Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 276 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met enkele wijzigingen inzake het bestuur en de inrichting van academische ziekenhuizen
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding en aanleiding
Dit wetsvoorstel dient ertoe enkele bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (hierna: de wet) aan te passen betreffende het bestuur
en de inrichting van academische ziekenhuizen en de samenwerking van deze ziekenhuizen
met universiteiten.
Sinds 2011 hebben het academisch ziekenhuis, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam
(hierna: UvA), en het academisch ziekenhuis, verbonden aan de Vrije Universiteit van
Amsterdam (hierna: VU), hun samenwerking stapsgewijs geïntensiveerd. Sinds 2018 treden
de samenwerkende ziekenhuizen naar buiten toe onder de naam Amsterdam Universitair
Medisch Centrum (hierna: Amsterdam UMC). De academische ziekenhuizen hebben het voornemen
tot volledige samenvoeging en willen als één academisch ziekenhuis in de zin van de
wet verdergaan en in die hoedanigheid verbonden zijn aan zowel de UvA als de VU.
Hoofdstuk 12 van de wet bevat een regeling met betrekking tot de afstemming van de
onderlinge taken van academische ziekenhuizen en universiteiten via een gemeenschappelijke
beleidsorgaan (hierna: GBO), een gemeenschappelijk uitvoeringsorgaan (hierna: GUO)
en via een periodiek overleg tussen het bestuur van de faculteit der geneeskunde en
de raad van bestuur van het verbonden academische ziekenhuis. Deze regeling is nu
uitsluitend van toepassing op de samenwerking tussen de openbare universiteiten en
de bij deze universiteiten horende academische ziekenhuizen.
In november 2020 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(hierna: OCW), mede namens de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna:
VWS), aan de Tweede Kamer toegezegd om de wet te wijzigen om op inhoudelijke en doelmatigheidsgronden
de in de praktijk gewenste samenvoeging van de bovengenoemde academische ziekenhuizen
te kunnen faciliteren. Daarnaast heeft de Minister aangegeven de verschillen in de
voorschriften betreffende de samenwerking tussen openbare universiteiten en academische
ziekenhuizen enerzijds en bijzondere universiteiten en academisch ziekenhuizen anderzijds
te willen opheffen; dit mede naar aanleiding van de wijzigingen in de juridische structuur
en inrichting bij de bijzondere universiteit en het academische ziekenhuis in Nijmegen,
die per 1 januari 2021 zijn doorgevoerd.1
Dit wetsvoorstel bevat met betrekking tot de voorgenomen samenvoeging van de twee
academische ziekenhuizen te Amsterdam de volgende onderdelen:
a. de voorwaarden die de regering verbindt aan die samenvoeging en de daarmee verband
houdende opheffing van het openbare academische ziekenhuis, verbonden aan de UvA;
en
b. de gevolgen van de samenvoeging, namelijk dat in Amsterdam één academisch ziekenhuis
aan twee universiteiten is verbonden.
Daarnaast worden met dit wetsvoorstel de bepalingen betreffende het GBO en het GUO
en het periodieke overleg tussen het bestuur van de faculteit der geneeskunde en raad
van bestuur van het academische ziekenhuis mede van toepassing op de samenwerking
tussen bijzondere universiteiten en academisch ziekenhuizen.
Deze toelichting is afgestemd met de Minister van VWS.
2. Probleemschets
In deze paragraaf wordt eerst de wetsgeschiedenis van de academische ziekenhuizen
in de wet geschetst en worden de ontwikkelingen in de vormgeving van de samenwerking
met universiteiten besproken. Vervolgens wordt uiteengezet ten aanzien van welke onderwerpen
de wet knelt als het gaat om die ontwikkelingen.
2.1. Wetsgeschiedenis positie academische ziekenhuizen in bestel
Academische ziekenhuizen en universiteiten hebben een lange gezamenlijke geschiedenis.
Academische ziekenhuizen maakten oorspronkelijk, hoewel niet overal op dezelfde wijze,
onderdeel uit van de universiteiten. Zij vielen als zodanig volledig onder de verantwoordelijkheid
van de Minister van Onderwijs. Hun juridische zelfstandige rechtspositie is voor het
eerst geregeld bij de Wet status academische ziekenhuizen uit 1968, een wijzigingswet
van de toenmalige Wet op het wetenschappelijk onderwijs 1960. Bij deze wijzigingswet
werd aan de openbare academische ziekenhuizen rechtspersoonlijkheid verleend. De wetgever
is altijd terughoudend geweest als het gaat om voorschriften aangaande het bestuur
en de inrichting van de academische ziekenhuizen bij de bijzondere universiteiten.
De bijzondere academische ziekenhuizen werden dan ook met de genoemde wetswijziging
niet in de wet opgenomen. De formeel-juridische verantwoordelijkheid voor die ziekenhuizen
berust bij de besturen van de vereniging of stichting, waarvan die academische ziekenhuizen
en die universiteiten uitgaan, aldus de memorie van toelichting2.
De wettelijke bepalingen van hoofdstuk 12 zijn bij nota van wijziging overgeheveld
uit de Wet aanpassing regelgeving academische ziekenhuizen van 4 oktober 1990 naar
het wetsvoorstel van de huidige wet.3 Doel van die aanpassingswet van 1990 was de taak en de positie van de academische
ziekenhuizen binnen het hoger onderwijs en de gezondheidszorg evenwichtiger te regelen
tussen de Ministeries van OCW en VWS. Voorts was het doel de twee opdrachten van academische
ziekenhuizen, te weten ten eerste het leveren van een gezondheidszorgprestatie die
past binnen het geheel van de intramurale zorg en ten tweede een passende werkplaats
zijn voor de faculteit geneeskunde en de opleiding tot arts, beter op elkaar te laten
aansluiten door de verbondenheid en de samenwerking tussen universiteit en academisch
ziekenhuis nader vorm te geven. Met de zogeheten werkplaatsfunctie wordt gedoeld op
het onderwijs en onderzoek dat met patiëntenzorgtaken is verbonden. De wetgever had
daarbij voor ogen de universiteit en het academisch ziekenhuis ruimte te geven voor
een eigen bestuurlijk-organisatorische invulling van hun verbondenheid. Uitgangspunt
was dat de wet kaderscheppend zou zijn om ontwikkelingen in de richting van verdergaande
bestuurlijke en organisatorische samenwerking mogelijk te maken.
Gelet op het vorenstaande werd voorzien in de introductie van een GBO en de mogelijkheid
van een GUO, alsmede een periodiek overleg tussen het faculteitsbestuur en de raad
van bestuur van het academische ziekenhuis, waarmee die samenwerking handen en voeten
kon worden gegeven. Deze afstemmingsvoorziening werd echter niet voorgeschreven voor
de bijzondere universiteiten en de daaraan verbonden academische ziekenhuizen. Het
academische ziekenhuis en de bijzondere universiteit gingen namelijk altijd uit van
dezelfde rechtspersoon. Een wettelijk kader voor samenwerking werd voor deze categorie
daarom destijds niet nodig geacht.4
De bestuursstructuur van de openbare academische ziekenhuizen werd met de genoemde
wetswijziging ook aangepast. Het management kreeg een positie die op eenzelfde wijze
geregeld was als die van het college van bestuur bij openbare universiteiten. In plaats
van een directie en bestuur werd een, met nieuwe bevoegdheden toebedeelde, raad van
bestuur en raad van toezicht geïntroduceerd.
Wat betreft de bekostiging van academische ziekenhuizen werd bepaald dat deze twee
zelfstandige financieringsbronnen kent die onafhankelijk van elkaar worden vastgesteld.
Ten behoeve van hun werkzaamheden ten dienste van het wetenschappelijk geneeskundig
onderwijs en onderzoek van de universiteit waaraan de academische ziekenhuizen zijn
verbonden, de werkplaatsfunctie, ontvangen zij een rijksbijdrage van de Minister van
OCW, zij het indirect. Deze middelen zijn opgenomen in de rijksbijdrage van de verbonden
universiteit. De universiteit dient het voor het ziekenhuis bestemde deel van de rijksbijdrage
onverwijld door te geven. De patiëntenzorg wordt bekostigd door de zorgverzekeraars,
aangevuld door beschikbaarheidbijdragen, die worden toegekend door de Nederlandse
Zorgautoriteit (hierna: NZa).
2.2. Ontwikkelingen in de praktijk: vorming van universitair medische centra, splitsing
privaatrechtelijke rechtspersonen, intensivering samenwerking VUmc en AMC
Sinds de inwerkingtreding van hoofdstuk 12 van de wet is de samenwerking tussen universiteiten
en academische ziekenhuizen verder uitgebouwd. Bij deze in de praktijk ontstane samenwerkingsvormen
hebben partijen de kaders van de wet ten volle benut en daarbij soms de grenzen opgezocht.
De bepalingen uit hoofdstuk 12 zijn echter sinds 1993 min of meer ongewijzigd blijven
bestaan. De wet is dus niet meegegroeid met de ontwikkelingen, die hierna in chronologische
volgorde worden beschreven.
2.2.1 UMC-vorming
Universiteiten en de daaraan verbonden academisch ziekenhuizen zijn in de loop van
de jaren negentig samenwerkingsvormen aangegaan op grond waarvan binnen de muren van
het academisch ziekenhuis, onder de naam universitair medisch centrum (hierna: UMC),
mede het geneeskundig onderwijs en onderzoek van de universiteit wordt verzorgd en
feitelijk de medische faculteit gehuisvest is. Deze samenwerkingsvorm heeft op de
verschillende locaties ook een eigen materiële en bestuurlijke invulling gekregen
en is meer omvattend dan de, in paragraaf 2.1 genoemde, werkplaatsfunctie die aan
de basis stond van de in hoofdstuk 12 beschreven samenwerking.5
Het gevolg is dat daar waar in de wet nog een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen
de taken en de verantwoordelijkheden van het academisch ziekenhuis enerzijds en de
(faculteit geneeskunde van de) universiteit anderzijds, in de praktijk dat onderscheid
minder makkelijk te maken is, nu beide organisaties in de loop der tijd meer met elkaar
verweven zijn geraakt.
2.2.2 Splitsing bijzondere universiteiten en academische ziekenhuizen
De in het huidige hoofdstuk 12 van de wet neergelegde regeling inzake het GBO en GUO
is uitsluitend van toepassing op de samenwerking tussen openbare universiteiten en
de met deze universiteiten verbonden academische ziekenhuizen. Het feit dat bijzondere
universiteiten en academische ziekenhuizen bij deze universiteiten van dezelfde rechtspersoon
uitgingen bood destijds voldoende garanties voor de onderlinge afstemming van taken.
Het wettelijke regime hield echter geen rekening met de mogelijkheden van omvorming
van rechtspersonen op grond van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Juist dat is
bij de twee bijzondere universiteiten en academische ziekenhuizen in het bestel gebeurd.
Bij zowel de bijzondere universiteit te Amsterdam als bij de bijzondere universiteit
te Nijmegen heeft een splitsing van de rechtspersoon plaatsgevonden, van waar de universiteit
en het academisch ziekenhuis samen uitgingen. Dit heeft als gevolg dat het academische
ziekenhuis en de universiteit nu van verschillende rechtspersonen uitgaan. Hierdoor
is er juist behoefte ontstaan aan meer afstemming in de samenwerking.
2.2.3 Samenvoeging academische ziekenhuizen te Amsterdam
Aan elke bekostigde universiteit, die een opleiding tot het beroep van arts verzorgt,
is één academisch ziekenhuis verbonden. Dit is ook zo geregeld in de wet. De wet gaat
derhalve uit van een één op één relatie tussen universiteit en academisch ziekenhuis.
Het voornemen van de Amsterdamse academische ziekenhuizen tot samenvoeging en om als
één bijzonder academisch ziekenhuis in de zin van de wet verder te gaan, en als zodanig
verbonden te zijn aan twee universiteiten, te weten de UvA en de VU, is niet in lijn
met dat wettelijke uitgangspunt.
3. Hoofdlijnen wetsvoorstel en gevolgen
3.1. UMC vorming
De internetconsultatieversie van dit wetsvoorstel bevatte een summiere regeling van
de samenwerking in de vorm van UMC’s. Naar aanleiding van de opmerkingen uit de consultatie
heeft de regering er voor gekozen een voorstel voor een wettelijke regeling van UMC’s
voorlopig uit te stellen en dit wetsvoorstel te beperken tot de twee technische wijzigingen,
zoals die hierna worden beschreven in paragraaf 3.2 en 3.3. Gebleken is dat de thans
in de praktijk gehanteerde UMC-modellen meer uiteen lopen, en ook dat de samenwerkingsvormen
complexer zijn, dan aanvankelijk was gedacht. Dat betekent dat het toekomstbestendig
regelen van de governance van UMC’s nadere doordenking en afstemming met het veld
en tussen OCW en VWS vergt en wellicht verder strekt dan in de internetversie van
het wetsvoorstel was voorzien.
Een verderstrekkend wetsvoorstel zou niet in lijn zijn met de louter technische aanpassing
van de wet die was aangekondigd in de Kamerbrief, genoemd in paragraaf 1. In paragraaf 8
wordt nader ingegaan op de keuzes die tot uitstel van het voorstel tot opname in de
wet van de samenwerkingsvorm UMC hebben geleid, alsook de wijze waarop de regering
wil bezien hoe die samenwerkingsvorm wettelijk te regelen. Het gevolg van de keuze
een wettelijke verankering van UMC’s uit te stellen is dat de wet en praktijk voor
een deel voorlopig nog niet goed op elkaar aansluiten, ook niet na doorvoering van
de nu voorgestelde technische wijzigingen. Zo gaat de wet, hangende het onderzoek,
nog uit van het materiële en bestuurlijke onderscheid tussen de academische ziekenhuis
als zorginstellingen en (faculteiten geneeskunde van de) universiteit als onderwijsinstelling,
waar dit onderscheid in de praktijk niet altijd eenvoudig te maken valt. Ook is, daar
waar in dit wetsvoorstel wordt gesproken over «UMC», voor nu nog het uitgangspunt
dat het daarbij om niet meer gaat dan een naam, die door een academisch ziekenhuis
in de zin van de wet, wordt gebezigd.
3.2. Samenvoeging Amsterdamse academische ziekenhuizen
Sinds 2018 treden het academisch ziekenhuis, verbonden aan de VU, het VU Medisch Centrum
(hierna: VUmc) en het academisch ziekenhuis, verbonden aan de UvA, het Academisch
Medisch Centrum (hierna: AMC) gezamenlijk naar buiten als Amsterdam UMC en wordt via
harmonisatie en integratie gewerkt aan het vormgeven van één organisatie met één systeem
van werken en één leidinggevende structuur. Deze samenwerking maakt het volgens de
zorginstellingen mogelijk om beschikbare specialismen, infrastructuur en voorzieningen
beter te benutten en kwalitatief hoogstaande zorg en wetenschappelijk onderzoek te
blijven leveren, binnen de context van stagnerende groeiruimte binnen de zorg en een
toegenomen concurrentie en internationalisering in de wetenschap. De regering onderschrijft
deze doelstelling en faciliteert met dit wetsvoorstel de voorgenomen samenvoeging.
De regering betrekt daarbij dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, namelijk
dat Amsterdam de enige gemeente is met twee academische ziekenhuizen binnen de gemeentegrenzen.
Het samenvoegen van beide ziekenhuizen en het voortzetten van de wettelijke taken
door één academisch ziekenhuis is zowel door de NZa als de Autoriteit Consument &
Markt (hierna: ACM) eind 2017 getoetst en akkoord bevonden. De toenmalige Minister
voor Medische Zorg en Sport is hiervan op 5 september 2017 door de ACM op de hoogte
gebracht. Hier is de Tweede Kamer ook over geïnformeerd.6
3.2.1 Stappenplan totstandkoming Amsterdam UMC
De activiteiten van het AMC en het VUmc zullen worden voortgezet door een nieuwe rechtspersoon,
de stichting Amsterdam UMC. Voordat Amsterdam UMC de volledige financiële en juridische
verantwoordelijkheid vanuit de in de wet geformuleerde opdracht van academische ziekenhuizen
voor patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek van AMC en VUmc kan overnemen, zal de stichting
VUmc worden omgevormd tot stichting Amsterdam UMC door middel van een Akte van een
statutenwijziging van stichting VUmc. Stichting Amsterdam UMC is daarmee de rechtsopvolger
van stichting VUmc. De activa en passiva van het AMC zullen vervolgens worden overgedragen
aan stichting Amsterdam UMC door middel van een overeenkomst tot overdracht van Activa
en Passiva tussen Amsterdam UMC en AMC. Het is de bedoeling van partijen de rechtshandelingen
tot omvorming van VUmc in Amsterdam UMC en de overdracht van de activa en passiva
van AMC aan Amsterdam UMC binnen één minuut na elkaar voor 0:00 uur van de dag van
in werking treden van de wetswijziging te laten plaatsvinden.
Op grond van boekhoudkundige en jaarrekening-technische argumenten is de gewenste
datum waarop de rechtshandelingen met betrekking tot de samenvoeging van AMC en VUmc
en het oprichten van Amsterdam UMC zijn verricht op 1 januari van enig kalenderjaar.
Gezien de doorlooptijd van dit wetsvoorstel is de beoogde realisatiedatum 1 januari
2024.
3.2.2 Aanpassingen in interne governancestructuur en betrokkenheid stakeholders en
medezeggenschap
Door de betrokken partijen worden bij de samenvoeging de fusiegedragsregels van de
sociaaleconomische Raad (SER) in acht genomen7. Ook worden de belangen van werknemers, cliënten en studenten bij de gevolgen van
de samenvoeging geborgd door de betrokkenheid van de medezeggenschap op grond van
de Wet op de ondernemingsraden (WOR), de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
2018 (Wmcz) en de wet. Om te komen tot de beschreven stappen is overleg noodzakelijk
met een groot aantal gremia, waaronder derhalve de medezeggenschap. In het traject
van samenvoeging van twee academische ziekenhuizen zijn door de universiteiten en
ziekenhuizen afspraken gemaakt rondom de betrokkenheid van de medezeggenschap. Zo
hebben VUmc en AMC omtrent de totstandbrenging van de samenvoeging tot Amsterdam UMC
de noodzakelijke meldings-, advies- en goedkeuringstrajecten, waaronder in elk geval:
raden van toezicht, ondernemingsraden, cliëntenraden, medische staven, verpleegkundig
adviesraden, studentenraden, banken en relevante wederpartijen, doorlopen en de benodigde
besluiten, vergunningen, adviezen, goedkeuringen en medewerking verkregen.
De medezeggenschap is en wordt volgens AMC en VUmc niet alleen nauw betrokken bij
het voornemen tot samenvoeging, maar ook bij de harmonisatie van de bestuurlijke inrichting
en samenwerking met de universiteiten (UvA en VU).
Anticiperend op de samenvoeging van VUmc en AMC in Amsterdam UMC zijn in juni 2021
de eerste stappen gezet richting het tot stand brengen van twee Gemeenschappelijke
Regelingen: i) tussen het college van bestuur van de UvA en de raad van bestuur van
het AMC, en ii) tussen het college van bestuur van de VU en de raad van bestuur van
het VUmc. Deze regelingen worden na inwerkingtreding van de wet vervangen door regelingen
tussen beide colleges van bestuur en de raad van bestuur van Amsterdam UMC.
3.2.3 Gevolgen samenvoeging AMC en VUmc voor geneeskundig onderwijs VU en UvA
De samenvoeging heeft geen gevolgen voor het bestaand onderwijs(aanbod). Beide universiteiten
behouden een eigen faculteit geneeskunde, met een eigen decaan, eigen opleidingen
en blijven hun eigen wettelijke taken borgen in de faculteit, met behoud van eigen
wettelijke gremia, zoals examencommissie, opleidingscommissie en facultaire studentenraad.
Elke faculteit kent een eigen onderwijsvisie, instellingsbeleid en accreditatie.
Studenten blijven nu en in de toekomst verbonden aan hun eigen opleiding en hun eigen
universiteit. Onderwijsinhoudelijk verschillen de bacheloropleidingen geneeskunde
aan UvA en VU van elkaar; dit geldt ook voor de eerste twee jaren van de masteropleiding
geneeskunde. Het derde masterjaar kent een geharmoniseerde opbouw (wetenschappelijke
stage, semi-arts stage en keuzeonderwijs).
Door de faculteiten wordt op dit moment al nauw samengewerkt. Daardoor kunnen studenten
gemakkelijk vakken en blokken volgen bij de «zusterfaculteit». Voorts doceren docenten
zowel aan UvA- als aan VU-opleidingen. De samenvoeging maakt dat er wellicht nog «meer
kruisbestuiving» tussen de twee opleidingen kan plaatsvinden. Voorzienbaar is voorts
dat er meer uitwisseling en afstemming komt tussen facultaire studentenraden, opleidingscommissies
en studieverenigingen.
De regering is gelet hierop van mening dat de samenvoeging van de academische ziekenhuizen
geen afbreuk doet aan de kwaliteit van het geneeskundig onderwijs.
3.2.4 Onderdelen wetsvoorstel verband houdende met de samenvoeging
Het wetsvoorstel voorziet in de aanpassingen in de wet, die noodzakelijk zijn om de
voorgenomen samenvoeging juridisch mogelijk te maken. Het voorstel bevat daartoe de
volgende onderdelen:
1. Het AMC wordt met dit voorstel als openbaar academisch ziekenhuis opgeheven en zal
als openbaar academisch ziekenhuis, verbonden aan de UvA, uit de (bijlage bij de)
wet verdwijnen. Het Amsterdam UMC zal, als bijzonder academisch ziekenhuis, verbonden
aan zowel de UvA als de VU, juist in de (bijlage bij de) wet moeten worden opgenomen;
dit om de voortzetting van de wettelijke taken die tot dan toe door VUmc en AMC werden
uitgevoerd te borgen en de aanspraak op een deel van de bekostiging van UvA en de
VU te vestigen.
2. De stichting Amsterdam UMC zal een privaatrechtelijke rechtspersoon zijn en wordt
daarmee een bijzonder academisch ziekenhuis, waarop hoofdstuk 12, titel 1, paragraaf 3,
van de wet van toepassing is. Concreet betekent dit dat de voorschriften inzake benoeming,
schorsing en ontslag van de leden van de raad van bestuur en van de raad van toezicht
niet zullen gelden en dat de Minister geen rol heeft bij benoemingen van de leden
van de raad van toezicht.
3. In de wet zal worden opgenomen dat het academisch ziekenhuis te Amsterdam verbonden
is aan twee universiteiten.
Ad 1. Het wetsvoorstel bevat een bepaling waarmee onder meer wordt geborgd dat eventuele
niet door middel van de Overeenkomst tot overdracht van Activa en Passiva tussen Stichting
Amsterdam UMC en AMC overgedragen rechten en verplichtingen van rechtswege overgaan
op de stichting Amsterdam UMC (zie verder de artikelsgewijze toelichting op onderdeel
H van het voorstel).
Ad 3. De regering kiest er voor de binding van twee universiteiten met één academisch
ziekenhuis uitsluitend in Amsterdam te faciliteren. Dit betekent dat ten aanzien van
het uitgangspunt van samenwerking tussen één universiteit en één academisch ziekenhuis,
voor de Amsterdamse samenwerking een uitzondering moet worden gemaakt. De aanleiding
wordt gezien in het feit dat er hier sprake is van een eerdergenoemde specifieke,
bijzondere situatie. In het bestel van academische ziekenhuizen is het immers uniek
dat er in een klein gebied (in dezelfde stad) twee academische ziekenhuizen van grote
omvang op korte afstand van elkaar zijn gevestigd. Dit wetsvoorstel bevat dan ook
nadrukkelijk geen generieke regeling om samenvoegingen van academische ziekenhuizen
mogelijk te maken. Ten eerste zijn op dergelijke concentraties reeds de zorg specifieke
fusietoets van de NZa en het concentratietoezicht van de ACM op basis van de Mededingingswet
van toepassing, ten tweede ontbreekt er binnen de contouren van de wet de noodzaak
hiertoe nu soortgelijke plannen van andere universiteiten en academische ziekenhuizen
niet bekend zijn. Het gevolg is dat toekomstige plannen die de samenwerking tussen
openbare universiteiten en academische ziekenhuizen op die manier ingrijpend raken
wederom alleen via een wijziging van de wet, en de parlementaire controle die daarbij
past, doorgang kunnen vinden. Zo is mede geborgd dat aan zo’n samenvoeging nadere
voorwaarden kunnen worden verbonden, zoals die in artikel II van het voorstel zijn
opgenomen. Of de fysieke afstand of andere factoren dan van belang en doorslaggevend
zijn, zal voor zo’n nieuwe casus moeten worden afgewogen.
De samenvoeging van AMC en VUmc in Amsterdam UMC brengt geen wijziging in de bestaande
indirecte onderwijsbekostigingssystematiek via de universiteiten met zich mee. Amsterdam
UMC verkrijgt met de wetswijzing ingevolge artikel 1.14 van de wet, de aanspraak op
het deel van de bekostiging van VU en UvA, ten behoeve van het vervullen van de wettelijke
taak ten aanzien van het wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek, welke
eerst aan AMC en VUmc toekwam. Ook de systematiek van zorgbekostiging wordt niet gewijzigd.
Om de samenvoeging te realiseren zijn geen aanvullende aanpassingen in de zorgwet-
en regelgeving nodig (zie ook hierna paragraaf 4).
3.3. Samenwerking bijzondere universiteiten en academische ziekenhuizen
Het huidige hoofdstuk 12 van de wet, dat het bestuur en de inrichting van de openbare
academische ziekenhuizen regelt, gaat wat betreft de reikwijdte van deze bepalingen
uit van een onderscheid tussen openbare en bijzondere academische ziekenhuizen. De
besturen van de vereniging of de stichting van waaruit de bijzondere academische ziekenhuizen
uitgaan stellen zelf het bestuur en de inrichting van het academisch ziekenhuis vast.
Wel moeten deze besturen aansluiten bij de in de wet voor de openbare academische
ziekenhuizen opgenomen regels inzake het bestuur en inrichting van het academisch
ziekenhuis, voor zover de eigen aard van de instelling zich daar niet tegen verzet.
Een regulering van de samenwerking met de universiteiten via de figuur van de GBO
en GUO was niet van toepassing op deze academische ziekenhuizen. Dit geldt ook voor
de verplichting volgend uit artikel 12.23 van de wet om een periodiek overleg tussen
het bestuur van de faculteit der geneeskunde en de raad van bestuur van het verbonden
academische ziekenhuis in te stellen.
Tot eind 2011 zijn VU en VUmc juridisch onderdeel geweest van Vereniging voor christelijk
hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en patiëntenzorg (VUvereniging). In 2012
is VUvereniging juridisch gesplitst en zijn VU en VUmc ondergebracht in een Stichting
VU-VUmc. In 2016 is deze stichting gesplitst in afzonderlijke stichtingen: de Stichting
VU en stichting VUmc. Deze stichtingen houden respectievelijk de VU en VUmc in stand.
In Nijmegen, waar de Radboud Universiteit en het Radboudumc hun activiteiten tot voor
2020 vanuit de Stichting Katholieke Universiteit verrichtten, hebben bestuurlijke
en strategische overwegingen ertoe geleid om de activiteiten, verricht door de Radboud
Universiteit enerzijds en die van het Radboudumc anderzijds, te splitsen en de activiteiten
van het Radboudumc onder te brengen in een aparte stichting. Het academisch ziekenhuis
te Nijmegen (Radboudumc) en de universiteit te Nijmegen (Radboud Universiteit), gaan
nu uit van respectievelijk de Stichting Radboud universitair medisch centrum en de
Stichting Radboud Universiteit. De bijlage behorende bij de wet wordt dienovereenkomstig
aangepast.
Als gevolg van de splitsingen is er behoefte ontstaan de samenwerking tussen universiteit
en academisch ziekenhuis nader vorm te kunnen geven. Het voorstel voorziet er daarom
in dat de in het huidige hoofdstuk 12 van de wet neergelegde regeling inzake GBO en
GUO, alsook de bepaling betreffende het overleg tussen het bestuur van de faculteit
der geneeskunde en de raad van bestuur van het academische ziekenhuis (artikel 12.23
WHW), van toepassing zal zijn op de bijzondere academische ziekenhuizen. In de praktijk
wordt zowel in Amsterdam als in Nijmegen al gewerkt met een GBO en een GUO. Hier is
dus sprake van codificatie van de bestaande situatie waarin alle universiteiten en
academische ziekenhuizen, ook die op privaatrechtelijke grondslag, werken met een
GBO en sommige met een GUO. Bovendien is in de samenwerking tussen UvA, VU en Amsterdam
UMC straks sprake van een samenwerking tussen een openbare universiteit, een bijzondere
universiteit en een bijzonder academische ziekenhuis. De samenwerkingsregeling wordt
ook op deze nieuwe gemengde vorm van samenwerking van toepassing.
De gewijzigde vormgeving van de samenwerking in GBO en GUO ten gevolge van de genoemde
splitsing van rechtspersonen vergt geen aanvullende aanpassingen in de zorgwet- en
regelgeving.
4. Verhouding tot nationale regelgeving
Verhouding tot het BW
Bij de samenvoeging van het AMC en het VUmc gaat het niet om een juridische fusie
in de zin van de artikel 2:308 en verder BW. De betrokken academische ziekenhuizen
zijn rechtspersonen met een verschillende juridische signatuur, te weten het publiekrechtelijke
AMC enerzijds, een openbaar academisch ziekenhuis in de zin van de wet, en het privaatrechtelijke
VUmc anderzijds, een stichting en een bijzonder academisch ziekenhuis in de zin van
de wet. Op publiekrechtelijke rechtspersonen zijn, gelet op de opsomming van rechtspersonen
in artikel 2:308, eerste lid, BW, de in Titel 7 van Boek 2 BW opgenomen bepalingen
over fusies niet van toepassing. Dat betekent dat de samenvoeging van de ziekenhuizen
zal moeten geschieden via de overdracht van de activa en passiva van AMC aan VUmc/Amsterdam
UMC. Deze overdacht wordt derhalve in beginsel beheerst door het algemene vermogensrecht
van de Boeken 3, 6 en 7 BW (zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel II van
het voorstel).
Verhouding tot zorgregelgeving
Zodra het AMC en het VUmc, na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, worden
samengevoegd tot Amsterdam UMC, zijn de zorgwetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten
en geschillen zorg, de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), de Wmcz en de Wet toelating
zorginstellingen en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), van toepassing op
de nieuwe zorgaanbieder, Amsterdam UMC. Deze zal dus moeten voldoen aan de in het
kader van die wetten gestelde eisen. Amsterdam UMC zal zich in 2024 in het kader van
de in artikel 40b Wmg bedoelde jaarverantwoording over 2023, tevens moeten verantwoorden
over de activiteiten van het AMC in 2023.
Zowel aan het AMC als aan het VUmc zijn vergunningen, erkenningen en ontheffingen
verleend op grond van onder meer de Wtza, de Wet op bijzondere medische verrichtingen
(Wbmv), de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl), de Geneesmiddelenwet
(Gw) en de Opiumwet. Aangezien Amsterdam UMC een voortzetting is van het VUmc (er
is immers sprake van een naamswijziging via een statutenwijziging, waarbij geen sprake
is van een nieuwe juridische entiteit met een nieuw KvK-nummer), hoeven de aan het
VUmc verleende vergunningen, erkenningen en ontheffingen niet opnieuw te worden aangevraagd;
wel is soms een wijziging van de tenaamstelling nodig of het toevoegen van een locatie.
De vergunningen, erkenningen en ontheffingen die op grond van de Wvkl, Gw en de Opiumwet
zijn verleend aan het AMC zullen wel opnieuw moeten worden aangevraagd door het Amsterdam
UMC, waarbij oude erkenningen en ontheffingen van het AMC zullen worden ingetrokken
of vervallen. Voor wat betreft aanwijzingen en vergunningen verleend aan het AMC en
VUmc op grond van de Wbmv geldt dat de wijziging van de tenaamstelling via een wijziging
van de daarop berustende ministeriële regelingen zal worden gerealiseerd.
5. Regeldruk
Nagegaan is of het wetsvoorstel gevolgen heeft voor de regeldruk. Ten aanzien van
de voorgestelde wijzigingen worden geen gevolgen voorzien voor de regeldruk.
Daarnaast is de internetconsultatieversie van dit wetsvoorstel voorgelegd aan het
Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) met een kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing
van de gevolgen voor de regeldruk. Het ATR heeft het wetsvoorstel destijds niet geselecteerd
voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk bevatte.
Nu in het aangepaste wetsvoorstel geen bepalingen zijn opgenomen omtrent UMC-vorming
zijn de regeldrukgevolgen nog minder omvangrijk en beperken zich tot de verplichtingen
tot de financiële verantwoording uit artikel II.
6. Financiële gevolgen
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting.
7. Caribisch Nederland
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland.
8. Advies en openbare internetconsultatie
Een ontwerp van deze wet heeft in de periode 13 juli tot en met 20 augustus 2021 opengestaan
voor internetconsultatie. Er zijn op of naar aanleiding van de internetconsultatie
reacties ontvangen van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU),
een studentenorganisatie en enkele universiteiten en academische ziekenhuizen, zoals
het Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), de Universiteit Maastricht, Radboud Universiteit
Nijmegen en de twee direct betrokken academische ziekenhuizen, AMC en VUmc, en de
hieraan verbonden universiteiten respectievelijk UvA en VU.
Vanuit het veld zijn bezwaren geuit tegen de regeling van de samenwerkingsvorm UMC.
Deze bezwaren hebben geleid tot aanpassing van het wetsvoorstel en de memorie van
toelichting. Als belangrijkste bezwaar wordt genoemd de in het oorspronkelijke wetsvoorstel
voorgestelde samenwerkingsovereenkomst, met de daarin te regelen onderwerpen, en de
manier waarop dit in het wetsvoorstel is uitgewerkt. Dit voorstel heeft volgens meerdere
respondenten tot gevolg dat er ingrijpende aanpassingen in de bestaande praktijk en
onderlinge afspraken moeten worden gedaan, alsook aanpassingen in de organisatiestructuur.
Aangegeven wordt ook dat deze aanpassingen veel verder strekken dan de door de toenmalige
Minister van OCW aangekondigde wijzigingen van technische aard. Naar aanleiding van
de genoemde bezwaren vanuit het veld is gekozen om in het onderhavige voorstel uitsluitend
de technische wijzigingen op te nemen, samenhangend met het mogelijk maken van de
samenvoeging van AMC en VUmc tot Amsterdam UMC, en die vanwege de gewijzigde structuur
en samenwerking tussen universiteiten en bijzondere academisch ziekenhuizen, en de
regeling van de samenwerkingsvorm UMC uit het wetsvoorstel te schrappen.
Een adequate inbedding van UMC’s in het stelsel van wet- en regelgeving behoeft nog
nadere gedachtevorming. Voor een goede uitwerking zal onder meer moeten worden bezien
of in het kader van die samenwerkingsvorm sprake is van evenwichtigheid in de bevoegdheden
en eindverantwoordelijkheden tussen universiteit en academisch ziekenhuis, de (wettelijke)
toedeling van de bevoegdheden van college van bestuur, decaan of faculteitsbestuur,
en raad van toezicht, aan de raad van bestuur, respectievelijk de raad van toezicht,
van het academisch ziekenhuis (delegatie versus mandaat), en of er sprake is van evenwichtige
verhoudingen tussen de medezeggenschap van het UMC en de medezeggenschap op universitair
niveau. Ook zal de rechtspositie van het personeel, dat zowel voor de faculteit geneeskunde
als het academische ziekenhuis, werkzaamheden verricht, moeten worden bezien. De regering
zal in afstemming met de veldpartijen deze vraagstukken verkennen, waarbij ook wordt
bezien of voor deze onderwerpen nader onderzoek nodig is. De eerste stap in deze verkenning
is een inventarisatie door de departementen van OCW en VWS, in afstemming met het
veld, van de genoemde en eventueel bijkomende vraagstukken. De eerste (oriënterende)
gesprekken met de relevante veldpartijen zullen in 2022 worden ingepland en zo mogelijk
worden gevoerd. De verdere uitvoering van de verkenning, en de verslaglegging daarvan,
zal plaatsvinden in 2023. Het verslag zal te zijner tijd naar de Tweede Kamer worden
gestuurd. Op basis van de uitkomsten van de verkenning en eventueel nader onderzoek
zal de regering zich beraden op welke wijze de regelgeving moet worden aangepast.
Een aanpassing zal dan in een ander wetsvoorstel worden opgenomen. De nu voorgestelde
wijzigingen staan volgens de regering niet aan een latere aanpassing in de wet- en
regelgeving in de weg, indien de uitkomsten van de verkenning naar de samenwerkingsvorm
UMC, en het eventuele nader onderzoek, daartoe aanleiding geven.
Daarnaast is door Erasmus MC een opmerking gemaakt over andere vormen van samenwerking
met universiteit(en), waaraan het academisch ziekenhuis niet verbonden is. Genoemd
wordt daarbij de samenwerking tussen Erasmus MC en TU Delft. Erasmus MC stelt voor
de samenwerkingsmogelijkheden uit te breiden zodat in dat kader ook bevoegdheden tussen
een universiteit en een niet aan de universiteit verbonden academisch ziekenhuis kunnen
worden overgedragen. De regering heeft deze suggestie niet overgenomen omdat de beschreven
samenwerking in hoofdstuk 12 van de wet betrekking heeft op een specifieke samenwerkingsvorm
in samenhang met de wettelijke taak van academische ziekenhuizen met betrekking tot
onderwijs en wetenschap. Een verdergaande aanpassing, zoals voorgesteld door de respondenten,
is een fundamentele aanpassing in het bestel. Dit vraagstuk kan worden meegenomen
in de bovengenoemde verkenning inzake adequate inbedding van UMC ’s in het stelsel.
9. Uitvoering
De Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) heeft een uitvoeringstoets verricht.
Hierbij zijn ook de opvattingen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie)
en de Accountantsdienst Rijk (ADR) betrokken. DUO concludeert dat aan dit wetsvoorstel
geen uitvoeringsconsequenties zijn verbonden.
De inspectie heeft een aantal opmerkingen gemaakt, waarvan een aantal betrekking heeft
op een onderdeel dat niet meer in dit wetsvoorstel is meegenomen, te weten: de positie
van UMC’s in het bestel (zie paragraaf 8). Op die opmerkingen wordt daarom in deze
toelichting niet meer ingegaan. Voorts vraagt de inspectie wat de plannen zijn met
de opleiding geneeskunde gezien de samenvoeging van AMC en VUmc.
Uitgangspunt is dat UvA en VU ieder hun eigen faculteit der geneeskunde behouden en
derhalve op grond van de wet verantwoordelijk blijven voor het binnen die faculteit
geleverde wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek. Dit is in paragraaf 3.2.3
nader uiteengezet.
En tot slot wijst de inspectie erop dat het wetsvoorstel niet voldoende expliciet
heeft gemaakt welke rechtspersoonlijkheid Amsterdam UMC verkrijgt: een publiekrechtelijke,
als openbaar academisch ziekenhuis of een privaatrechtelijke, als zijnde bijzonder
academisch ziekenhuis. Op verschillende plekken in de toelichting is naar aanleiding
van deze opmerking expliciet verwoord dat Stichting Amsterdam UMC, als privaatrechtelijk
rechtspersoon, een bijzonder academisch ziekenhuis zal zijn.
10. Inwerkingtreding
Om boekhoudkundige redenen is inwerkingtreding met ingang van enig kalenderjaar gewenst.
Door Amsterdam UMC is kenbaar gemaakt dat alle noodzakelijke voorbereidende handelingen
in beginsel op 31 december 2022 kunnen worden afgerond. Rekening houdend met de doorlooptijd
van dit wetsvoorstel is deze datum naar alle waarschijnlijkheid niet haalbaar en zal
een en ander pas zijn beslag kunnen krijgen aan het einde van 2023. De beoogde inwerkingtredingsdatum
is daarom 1 januari 2024.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 1.13 beschrijft dat aan elke universiteit die de opleiding tot arts verzorgt
een academisch ziekenhuis verbonden is. Na de samenvoeging van het AMC en VUmc zal
het nieuwe Amsterdam UMC, als academisch ziekenhuis in de zin van de wet, bij zowel
de UvA als de VU horen. Het nieuwe derde lid regelt deze uitzondering op de hoofdregel.
Onderdelen B en D
De aanpassingen in de artikelen 1.14 en 2.9 zijn het gevolg van de aanpassing in artikel 1.13,
die meebrengt dat het academisch ziekenhuis te Amsterdam aan twee universiteiten verbonden
is. Daarnaast houdt de aanpassing verband met de aanpassing in artikel 12.1 (onderdeel
E) en het feit dat ook de bijzondere academische ziekenhuizen met de aan hen verbonden
universiteiten samenwerken via een GBO, mogelijk een GUO, alsmede een periodiek overleg
tussen het faculteitsbestuur en de raad van bestuur van het academische ziekenhuis.
Hiermee volstaat de verwijzing naar het document, bedoeld in artikel 12.21.
Onderdeel C
Artikel 1.15 is in overeenstemming gebracht met artikel 1.10 van de wet, dat betrekking
heeft op het onderwijs c.q. de instellingen. Niet langer wordt per artikel uitgeschreven
welke bepalingen de openbare ziekenhuizen regelen en welke bepalingen bekostigingsvoorwaarden
zijn voor bijzondere ziekenhuizen.
Onderdelen E, F en G
De aanpassing in artikel 12.1 houdt verband met het feit dat het toepassingsbereik
van hoofdstuk 12 wat betreft de bijzondere academische ziekenhuizen wordt uitgebreid.
De titels 2 tot en met 4 (de artikelen 12.19 tot en met 12.23) van hoofdstuk 12 van
de wet, worden met dit wetsvoorstel op de bijzondere academische ziekenhuizen van
toepassing, waardoor de samenwerking met de universiteiten, waaraan deze academische
ziekenhuizen verbonden zijn, door middel van een GBO, mogelijk een GUO, en een periodiek
overleg tussen faculteitsbestuur en raad van bestuur van het academische ziekenhuis
wordt vormgegeven. Dit geldt ook voor de gemengde samenwerkingsvorm in Amsterdam,
waar de openbare universiteit, UvA, en de bijzondere universiteit, VU, met het bijzondere
academische ziekenhuis, Amsterdam UMC, zullen samenwerken. Dit komt tot uitdrukking
via het nieuwe tweede lid. Wel blijft overeind dat bestuur en inrichting van deze
ziekenhuizen primair door het BW wordt beheerst. Paragraaf 2 van hoofdstuk 12, titel
1, (de artikelen 12.3 tot en met 12.17) van de wet, dat voorschriften bevat ten aanzien
van de inrichting en de bevoegdheden van de raad van bestuur en de raad van toezicht
van de openbare ziekenhuizen, is daarom niet op de bijzondere academische ziekenhuizen
van toepassing, hoewel in artikel 12.18 van de wet wel is bepaald dat deze voorschriften
in acht worden genomen voor zover de eigen aard van het bijzondere academische ziekenhuis
zich daar niet tegen verzet. Dit wordt met het onderhavige wetsvoorstel niet gewijzigd.
Omgekeerd is en blijft paragraaf 3 van titel 1 van hoofdstuk 12 (artikel 12.18) van
de wet niet van toepassing op openbare academische ziekenhuizen.
Met de oprichting van het Amsterdam UMC verdwijnt het openbare ziekenhuis AMC. Amsterdam
UMC zal een privaatrechtelijke rechtspersoon zijn. Dat heeft tot gevolg dat de Minister
van OCW geen rol meer zal hebben bij de benoeming, de schorsing en het ontslag van
de leden van de raad van toezicht ten aanzien van het nieuwe academisch ziekenhuis
in Amsterdam, gelijk dit al het geval was bij het VUmc. Ook geldt dat de omvang van
de raad van bestuur van Amsterdam UMC niet langer door de wet zal worden bepaald.
Artikel 12.18 wordt aangepast vanwege de situatie dat de bijzondere academische ziekenhuizen
niet altijd meer uitgaan van dezelfde rechtspersoon als de universiteiten waarmee
zij verbonden zijn. Met de aanpassing wordt geregeld dat de besturen van de rechtspersonen
waarvan de bijzondere universiteiten uitgaan in afstemming met de besturen, waarvan
de daaraan verbonden academische ziekenhuizen uitgaan, regels vaststellen met betrekking
tot de bestuur en inrichting van deze academische ziekenhuizen. Ook wordt met de gewijzigde
redactie de in artikel 12.18 neergelegde verplichting van toepassing op het nieuwe
academisch ziekenhuis Amsterdam UMC dat aan twee universiteiten, de UvA en de VU,
verbonden zal zijn.
Onderdeel H
In de bijlage is de naam van de rechtspersoon waarvan de Radboud Universiteit uitgaat
aangepast. Ook komt met de aanpassing in de bijlage tot uitdrukking dat het nieuwe
academisch ziekenhuis te Amsterdam verbonden zal zijn aan zowel de UvA als de VU.
Artikel II
Artikel II ziet op de samenvoeging van het AMC en VUmc en de vorming van het nieuwe
academische ziekenhuis Amsterdam UMC.
De regering wil zich er van vergewissen dat de middelen die vanuit de het Ministerie
van OCW naar de bestaande ziekenhuizen vloeien ordentelijk verantwoord worden. Met
het eerste lid wordt daarom artikel 2:321 BW van overeenkomstige toepassing verklaard
op de samenvoeging van de academische ziekenhuizen. Daarmee wordt geborgd dat VUmc/Stichting
Amsterdam UMC, als verkrijgende rechtspersoon, de financiële gegevens van een verdwijnende
publiekrechtelijke rechtspersoon, AMC, zal verantwoorden in de eigen jaarrekening
of andere financiële verantwoording in het boekjaar 2023 en dat de verplichtingen
omtrent de jaarrekening of andere financiële verantwoording van AMC na de samenvoeging
rusten op Amsterdam UMC. Het is niet nodig andere bepalingen uit titel 7 van Boek
2 van het BW van overeenkomstige toepassing te verklaren, nu door de samenvoegende
partijen de fusiegedragsregels van de SER in acht worden genomen en de belangen van
werknemers, cliënten en studenten bij de gevolgen van de samenvoeging worden beschermd
door de betrokkenheid van de medezeggenschap op grond van de WOR, de Wmcz en de wet
(zie ook paragraaf 3.2.2).
Het tweede lid voorziet erin dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet de
rechten en plichten van het AMC van rechtswege overgaan op het nieuwe academische
ziekenhuis in de zin van de wet, Amsterdam UMC. Bedoeling is zeker te stellen dat
de financiële en juridische verantwoordelijkheid, vanuit de in de wet geformuleerde
opdracht van academische ziekenhuizen voor patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek en
anderszins vanuit bijvoorbeeld het werkgeverschap ten aanzien van personeel, volledig
overgaat op de verkrijgende rechtspersoon, Stichting Amsterdam UMC op het moment dat
het AMC als zijnde het openbare academische ziekenhuis bij de openbare universiteit
te Amsterdam uit de bijlage van de wet verdwijnt.
Ook is artikel 2.13 van de wet zowel van toepassing op het AMC en het VUmc, als na
de aanpassing van de wet op het nieuwe academische ziekenhuis Amsterdam UMC, hetgeen
betekent dat het claimrecht van de Minister, ten aanzien van te vervreemden gebouwen
en terreinen door de academische ziekenhuizen, onverkort van toepassing is en blijft.
Artikel III
De inwerkingtreding van de wet is voorzien op 1 januari van 2024, zijnde de eerste
dag van het boekjaar.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.