Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 321 (R2181) Goedkeuring van het op 18 november 2015 tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen; Valletta, 18 november 2015 (Trb. 2015, 196 en Trb. 2016, 124)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
I.1 Inleiding
Het onderhavige Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao,
en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van
het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna:
het Verdrag) geeft regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende partijen, het
Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, dan wel de Republiek Malta, bevoegd
is om in overeenstemming met zijn nationale wetgeving belasting te heffen over het
inkomen van inwoners van één of van beide partijen. Dit teneinde dubbele belasting
te voorkomen. Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op het voorkomen
van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling van fiscale gegevens en
de mogelijkheid van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden. Het
Verdrag sluit aan bij het streven naar een uitbreiding van het verdragennetwerk van
Curaçao teneinde duurzame economische ontwikkeling te bevorderen. Met het Verdrag
wordt ook beoogd verdere economische samenwerking tussen de twee landen te stimuleren,
aangezien enkele fundamentele barrières voor die samenwerking hiermee worden weggenomen.
Curaçao en Malta hebben zich gecommitteerd aan de minimumstandaarden van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) door deel te nemen aan
het Base Erosion and Profit Shifting (hierna: BEPS) project via het Inclusive Framework (hierna: IF).
De onderhandelingen voor dit Verdrag zijn echter gevoerd voordat de BEPS-actierapporten
tegen grondslaguitholling en winstverschuiving van de OESO/G20 in 2015 openbaar werden
gemaakt.1 Niettemin zal het Verdrag voldoen aan de minimumstandaarden die voortvloeien uit
het BEPS-project vanwege het feit dat zowel Malta als Curaçao sinds 2017 partij zijn
bij het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde
maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (hierna: het
MLI). Het MLI is het middel waarmee de minimumstandaard in het verdragennetwerk wordt
geïmplementeerd. Het MLI knoopt zoveel mogelijk aan bij de uitkomsten van het BEPS-project
en de MLI-bepalingen zijn voor een groot deel eveneens opgenomen in het OESO-modelverdrag
2017.
Aangezien zowel Curaçao als Malta het Verdrag als Covered Tax Agreement (hierna: CTA) hebben aangemeld bij de depositaris van de OESO (Malta in 2018 en Curaçao
in 2019), valt het Verdrag onder de werking van het MLI. Hiervoor moeten zowel Curaçao
als Malta op grond van het vijfde lid van artikel 29 MLI na inwerkingtreding van het
Verdrag nog een aanvullende kennisgeving doen aan de depositaris. Met deze kennisgeving
van Malta en Curaçao van het Verdrag voor het MLI worden de minimumstandaarden van
het BEPS-project in het Verdrag geïmplementeerd zonder dat het nodig is dat het Verdrag
individueel bilateraal heronderhandeld moet worden.
Op basis van de gemaakte MLI-keuzes zal met de aanvullende kennisgeving aan de depositaris:
– de preambule worden aangepast (conform BEPS) en de antimisbruikbepaling «Principle
Purpose Test» (PPT) worden ingevoegd (artikel 7, lid 4 MLI) als onderdeel van het
verdrag. Daarmee wordt voldaan aan de minimumstandaard van BEPS actie 62;
– de onderlinge overlegprocedure «Mutual Agreement Procedure» (MAP) van artikel 16 MLI
(BEPS actie 143) niet worden gewijzigd. Dit heeft onder meer te maken met het voorbehoud dat Curaçao
heeft gemaakt bij artikel 16 MLI. Dit betekent dat het eerste lid van het MAP – artikel
niet conform het OESO-modelverdrag 2017 is, maar conform het OESO-modelverdrag 2014.
Desondanks kan aan de minimumstandaard van BEPS 14 worden voldaan als daarnaast, kort
gezegd, een bilateraal consultatie/notificatie proces wordt ingericht. Curaçao heeft
een dergelijk proces al ingericht, getuige de «MAP Peer Review Report, Curaçao (Stage
2)» bij BEPS 14.4 Hiermee wordt voldaan aan de minimumstandaard van BEPS actie 14.
I.2 Onderhandelingen met de Republiek Malta
Het onderhavige Verdrag kwam tot stand na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten
van Curaçao en vertegenwoordigers van Malta. De contacten met Malta zijn gelegd door
Curaçao tijdens de «Phase 1 Peer Review» van Curaçao op de Kaaimaneilanden in juli
2011. Tijdens de Peer Review werd het raamwerk van de Curaçaose wetgeving en het Curaçaose
beleid in het kader van de informatie-uitwisseling geëvalueerd door het Global Forum
van de OESO. Malta is op het onderhandelingsverzoek van Curaçao ingegaan. De OESO-modelverdragstekst
is over en weer becommentarieerd waarna in oktober 2013 een afsluitende onderhandelingsronde
in Malta plaatsvond.
I.3 Eenieder verbindende bepalingen
Naar het oordeel van de regering bevatten alle artikelen van het Verdrag en het Protocol,
afgezien van de artikelen 26, 28 en 29 van het Verdrag, eenieder verbindende bepalingen
in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten
toekennen of plichten opleggen.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
II.1 VERDRAG
De inzet bij de onderhandelingen in 2013 was gebaseerd op het OESO-modelverdrag uit
20105. De verdragstekst komt daarom in grote lijnen overeen met dat OESO-modelverdrag.
Met de notificatie van het Verdrag voor het MLI, dat zoveel mogelijk het OESO-modelverdrag
2017 volgt, worden de minimumstandaarden van het BEPS-project in het Verdrag geïmplementeerd.
Voor zover de bepalingen van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in
het OESO-modelverdrag 2010, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt
voor de artikelen 2, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 16, 17, 20, 22 en 28. Daar waar de bepalingen
niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag van 2010, is het daarmee
corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting
op die bepalingen verwezen naar dat commentaar.
Artikel 2 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
Het OESO-modelverdrag van 2010 laat aan de verdragsluitende partijen over te bepalen
welke belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden per verdragsluitende
partij de belastingwetten opgesomd waarop het Verdrag van toepassing is. In tegenstelling
tot het OESO-modelverdrag van 2010 is hierbij geen belasting op vermogen opgenomen.
Malta kent evenals Curaçao geen vermogensbelasting en derhalve ontbreekt de noodzaak
om dit Verdrag eveneens belastingen op het vermogen te laten omvatten.
Artikel 3 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd, die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modelverdrag van 2010. De onderdelen a en b van het eerste
lid bevatten een omschrijving van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing
is. Aan onderdeel d, de definitie van «persoon», zijn op verzoek van Curaçao, omwille
van de volledigheid, enkele rechtspersonen toegevoegd om te voorkomen dat deze worden
uitgesloten van verdragstoepassing uitsluitend op grond van hun juridische kwalificatie.
Het gaat om de trust, de vennootschap en de collectieve investeringsregeling.
Artikel 5 Vaste inrichting
Het artikel betreffende de vaste inrichting volgt hoofdzakelijk het OESO-modelverdrag
van 2010. Op verzoek van Curaçao is een nieuw zesde lid toegevoegd dat gebaseerd is
op artikel 5, zesde lid van het VN-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting
uit 2001 (VN-modelverdrag)6. Met deze toevoeging wordt uitdrukkelijk aangegeven dat een verzekeringsmaatschappij
uit de ene verdragsluitende partij geacht wordt een vaste inrichting te hebben in
de andere verdragsluitende partij als die verzekeringsmaatschappij verzekeringspremies
int in die andere verdragsluitende partij, dan wel risico’s verzekert in die andere
verdragsluitende partij. Voor de verzekeringspremies geldt wel een uitzondering: als
de voordelen gerelateerd aan deze verzekeringspremies worden belast in de verdragsluitende
partij van de verzekeringsmaatschappij, wordt geen vaste inrichting in het andere
verdragsluitende land aangenomen en worden de verzekeringspremies niet belast in de
andere verdragsluitende partij.
Artikel 7 Winst uit onderneming
Op uitdrukkelijk verzoek van Malta is bij artikel 7 uitgegaan van de tekst uit het
OESO-modelverdrag van 20057. De nieuwe tekst van artikel 7 in het OESO-modelverdrag van 2010 werd ingegeven door
de discussie die indertijd ontstond rond de interpretatie van de zelfstandigheidsfictie
van de vaste inrichting op grond van artikel 7 en dientengevolge de toerekening van
de winsten hieraan. Er ontstonden twee stromingen die lijnrecht tegenover elkaar stonden
bij de interpretatie van artikel 7. De ene stroming ging uit van de beperkte zelfstandigheid
van de vaste inrichting, terwijl de andere stroming uitging van de absolute zelfstandigheid
van de vaste inrichting (d.w.z. dat de winsttoerekening conform het «at-arm’s-length»-principe
plaatsvindt). In 2008 gaf de OESO te kennen het principe van de absolute zelfstandigheid
als uitgangspunt te hanteren. Ter voorkoming van verdere misverstanden is hierna geopteerd
om artikel 7 te herschrijven tot de tekst zoals opgenomen in het OESO-modelverdrag
van 2010. Curaçao onderschrijft eveneens het principe van de absolute zelfstandigheid
in haar nationale wetgeving en fiscale praktijk. Malta heeft echter uitdrukkelijk
aangegeven de tekst van het modelverdrag van 2005 te willen volgen, aangezien Malta
indertijd nog onvoldoende inzicht had in de praktische uitwerking van de nieuwe tekst.
Gezien het feit dat de uitgangspunten niet volledig op elkaar aansluiten is indertijd
als wijze van compromis besloten tot opname van het zevende lid. Hiermee wordt aan
belastingplichtigen een verhoogde mate van rechtsbescherming geboden voor eventuele
gevallen waarbij de uitwerking van de uitgangspunten bij berekening van de winst van
de vaste inrichting niet op elkaar aansluiten. Afgesproken is dat partijen elkaar
zullen volgen in de bijstelling van allocatie van winsten, mits sprake is van legitieme
allocatie. Inmiddels is de algemene zelfstandigheidsfictie («at-arm’s-length»-principe)
alom aanvaard.
Artikel 8 Internationaal vervoer
In het OESO-modelverdrag van 2010 wordt in artikel 8 aangegeven welke norm gehanteerd
kan worden in een eventueel verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing op
het punt van het internationaal vervoer. In het commentaar, dat bijgevoegd is bij
het OESO-modelverdrag, wordt echter aangegeven dat de OESO de invulling van dit artikel
over laat aan de uitkomst van de bilaterale onderhandelingen tussen de landen. Hiermee
wordt door de OESO beoogd om de invulling van dit artikel af te laten hangen van de
context waarin Malta en Curaçao het internationaal vervoer willen bevorderen.
Op basis van het eerste lid van dit artikel is de winst behaald met de exploitatie
van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer ter belastingheffing toegewezen
aan de verdragsluitende partij waar de werkelijke leiding van de onderneming zich
bevindt. In overeenstemming met het OESO-commentaar bij het OESO-modelverdrag van
2010 geldt het regime voor scheep- en luchtvaartwinst op grond van het tweede lid
ook voor winst die door de hiervoor bedoelde onderneming wordt verkregen uit de verhuur
van schepen en luchtvaartuigen. Op grond van het derde lid geldt het regime verder
ook voor winst die door de onderneming wordt verkregen uit het gebruik, het onderhoud
of de verhuur van containers voor het vervoer van goederen (daaronder begrepen opleggers,
aken en aanverwante apparatuur voor het vervoer van containers).
Het vierde lid betreft de winst ingeval van een pool of joint venture of soortgelijke
samenwerking. Het bepaalde in de leden 1 en 3 is ook van toepassing op voordelen uit
de deelneming in een pool, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal
opererend agentschap.
In het vijfde lid wordt bepaald in welke staat een scheepvaartonderneming is gevestigd:
in het geval de plaats van de werkelijke leiding zich aan boord van een schip bevindt,
wordt de plaats van werkelijke leiding geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende
staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is,
in de verdragsluitende staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
Artikel 9 Gelieerde ondernemingen
Het eerste lid bevat de bepaling dat ingeval tussen gelieerde ondernemingen in hun
handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of
opgelegd die afwijken van die welke tussen niet gelieerde ondernemingen zouden worden
overeengekomen, de voordelen die één van de gelieerde ondernemingen ten gevolge van
die afwijkende voorwaarden niet heeft behaald, alsnog tot de winst van die onderneming
mag worden gerekend en dienovereenkomstig mag worden belast.
Ingeval voordelen met betrekking tot transacties tussen gelieerde ondernemingen zoals
is aangegeven in het eerste lid in de winst worden betrokken van de ene verdragsluitende
staat en leidt tot belastingheffing in die staat, bepaalt het tweede lid dat de andere
verdragsluitende staat in beginsel het bedrag dat aldaar aan belasting verschuldigd
is, dienovereenkomstig aanpast. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de
overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de staten
zo nodig met elkaar overleg. Conform het derde lid van het daarmee overeenkomende
artikel uit het VN-modelverdrag, en in afwijking van het OESO-modelverdrag van 2010,
is in het tweede lid een anti-misbruik regeling opgenomen die aangeeft dat het gestelde
in het tweede lid niet van toepassing is, indien de voordelen met betrekking tot transacties
tussen gelieerde ondernemingen als fraude, grove nalatigheid of opzettelijk verzuim
aangemerkt kunnen worden.
Artikel 10 Dividenden
Hoewel geen van beide landen een bronheffing op dividenden toepast, is een regeling
aangaande de belastingheffing over dividenden opgenomen. Curaçao kent een dividendbelasting
die niet in werking is getreden.8 Oorspronkelijk zou Curaçao in het kader van het Nieuw Fiscaal Raamwerk een bronbelasting
van tien procent op dividenden invoeren in verband met een beoogde wijziging in de
Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Deze wijziging in de BRK, een verlaging
van de Nederlandse dividendbelasting naar nul procent, heeft niet plaatsgevonden,
waardoor de Landsverordening op de dividendbelasting uiteindelijk niet in werking
is getreden. Curaçao heft wel inkomstenbelasting over dividenden uitgekeerd aan buitenlands
belastingplichtige particuliere aandeelhouders die een aanmerkelijk belang hebben
in de uitkerende vennootschap. De buitenlandse belastingplicht bestaat indien de particuliere
aandeelhouder in de voorafgaande 10 jaar binnenlands belastingplichtig is geweest.
In Malta bestaat ten aanzien van dividenden een imputatie-systeem. Dat houdt in dat
op het niveau van de aandeelhouder over het bruto dividend belasting wordt geheven
onder verrekening van hetgeen de vennootschap reeds over de uitgekeerde winst aan
winstbelasting heeft betaald.
In overeenstemming met het OESO-modelverdrag van 2010, mogen ingevolge artikel 10,
eerste lid, dividenden die worden betaald door een vennootschap die inwoner is van
één van beide verdragsluitende partijen aan een inwoner van de andere partij in de
andere verdragsluitende partij worden belast. Het tweede lid, onder a), voorziet,
zoals ook het geval is met OESO-modelverdrag van 2010, in een aantal mogelijkheden
voor het heffen van belasting op dividenden door de verdragsluitende partij waarvan
de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is. Wanneer het gaat om dividenden
op deelnemingen van ten minste 10% dient deze verdragsluitende partij zijn heffingsrecht
te beperken tot 0% over het bruto bedrag van deze vennootschapsdividenden. In alle
andere gevallen is het heffingsrecht van het verdragsluitende partij van het dividend
uitkerende vennootschap 5%.
In het tweede lid, onder b), is ten aanzien van Malta aangegeven dat er nimmer meer
belasting verschuldigd kan zijn over het dividend dan hetgeen het lichaam daarover
reeds heeft betaald aan winstbelasting.
Artikel 11 Interest
Vanaf 1 juli 2005 was de Spaartegoedenrichtlijn9 van kracht binnen de Europese Unie (hierna: EU) en een aantal gelieerde territoriale
gebieden, op grond waarvan de landen van de EU een bilateraal verdrag hebben gesloten.
Het doel hiervan was om het «zwartsparen» binnen de deelnemende landen te bestrijden.
Malta en de toenmalige Nederlandse Antillen hebben in 2004 een dergelijk bilateraal
verdrag afgesloten10. Dit verdrag is op 10 oktober 2010 overgegaan op Curaçao. Het tweede lid is in het
Verdrag opgenomen om de heffing op basis van de Spaartegoedenrichtlijn mogelijk te
maken. De Raad van de EU heeft op 10 november 2015 besloten de Spaartegoedenrichtlijn
per 1 januari 2016 in te trekken. De reden hiervoor is dat de OESO in 2014 een nieuwe
wereldwijde informatie uitwisselingsstandaard heeft ontwikkeld: de Common Reporting Standard (hierna: CRS). De CRS ziet op het automatisch uitwisselen van informatie over dividenden,
vermogenswinsten, inkomsten uit activa gehouden op een bankrekening, toekomstige verplichtingen
voor de financiële instellingen en rekeningtegoeden.11 Ook Curaçao heeft zich gecommitteerd aan de CRS en is in 2017 gestart met het automatisch
uitwisselen van informatie onder de CRS. Door deze nieuwe standaard is de Spaartegoedenrichtlijn
overbodig geworden. De potentiële bronheffing ingevolge de spaartegoedenrichtlijn
is daarom in het geheel niet meer van toepassing en ook niet meer relevant. Bovendien
participeren zowel Malta als Curaçao aan het IF. Daarnaast is de EU Bijstandsrichtlijn
voor Malta van toepassing. Het tweede lid is derhalve zinledig (geworden).
Op verzoek van Malta is het vijfde lid van het OESO-modelverdrag niet in het Verdrag
overgenomen.
Artikel 13 Vermogenswinsten
Het zesde lid is, in aanvulling op het OESO-modelverdrag van 2010, opgenomen in verband
met de nationale wetgeving van Curaçao. Met deze bepaling behoudt Curaçao zich het
recht voor om een heffing uit hoofde van de aanmerkelijk belang regeling toe te passen
bij verkoop van aandelen in een binnenlands lichaam door een buitenlands belastingplichtige
particuliere aandeelhouder. De buitenlandse belastingplicht bestaat indien de particuliere
aandeelhouder in de voorafgaande 10 jaar binnenlands belastingplichtig is geweest.
Artikel 15 Directeursbeloningen
In aanvulling op het OESO-modelverdrag van 2010 zijn op grond van dit artikel ook
de beloningen van buitenlandse commissarissen van lichamen onderworpen aan belasting.
Hiermee sluit de bepaling aan bij de nationale wetgeving van Curaçao, waarbij de beloningen
van buitenlandse commissarissen van binnenlandse vennootschappen eveneens onderworpen
zijn aan belasting.
Artikel 16 Artiesten en sporters
De belastingheffing op inkomsten van artiesten en sporters is in beginsel evenals
in het OESO-modelverdrag van 2010 toegewezen aan de verdragsluitende partij waar deze
personen hun activiteiten ontplooien. Op dit beginsel is in het derde lid de uitzondering
gemaakt dat de inkomsten in de verdragsluitende partij waar de artiest of sporter
inwoner van is mogen worden belast indien deze verdragsluitende partij de activiteiten
van de artiest of sporter in de andere verdragsluitende partij in belangrijke mate
financiert.
Artikel 17 Pensioenen
Met de toevoeging van het tweede lid wordt zeker gesteld dat de afkoop van pensioen
kan worden belast in de verdragsluitende partij waar het pensioen werd opgebouwd.
Het derde lid betreft sociale zekerheidsuitkeringen. Deze bepaling wijst het heffingsrecht
toe aan het land dat de sociale zekerheidsuitkering betaalt.
Artikel 20 Natuurlijke rijkdommen
In afwijking van het OESO-modelverdrag van 2010 is op verzoek van Curaçao artikel
20 opgenomen in verband met de mogelijke aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen in
de Curaçaose zeebodem en ondergrond. Deze bepaling stelt vast dat een persoon die
in de andere verdragsluitende partij buitengaats activiteiten ontplooit in verband
met de exploratie en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de zeebodem en ondergrond
van die andere verdragsluitende partij, wordt geacht die activiteiten te ontplooien
middels een vaste inrichting in die andere verdragsluitende partij, mits deze activiteiten
binnen een periode van 12 maanden meer dan 30 dagen beslaan. Het vijfde lid bepaalt
dat beloningen, verkregen door een inwoner van één van de verdragsluitende partijen
in verband met werkzaamheden buitengaats in de andere verdragsluitende partij in het
kader van een dienstbetrekking die verband houdt met de exploratie en exploitatie
van natuurlijke rijkdommen, in die andere verdragsluitende partij mogen worden belast.
Hierbij geldt ook een termijn van opgeteld 30 dagen binnen een periode van twaalf
maanden.
Het zesde lid bepaalt dat de heffing over vermogenswinsten verkregen bij de vervreemding
van vermogensrechten en eigendommen die verband houden met de exploratie en exploitatie
van natuurlijke rijkdommen kan worden toegewezen aan de verdragsluitende partij waar
de natuurlijke rijkdommen zich bevinden.
Artikel 22 Vermijden van dubbele belasting
In dit artikel wordt vastgesteld op welke manier beide verdragsluitende partijen het
heffen van dubbele belasting vermijden. Het eerste lid geeft aan op welke wijze Malta
dubbele belasting vermijdt. De in Curaçao betaalde belasting wordt in mindering gebracht
op hetgeen over dat inkomen in Malta aan belasting is verschuldigd. De tekst die tussen
haakjes is opgenomen is bedoeld om uit te leggen dat door de werking van de deelnemingsvrijstelling
en door de vrijstelling van inkomsten toe te rekenen aan een vaste inrichting, zoals
die zijn opgenomen in de nationale wetgeving van Malta, er in Malta over die inkomsten
geen additionele belasting wordt geheven.
Het tweede lid geeft aan op welke wijze Curaçao dubbele belasting vermijdt. Ten aanzien
van Curaçao wordt een onderscheid gemaakt tussen de inkomsten waarop op basis van
evenredigheid en op basis van vrijstelling maatregelen worden genomen om dubbele belasting
uit te sluiten. De tekst die in onderdeel c tussen haakjes is opgenomen is bedoeld
om aan te geven dat voor wat betreft dividend er geen rekening wordt gehouden met
de belasting die door de vennootschap is betaald over de als dividend uitgekeerde
winst welke met de door de aandeelhouder verschuldigde belasting is verrekend. Deze
toevoeging werd noodzakelijk geacht omdat ten aanzien van dividenden de twee landen
verschillende systemen van belastingheffing hanteren. Malta kent een imputatie-systeem,
terwijl Curaçao een klassiek systeem hanteert. Het imputatie-systeem is onder artikel
10 uiteengezet.
Artikel 28 Inwerkingtreding
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor Malta vindt het Verdrag
toepassing op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari volgend
op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag. Ten aanzien van Curaçao wordt onderscheid
gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden geheven en bronbelastingen.
Ten aanzien van bronbelastingen vindt het Verdrag toepassing op inkomen dat wordt
genoten op of na 1 januari van het jaar onmiddellijk volgend op de dag waarop het
Verdrag in werking treedt. Voor tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing over
tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari volgend op de dag waarop het Verdrag in
werking treedt. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat conform de Curaçaose wetgeving
een boekjaar niet altijd gelijk hoeft te zijn aan een kalenderjaar.
Artikel 29 Beëindiging
Het Verdrag wordt in beginsel voor onbepaalde tijd aangegaan. Na afloop van een periode
van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kan het echter door
elk van beide verdragsluitende partijen, langs diplomatieke weg, worden beëindigd
met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór het verstrijken
van een kalenderjaar.
Voor Malta houdt het Verdrag in dat geval op van toepassing te zijn op belastingjaren
en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving
van beëindiging is gedaan.
Voor Curaçao houdt het Verdrag op van toepassing te zijn, met betrekking tot bronbelastingen,
op bedragen betaald na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging
is gedaan. Met betrekking tot andere belastingen houdt het Verdrag voor Curaçao op
van toepassing te zijn op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde
van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.
II.2 PROTOCOL
Betreffende artikel 4, derde lid:
In het Protocol, dat een integrerend onderdeel van het Verdrag vormt, wordt artikel
4, derde lid, van het Verdrag nader toegelicht. Ter aanvulling van het woonplaatsbegrip
zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen dat waar het een trust betreft als
uitgangspunt geldt de woonplaats van de lasthebber van de trust, dan wel de plaats
waar de administratieve beslissingen ten aanzien van de trust worden genomen. Indien
beide criteria geen uitsluitsel bieden over de woonplaats van de trust, kunnen de
verdragsluitende partijen in onderling overleg de woonplaats van de Trust overeenkomen.
III. KONINKRIJKSPOSITIE
Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor
Curaçao.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.