Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over diverse onderwerpen met betrekking tot het COVID-19 virus (Kamerstuk 25295-2012)
2023D10224 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de brief Diverse onderwerpen met betrekking tot het COVID-19 virus (Kamerstuk 25 295, nr. 2012).
De voorzitter van de commissie,
Smals
Adjunct-griffier van de commissie,
Bakker
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
13
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
14
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
14
II.
Reactie van de Minister
16
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief met diverse onderwerpen
met betrekking tot het COVID-19-virus. Deze leden danken de Minister voor de stand
van zaken met betrekking tot het coronavirus en de ontwikkelingen op dit gebied. Zij
hebben nog vragen.
Genoemde lezen in de brief dat de cijfers van de verspreiding van het virus en de
ziekenhuis- en IC-opnames vanaf begin januari een daling hebben ingezet die later
stabiliseerde. Inmiddels is echter weer een flinke stijging van opnames in de ziekenhuizen
te zien. Tegelijkertijd zien deze leden in de cijfers van afgenomen testen in de week
van 21-28 februari jl. een daling. Zij merken op dat deze daling komt na het nieuwsbericht
dat het Outbreak Management Team (OMT) aangeeft dat het testen- en isolatieadvies
voor het algemeen publiek kan komen te vervallen.1 In hoeverre denkt de Minister dat dit nieuwsbericht invloed heeft gehad op de testbereidheid
van mensen met klachten? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat
dit soort nieuwsberichten een negatief effect kunnen hebben op de bereidheid tot opvolgen
van de nu nog geldende adviezen? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er goed, duidelijk
en eenduidig gecommuniceerd gaat worden over de nog resterende adviezen? Worden tussen
het OMT, Maatschappelijk Impact Team (MIT), het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en andere betrokkenen afspraken gemaakt over communicatie en de effecten
die deze communicatie kan hebben? Kan de Minister in de beantwoording van dit verslag
maar ook in zijn brief als reactie op het 146e OMT-advies uitgebreid ingaan op hoe en met welk gewenst effect de communicatie over
resterende adviezen wordt gedaan?
De leden van de VVD-fractie lezen ook de cijfers omtrent COVID-vaccinatie. Is de Minister
tevreden met de vaccinatiegraad van de herhaalprikken? Het percentage zorgmedewerkers
met minimaal één eerdere COVID-19-vaccinatie die dit najaar een herhaalprik hebben
gehaald, is 28%. Genoemde leden vinden dit percentage laag. Is de Minister dat met
deze leden eens? Wat is volgens hem de reden van dit percentage? Vindt hij het voor
zowel de medewerkers als voor de mensen voor wie ze zorgen van belang dat dit percentage
omhoog gaat? Zo ja, wat is hij bereid te doen om de herhaalvaccinatiegraad onder zorgmedewerkers
te verhogen?
Deze leden vragen daarnaast waarom het OMT/MIT wel tot een advies kan komen met betrekking
tot persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftesten voor medisch kwetsbaren, maar
de Gezondheidsraad niet? Heeft de Minister hier een verklaring voor?
Daarnaast lezen en ondersteunen de leden van de VVD-fractie de wens van de Minister
om kennis en expertise over COVID te bundelen en dat de Minister niet wil dat er een
fysiek expertisecentrum op één plek komt. Welke alternatieve varianten van bundeling
van expertise zijn er volgens de Minister mogelijk? Genoemde leden verwachten meer
actie op het gebied van post-COVID, zeker nu ook bekend is geworden dat twee grote
post-COVID -poliklinieken in Amsterdam en Rotterdam de deuren hebben moeten sluiten
voor nieuwe patiënten.2 Waar kunnen patiënten met langdurige post-COVID nog terecht en is dit voldoende bekend
bij deze patiënten? Genoemde leden willen graag een actieplan met daarin aandacht
voor onderzoek, richtlijnen, revalidatie, sociale zekerheid en financiering. Hoe staat
de Minister hiertegenover? Is hij bereid het voortouw hierin te nemen en met partijen
tot een uitvoerbaar plan te komen?
Hoe gaat de Minister voorkomen dat het niet meer kunnen aannemen van nieuwe patiënten
leidt tot een toename in het aanbod en gebruik van charlatans met zogenaamde post-COVID-behandelingen,
zoals oorpiercings? Is de Minister in gesprek met de Inspectie Gezondheidszorg en
Jeugd (IGJ) en zorgverzekeraars over hoe kwakzalverijpraktijken tegen te gaan en hoe
ervoor gezorgd kan worden dat patiënten zich niet (uit terechte wanhoop) inlaten met
niet-passende zorg?
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie in het meest recente OMT-advies dat zowel
ziekenhuizen als de Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE) aangeven te willen stoppen
met de registratie van ziekenhuisopnames op verpleegafdelingen aan het einde van het
griepseizoen 2022/2023 vanwege de hoge registratielast. Genoemde leden vinden het
belangrijk dat goed zicht blijft op de ziekenhuisopnames, maar ook dat administratieve
lasten zoveel als mogelijk verminderd worden. Ziet de Minister mogelijkheden voor
het bijhouden van ziekenhuisopnames op verpleegafdelingen op een manier die tot minder
registratielast leidt voor de professionals?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken brief over
COVID-19-gerelateerde onderwerpen. Zij hebben nog een aantal vragen. Flexibiliteit
van het stelsel is in het kader van pandemische paraatheid erg belangrijk. Daarom
vragen deze leden in welk tijdsbestek de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en)
weer op de capaciteit van 100.000 testen kunnen staan, mocht dit nodig zijn. Kan de
Minister schetsen hoe de adviezen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) meegenomen
worden in het inrichten- en afschalen- van het stelsel op dit moment?
Er zijn veel mensen die nog dagelijks last hebben van post-COVID. Kan de Minister
een update geven over zijn voortrekkersrol op onderzoek op EU-niveau? Kan de Minister
schetsen hoe Nederland zich verhoudt tot andere Europese landen als het gaat over
(onderzoek naar) post COVID? In hoeverre heeft de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens
inzake datadeling binnen de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) effect
op de onderzoekssamenwerking met andere Europese landen?
Verder vinden genoemde leden het goed te lezen dat de Minister zich wil inzetten voor
bescherming van kwetsbare groepen op de langere termijn. Deze leden vragen of hier
verder op in gegaan kan worden. De Gezondheidsraad stelt dat het te weinig aanknopingspunten
ziet om tot een voldoende wetenschappelijk onderbouwd advies te komen. Hoe komt dit?
Welke stappen zijn nodig om tot voldoende concrete wetenschappelijke aanknopingspunten
te komen? Is er een schatting van hoeveel mensen op dit moment in langdurige thuisisolatie
zitten door hun kwetsbare gezondheid en COVID-19? Hoeveel pakketten met mondkapjes
en zelftesten worden op dit moment verstrekt?
Ook lezen de leden van de D66-fractie dat er een voorraad monovalente mRNA-vaccins
bestaat. Hiervan zal een deel niet geprikt of gedoneerd gaan worden. Onlangs adviseerde
de Gezondheidsraad om alleen de doelgroep van kinderen van vijf tot twaalf jaar te
vaccineren bij ernstige medische aandoeningen. Niet omdat er iets was veranderd aan
de veiligheid, maar onder andere door het verloop van de pandemie. Genoemde leden
vragen in dit kader of de Minister bereid is om deze vaccins gratis beschikbaar te
maken bij de doelgroep van kinderen van vijf tot twaalf jaar zonder medische indicatie,
indien ze ongebruikt dreigen te blijven.
De mogelijke inzet van het Corona Toegangsbewijs (CTB) wordt afgeschaald. Ook wordt
de stand-by-operatie voor Testen voor Toegang gestopt. In dit kader vragen deze leden
in hoeverre dit effect heeft op de sectorplannen en de maatregelenladders voor de
sectorale aanpak van COVID-19. Onder andere de evenementensector, de cultuursector
en de horeca hebben het CTB opgenomen in hun plannen. Is er met hen gesproken over
vervangende instrumenten om maatwerk in de toekomst te garanderen? Om paraat te staan
voor mogelijke toekomstige pandemieën, zien de leden van de D66-fractie namelijk een
grote meerwaarde in sectorplannen op maat.
Ten slotte lezen deze leden dat de Minister gaat bekijken of het opschalingsplan van
het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) ook toe te passen is op andere crises en omstandigheden.
Kan hij hier verder over uitweiden? Welke partijen zijn betrokken bij deze gesprekken
en wat is het tijdspad? Worden de lessen uit de OVV-rapporten ook meegenomen bij deze
verkenning, om zo te komen tot een stelsel waarin de pandemische paraatheid goed ingeregeld
is? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten verwachten van de gesprekken over de bekostigingsafspraken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
diverse onderwerpen met betrekking tot het COVID-19-virus. Deze leden hebben daarover
nog enkele vragen en opmerkingen. Zij betreuren het besluit van de Minister om geen
keurmerk in te richten voor CO2-meters, ondanks dat dit jaren kan duren. Het gaat hier immers ook over de lange termijnaanpak
van corona of andere pandemieën. Sinds wanneer is het gegeven dat het ontwikkelen
van een keurmerk geen eenvoudig proces is, een argument om het dan maar niet te doen?
Deze leden hechten aan betrouwbare informatie omtrent CO2-meters en vragen de Minister zijn besluit te heroverwegen.
Waarom handelt de Minister van Volksgezondheid zo slecht als het gaat om een gezond
binnenklimaat? Waarom neemt de Minister zijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid
en dus voor een gezond binnenklimaat niet? CO2-Meters hebben immers een bredere functie dan het verminderen van aerogene transmissie
van virussen en andere ziekteverwekkers, ze geven met de aanwezigheid van C02 in de
lucht aan hoe goed een binnenruimte geventileerd is. Dat is van belang voor een goede
volksgezondheid, toch? Als de Minister het niet van de leden van de PVV-fractie wil
aannemen, waarom negeert de Minister dan de noodoproep van de artsenfederatie Koninklijke
Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en 70 zorgorganisaties
die erop wijzen dat de toegenomen armoede van afgelopen winter en het niet kunnen
stoken en ventileren leidt tot een explosieve toename van ziekte?3 Kan de Minister begrijpen dat deze leden woest zijn om het feit dat de Minister zijn
taak voor de volksgezondheid als het gaat om een gezond binnenklimaat zo verzaakt,
dat de Minister niet eens bereid is een gezond binnenklimaat in publieke binnenruimtes
te bewerkstelligen? Waarom dringt de Minister bij zijn collega-ministers niet aan
op veel lagere energieprijzen die de volksgezondheid verbeteren?
De leden van de PVV-fractie begrijpen dat Branchevereniging Binnenklimaat Nederland
een register heeft van deugdelijke CO2-meters. Waarom regelt de Minister niet dat dat wordt gecommuniceerd met de doelgroepen?
Waarom laat de Minister dit aan het veld over in plaats van hier de regie te pakken?
In België heeft de «Taskforce Ventilatie van het Regeringscommissariaat Corona» aanbevelingen
gedaan voor het aanschaffen en gebruik van CO2-meters. Is de Minister bereid om dat voorbeeld te volgen?
Genoemde leden zijn voorstander van een structurele ophoging van het aantal Intensive
Care (IC)-bedden en begrijpen niet dat de Minister dit niet tot doel maakt en ook
hier zijn verantwoordelijkheid als de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
niet neemt. Nederland heeft nu slechts 999 structurele IC-bedden en alleen een tijdelijke
opschaling tot 1.145 IC-bedden kan gerealiseerd worden, zo lezen deze leden in het
LNAZ-opschalingsplan. Het beschikbaar maken van 1.250 IC-bedden gaat fors ten koste
van de reguliere zorg, omdat die dan weer afgeschaald moet worden, bovenop de constatering
van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat ziekenhuizen de uitgestelde zorg amper
kunnen inlopen. Waarom neemt de Minister niet zijn verantwoordelijkheid in dezen?
Waarom zei de Minister recentelijk in een plenair debat dat hij maximaal 1.700 ic-bedden
beschikbaar kan hebben in plaats van de 1.250 die de LNAZ meldt in haar opschalingsplan?
Is de Minister vergeten dat er tijdens de eerste coronagolf een piekbezetting was
van 1.424 coronapatiënten op de IC en 2.900 coronapatiënten op de verpleegafdelingen?
Wanneer is volgens de Minister sprake van dood door schuld als gevolg van regeringsbeleid?
De Minister gaf in zijn vorige functie als de voorzitter van het LNAZ nog aan dat
er mogelijk 3.500 mensen met corona op de IC zouden komen te liggen. Waar gaat hij
die patiënten nu laten in zo’n geval? Het is de Minister toch, die niet uitsluit dat
er nog altijd een coronavariant kan komen die wel tot veel ziekenhuisopnames leidt?
Deze leden wil weten of de investering die de afgelopen jaren in de benodigde IC-apparatuur
en inventaris is gedaan om op te kunnen schalen tot maximaal 1.700 bedden conform
het eerste opschalingsplan uit 2020, nog beschikbaar is en blijft.
Waarom negeert de Minister dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
becijferd heeft dat er door de coronastrategie van opschalen van coronazorg en tegelijkertijd
afschalen van reguliere ziekenhuiszorg inmiddels 460.000 (320.000+140.000) gezonde
levensjaren verloren zijn gegaan? Waarom neemt de Minister niet zijn verantwoordelijkheid
voor deze bewust door de overheid steeds weer bij elke coronagolf gehanteerde coronastrategie,
van opschalen van de coronazorg en afschalen van reguliere ziekenhuiszorg? Erkent
de Minister dat deze strategie tot een verlies van een ontzaglijk grote hoeveelheid
gezonde levensjaren en extra doden heeft geleid?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister met
betrekking tot diverse onderwerpen met betrekking tot het COVID-19-virus. Deze leden
hebben hier enkele vragen over. De Minister schrijft onder de paragraaf over vaccinatie
tegen COVID-19 dat van de medisch hoog risicogroep (circa 2,4 miljoen mensen), de
vaccinatiegraad 69% is. Genoemde leden vragen of de Minister kan aangeven of alle
mensen voldoende zijn bereikt en waarom dit percentage niet hoger is.
Onder de zesde paragraaf over de afschaling van de voorbereidingen voor de mogelijke
inzet van het CTB wordt aangegeven dat er is gestopt met stand-by operatie Testen
voor Toegang en dat dus ook het contract IT-ondersteuning stopt en de aanbesteding
is teruggetrokken. De leden van de CDA-fractie vragen of hiervan nog kosten zijn.
Onder de achtste paragraaf over de noodvoorraad van persoonlijke beschermingsmiddelen
staat dat overtollige apparatuur wordt afgestoten. De leden van de CDA-fractie vragen
hoe wordt berekend wat afgestoten kan worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over diverse onderwerpen
met betrekking tot het COVID-19-virus. Zij hebben hier nog een aantal vragen en opmerkingen
over. Deze leden vragen de Minister wanneer het kabinet met een fatsoenlijke regeling
komt voor zorgpersoneel met post-COVID. Zij wijzen erop dat deze mensen soms al drie
jaar lang kampen met klachten en de gevolgen daarvan, maar dat er nog steeds geen
compensatie voor hen is gekomen. Wanneer komt er duidelijkheid voor deze groep?
Genoemde leden vragen de Minister daarnaast hoe hij ervoor gaat zorgen dat voldoende
onderzoek kan worden gedaan naar post-COVID, zodat de grote groep mensen die hiermee
kampt beter kan worden geholpen. Zij wijzen erop dat onderzoekers namelijk recent
nog de noodklok luidden over het gebrek aan financiering van onderzoek naar post-COVID.
Is de Minister het ermee eens dat moet worden voorkomen dat belangrijk onderzoek vertraging
oploopt door dit gebrek aan financiering? Zo ja, hoe gaat hij hiervoor zorgen?
De leden van de SP-fractie constateren dat er nog steeds honderden patiënten met COVID-19
in het ziekenhuis liggen, waarvan enkele tientallen op de IC. Er blijft daarmee structureel
een extra druk op de zorg bestaan door COVID-19, die er voor 2020 niet was. Is de
Minister het ermee eens dat er daarom ook structureel extra capaciteit voor de ziekenhuizen
nodig is om deze extra last op te kunnen vangen? Zo ja, hoe gaat hij dit regelen?
De leden van de SP-fractie lezen dat de stand-by operatie voor Testen voor Toegang
is stopgezet. Tegelijkertijd constateren zij dat er in de begroting van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog wel € 161,07 miljoen euro voor het CTB is
begroot. Wat gaat de Minister nu met dat bedrag doen, nu hij definitief af lijkt te
stappen van het CTB? Is hij bereid dit geld nu wel vrij te maken voor compensatie
van zorgverleners met post-COVID en onderzoek naar post-COVID?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de brief gelezen over diverse
onderwerpen met betrekking tot het COVID-19-virus. Genoemde leden hebben nog wel een
aantal vragen aan de Minister gerelateerd aan het COVID-beleid.
Deze leden merken ten aanzien van de paragraaf over de epidemiologische situatie in
relatie tot China en over de update van de rioolwatersurveillance op, dat de Minister
voor de monitoring rondom het COVID-19 virus volledig leunt op rioolwatersurveillance.
De betrouwbaarheid van deze surveillancemethode is veelbelovend, ook voor het monitoren
van andere infectieziekten. In hoeverre is rioolwatersurveillance ook een interessante
methode om bijvoorbeeld het apenpokkenvirus te monitoren? Kan de Minister uiteenzetten
wat het verschil in betrouwbaarheid is tussen monitoring op basis van rioolwater en
het afnemen van stukjes genetisch materiaal zoals dat bij de PCR-test gebruikelijk
was?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ten aanzien van de paragraaf over de huidige
inreismaatregelen China, begrip voor het besluit rondom de invoering van inreismaatregelen
in januari jongsleden. Wél hebben zij vragen over de juridische grondslag waarop deze
maatregel is gebaseerd. Met andere woorden; op basis van welke grondslag in de Wet
Publieke Gezondheid (Wpg) heeft het kabinet het besluit genomen om over te gaan tot
een noodverordening? Kan de Minister de juridische grondslag en de motivatie om te
kiezen voor deze grondslag nader motiveren? Tevens vinden de voornoemde leden het
opmerkelijk dat de Minister destijds stelde dat wanneer de nieuwe pandemiewet reeds
zou zijn aangenomen in de Eerste Kamer, er geen gebruik zou hoeven worden gemaakt
van een noodverordening. De pandemiewet heeft enkel betrekking tot een A1-infectieziekte,
of een infectieziekte die grote dreiging met zich meebrengt. Per invoering van de
pandemiewet is COVID-19 echter géén A1-infectieziekte. Op welke manier had het aannemen
van de pandemiewet bijgedragen aan de juridische onderbouwing van deze inreismaatregel?
Op basis van welke juridische grondslag was het kabinet in dit scenario dan overgegaan
tot het nemen van deze voornoemde maatregel?
Genoemde leden begrijpen ten aanzien van de paragraaf over de wijziging van het testbeleid
dat in het 146e OMT-advies wordt geadviseerd om de GGD-teststraten verder af te schalen. Ook in onderhavige
brief wordt al verdere afbouw aangekondigd. Genoemde leden maken zich zorgen wat dit
betekent voor mensen met een post-COVID-diagnose. Ook vragen zij wat voor consequenties
een dergelijk afschalen heeft voor de termijn waarop kan worden opgeschaald, in het
geval de ellende wederom uitbreekt. Kan de Minister op voorgaande vragen uitvoering
ingaan? Tot slot vinden de leden van de GroenLinks-fractie het van cruciaal belang
dat zelftesten voor iederéén, ongeacht de omvang van iemands portemonnee, toegankelijk
blijft.
De leden van de GroenLinks-fractie schrikken van het grote aantal vaccins dat moet
worden afgevoerd omdat de houdbaarheid daarvan zou verlopen. De voornoemde leden hebben
uiteraard begrip voor het feit dat een goede buffer is aangehouden, maar vragen wel
wanneer deze voorraad aan monovalente vaccins is ingekocht. Tevens vragen zij op basis
van welke onafhankelijke gegevens de houdbaarheid van deze vaccins afloopt. Zijn dit
gegevens verstrekt door de farmaceuten zelf? Welke risico’s zijn er om vaccins een
poosje ná de houdbaarheidsdatum, alsnog toe te passen? Tevens vragen de voornoemde
leden af of de Minister kan prijsgegeven hoeveel hij momenteel betaalt per vaccin
bij de verschillende fabrikanten. Is de Minister bereid, gezien de woekerwinsten van
farmaceuten als Pfizer, hierover transparant te zijn jegens de Kamer?
Ten aanzien van de paragraaf over de update van het oversterfteonderzoek en de datatoegang,
begrijpen de leden van de GroenLinks-fractie dat de Minister niet voornemens is extra
maatregelen te treffen over onderzoek rondom de oversterfte in 2022. De Minister wil
pas na de onderzoeksresultaten wegen of vervolgstappen gewenst zijn. Wanneer vindt
dit nieuwe weegmoment plaats? Terwijl vrijwel alle signalen nog steeds wijzen op COVID-19-gerelateerde
oversterfte, merken de voornoemde leden op dat veel (spook)verhalen rondgaan over
de oversterfte van 2022. De voornoemde leden achten het van belang dat ruis rondom
dit vraagstuk wordt weggenomen. Deelt de Minister het belang van transparantie en
opheldering rondom deze kwestie? Tevens kan extra inzage in de oversterfte van 2022
ook beleidsconsequenties met zich meebrengen. Kortom, genoemde leden achten het weldegelijk
wenselijk dat hierover meer opheldering komt.
Deze leden hebben inzake de paragraaf over het CTB begrip voor het besluit om de stand-by
operatie van Testen voor Toegang te stoppen. Echter sluiten deze leden niet uit dat
alsnog binnen afzienbare tijd een situatie zich voordoet waarbij massaal preventief
testen méér mogelijk kan maken. Wat gebeurt er met de opgedane kennis rondom dit stelsel?
Hoe wordt kennis, ervaring en kunde geborgd voor de toekomst? Wat zijn de lessen geweest
van Testen voor Toegang? Binnen welke termijn zou een dergelijke operatie alsnog kunnen
worden opgezet, wanneer daar absolute noodzaak toe is?
De leden van de GroenLinks-fractie merken ten aanzien van de paragraaf over het onderzoek
«IGJ tijdens de coronapandemie» op dat grote, commerciële partijen, vrijwel altijd
worden ingezet door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en aanpalende
bestuursorganen als het gaat om onderzoek en evaluatie. Dat vinden de voornoemde leden
problematisch. Ongetwijfeld hebben dergelijke bedrijven de expertise in huis om een
dergelijk onderzoek te verrichten, maar hoe men het ook wendt of keert, is er altijd
een afhankelijkheidsrelatie tussen de uitvoerder (in dit geval Bureau Berenschot)
en de opdrachtgever (in dit geval de IGJ). Wat is het algehele beleid van het ministerie
rondom de inkoop en aanbesteding van dergelijke onderzoeksopdrachten? Hoeveel procent
van het externe onderzoek wordt verricht door het bedrijfsleven via een aanbesteding?
Waarom worden publiek gefinancierde wetenschappers op universiteiten en hogescholen
niet vaker voor dergelijke opdrachten benaderd?
Genoemde leden merken op dat de allereerste aanbeveling voor de IGJ het versterken
van «de externe communicatie» betreft. Hoewel communicatie van groot belang is gedurende
een pandemie, hebben deze leden gerede twijfel of dit de meest prangende les is die
de IGJ kan trekken uit de coronapandemie en op basis van de bevindingen in het opgeleverde
onderzoek. Tevens valt het deze leden op dat het verrichte onderzoek «beperkt» van
omvang is, zoals de onderzoekers zelf stellen. Wat gebeurt met de constateringen in
voorgenoemd rapport? Komt er nog een vervolgonderzoek of plan van aanpak naar aanleiding
van dit rapport?
Ten aanzien van de noodvoorraad van persoonlijke beschermingsmiddelen hameren de leden
van de GroenLinks-fractie op de lessons learned uit de coronacrisis. De OVV constateerde
eerder dat Nederland niet was voorbereid op een pandemie, mede door het gebrek aan
noodvoorraden. Daarom zijn deze leden buitengewoon sceptisch over het afschalen van
de noodvoorraden van persoonlijke beschermingsmiddelen, beademingsapparaten en zuurstofconcentratoren.
Kan de Minister de Kamer een overzicht geven, per tabel, wat de aantallen zijn van
de huidige voorraden nu en wat de minimale voorraden zijn die in de toekomst worden
aangehouden?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat de regeling voor het kosteloos
verstrekken van zelftesten en persoonlijke beschermingsmiddelen-pakketten voor medisch
kwetsbaren is verlengd. De voornoemde leden zijn echter van mening dat de beschikbaarheid
van met name zelftesten ook kosteloos beschikbaar moet worden gesteld aan sociaaleconomisch
kwetsbaren. Wanneer komt het onderzoek van de Gedragsunit van het RIVM naar de Kamer
naar aanleiding van de motie Westerveld c.s.4? Staat de Minister ervoor open alsnog de voornoemde regeling uit te breiden naar
grotere groepen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de ontwikkelingen
met betrekking tot het COVID-19-virus. Ze hebben hier enkele vragen over. Genoemde
leden hebben kennisgenomen van de uitwerking van motie Westerveld en Kuiken5 over mensen die uit kostenoverweging geen zelftest doen of FFP2-mondkapje gebruiken.
Zij vragen of de Minister ook bredere lessen wil trekken uit dit onderzoek, over hoe
een kleine portemonnee effect kan hebben op gezondheidskeuzes en specifiek of en hoe
hij deze bevindingen gaat betrekken bij de verbetering van de toets op het basispakket.
Deze leden willen benadrukken dat er zo snel mogelijk een regeling voor zorgmedewerkers
met post-COVID moet komen. Zij hebben begrepen dat het kabinet in april een regeling
zal voorleggen ter internetconsultatie. Wanneer verwacht de Minister de regeling aan
het parlement voor te leggen en wanneer verwacht de Minister dat zorgverleners daadwerkelijk
aanspraak kunnen maken op deze regeling? Deelt de Minister de mening van deze leden
dat dit kabinet zich veel harder had kunnen inspannen om snel duidelijkheid te geven
aan deze kwetsbare groep? De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Minister niet
bereid is om diagnose, behandeling, kennisbundeling en expertise voor post-COVID-patiënten
samen te laten komen op één locatie. Tegelijkertijd krijgen deze leden signalen dat
er op verschillende locaties een behandelstop is voor post-COVID-patiënten omdat deze
behandeling te duur wordt. Kan de Minister deze signalen duiden? Hoe borgt de Minister
dat er voldoende hoogwaardige zorg is voor post-COVID-patiënten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van de paragraaf over de vaccinatie
tegen COVID-19 de Minister te reflecteren op de enorme winsten die sommige vaccinproducenten
hebben gemaakt in de coronacrisis. Welke lessen trekt de Minister hieruit? Heeft dit
wat de Minister betreft nog invloed op het kabinetsstandpunt rond het loslaten van
patenten om de vaccinproductie en -verspreiding ook in ontwikkelingslanden te vergroten?
Genoemde leden vragen inzake de paragraaf over kennis en onderzoek naar post-COVID
hoe de Minister optimale dienstverlening aan patiënten met post-COVID voor zich ziet,
als hij een fysiek expertisecentrum op één plek niet passend vindt. Patiënten hebben
ermee te maken dat de professional bij wie zij aankloppen, niet voldoende kennis over
post-COVID heeft en van de ene naar de andere professional gaan om passende ondersteuning
te krijgen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat zorgprofessionals up to date zijn
met de kennis en inzichten over het post-COVID en passende behandelingen? Deze leden
wijzen specifiek op arbo/bedrijfsartsen en verzekeringsartsen die een cruciale rol
spelen voor post-COVID-patiënten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe bekend C-support is bij post-COVID-patiënten.
Welke inzet pleegt de Minister om deze bekendheid blijvend te verspreiden onder post-COVID-patiënten?
Genoemde leden zien de inzet van de Minister om in Europees verband bestaande onderzoeken
en kennis te bundelen en zo sneller tot resultaat te komen. Zij vragen de Minister
hoeveel draagvlak er in de EU is voor deze aanpak. Deze leden maken zich zorgen dat
als er in de EU weinig animo is, voor de Nederlandse inzichten in behandeling en oorzaken
Nederland toch op zichzelf is aangewezen. Hoe schat de Minister dit in? Daarnaast
vinden deze leden het zorgelijk dat veel van de onderzoeken die nu in Nederland lopen,
relatief kortdurend van aard zijn en daardoor de continuïteit van onderzoek onder
druk staat. Deze leden vinden het moeilijk voor te stellen dat kortdurend onderzoek
voldoende is om alle inzichten op post-COVID op te doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar het aanbod van post-COVID-zorg in
poliklinieken. Zij wijzen op de recente berichtgeving hierover6. Is de Minister het met deze leden eens dat er een groep patiënten is die niet voldoende
heeft aan ambulante begeleiding maar behoefte heeft aan zorg van specialisten in een
academisch centrum? Welke garantie kan de Minister aan deze groep patiënten geven
dat zij goede zorg blijven krijgen? Is het voor de Minister, net als voor deze leden,
ook geen optie dat poliklinische zorg zou verdwijnen voor post-COVID-patiënten? Welke
stappen zet hij in overleg met zorgverzekeraars om dat te voorkomen?
Deze leden vragen of de Minister van plan is om de regeling voor paramedische herstelzorg
bij post-COVID in het basispakket te verlengen, zodat deze ook na 1 augustus 2023
geldt. Daarnaast vragen zij of de Minister bekend is met de signalen dat de herstelzorg
die vanuit het basispakket wordt geboden voor sommige patiënten niet voldoende is,
bijvoorbeeld omdat ze langer dan twee keer zes maanden zorg nodig hebben. Welke mogelijkheden
hebben deze patiënten voor verdere behandeling?
Hoeveel kinderen hebben post-COVID? Wat zijn de inzichten in de risico’s, het ziektebeeld
en behandelmogelijkheden bij kinderen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister de kans op post-COVID
na besmetting met corona meeweegt in het coronabeleid, en specifiek voor de noodzaak
tot testen en isolatie bij besmetting om de kans op het doorgeven van het virus te
verkleinen.
Genoemde leden vragen naar de uitvoering van de motie Bikker c.s.7. In de motie wordt gevraagd om in de maatregelenladders/sectorplannen ook maatregelen
op te nemen die juist ondersteunend zijn voor kwetsbare groepen. Worden deze maatregelen
opgenomen in de resultaten van de botsproef die nog met de Kamer worden gedeeld? Zo
niet, op welke manier geeft de Minister dan wel uitvoering aan de motie?
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de recente bevindingen van een groep
Nederlandse onderzoekers, dat een regionale aanpak in het begin van de coronacrisis
effectief was geweest. Deze leden zien daarin een bevestiging van hun eerdere pleidooien
voor meer regionaal maatwerk. Zij vragen op welke manier deze les wordt meegenomen
in toekomstscenario’s.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Minister inzake diverse onderwerpen met betrekking tot het COVID-19-virus.
Zij hebben nog een aantal vragen. Heeft de Minister ten aanzien van de paragraaf over
de wijziging van het testbeleid inmiddels al advies ingewonnen van het OMT/MIT over
de instandhouding van de testcapaciteit? Zo ja, welk advies hebben deze organen daarover
uitgebracht? Kan de Minister uitleggen waarom er überhaupt nog een testinfrastructuur
in stand wordt gehouden bij de GGD’en, aangezien de epidemiologische situatie al lang
niet meer vraagt om een dergelijke kostbare crisisstructuur? Kan de Minister inzichtelijk
maken welke kosten het (deels) in stand houden van een COVID-19 testinfrastructuur
met zich meebrengt? Ook willen deze leden graag weten wat de personele gevolgen zijn
van het (deels) behouden van het test-instrumentarium. Hoeveel mensen zijn er heden
ten dage bij de GGD in dienst ten behoeve van het testbeleid, worden deze mensen ook
daadwerkelijk actief ingezet op dit moment en zijn deze mensen daadwerkelijk nodig
voor het aantal testen dat nog bij GGD’en wordt afgenomen? Waarom schaalt de Minister
de externe testinfrastructuur niet helemaal af en belegt hij het testbeleid bij huisartsen
en lokale GGD-departementen, naar eigen inzicht en vraag?
Wat vindt de Minister van de berichtgeving over de enorme winsten van commerciële
testaanbieders8, die deels werden gesubsidieerd door de overheid? Hoeveel heeft het rijk precies
uitgegeven aan de ondersteuning van commerciële testaanbieders en op basis van welke
criteria zijn deze subsidies toegekend? Hoe is de kwaliteit van de ingezette testen
van deze aanbieders gegarandeerd en zijn er met deze aanbieders op voorhand afspraken
gemaakt over het winstoogmerk? Kan de Minister overzicht geven van welke commerciële
testaanbieders geld van de overheid hebben ontvangen, op basis van welke afspraken
en welke winsten zijn gemaakt?
De leden van de Groep Van Haga willen graag weten hoe de Minister reflecteert op de
behoorlijk lage vaccinatiegraad voor de zogenaamde «herhaalprikken». Slechts 28 procent
van de zorgmedewerkers heeft volgens de brief van de Minister een herhaalprik gehaald
en ook bij de groep mensen die behoort tot de medisch risicogroep, is de vaccinatiebereidheid
inmiddels laag. Vindt de Minister zelf niet dat het grootschalig en met grote drang
gepaard gaande meermaals vaccineren met een vaccin dat qua effectiviteit duidelijk
te wensen overlaat een vergissing is geweest? Deze leden vragen zich voorts af waarom
de Minister in zijn Kamerbrief spreekt over «meerdere vaccinatierondes in 2023» en
of het recente, nieuwe advies van het OMT-V9 om niet langer bevolkingsbreed te gaan vaccineren dat voornemen heeft veranderd.
Indien de Minister toch nog voornemens is om (bepaalde bevolkingsgroepen) periodiek
te gaan en blijven vaccineren, om hoeveel vaccinatierondes gaat het dan en gebaseerd
op welke epidemiologische urgentie acht de Minister het gerechtvaardigd om bevolkingsgroepen
boven de twaalf jaar te vaccineren met een middel dat de meeste mensen in de samenleving
niet nodig hebben, aangezien zij:
1. Geen gezondheidsrisico lopen;
2. De effectiviteit van het vaccin, bijvoorbeeld tegen transmissie, veel slechter is
dan eerder gedacht;
3. De huidige (en eventueel nieuwe) varianten niet ziekmakender zijn dan de Omikronvariant,
die al voor het overgrote deel van de bevolking ongevaarlijk was.
Deze leden wijzen de Minister ook op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga10 met betrekking tot de overcapaciteit van coronavaccinatielocaties en de grootschalige
investeringen die overheden hebben gedaan in farmaceutische bedrijven die coronavaccins
maken. Kan de Minister hierop ingaan?
Daarnaast vragen genoemde leden waarom de Minister zo lang heeft volhard in het (grootschalig)
vaccineren van de bevolking tegen COVID-19, terwijl er nog altijd nauwelijks data
beschikbaar is om uit te sluiten dat de vaccinaties niet (deels) in verband kunnen
worden gebracht met ernstige bijwerkingen en/of (over)sterfte. Vindt de Minister het
niet verstandig om, in ieder geval zolang de epidemiologische situatie zich gunstig
blijft ontwikkelen, het COVID-19-vaccinatieprogramma in zijn geheel en voor iedereen
te staken en zo snel mogelijk werk te maken van de volgende tranche in het onderzoek
naar de oversterfte, nu ook de test- en vaccinatiegegevens wel blijken te kunnen worden
vrijgegeven? Acht de Minister het niet noodzakelijk om deze periode te gebruiken om
in kaart te brengen wat de eventuele effecten van deze nieuwe vaccins zijn op de volksgezondheid,
zeker nu de berichtgeving over aanhoudende oversterfte en onverklaarbare (ernstige)
gezondheidsklachten bij (jonge) mensen persisteert? Is de Minister zich ervan bewust
dat meerdere wetenschappers inmiddels aangeven dat het ontbreken van een verband tussen
het COVID-19-vaccinatieprogramma en de oversterfte helemaal niet uitgesloten kan worden,
omdat de data daarvoor ontbreekt? Kan de Minister uiteenzetten hoeveel de bovengenoemde
«meerdere vaccinatierondes» het rijk zullen gaan kosten in 2023, indien de overheid
toch besluit om periodiek bepaalde bevolkingsgroepen te blijven vaccineren? Hoeveel
vaccindoses zullen er voor 2023 worden ingekocht, op basis van welke afnameverwachting?
Hoeveel doses van het eiwitvaccin Novavax zullen uit leveringen van andere EU-lidstaten
worden overgenomen, op basis van welke afnameverwachting en tegen welke prijs? Hoe
groot is het surplus aan coronavaccinaties dat zal worden gedoneerd aan andere landen
en hoeveel verlies zal Nederland hierdoor maken als gevolg van ingekochte, maar niet
ingezette vaccinaties? Hoeveel gaat het afvoeren van vaccins die niet langer houdbaar
zijn de Nederlandse staat kosten? Kunnen de gelden die worden gebruikt voor het voortzetten
van het COVID-19-vaccinatieprogramma niet beter worden ingezet voor, bijvoorbeeld,
het structureel opschalen van de zorgcapaciteit in Nederland en/of het inzetten op
preventie en leefstijlverbetering van de Nederlandse bevolking? Denkt de Minister
niet dat daarmee op de lange termijn meer gezondheidswinst te behalen valt?
De leden van de Groep Van Haga zouden heel graag ten aanzien van de paragraaf over
het oversterfte-onderzoek en data-toegang een toelichting willen van de Minister met
betrekking tot zijn keuze om de privacy op te geven als reden om de test- en vaccinatiegegevens
niet vrij te geven voor het onderzoek naar oversterfte, aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) inmiddels heeft verklaard de Minister meermaals te hebben gewezen op het feit
dat deze gegevens wel degelijk konden worden vrijgegeven ten behoeve van het oversterfteonderzoek.
Waarom heeft de Minister zo lang volgehouden dat dit een probleem was, terwijl hij
ervan op de hoogte was dat dit niet klopte? Vond de Minister de aanhoudende oversterfte
niet dusdanig urgent dat het oplopen van een half jaar vertraging met het onderzoeken
van de oorzaken daarvan wat hem betreft onwenselijk was? Kan de Minister concrete
redenen geven voor het verstrekken van onjuiste en misleidende informatie aan de Kamer?
Bovendien vragen deze leden waarom de Minister weigert om de onderzoeksopdracht van
traject 3, lijn 2 en 3, uit te breiden met de oversterftecijfers over 2022. Acht de
Minister het voor de volledigheid niet belangrijk om juist ook het jaar waarin omvangrijke
oversterfte zonder COVID-19 als duidelijk aanwijsbare oorzaak heeft plaatsgevonden
mee te nemen in het onderzoek naar de aanhoudende oversterfte? Vindt hij het voor
de evaluatie van het corona- en het vaccinatiebeleid niet van cruciaal belang om deze
gegevens te includeren in het onderzoek? Vindt de Minister niet dat het excluderen
van de gegevens over 2022 een onvolledig beeld zal schetsen van de oorzaken van de
oversterfte, aangezien er hierdoor een confirmation bias en een potentieel (statistisch) onevenredig groot aandeel aan COVID-19 als oorzaak
zal worden toegeschreven? Wat zijn de criteria voor het overgaan tot «eventuele vervolgstappen
en nader onderzoek», als slechts de gegevens van 2020–2021 in traject 3 zullen worden
meegenomen? Waarom bepalen deze onderzoeksresultaten of er ook onderzoek gedaan moet
worden naar de oversterfte uit het jaar 2022 en welke andere voorwaarden worden hieraan
gesteld?
De leden van de Groep Van Haga vragen de Minister naar aanleiding van de paragraaf
over het CTB wat zijn plannen zijn voor de Dienst Testen, nu de stand-by-operatie
van Testen voor Toegang (TvT) is stopgezet. Wordt de DT nu opgeheven en zo nee, waarom
niet?
Kan de Minister aangeven wat de zogenaamde goederen-exit-strategie voor persoonlijke
beschermingsmiddelen precies inhoudt en welke kosten er gemoeid zijn met het «duurzaam
verwerken» van overtollige beschermingsmiddelen? Hoe worden de nog bruikbare goederen
verkocht en/of gedoneerd, aan wie en tegen welke prijs? Blijft de Minister bij het
standpunt dat Nederland niet soeverein hoeft te worden in de productie van medische
hulpmiddelen en zo ja, hoe gaat hij er dan in ieder geval voor zorgen dat er altijd
een adequate (nood)voorraad beschikbaar is voor het nationaal belang, zodat Nederland
in het geval van een nieuwe gezondheidscrisis niet opnieuw te maken krijgt met schaarste?
Afsluitend vragen deze leden zich af waarom nog steeds geen voortvarend werk is gemaakt
van het adequaat ventileren van alle publieke binnenruimtes in Nederland. Kan de Minister
uitleggen waarom nog steeds niet alle scholen en kantoren zijn voorzien van up to
date CO2-meters en waarom de Minister blijkens zijn reactie in zijn Kamerbrief geen werk wil
maken van een keurmerk voor deze meters, aangezien ventilatie het enige wetenschappelijk
bewezen middel is dat werkt bij de bestrijding van het coronavirus?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister en van de bijlagen. Zij hebben hierover enkele vragen. Heeft de Minister
kennisgenomen van de zorgwekkende berichten dat de toekomst van het post-COVID-onderzoek
in Nederland gevaar loopt?11 Is de Minister bereid om langdurig middelen vrij te maken voor Nederlands onderzoek
naar post-COVID?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het op dit moment staat met de IC-capaciteit
in Nederland. Kan de Minister aangeven hoeveel IC-plekken op dit moment (zonder dat
er sprake is van enige opschaling) in Nederland beschikbaar zijn? Kan de Minister
aangeven of het aantal beschikbare IC-bedden sinds het begin van de coronapandemie
in 2020 is afgenomen, toegenomen of gelijk gebleven? Graag ontvangen genoemde leden
een vergelijkend overzicht van de jaren 2020, 2021, 2022 en het huidige jaar. De leden
van de SGP-fractie hebben begrepen dat het Ikazia Ziekenhuis in Rotterdam vorig jaar
heeft besloten om in het kader van een gedwongen reorganisatietraject het aantal IC-bedden
te verminderen. Klopt dit? Zijn er nog andere ziekenhuizen die vanwege financiële
motieven hebben moeten besluiten om het aantal IC-bedden terug te schroeven?
Deze leden lezen dat de Minister in gesprek is over de bekostiging van het opschalingsplan.
Zij vragen hem hoe deze gesprekken verlopen en wat de knelpunten zijn. Wanneer komt
hierover meer duidelijkheid?
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om gelet op het laatste OMT-advies,
zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in te dienen om de A-status van COVID-19 te schrappen.
Is hij daartoe bereid?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief over diverse onderwerpen
rondom COVID. Zij heeft daar een aantal vragen en opmerkingen over. Het genoemde lid
vraagt aandacht voor de aanpassing van de periode waarover nu oversterfte onderzoek
wordt gedaan. Zij meent dat het van belang is dat het jaar 2022 hierin ook wordt meegenomen,
ook al vindt de Minister dat zelf niet. Zoals hij aangeeft was er ook in 2022 sprake
van oversterfte. Het lid van de BBB-fractie vindt het van groot belang dat achterhaalt
wordt wat hiervan de oorzaak is. Het lid vindt het daarnaast van belang dat niet alleen
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onderzoek verricht, maar dat ook andere
instituten daarnaar kijken. Het verzoek aan de Minister is dan ook om dit in gang
te zetten.
Het genoemde lid is opgelucht dat de Minister geen separaat wetsvoorstel voor het
CTB in procedure brengt. Wat het lid van de BBB-fractie betreft zien we dit «gereedschap»
niet meer terug. De negatieve gevolgen van dit soort gereedschappen zijn nog steeds
voelbaar in de samenleving.
Het lid van de BBB-fractie heeft wat twijfels over de rol van het IGJ tijdens de pandemie.
Zij vraagt of het beperken van de vrije meningsuiting van artsen nu echt een rol is
voor de IGJ. Hoe kijkt de Minister terug op deze periode en op de meldingen bij het
IGJ en de vervolgacties die daarop zijn genomen? Is er op dit moment nog overleg tussen
IGJ en de artsen die dit betreft? Had dit echt niet op een andere manier gekund?
Genoemd lid begrijpt niet waarom de Minister zo weinig vaart maakt met het onderwerp
post-COVID. Er zijn veel mensen ziek gebleven na een COVID-infectie en de gevolgen
hiervan zijn groot, voor henzelf en hun omgeving. De aandacht hiervoor staat in schril
contrast tot de aandacht voor de pandemie zelf. Het lid van de BBB-fractie doet daarom
(nogmaals) de oproep om zorg te dragen voor de zorg voor deze mensen en onderzoek
te doen naar oorzaken en behandelingen.
Het lid van de BBB-fractie begrijpt niet waarom de Minister de motie van der Plas
c.s.12 inzake het aanwijzen van dierenartsen en paraveterinaire beroepen afdoet als «geen
onderdeel van de lange termijn aanpak». Zij is van mening dat dit juist nu geregeld
kan worden. Wat is de reden om dit geen onderdeel van een lange termijn aanpak te
laten zijn? In de ogen van het lid van de BBB-fractie is dit wel een erg makkelijke
manier om een motie niet daadwerkelijk uit te voeren. Het lid wijst de Minister erop
dat dat niet de bedoeling is van aangenomen moties.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de brief van de Minister over de stand van
zaken op een aantal COVID-19 onderwerpen. Onlangs, op 28 februari jongstleden, heeft
het lid Omtzigt c.s. vragen gesteld over onderzoek naar post-COVID en daarbij gevraagd
om beantwoording hiervan op uiterlijk 7 maart te ontvangen. Die antwoorden zijn vlak
voor de deadline van deze inbreng binnengekomen en stellen het genoemde lid wat teleur.
Hij heeft daarom een aantal vragen ten aanzien van deze beantwoording:
1. De Minister stelt dat er dertien biomedische onderzoeken zijn, dan wel onderzoeken
met een biomedische component. Hoeveel biomedische onderzoeken zijn er en hoeveel
onderzoeken zijn er met een biomedische component? Kan de Minister de lijst van dertien
onderzoeken geven en voor elk van de onderzoeken aangeven wat de biomedische component
is?
2. Al in juli 2022 vroeg de Kamer om een kennisagenda. In de Verenigde Staten kon een
kennisagenda binnen vier maanden worden opgesteld. Kan de Minister het rapport van
de Verenigde Staten opvragen, bestuderen en aan de Kamer doen toekomen en vertellen
waarom Nederland niet in staat is iets vergelijkbaars (met inderdaad een wat kleiner
programma) te doen? Waarom is er na acht maanden nog steeds geen kennisagenda? Wat
is er al die tijd gedaan?
3. In het antwoord geeft de Minister aan dat een op de acht mensen die een infectie heeft
doorgemaakt, langdurige klachten houdt. Kan de Minister aangeven hoeveel mensen in
Nederland een infectie hebben doorgemaakt en hoeveel mensen nu dus langdurige klachten
hebben?
4. Kan de Minister aangeven welke afspraken op 9 december in de Europese Raad gemaakt
zijn over gezamenlijk EU-onderzoek of het delen van resultaten en het coördineren
van onderzoek? Indien er geen afspraken gemaakt zijn, wat is daarvan dan de reden?
Ter aanvulling is het lid Omtzigt benieuwd of de Minister heeft kennisgenomen van
de ingevoerde patiëntenstops in academische centra voor mensen met post-COVID en hoe
hij dit verbindt met de aangenomen moties om hiermee om te gaan. Klopt het dat de
vergoeding één van de belangrijkste redenen is voor deze ingevoerde patiëntenstops
en op welke termijn verwacht de Minister dat deze stops opgeheven zijn? Zijn er gesprekken
over de vergoeding gaande met zorgverzekeraars? Indien een verzekeraar niet in staat
is om zijn verzekerden naar een COVID-poli te sturen, voldoet de verzekeraar dan de
zorgplicht in de Zorgverzekeringswet? Ofwel, hoe lang moet de verzekerde op een wachtlijst
staan voordat de NZa concludeert dat de zorgverzekeraar maar heeft te zorgen dat de
verzekerde de zorg krijgt?
Het lid Omtzigt onderstreept het belang van het bundelen van kennis en expertise over
post-COVID. Hij is benieuwd hoe het ondertussen staat met de uitvoering van de motie
Hijink en Paulusma13 die al een tijd geleden, op 28 juni 2022 is aangenomen en die oproept om tot een
landelijk expertisecentrum voor behandeling van post-COVID te komen. De Minister geeft
in de onderliggende brief aan de Kamer aan dat hij niet in overeenstemming met de
wens van de Kamer, geen voorkeur heeft voor een fysiek expertisecentrum op één plek.
Het is voor het lid Omtzigt nog niet voldoende duidelijk wat hier de redenen voor
zijn. Kan de Minister dit nog verder toelichten? Ter aanvulling, kan de Minister een
update geven van de gesprekken met ziekenhuizen om tot dit landelijk expertisecentrum
te komen?
Onlangs is het OMT-advies naar buiten gebracht en het verbaast het lid Omtzigt dat
hier (nog steeds) geen heldere communicatie over is vanuit het ministerie hoe met
dit advies wordt omgegaan en in hoeverre dit wordt overgenomen. Naast dat hier geen
communicatie over is vanuit het ministerie, lezen mensen deze adviezen wel in de media
en verwachten mogelijk dat dit advies bindend is en gedragen zich naar berichtgeving.
Wat is volgens de Minister de reden dat hier (nog) geen communicatie over is? Hoe
reflecteert de Minister zelf op de communicatie, zeker gezien de berichtgeving vanuit
ziekenhuizen dat het aantal COVID-patiënten de laatste weken weer toeneemt? Er is
al een aantal maanden ook een MIT. Hoe weegt de Minister de adviezen van het OMT ten
opzichte van het MIT? Hoe verhouden deze twee zich tot elkaar? In het licht van toegenomen
besmettingen en de keuze voor minder (faciliteren van) testen: hoe blijft de Minister
vanuit het oog van publieke gezondheid, kwetsbaren beschermen en hoe wordt voorkomen
dat de druk op de zorg weer te snel te hoog wordt? Bovendien vraagt het lid Omtzigt
hoe deze plannen ter preventie en beschermen van kwetsbaren zich verhouden tot het
Zorgakkoord.
Het genoemd lid vindt het goed dat de toezichthouder wil reflecteren op haar rol gedurende
de coronacrisis om hiervan te leren en waar nodig te verbeteren. De toezichthouder
is oren en ogen geweest gedurende de pandemie voor het ministerie en had en heeft
daarmee ook veel invloed op totstandkoming van beleid. Het lid Omtzigt leest in de
voorliggende brief van de Minister dat uit evaluatieonderzoek van Bureau Berenschot
naar voren komt dat externe gesprekspartners risico’s signaleerden gedurende de coronacrisis
als het gaat om rolvervaging tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport en de IGJ. Bijvoorbeeld als het gaat om betrokkenheid van de IGJ bij de totstandkoming
van beleid en maatregelen, terwijl de IGJ tegelijk toezicht moet houden op de uitvoering
hiervan in de praktijk en inmenging van adviezen of beleid. Maar ook zorgen om actieve
inmenging bij opstellen van eigen adviezen. Het lid Omtzigt is benieuwd in hoeverre
de Minister dit herkent en hoe hij hier zelf op reflecteert. Wat kan het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hier zelf van leren en worden stappen gezet
om rolvervaging te voorkomen?
Hoewel het lid Omtzigt had verzocht om een aparte brief, wordt door middel van de
update over oversterfteonderzoek en datatoegang in deze brief van de Minister het
verzoek van het lid Omtzigt op 17 januari jl. afgedaan. Genoemd lid benoemt hierbij
dat het in zijn ogen veel te laat is dat vaccinatiegegevens en positieve testgegevens
die door CBS zijn ontvangen, eindelijk beschikbaar worden gesteld voor onderzoekers.
Onderzoek met gebruik van vaccinatiegegevens en positieve testuitslagen kan nu pas
van start gaan. Hij leest dat voor de Minister aanpassing van de onderzoeksperiode
nu niet van pas komt. Het huidige oversterfte onderzoek wordt dus niet uitgebreid
naar eerdere jaren.
Het lid Omtzigt staat erop dat de volgende zaken geregeld worden:
– Het lopende onderzoek moet ook gaan over het jaar 2022, aangezien het jaar voorbij
is, de data er zijn en er sprake was van een aanzienlijke oversterfte. Wil de Minister
daar in overleg met ZonMw voor zorgen?
– De analyses van de relatie tussen vaccinatie en sterfte moeten ten minste extern herhaald
worden en met verklarende factoren. In een aantal groepen leidde vaccinatie tot wel
75% minder sterfte in de twee weken na vaccinatie. Het CBS zelf concludeert terecht
dat dat vanwege een selectie effect moet zijn. Dat is meer dan genoeg reden voor onafhankelijk
extern onderzoek, inclusief extra verklarende factoren.
Daarnaast vraagt het genoemde lid, aangezien afronding pas eind 2023 zal plaatsvinden,
in hoeverre het mogelijk om tussenresultaten te delen.
Tot slot zou het lid Omtzigt graag een uitgebreide stand van zaken ontvangen over
het pandemische verdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de onderhandelingen
daaromtrent en wanneer de Kamer daarover zaken krijgt voorgelegd.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.