en hebben hierover
nog enkele vragen aan de Minister.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het advies en van de reactie
van de Minister. Deze leden kunnen zich grotendeels vinden in het advies.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het Eindadvies.
Zij blikken met huiver terug op de overstromingen in Limburg in de zomer van 2021,
in het bijzonder vanwege de grote emotionele effecten van deze overstromingen, naast
de majeure materiële schade. Zij erkennen met de beleidstafel dat wateroverlast als
gevolg van dit soort extreme omstandigheden in de toekomst niet te voorkomen is en
eenvoudige maatregelen ter preventie niet mogelijk zijn. Daarom zijn deze leden de
beleidstafel erkentelijk voor hun verrichte werkzaamheden, het opgeleverde eindrapport
en de daarin gedane aanbevelingen. Daarbij hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de JA21-fractie nemen met belangstelling kennis van het Eindadvies. Het
beginsel aanpassen aan het klimaat begint voet aan de grond te krijgen. Een haalbare
en betaalbare aanpak met draagvlak is verstandiger en past ook veel beter bij eeuwenlang
waterbeheer dan vergeefse pogingen om het klimaat naar onze hand te zetten.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het Eindadvies. Dit lid heeft een
aantal vragen als reactie.
VVD-fractie
Allereerst willen de leden van de VVD-fractie de beleidstafel hartelijk danken voor
hun adviezen. De leden zijn benieuwd of het klopt dat de Minister alle adviezen van
de beleidstafel integraal zal overnemen.
Alle adviezen van de beleidstafel worden overgenomen. De partijen aan de beleidstafel
hebben aangegeven de realisatie van de aanbevelingen op te pakken en de voortgang
daarvan te bewaken. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de aanbevelingen die zijn belegd
bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
Deze leden delen de mening van de beleidstafel dat het belangrijk is om te weten wat
de risico’s zijn bij extreme buien in een groot gebied en wat mogelijke cascade-effecten
zijn. Kan de Minister aangeven hoe en op welke manier de bovenregionale stresstesten
zullen worden uitgevoerd en verwerkt worden in beleid?
In 2023 zal door het Ministerie van IenW, in samenwerking met de andere partijen,
een handreiking worden opgesteld voor bovenregionale stresstesten. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van de expertise die is opgedaan bij al uitgevoerde bovenregionale stresstesten.
Ook worden kennisinstituten betrokken bij het opstellen van de uitgangspunten. Afgesproken
is dat de provincies, als verantwoordelijke partij voor de ruimtelijk ordening, de
bovenregionale stresstesten en de daarop volgende risicodialogen zullen coördineren.
Op die manier kunnen de uitkomsten van de bovenregionale stresstesten direct een plek
krijgen in het provinciaal ruimtelijk beleid.
Deze leden lezen dat de beleidstafel terecht schrijft dat het beperken van risico’s
en gevolgen van wateroverlast een belangrijk uitgangspunt moet worden bij de aanpak.
Kan de Minister aangeven wat dat volgens hem betekent voor de rol van waterschappen,
provincies en gemeenten? Zijn de waterschappen, provincies en gemeenten hier nu voldoende
op toegerust?
Met het uitvoeren van bovenregionale stresstesten wordt door partijen gezamenlijk
inzicht verkregen in de risico’s van extreme neerslag op bovenregionale schaal. Ook
komt hierbij de wisselwerking tussen hoofd- en regionaal watersysteem in beeld. Het
instrument bovenregionale stresstest geeft daarmee meer inzicht in wat er moet gebeuren
en geeft ook inzicht in de grootte van de opgave. In de risicodialogen maken partijen
vervolgens afspraken over te nemen maatregelen om de risico’s te beperken. Dit doet
iedere partij vanuit haar eigen verantwoordelijkheid. Ook blijkt in de risicodialoog
of partijen hier voldoende op zijn toegerust. Indien dit niet het geval is, wordt
dit besproken in de risicodialogen en met het Ministerie van IenW. Door het maken
van een landelijk beeld van de uitkomsten van de bovenregionale stresstesten krijgt
het ministerie ook op landelijk niveau inzicht in de grootte van de opgave per bovenregionaal
gebied.
De leden van de VVD-fractie hebben ook kennisgenomen van de zogenaamde «meerlaagsveiligheid»
uit het advies. Kan de Minister toelichten wat de toevoeging van de nieuwe principes
(waterbewustzijn en klimaatrobuust herstel) in de praktijk zullen betekenen voor burgers
en bedrijven?
De basis van het waterveiligheidsbeleid wordt gevormd door meerlaagsveiligheid. Het
toevoegen van de lagen waterbewustzijn en klimaatrobuust herstel zorgt ervoor dat
deze onderwerpen consequent onderdeel zijn van beleidsontwikkeling in bijvoorbeeld
de herziening van het Nationaal Waterprogramma en het beleid van andere overheden.
Dit betekent allereerst een extra inzet van de overheid op het vergroten van waterbewustzijn
bijvoorbeeld via gerichte communicatie, educatie van jongeren en een pilot met koplopers
uit het midden- en kleinbedrijf. Door naast informeren ook aan te geven wat burgers
en bedrijven zelf kunnen doen om de gevolgen van wateroverlast te beperken, kunnen
zij hier zelf ook aan bijdragen. Ten aanzien van het klimaatrobuust herstel wordt
bezien hoe verzekeraars hieraan kunnen bijdragen door bijvoorbeeld voorlichting en
wellicht het opnemen van klimaatrobuust herstel in verzekeringsvoorwaarden. Daartoe
worden door IenW gesprekken geïnitieerd.
Vanuit het oogpunt van waterbewustzijn lezen de leden dat er excursies komen naar
waterprojecten, musea en pilots. Op welke manier wordt dit concreet gemaakt en voor
welke doelgroep zijn deze excursies? Deelt de Minister de mening van deze leden dat
er meer gedaan moet worden om waterbewustzijn te vergroten en dat de aanpak voor de
verschillende doelgroepen anders moet zijn? Zo ja, hoe gaat de Minister hieraan uitwerking
geven?
De adviezen van de beleidstafel onderstrepen dat er meer gedaan moet worden om het
waterbewustzijn te vergroten. De aanpak bestaat uit het in kaart brengen van de informatiebehoefte
en de handelingsperspectieven voor de specifieke doelgroepen inclusief hun risicobeleving.
Op deze manier kan er een gerichte aanpak voor de verschillende doelgroepen ontwikkeld
worden met focus op wat mensen zelf kunnen doen.
Eén van de doelgroepen betreft leerlingen uit het primair en het voortgezet onderwijs.
Hiervoor intensiveren we de samenwerking met de tien Nederlandse watermusea, de Riskfactory’s
van veiligheidsregio’s en de Natuur & Milieu Educatiecentra (NME). Door excursies
kunnen leerlingen meer leren over verschillende wateropgaven en wat ze zelf kunnen
doen.
Ons Water, een samenwerking tussen de waterpartners (IenW, Rijkswaterstaat, Unie van
Waterschappen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Interprovinciaal Overleg, Vewin
en watermusea) organiseert tijdens de schoolvakanties in het voor- en najaar de Week
van Ons Water. Tijdens deze week kunnen geïnteresseerden deelnemen aan diverse excursies
en bezoeken brengen aan waterprojecten in heel Nederland. Deze excursies worden met
name door gezinnen druk bezocht.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de beleidstafel adviseert om de sponswerking
van de bodem te verbeteren in stad en land. Kan de Minister toelichten wat dit betekent
voor met name de stedelijke gebieden en de bouwopgave. In hoeverre is dit van invloed
op bestaande bouwplannen en -locaties?
Het verbeteren van de sponswerking in het stedelijk gebied is van belang om wateroverlast
te verminderen en te zorgen voor voldoende grondwater. Dit is niet alleen belangrijk
voor stedelijk groen, maar ook voor het nat houden van houten funderingen die anders
kunnen gaan rotten, met hoge herstelkosten als gevolg. Het is belangrijk dat bouwplannen
hier rekening mee houden door bijvoorbeeld het inpassen van voldoende infiltratiecapaciteit
en groen. Dit is verder uitgewerkt in de landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve
gebouwde omgeving die binnenkort naar uw Kamer zal worden verstuurd. Daarnaast is
het ook belangrijk om op een groter schaalniveau voldoende ruimte voor waterberging
en sponswerking te behouden. De mate van waterberging en sponswerking is per regio
sterk verschillend. Zo is bijvoorbeeld in de water en bodem sturend brief (Kamerstukken
27 625 en 30 015, nr. 592) voor diepe polders als structurerende keuze geformuleerd dat 5 tot 10% van diepe
polders voor waterberging beschikbaar moeten blijven en om voldoende sponscapaciteit
te realiseren. Zo wordt schade bij extreme neerslag deels voorkomen.
Alle overheden worden daarom gevraagd om de maatlat en de structurerende keuzes zoveel
mogelijk toe te passen, ook op bestaande plannen.
Ook wordt geadviseerd om een waterlabel voor gebouwen te introduceren. Kan de Minister
aangeven hoe hier vanuit de sector over wordt gedacht? En wat zijn de gevolgen voor
de financierbaarheid van (bestaande) woningen?
De leden van de beleidstafel vinden het van belang dat Nederlanders zich bewust zijn
van welk risico ze lopen op wateroverlast en/of overstroming. Een waterlabel zou een
instrument kunnen zijn waarmee duidelijk wordt hoeveel risico een woning of gebouw
loopt. Daarom adviseert de beleidstafel de invoering van een verplicht waterlabel
voor woningen en andere gebouwen te verkennen. De financierbaarheid van (bestaande)
woningen maakt hier onderdeel van uit. Het Ministerie van IenW initieert deze verkenning
en zal daarbij afstemming zoeken met relevante partijen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de beleidstafel adviseert om «bovenregionale
stresstesten» uit te voeren, waarin de zwakke plekken in een gebied worden aangewezen
die kwetsbaar zijn voor wateroverlast. Kan de Minister aangeven in hoeverre deze testen
overeenkomen en afwijken van de stresstesten die momenteel al worden uitgevoerd?
De stresstesten die nu al worden uitgevoerd via het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie
(DPRA) gaan over wateroverlast, gevolgen van overstroming, droogte-effecten en hittestress
en zijn qua geografische reikwijdte gekoppeld aan de gebieden waarvoor de betreffende
organisatie (zoals gemeente, waterschap en Rijkswaterstaat) eigen verantwoordelijkheden
draagt. De bovenregionale stresstesten gaan specifiek over de mogelijk ontwrichtende
gevolgen van extreme neerslagsituaties op een groter schaalniveau, en gaan daarbij
dieper in op de samenloop van effecten die kunnen optreden in gebieden die qua waterhuishouding
één systeem vormen. De vertaling van de uitkomsten van bovenregionale stresstesten
richting mogelijke maatregelen tegen wateroverlast moet onderdeel worden van een integrale
benadering op bovenregionaal schaalniveau, waarin ook bijvoorbeeld de kwetsbaarheid
voor droogte in beschouwing genomen moet worden. De provincies coördineren dit proces.
Op basis van welke stresstesten wordt momenteel het beleid in het HWBP gevormd?
De waterkeringbeheerders (waterschappen en Rijkswaterstaat) zijn ervoor verantwoordelijk
dat de primaire keringen in 2050 voldoen aan de norm. Als blijkt dat primaire keringen
niet voldoen aan de norm, worden ze voor 2050 opgenomen in de HWBP-programmering of
het programma Rijkskeringen. De prioritering vindt plaats op basis van de afstand
tot de norm. Uit de Landelijke Beoordelingsrondes blijkt in hoeverre de keringen voldoen.
Dit kan worden gezien als de stresstest die belangrijke input is voor de prioritering
in het programma. In 2022 hebben alle beheerders de beoordelingen van hun primaire
keringen afgerond. De ILT komt dit voorjaar met de feitelijke rapportage over de beoordelingen.
De beleidsreactie in de vorm van het Landelijk Veiligheidsbeeld, inclusief een globale
inschatting van de verwachte versterkingen tot 2050 wordt vóór 31 december 2023 met
de Tweede Kamer gedeeld. De waterkeringbeheerder bepaalt zelf hoe de opgave in het
HWBP wordt ingevuld. Voordat een dijkversterking gerealiseerd wordt, vindt een verkenning
plaats. Daarbij kunnen indien relevant de resultaten uit andere stresstesten worden
betrokken. Met de bovenregionale stresstesten komt de samenhang tussen het hoofdwatersysteem
en regionaal systeem nadrukkelijker in beeld.
Deze leden constateren bovendien dat in het specifieke geval van Valkenburg de overlast
met name vanuit België en Duitsland kwam. Kan de Minister aangeven in hoeverre hij
in gesprek is met zijn evenknieën in België en Duitsland, om gezamenlijk te investeren
in de wateropgave?
Het agenderen van grensoverschrijdende samenwerking in overleggen met buurlanden is
een van de prioriteiten uit het advies van de beleidstafel. Dit thema is daarom onlangs
tijdens de Vlaams-Nederlandse top in Den Bosch besproken met de Vlaamse regering.
In de slotverklaring zijn afspraken gemaakt om de samenwerking in grensoverschrijdende
watersystemen te intensiveren. Met Wallonië worden momenteel voorbereidingen getroffen
om overleg te voeren over de geleerde lessen van de overstromingen in juli 2021 in
het kader van de Routekaart Wallonië-Nederland, die de Minister-Presidenten Rutte
en Di Rupo in juni 2022 zijn overeengekomen. Tijdens de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie
in oktober 2022 zijn de samenwerkingsmogelijkheden voor grensoverschrijdende stresstesten
verkennend besproken en is er de intentie om dit jaar een werkbezoek aan Nordrhein-Westfalen
te brengen om over het thema wateroverlast afspraken te maken in een spiegelsessie.
Dat is een bijeenkomst waarin de aanpak van beide landen naast elkaar wordt gelegd
met als doel van elkaar te leren en het bestuurlijk draagvlak te vergroten.
Herkennen beide landen zich in de conclusie van de beleidstafel en zijn zij bereid
mee te betalen aan de oplossingen?
Ook door de buurlanden is na de overstromingen in juli 2021 gewerkt aan conclusies
en aanbevelingen die op hoofdlijnen vergelijkbaar en herkenbaar zijn met die van de
beleidstafel. Dat biedt een gemeenschappelijke basis om samen te werken. Het advies
van de beleidstafel op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking betreft een
gefaseerde aanpak, waarbij de komende twee jaar wordt ingezet op grensoverschrijdende
stresstesten en verbeteren van hoogwatervoorspelling. Pas na deze analysefase worden
gebiedsvisies en investeringsprogramma’s voor maatregelen uitgewerkt. Financieringsvraagstukken
zijn in deze tweede fase aan de orde en dit vergt zorgvuldig diplomatiek overleg.
Overigens zijn overstromingen in Valkenburg als gevolg van extreme regenval met alleen
bovenstroomse maatregelen – ook over de grens – niet te voorkomen. Dat blijkt uit
een verkenning1 – in opdracht van het Ministerie van IenW – die een internationaal consortium van
onderzoekers onder leiding van Deltares heeft verricht.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in maart 2022 de beleidstafel in haar eerste
advies vijf aanbevelingen heeft gedaan die bijdragen aan het verbeteren van de crisisbeheersing,
met name gericht op het handelingsperspectief tijdens de crisis. Kan de Minister reflecteren
hoe deze aanbevelingen zijn overgenomen of nader uitgewerkt?
Op basis van het eerste advies zijn verkenningen opgestart door KNMI en Rijkswaterstaat
voor de verbetering van de realtime-neerslagmonitoring, de kwaliteit van de hoogwaterverwachting
en de informatievoorziening over deze hoogwaterverwachting. De uitgewerkte voorstellen
voor verbetering worden dit voorjaar afgerond, waarna deze worden geïmplementeerd.
Dit draagt bij aan het verbeteren van de informatievoorziening tijdens een crisis.
Daarnaast worden de partners in de crisisorganisatie betrokken bij de bovenregionale
stresstesten. De informatie hieruit kan, samen met de bestaande stresstesten, door
veiligheidsregio’s gebruikt worden om de crisisvoorbereiding (actuele planvorming)
voor het regionale watersysteem te verbeteren. Dit wordt door de Stuurgroep Management
Watercrises en Overstromingen (SMWO) bijgehouden.
Tot slot constateren de leden van de VVD-fractie dat om de uitvoerbaarheid van de
aanbevelingen van de beleidstafel te borgen, er door de organisaties waar een groot
deel van de actiepunten belanden, uitvoeringsscans gedaan. Dit geldt voor Rijkswaterstaat,
het Interprovinciaal Overleg (IPO) de Vereniging van Nederlands Gemeenten (VNG) en
de Unie van Waterschappen (UvW). Uit de scans blijkt dat de uitvoeringscapaciteit
onder druk staat omdat er veel grote opgaven op partijen afkomen. Afgesproken is dat
partijen in onderling overleg gezamenlijk knelpunten signaleren en oplossen. Om een
impuls te kunnen geven aan de uitvoering van de aanbevelingen en partijen hierbij
te ondersteunen, wordt tijdelijk een ambtelijk regieteam ingericht. Kan de Minister
een nadere duiding geven van de mate waarin de uitvoeringscapaciteit onder druk komt
te staan en of hij het verstandig vindt om de aanpak van de knelpunten bij de organisaties
zelf te laten liggen?
De scans van UvW, VNG, IPO en Rijkswaterstaat zijn uitgevoerd op basis van een conceptversie
van het eindrapport van de Beleidstafel. De informatie uit de scans is door de Beleidstafel
gebruikt om het eindrapport te verbeteren, door een duidelijker prioritering aan te
geven en de uitvoeringstermijnen van de aanbevelingen realistischer te maken. Aan
de beleidstafel is afgesproken om de aanpak bij de organisaties zelf te laten liggen
mede gezien hun verantwoordelijkheid. Zij zijn immers het best in staat te beoordelen
welke werkwijze het meest efficiënt en effectief is. Zo is het Ministerie van IenW
in afstemming met o.a. provincies en waterschappen bezig met het opstellen van de
werkwijze (handreiking) voor de aanpak van de bovenregionale stresstesten. Hierbij
wordt ook gekeken naar hoe dit zo goed mogelijk kan aansluiten bij de andere opgaven
en welke ondersteuning eventueel nodig is.
Kan hij daarbij tevens aangeven wat de rol van het ambtelijk regieteam precies wordt?
En op welke momenten en op welke manier krijgt de Kamer inzicht in de mate waarin
mogelijke knelpunten ontstaan en al dan niet worden opgelost?
Het ambtelijk regieteam zal gedurende in ieder geval een half jaar de organisaties
ondersteunen bij het opstarten van de uitwerking van aanbevelingen, de voortgang in
de opvolging van de aanbevelingen te monitoren en ontwikkelingen/dwarsverbanden te
agenderen die van invloed kunnen zijn op de uitwerking. Mochten er knelpunten in de
uitvoering ontstaan dan kan het ambtelijk regieteam helpen deze op de juiste tafels
te agenderen om tot oplossingen te komen. Het ambtelijk regieteam rapporteert aan
het Bestuurlijk Overleg Water. Twee maal per jaar zal uw kamer via de waterbrief worden
geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen en eventuele
knelpunten daarbij.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn zeer te spreken over het advies om de meerlaagsveiligheid
uit te breiden naar vijf lagen. Deze leden zien dat er nog een wereld te winnen valt
bij waterbewustzijn bij burgers. Zij zien dat het eindadvies hierover al goed uitgewerkte
ideeën bevat. Zij vragen de Minister of hij aanvullend daarop een koppeling kan en
wil maken met de aanstaande klimaatcampagne vanuit de Minister voor Klimaat en Energie.
Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is om klimaatmitigatie en
-adaptatie ook in samenhang te bezien en ook als zodanig richting Nederlanders te
communiceren? En dat het voor beide communicatiecampagnes van meerwaarde is om deze
koppeling te maken? Kan de Minister toezeggen dat te doen?
Vanuit het Ministerie van IenW wordt het belang onderschreven om aan te sluiten bij
bestaande communicatie-uitingen van de overheid waar dit mogelijk is. Klimaatmitigatie
en -adaptatie zijn met elkaar verbonden en worden door de meeste burgers niet als
aparte terreinen gezien. Daarom wordt waar mogelijk samengewerkt, als dit heldere
communicatie ten goede komt. Op dit moment wordt samen met het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat (EZK) bekeken hoe communicatie in samenhang met de klimaatcampagne
van de Minister voor Klimaat en Energie kan plaatsvinden.
Daarnaast wordt er samen met onder andere de ministeries van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties, EZK en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wetenschappelijk gevalideerde
informatie over klimaatadaptatie en -mitigatie maatregelen in en om het huis bijeengebracht
op www.milieucentraal.nl. Daarbij wordt ook de koppeling gelegd met bijvoorbeeld biodiversiteit, gezondheid
en circulaire economie.
De leden van de D66-fractie vinden het ook verstandig om ervoor te zorgen dat elke
schop in de grond klimaatrobuust moet. Dit is echter lastig te controleren en daardoor
bestaat de kans dat dit een beleidswens blijft. Wat is het huidige beeld van de Minister
wat betreft klimaatrobuuste ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland? Zetten gemeenten
hier al vol op in?
Er zijn veel goede voorbeelden van nieuwe wijken en stedelijk gebied die klimaatadaptief
en groen worden (her)ontwikkeld door gemeenten. Zo is in Oss een herontwikkeling gaande
van een oud belastingkantoor naar woningen, wat op een groenen en klimaatadaptieve
wijze gebeurd. Een ander voorbeeld is een nieuw woongebied Waterweide van 250–350
woningen in de gemeente Stede Broec, dat ook klimaatadatief wordt ontwikkeld. Klimaatadaptatie
en groen zijn echter nog niet de standaard bij nieuwe ontwikkelingen en ingrepen in
bestaand bebouwd gebied. In de brief aan uw Kamer over water en bodem sturend (Kamerstukken
27 625 en 30 015, nr. 592) is aangegeven welke uitgangspunten gehanteerd worden bij de verdere inrichting van
Nederland via de water- en bodemsystemen.
Verder komt er voor ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder nieuwbouw, een landelijke
maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving, die aangeeft wat onder
klimaatbestendig en groen inrichten en bouwen wordt verstaan. Daarnaast wordt samen
met de Vereniging Nederlandse Gemeenten een verkenning gestart naar de stand van zaken
van de uitvoering van klimaatadaptatie bij gemeenten. Dat geeft het Rijk en gemeenten
inzicht en handelingsperspectief.
Ook loopt er een jaarlijkse monitoring naar het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie
(DPRA), die op werkregio niveau bekijkt hoe decentrale overheden (samen)werken aan
klimaatadaptatie. Deze monitoring wordt altijd bij het jaarlijkse Deltaprogramma gevoegd.
Zo nee, zal de Minister samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening (VRO) absolute prioriteit geven aan klimaatrobuuste ontwikkeling, bijvoorbeeld
door dit goed en zo snel mogelijk in wet- en regelgeving te verankeren?
Een klimaatrobuuste ontwikkeling is van groot belang om in 2050 als Nederland klimaatbestendig
en waterrobuust te zijn ingericht (doel Nationale Omgevingsvisie).
Extreem weer door klimaatverandering doet zich ook nu al voor. Samen met de Minister
voor VRO wordt dit jaar een verkenning gedaan naar de mogelijkheden van juridisch
borging van klimaatadaptief inrichten en bouwen door middel van de landelijke maatlat
voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving in lijn met het advies van de Beleidstafel
wateroverlast en hoogwater. Vooruitlopend hierop wordt medeoverheden gevraagd de maatlat
bij hun ruimtelijke afwegingen al zoveel mogelijk toe te passen.
Daarnaast vragen deze leden met welk klimaatscenario de Minister werkt. Is dat het
worst-case-scenario en zo nee, waarom niet?
De KNMI-scenario’s zijn uitgangspunt voor het waterbeleid. Deze scenario’s omvatten
de hoekpunten van de verwachtingen ten aanzien van klimaatverandering. Dit jaar komen
de nieuwe KNMI-scenario’s waarin de laatste inzichten over klimaatverandering zijn
verwerkt.
Bij dijkversterkingen wordt door waterschappen en Rijkswaterstaat zelf een bewuste
keuze gemaakt met welk klimaatscenario men ontwerpt, gebaseerd op de KNMI-scenario’s.
In een ontwerp worden gevolgen van klimaatverandering, hogere waterstanden door zeespiegelstijging
en toenemende rivierenafvoeren meegenomen. Bij flexibele constructies, die later aangepast
kunnen worden, kan bijvoorbeeld worden gekozen voor een ontwerp voor kortere termijn.
Bij complexere constructies als kunstwerken wordt doorgaans een ontwerptermijn van
100 jaar aangehouden en wordt extra robuust ontworpen, ook met het oog op klimaatverandering.
De uitgangspunten voor de bestaande DPRA-stresstesten worden in 2024 geactualiseerd
op basis van de nieuwe klimaatscenario’s. De beleidstafel beveelt daarnaast bovenregionale
stresstesten aan waarbij gekeken wordt naar een neerslaggebeurtenis met een grote
impact. Het voorstel is daarbij een gebeurtenis met een omvang zoals juli 2021 te
nemen. Afhankelijk van het watersysteem moeten bij de bovenregionale stresstesten
ook aanvullende extreme omstandigheden worden meegenomen zoals hoge buitenwaterstanden
of verzadigde bodems. Deze bovenregionale stresstesten kijken dus ook naar zeer extreme
omstandigheden.
De leden van de D66-fractie lezen dat ambtelijke capaciteit en uitvoeringscapaciteit
een knelpunt zijn. Hoe wordt daarmee omgegaan? Worden de beleidsadviezen geprioriteerd?
Of krijgen alle adviezen prioriteit ten opzichte van andere zaken die capaciteit vragen.
Welke zaken komen dan op een lager pitje te staan? Deze leden vinden het goed dat
de Minister de voortgang van de uitvoering zal delen met de Kamer. Zij vragen om een
eerste, korte update voor het commissiedebat Water van 7 juni 2023 voor de eerste
indrukken.
In de aanbevelingen is een prioritering aangebracht, waarbij de aanbevelingen met
betrekking tot waterbewustzijn, bovenregionale stresstesten en grensoverschrijdende
stresstesten als eerste opgepakt worden omdat hiervoor nieuw beleid ontwikkeld moet
worden.
In de waterbrief, voorafgaand aan het Commissiedebat Water op 7 juni aanstaande, zal
een eerste korte update worden gegeven van de voortgang van de uitvoering van het
advies.
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen over het voorgaande
decennium. Het is immers al langer bekend dat klimaatverandering voor meer en heftigere
weersextremen in Nederland zal zorgen. Hoewel het liever laat dan nooit is, is het
toch opmerkelijk dat er een ramp voor nodig was om dit bewustzijn aan te wakkeren,
zowel in de beleidsontwikkeling als bij de burger. In het stuk wordt ook gesteld dat
de Nederlandse burger groot vertrouwen heeft in de overheid als het aankomt op waterbeheersing.
Dat is mooi en grotendeels ook terecht, maar vertrouwen kan ook leiden tot naïviteit.
Kan de Minister toelichten hoe er binnen het ministerie het afgelopen decennium is
gedacht en gesproken over hoogwaterveiligheid en wateroverlast, ook in relatie tot
het betrekken van de burger? Is het bijvoorbeeld een bewuste keuze geweest om hier
niet te alarmistisch over te doen?
Het afgelopen decennium is hard gewerkt om Nederland te beschermen tegen water. Zo
is in 2017 het nieuwe (risicogebaseerde) normenstelsel voor de primaire keringen van
kracht geworden, zijn er wettelijke instrumenten, handreikingen en faciliteiten die
voortdurend geactualiseerd worden en waarmee we met de waterschappen onafgebroken
werken aan het versterken van de waterkeringen. Daarmee brengen we de waterveiligheid
op orde. De burger wordt daar door het HWBP en via de website en campagnes van «Ons
Water» bij betrokken zoals via de onlangs gestarte campagne «welke dijk beschermt
jou?», de website «overstroomik.nl» en ook eerdere campagnes zoals «Hohohoogwater»
(2020). Deze campagnes geven ook invulling aan de aanbevelingen van de OESO over de
Watergovernance uit 20142 waarbij één van de belangrijke aanbevelingen was het vergroten van de «awareness»
van hoogwaterveiligheid en wateroverlast. Op projectniveau worden belanghebbenden,
zoals buurtbewoners, nadrukkelijk betrokken bij dijkversterkingen en aanpalende maatregelen.
Ook ten aanzien van wateroverlast wordt door verschillende overheden al jarenlang
veel werk verzet waarbij burgers worden betrokken. Naar aanleiding van de extreme
neerslag in het Westland in 1998 zijn de normeringen voor wateroverlast opgesteld.
Op veel plekken zijn piekbergingen aangelegd zoals de piekberging Haarlemmermeer,
piekberging Driemanspolder en in Limburg liggen 463 waterbuffers voor het opvangen
van extreme neerslag. Ook lokaal wordt door gemeenten en waterschappen gewerkt aan
het opvangen en verwerken van regenwater. Hierbij is de burger de afgelopen jaren
actief betrokken, zoals bij het NK Tegelwippen, waar steeds meer gemeenten en burgers
aan meedoen.
De risico’s worden zeer serieus genomen en zijn daarom al jaren fundamenteel onderdeel
van het waterveiligheidsbeleid. Door klimaatverandering hebben zich in de afgelopen
jaren naast de extreme wateroverlast in Limburg ook elders meer situaties met lokaal
en regionaal forse wateroverlast voorgedaan. De urgentie is groter geworden en wordt
steeds meer ook door de samenleving gezien en ervaren. Dit is ook de reden dat de
aanbevelingen van de beleidstafel zich op heel Nederland richten.
Is er sinds de ramp in Limburg een omslag in het denken geweest? Zo ja, welke lessen
worden daaruit getrokken door de Minister?
De omvang en aard van de wateroverlast in Limburg was ongekend. Het inzicht dat regenbuien
zoals in juli 2021 nagenoeg onherroepelijk tot wateroverlast zullen leiden waarbij
schade niet is te voorkomen, heeft geleid tot de constatering dat het noodzakelijk
en urgent is dat burgers en bedrijven bij moeten dragen aan het voorkomen van wateroverlast
én beperken van de gevolgen. Voor het hoofdwatersysteem werken we al lang met het
principe van meerlaagsveiligheid. Dit principe is nu ook vertaald naar het regionaal
watersysteem en uitgebreid met de lagen waterbewustzijn (zelfredzaamheid burgers vergroten)
en klimaatrobuust herstel. Tegelijkertijd is geconstateerd dat klimaatadaptatie op
een groter schaalniveau moet worden aangepakt: bovenregionaal en grensoverschrijdend.
Deze verbreding van het meerlaagsveiligheidsbeleid en het schaalniveau kan worden
gezien als een omslag in het denken.
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie willen nog wel benadrukken dat met goed ruimtelijk
beleid heel veel schade en mogelijk gevaar van wateroverlast nog veel meer beperkt
kan worden, als we het water echt de ruimte geven. Het Eindadvies constateert zelf
dat het vergroten van bewustzijn onvoldoende is. Iedereen informeren om zelf een bewuste
keuze te kunnen maken is echt niet genoeg. De optelsom van individuele keuzes leidt
ook niet tot de beste keuze voor het algemene belang.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister om de voorwaarden voor het gebruik
van grond in stroomgebieden uiterwaarden en ander buitendijks gebied fors aan te scherpen.
Bouwen in overstromingsgebied leidt niet alleen tot schade aan het aldaar gebouwde,
maar beperkt ook de ruimte van het water, legt beslag op nood- en hulpdiensten als
de ramp daar is en een vergunning leidt toch tot de veronderstelling dat het «ok»
is om daar te bouwen of economische activiteiten te ontplooien. Banken verlenen hypotheken,
verzekeringen innen premies, maar ooit komt het water. Beekdalen, uiterwaarden, lage
polders, we zullen moeten erkennen dat overstromingen hier voortaan tot de norm behoren
en dat natuur of extensieve landbouw eigenlijk de enige realistische invulling van
gebieden kan zijn.
In de water en bodem sturend brief (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592) wordt aangegeven dat in de uiterwaarden (die vallen onder de Beleidslijn grote rivieren)
geen nieuwe bebouwing meer wordt toegestaan. Dit is een aanscherping van het huidige
beleid. Daarmee worden onze rivieren klimaatrobuuster en wordt toenemende schade voorkomen.
Dit jaar wordt hiertoe de Beleidslijn grote rivieren geëvalueerd en actualisatie in
gang gezet. Deze is het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierbed
en reguleert activiteiten via de Waterwet en de Wet Ruimtelijke Ordening.
De beleidstafel doet daarnaast de aanbeveling om toe te werken naar een juridisch
instrumentarium «Ruimte voor kleine wateren». Dit wordt uitgewerkt door de provincies
in samenwerking met de waterschappen, gemeenten en het Ministerie van IenW. In Limburg
wordt gestart met de eerste uitwerking die gereed zal zijn in 2025. Met dit instrumentarium
kan richting gegeven worden aan het behouden van waardevolle ruimte voor water onder
andere rond beken en kleine rivieren, maar wellicht ook op andere plekken. Daarmee
wordt ruimte behouden voor toekomstige (waterbergings-) maatregelen en worden nieuwe
schadegevallen voorkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister hoe de aanbevelingen terugkomen
in de toekomstige inrichtingsplannen. Hoe wordt dit betrokken bij de uitvoering van
de omgevingswet, bij het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en het overige
ruimtelijke beleid? Hoe wordt erop toegezien dat lokale en kortetermijnbelangen overheersen?
Dat er een voldoende sterk verplichtend en regulerend instrumentarium is.
De provincies coördineren vanuit hun regierol voor de ruimtelijke ordening de uitvoering
van de bovenregionale stresstesten en de daarbij horende risicodialogen. Het is aan
partijen gezamenlijk om in de risicodialogen tot maatregelen te komen om de gevolgen
van een gebeurtenis van extreme neerslag te beperken en maatschappelijke ontwrichting
te voorkomen. Provincies zullen dit, en ook de randvoorwaarden in de water en bodem
sturend brief, in ruimtelijke plannen zoals de provinciale omgevingsvisie en de gebiedsplannen
van het NPLG een plek moeten geven. Ook andere partijen zullen deze maatregelen in
het (ruimtelijk) beleid moeten verankeren. Door inzicht in de gevolgen van extreme
neerslag voor een gebied kan ook de prioriteit worden geduid. Dit kan per gebied verschillen.
Het is vervolgens aan gemeenteraden, provinciale staten en algemeen besturen van waterschappen
om dit ruimtelijk beleid en de prioritering te controleren. Ook het landelijk beeld
dat wordt opgesteld zal een bijdrage leveren aan dit gesprek. Enkele aanbevelingen
van de beleidstafel richten zich op het meer verplichtend maken van randvoorwaarden
zoals bijvoorbeeld juridisch instrumentarium «ruimte voor kleine wateren», risicogerichte
regionale normering en normering voor gevolgbeperking. Hiermee wordt verdere richting
gegeven aan de invulling van (toekomstige) gebiedsplannen.
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat voor verschillende aanbevelingen
verschillende partijen aangewezen zijn als trekker. Zij vragen hoe dit trekkerschap
geborgd is en hoe gegarandeerd wordt dat acties adequaat opgepakt worden. Zij vragen
op welke wijze de Minister borgt dat acties goed uitgevoerd worden. Zij vragen hoe
de systeemverantwoordelijkheid invulling krijgt.
Partijen zijn trekker voor een aanbeveling als zij verantwoordelijk zijn voor dat
onderwerp, aangezien zij het best in staat zijn de uitvoering zo efficiënt en effectief
als mogelijk op te pakken. Het trekkerschap is geborgd door dit gezamenlijk bestuurlijk
af te spreken en in het eindadvies te verankeren. De voortgang van de uitvoering van
de aanbevelingen wordt gerapporteerd aan het Bestuurlijk Overleg Water. Daar vindt
vanuit de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van IenW ook het overleg plaats
met medebestuurders over de uitvoering van de afspraken.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een aantal acties uit het Eindadvies
nu al opgepakt wordt, terwijl andere acties op de langere termijn gestart worden.
Deze leden vragen op welke wijze dit onderscheid is gemaakt, of dit geen afbreuk doet
aan de aanbevelingen en de ambities. Deze leden vragen met name toe te lichten waarom
de normering wateroverlast tot 2027 zal duren.
Er zijn veel opgaven die de komende jaren aandacht vragen van Rijk, provincies, gemeenten
en waterschappen terwijl de capaciteit beperkt is. Daarom heeft de beleidstafel ervoor
gekozen om een prioritering aan te brengen. Voor waterbewustzijn, bovenregionale stresstesten
en grensoverschrijdende stresstesten is sprake van urgentie voor een nieuwe aanpak
en beleid. Bij andere onderwerpen, zoals de normering wateroverlast, bestaat al beleid
dat verder geoptimaliseerd kan worden. De huidige ronde voor de toetsing wateroverlast
en het doorvoeren van maatregelen loopt tot 2027. De aanscherping van de toepassing
van dit beleid is al gestart door de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal
Overleg. Hiervoor voeren zij de komende jaren praktijkverkenningen uit om de methodiek
verder uit te werken om in 2027 de resultaten in nieuw beleid vast te leggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat additionele middelen benodigd zullen
zijn ten opzichte van de nu beschikbare middelen in de bestaande fondsen om als land
gesteld te staan voor de grote opgave uit het eindadvies. Zij vragen hoe de Minister
hier invulling aan geeft. Zij vragen welke aanbevelingen met name extra investeringen
verwachten, en welke tegen beperktere kosten gerealiseerd kunnen worden. Zij vragen
ook de kosten voor medeoverheden in te schatten.
De beleidstafel constateert dat deze bui ook elders boven Nederland kan vallen en
dat ook dan de impact enorm is. In bijvoorbeeld vlakke gebieden blijft water lang
staan waardoor ook veel schade en maatschappelijke ontwrichting kan ontstaan. Dat
betekent dat de verwachting is dat daar additionele middelen voor nodig zijn. Door
het uitvoeren van bovenregionale stresstesten en vervolgens het maken van een landelijk
beeld van kwetsbaarheden, wordt inzicht verkregen in de benodigde maatregelen en daarmee
de investering. Aan de hand daarvan zal beoordeeld moeten worden hoe groot de investeringsopgave
precies is en wie daarin welke opgave heeft. Naar aanleiding van de ramp in Limburg
heeft het kabinet € 300 mln. als cofinanciering voor de regio beschikbaar gesteld
voor maatregelen in de beekdalen langs de Maas, waarbij het overgrote deel voor Limburg
bestemd is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de verhouding van het Eindadvies.
Zij vragen de Minister op welke wijze de uitvoering van beide beleidslijnen elkaar
kunnen versterken en hoe de Minister daaraan invulling geeft.
Aangenomen wordt dat de ChristenUnie doelt op de water en bodem sturend brief (Kamerstukken
27 625 en 30 015, nr. 592) en het advies van de Beleidstafel wateroverlast en hoogwater. De structurerende
keuzes en de aanbevelingen van de beleidstafel versterken elkaar. In de water en bodem
sturend brief zijn structurerende keuzes gemaakt om ervoor te zorgen dat Nederland
ruimtelijk gezien toekomstgericht wordt ingericht. De beleidstafel voegt daar enerzijds
concrete aanbevelingen en instrumenten voor specifiek extreme neerslag aan toe, evenals
de wijze hoe dat in de ruimtelijke ordening een plek te geven. Daarnaast heeft de
beleidstafel ook naar andere domeinen buiten de ruimtelijke ordening gekeken zoals
waterbewustzijn, verzekerbaarheid, normering, klimaatrobuust herstel.
JA21-fractie
De leden van de JA21-fractie nemen met belangstelling kennis van het Eindadvies. Het
beginsel aanpassen aan het klimaat begint voet aan de grond te krijgen. Een haalbare
en betaalbare aanpak met draagvlak is verstandiger en past ook veel beter bij eeuwenlang
waterbeheer dan vergeefse pogingen om het klimaat naar onze hand te zetten.
De leden van de JA21-fractie lezen dat het Eindadvies adviseert in aanbeveling 3 om
de sponswerking van het landschap te herstellen en te versterken om zo de weerbaarheid
tegen wateroverlast en ook tegen watertekorten te vergroten. Deze leden achten het
aannemelijk dat de weging van het waterbelang, die de watertoets gaat vervangen, de
lat hoger legt voor bouwplannen. De in regelgeving vast te leggen sponswerking zal
immers toch niet zonder gevolgen blijven. Is al een inschatting gemaakt wat deze strengere
weging van het waterbelang gaat betekenen voor bouwplannen? Te denken valt aan beperkingen,
meerkosten voor constructies, extra toetsing van plannen. Of is punt 3 een voornemen
waarvan nog moet blijken wat dat precies gaat betekenen voor de praktijk?
De «weging van het waterbelang» onder de nieuwe Omgevingswet gaat over het proces
waarbij de waterbeheerder advies uitbrengt over de borging van het waterstaatkundig
belang in de ruimtelijke plannen. Doel daarvan is onder andere het voorkomen van onnodig
hoge publieke kosten in de toekomst. Voorbeelden daarvan zijn het creëren van extra
waterberging ter compensatie van toenemende verharding, kwetsbare locaties waar het
water zich verzameld, vrijhouden van bebouwing, het realiseren van een systeem bij
een gebiedsontwikkeling waar water wordt geïnfiltreerd en alleen bij dreigende overlast
wordt afgevoerd of het niet bouwen op locaties in verband met waterwinning. In het
omgevingsplan kunnen op basis van dit advies regels worden opgenomen die gericht zijn
op uitvoeringsaspecten. Deze kunnen inderdaad gevolgen hebben zoals meerkosten. Het
achterliggende doel is om grotere schade en overlast in de toekomst te voorkomen.
Maar hoe hier precies invulling aan gegeven gaat worden en wat dat in de praktijk
zal betekenen is op dit moment nog niet duidelijk voor bouwplannen. In het vervolgproces
van de landelijke maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving, waarover uw Kamer
binnenkort geïnformeerd wordt, zal dit verder uitgewerkt worden in overleg met decentrale
overheden en de bouwsector. Hier is de sponswerking van de bodem ook een onderdeel
van.
De leden van de JA21-fractie vragen zich af hoe de aanpak van normering van wateroverlast
meer risicogericht kan worden gemaakt. Aanbeveling 4 is conceptueel helder, maar op
een of andere manier zullen die risico’s toch hanteerbaar en toetsbaar in kaart moeten
worden gebracht. Alleen dan is het mogelijk om toe te passen maatwerk concreet aan
risico’s en gevolgen te koppelen. Deze leden vragen de Minister nog eens in te gaan
op de vraag of de beleidstafel heeft nagedacht over de uitwerking van de risicogerichte
benadering. Zij beseffen dat deze aanpak nadere uitwerking behoeft. Maar op voorhand
lijkt het al van belang dat er ideeën zijn over hoe deze vorm zou kunnen krijgen.
Tenminste, als een risicogerichte benadering meer wil zijn dan een abstract idee dat
de uitkomst is van een of andere dialoog.
In de huidige situatie wordt de normering voor wateroverlast bepaald op basis van
een doelmatig beschermingsniveau per gebruiksklasse (bebouwd gebied heeft hoger beschermingsniveau
dan bijvoorbeeld grasland). Daarbij kan op basis van het watersysteem onderbouwd afgeweken
worden (bijvoorbeeld in beekdalen). De insteek van een meer risicogerichte aanpak
van wateroverlast is om gebiedsdekkend de risico’s op wateroverlast bij extreme weerssituaties
centraal te stellen. Zo kunnen de gevolgen voor de aanwezige functies en het gebruik
meegenomen worden bij de bepaling van de norm. Op deze manier kan bijvoorbeeld de
potentiële stroomsnelheid van water ook als risico worden meegenomen voor de normering
en wordt meer samenhang gebracht met opgaven als water vasthouden of remmen bodemdaling.
Deze benadering biedt de mogelijkheid gebiedsspecifieke afwegingen en keuzes te maken
bij het bepalen van het gewenste beschermingsniveau (hoogte van de norm) en maatregelen
hierop af te stemmen. Daarbij zijn de principes van meerlaagsveiligheid en water en
bodem sturend leidend. De uitwerking van de risicogerichte benadering van de normering
wateroverlast wordt nader onderzocht in praktijkverkenningen die op dit moment lopen.
De leden van de JA21-fractie leden in punt 7 van de aanbevelingen van de beleidstafel
om beter in te spelen op situaties van extreem weer, behelst zogenoemd klimaatrobuust
bouwen. Een te ondernemen actie bij dit onderdeel is een klimaatrobuuste inrichting
van Nederland via alle ruimtelijke ontwikkelingen die op stapel staan. Het Eindadvies
constateert dat de precieze doelen voor klimaatadaptatie nog onvoldoende duidelijk
zijn, dat een goed zicht ontbreekt op hoe klimaatadaptief Nederland is, terwijl duidelijke
sturing afwezig is. Deze leden vragen zich in dit licht af wat het eindadvies concreet
betekent voor de woningbouw. Zijn er bouwplannen die gelet op de adviezen moeten worden
heroverwogen, ingrijpend aangepast of geschrapt?
In de water en bodem sturend brief (Kamerstuk 27 625 en 30 015, nr. 592) staat dat alleen enkele zeer specifieke gebieden zoals uiterwaarden, nieuwe landaanwinning
in het IJsselmeergebied en 5 tot 10% van diepe polders, niet geschikt zijn voor woningbouw.
Projecten die hier al vergevorderd zijn worden niet gestopt. Voor de woningbouwopgave
is het belangrijk dat een verstandige locatie wordt gekozen en dat inrichting en bouwwijze
klimaatrobuust zijn. Hiervoor hebben de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
(BZK), IenW en Landbouw, Natuur en Voedselvoorziening (LNV) samen een landelijke maatlat
voor een groene en klimaatadaptieve omgeving ontwikkeld. Met de maatlat wordt met
duidelijke doelen, prestatie-eisen en richtlijnen aangegeven hoe een nieuwbouwproject
of stedelijke gebiedsontwikkeling klimaatadaptief en groen kan worden ingericht en
ontworpen. Vooruitlopend op de uitkomsten van de verkenning naar (juridische) borging
vragen we partijen de maatlat alvast zoveel mogelijk toe te passen.
Naast hoe een gebied, wijk of straat wordt ingericht en gebouwd, is het ook belangrijk
waar gebouwd wordt. Hiervoor ontwikkelt IenW samen met BZK een richtinggevend kader.
Bij de uitwerking wordt rekening gehouden met de gevolgen voor vergevorderde woningbouwplannen
om te voorkomen dat de nationale doelstellingen voor de woningbouwopgave wordt vertraagd.
Is de Minister bereid in overleg met Minister VRO een analyse op te stellen wat het
eindadvies betekent voor de bouwopgave, met het oog op locaties en met betrekking
tot aantallen woningen?
Er worden op dit moment woondeals gesloten en daarmee wordt duidelijk hoe de verdeling
van de 900.000 woningen over Nederland zal zijn. Bij het sluiten van de woondeals,
de verdere uitwerking naar de ruimtelijke arrangementen en de woningbouwprojecten
wordt gekeken naar de diverse analyses die er al beschikbaar zijn en naar de principes
van water en bodem sturend. Gemeenten en provincies hebben daarbij de verantwoordelijkheid
om te beoordelen wat verstandige bouwlocaties zijn, en hoe er toekomstbestendig ontwikkeld
gaat worden, gegeven het aanwezige water- en bodemsysteem. Uit de ruimtelijke arrangementen
moet ook blijken waar de grootste spanningen zitten.
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie leest dat er een zevental aan punten is ontwikkeld die
Nederland beter zou voorbereiden op extreme neerslag. Het lid van de BBB-fractie leest
dat punt 1 zich richt op iedereen waterbewust en zelfredzaam maken, waarbij het kennen
en accepteren van het risico de basis is. Als actie wordt gesteld: «ga gericht lokaal
communiceren voor specifieke doelgroepen, educatie van kinderen en jongeren, pilot
met ondernemers» en «verken mogelijkheid van een waterlabel voor woningen en gebouwen».
Zelfredzaamheid is uiteraard belangrijk. Tegelijkertijd kan de overheid niet alle
verantwoordelijkheid van zich afschuiven.Veel mensen zijn zich al bewust van de gevolgen
die extreem weer kan hebben maar zullen hard geraakt blijven worden door extreem noodweer.
Wat zijn verbeterpunten als het gaat om gericht lokaal communiceren voor specifieke
doelgroepen ten opzichte van nu en hoe gaat dit de bewustwording en zelfredzaamheid
(verwacht) verbeteren ten opzichte van nu?
Het is van belang dat lokale communicatie naar specifieke doelgroepen goed aansluit
bij persoonlijke behoeften en omstandigheden. De noodzaak en invulling is verschillend
per regio (bijvoorbeeld laag Nederland en de hoge zandgronden). Dit wordt momenteel
onderzocht met behulp van gedragsexpertise en de resultaten zullen worden benut voor
het ontwikkelen van doelgroepgerichte instrumenten bijvoorbeeld voorlichting, trainingen
of facilitering. Doel is dat mensen zich beter (kunnen) gaan voorbereiden op weersextremen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af hoe een waterlabel er in de praktijk uit
gaat zien en dit wateroverlast en andere klimaat gerelateerde schade tegenhoudt, zonder
dat inwoners hun woning voor hoge bedragen moeten renoveren? En wat gebeurt er als
inwoners vanwege financiële situaties niet een beter waterlabel kunnen krijgen? Zorgt
dit plan er uiteindelijk ook niet voor dat het voor mensen in specifieke gebieden
met hoger risico tot klimaatschade (zoals bijvoorbeeld Limburg i.v.m. overstromingen)
lastiger wordt om een woning te verkopen, ten opzichte van andere gebieden in het
land?
Hoe het waterlabel er in praktijk uit komt te zien is onderwerp van de verkenning
die uitgevoerd gaat worden. Het waterlabel zou een manier kunnen zijn waarmee voor
eigenaren duidelijk wordt hoeveel risico een woning of een gebouw loopt. Met dit bewustzijn
kunnen zij ook preventieve maatregelen nemen. Een waterlabel kan dus een middel zijn
om grote financiële lasten in de toekomst te voorkomen. Daarbij wordt naar voorbeelden
in het buitenland gekeken, zoals in Vlaanderen, en worden ook de risico’s in economische
zin meegenomen. Het Ministerie van IenW initieert deze verkenning en zal daarbij afstemming
zoeken met relevante partijen.
Het lid van de BBB-fractie leest dat punt 5 gaat over klimaatrobuust herstel van schade.
Het lid vindt het van grote noodzaak dat schade aan eigendommen zo snel mogelijk gerepareerd
wordt zodat de lokale gemeenschappen zo snel mogelijk verder kunnen met hun leven.
Of het nu om een huis of onderneming gaat, het moet zo snel mogelijk op orde worden
gebracht. Is er een noodfonds om schade door extreem weer zo snel mogelijk financieel
te dekken?
Uitgangspunt is dat iedereen zijn eigen schade draagt. Door het afsluiten van een
verzekering kan een huishouden of bedrijf ervoor kiezen om een schaderisico over te
dragen aan een verzekeraar. Bij schade, al dan niet als gevolg van een ramp, dient
primair de verzekeraar te worden aangesproken.
Op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) kan de rijksoverheid een
tegemoetkoming in de materiële schade bieden indien er sprake is van een ramp door
een zoetwateroverstroming of aardbeving. Ook kan zij daarin voorzien bij rampen van
ten minste vergelijkbare orde. Deze wet kent een aantal voorwaarden voor het recht
op een tegemoetkoming in de geleden schade. Daarmee werkt de Wts als een soort noodfonds
voor gedupeerden.
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af wat er concreet wordt bedoeld met klimaatrobuust
herstel? Zijn er door klimaatrobuust herstel geen risico’s dat het herstel juist langzamer
gaat? Wat gebeurd er bijvoorbeeld als de ondernemer wiens zaak door waterschade vernield
is geen geld over heeft om het pand, herstel, ook nog te verduurzamen?
Met klimaatrobuust herstel wordt bedoeld de schade op een dusdanige manier herstellen
dat er bij een volgend incident minder schade optreedt. Door hier vooraf over na te
denken, kan er in het geval van schade tijd worden bespaard doordat de mogelijke manieren
van herstel al duidelijk zijn. Klimaatrobuust herstel hoeft niet te betekenen dat
dit duurder is. Denk bijvoorbeeld aan plavuizen in plaats van parket of het hoger
aanbrengen van nieuwe stopcontacten. De beleidstafel adviseert te verkennen hoe klimaatrobuust
herstel gestimuleerd kan worden via bijvoorbeeld verzekeringen. Deze aanbeveling wordt
door het Ministerie van IenW in samenwerking met ministeries van BZK, Financiën en
het Verbond van Verzekeraars opgepakt en is uiterlijk in 2025 gereed.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Meedendorp, adjunct-griffier