Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 270 Regels ter bevordering van de digitale weerbaarheid van bedrijven (Wet bevordering digitale weerbaarheid bedrijven)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 20 juli 2022 en het nader rapport d.d. 9 december 2022, aangeboden aan de Koning
                  door de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Het advies van de Afdeling advisering
                  van de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 april 2022, nr. 2022000973,
                  machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                  het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
                  gedateerd 20 juli 2022, nr. W18.22.0068/IV, bied ik U hierbij aan.
               
Het voorstel heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
                  aanleiding gegeven tot opmerkingen bij het wetsvoorstel. Waar het voorstel de afbakening
                  van (beleids)verantwoordelijkheid betreft, acht de Afdeling de introductie van een
                  zelfstandige wet niet noodzakelijk. De toedeling van taken aan de Minister van EZK
                  vereist immers geen wettelijke regeling. Een wettelijke verankering is wel noodzakelijk
                  waar het een bevoegdheid tot de verwerking en verstrekking van persoonsgegevens betreft.
                  Mede uit het oogpunt van harmonisatie van wetgeving, ligt het echter in de rede een
                  dergelijke grondslag op te nemen in de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen
                  (Wbni).
               
Ongeacht of de regering vasthoudt aan de introductie van een nieuwe wettelijke regeling,
                  wijst de Afdeling op enkele onduidelijkheden in het wetsvoorstel die een nadere toelichting
                  behoeven. Ook wijst de Afdeling op het risico van uiteenlopende analyses, onderzoeken
                  en adviezen. Tot slot merkt de Afdeling op dat het wetsvoorstel geen grondslag biedt
                  voor de uitwisseling van persoonsgegevens met Caribisch Nederland.
               
In verband met deze opmerkingen adviseert de Afdeling het voorstel te heroverwegen.
                  Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende in. De tekst van het advies treft
                  u hieronder aan, met tussengevoegd de reactie daarop.
               
Bij Kabinetsmissive van 26 april 2022, no. 2022000973, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
                     van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, bij de Afdeling advisering van de
                     Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels
                     ter bevordering van de digitale weerbaarheid van bedrijven (Wet bevordering digitale
                     weerbaarheid bedrijven), met memorie van toelichting
Het wetsvoorstel beoogt een wettelijke grondslag te bieden voor taken en bevoegdheden
                     van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) op het gebied van de digitale
                     weerbaarheid van het niet-vitale bedrijfsleven in Nederland.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft het belang van de bevordering
                     van digitale weerbaarheid van Nederlandse bedrijven. Zij maakt evenwel enkele opmerkingen
                     bij het wetsvoorstel. Waar het voorstel de afbakening van (beleids)verantwoordelijkheid
                     betreft, acht de Afdeling de introductie van een zelfstandige wet niet noodzakelijk.
                     De toedeling van taken aan de Minister van EZK vereist immers geen wettelijke regeling.
                     Een wettelijke verankering is wel noodzakelijk waar het een bevoegdheid tot de verwerking
                     en verstrekking van persoonsgegevens betreft. Mede uit het oogpunt van harmonisatie
                     van wetgeving, ligt het echter in de rede een dergelijke grondslag op te nemen in
                     de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni).
Ongeacht of de regering vasthoudt aan de introductie van een nieuwe wettelijke regeling,
                     wijst de Afdeling op enkele onduidelijkheden in het wetsvoorstel die een nadere toelichting
                     behoeven. Ook wijst de Afdeling op het risico van uiteenlopende analyses, onderzoeken
                     en adviezen. Tot slot merkt de Afdeling op dat het wetsvoorstel geen grondslag biedt
                     voor de uitwisseling van persoonsgegevens met Caribisch Nederland.
In verband met deze opmerkingen dient het voorstel te worden heroverwogen.
1. Noodzaak van een zelfstandige wet
Binnen het kabinet is de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) verantwoordelijk
                     voor de coördinatie van cybersecurity en de bestrijding van cybercrime. Het Nationaal
                     Cyber Security Centrum (NCSC) voert in dit verband de taken uit die de Minister van
                     JenV heeft op grond van de Wbni. De Minister van EZK is verantwoordelijk voor het
                     bedrijfsleven en de bevordering van de digitalisering van ondernemers. In dat kader
                     richt hij zich op de vergroting van de digitale weerbaarheid van het niet-vitale bedrijfsleven.2 Deze taken worden uitgevoerd door het Digital Trust Center (DTC), dat deel uitmaakt
                     van het Ministerie van EZK.
Het wetsvoorstel beoogt een wettelijke grondslag te bieden voor deze bestaande en
                     enkele nieuwe taken van de Minister van EZK op dit terrein. Zo krijgt hij ook de taak
                     om Nederlandse bedrijven te informeren en te adviseren over specifieke kwetsbaarheden,
                     dreigingen en incidenten die betrekking kunnen hebben op hun netwerk- en informatiesystemen.3
                     
De Afdeling onderschrijft het belang van de bevordering van digitale weerbaarheid
                     van Nederlandse bedrijven. Waar het voorstel de afbakening van beleidsverantwoordelijkheid
                     betreft, is een nieuwe wettelijke regeling evenwel niet noodzakelijk. Het bedrijfsleven
                     en de bevordering van de digitale weerbaarheid van bedrijven worden immers al tot
                     de portefeuille van de Minister van EZK gerekend. De loutere toedeling van taken op
                     dit gebied vereist op zichzelf geen wettelijke regeling en is, anders dan in het geval
                     van de Wbni, ook niet nodig ter implementatie van een Europese richtlijn.
Een wettelijke grondslag is wel noodzakelijk waar het een bevoegdheid tot de verwerking
                     en verstrekking van persoonsgegevens betreft. Het wetsvoorstel geeft de Minister van
                     EZK met zoveel woorden een wettelijke grondslag om de voor zijn taakuitoefening noodzakelijke
                     (persoons)gegevens op te vragen en te delen.4 Het is de Afdeling echter niet duidelijk waarom deze bevoegdheid wordt neergelegd
                     in een zelfstandige wet en niet in de Wbni. De Wbni kent de Minister van EZK al enkele
                     bevoegdheden toe. Die hebben betrekking op aanbieders van essentiële diensten binnen
                     de sectoren energie en digitale infrastructuur.5 Daarnaast voorziet een recent wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni in een grondslag
                     voor de verstrekking van (persoons)gegevens door het NCSC, ook aan niet-vitale aanbieders.6 De Wbni regelt dus niet alleen bevoegdheden voor de Minister van JenV, maar ook voor
                     de Minister van EZK. Bovendien regelt het – indien het recente wetsvoorstel tot wet
                     wordt verheven – bevoegdheden ten aanzien van het niet-vitale bedrijfsleven. Tegen
                     die achtergrond en uit het oogpunt van harmonisatie van wetgeving, ligt het in de
                     rede om de nieuwe bevoegdheden van de Minister van EZK ten aanzien van de verwerking
                     en verstrekking van persoonsgegevens op te nemen in de Wbni.
Met het wetsvoorstel worden de taken en bevoegdheden van de Minister van Economische
                  Zaken en Klimaat (EZK) vastgelegd die de Minister heeft op het gebied van de verbetering
                  van de digitale weerbaarheid van niet-vitale bedrijven in Nederland. Deze taken zijn
                  breed en strekken zich uit van het geven van voorlichting, het stimuleren van samenwerking,
                  maar ook het ontvangen, analyseren, onderzoeken van en adviseren over dreigingsinformatie.
                  Voor de uitvoering van deze taken kunnen persoonsgegevens worden verwerkt. Met dit
                  wetsvoorstel wordt voorzien in de wettelijke grondslag hiervoor.
               
Het is de Afdeling niet duidelijk waarom deze taken en bevoegdheden worden neergelegd
                  in een zelfstandige wet en niet in de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen
                  (Wbni) die reeds bevoegdheden bevat die worden toegewezen aan de Minister van EZK.
                  Voor wat betreft de Afdeling is de Wbni de aangewezen wet voor het regelen van de
                  voorgenoemde bevoegdheden.
               
Het kabinet ziet, in aanvulling op de reeds in de memorie van toelichting genoemde
                     motivering, drie redenen om deze bevoegdheden vast te leggen in een zelfstandige wet.
                     Deze drie redenen zijn: de aard van de wetgeving, de rol van de Minister van EZK in
                     de wetgeving en de doelgroep van dit wetsvoorstel welke onderling verbonden zijn.
                  
Ten eerste is de aard van de Wbni anders dan het voorliggende wetsvoorstel. In de Wbni worden
                     grotendeels de bepalingen vanuit Europese wetgeving, de NIB-richtlijn7, vastgelegd. De Wbni bevat daarmee de omzetting van Europeesrechtelijke verplichtingen
                     voor haar doelgroep en regelt de naleving daarvan8. Op grond van het onderhavige voorstel dat geen Europeesrechtelijke oorsprong kent,
                     geldt er geen zorg- of meldplicht voor de doelgroep daarvan, te weten de niet-vitale
                     bedrijven. Tevens is er in dit wetsvoorstel geen sprake van toezicht en handhaving.
                  
Ten tweede verschilt de rol van de Minister van EZK in de Wbni van de rol die de Minister van
                     EZK heeft in onderhavig voorstel. De uit de Wbni voortvloeiende taken en bevoegdheden
                     voor de Minister van EZK betreffen het toezicht op de naleving van de zorg- en meldplicht
                     door vitale aanbieders in bijvoorbeeld de sector energie, die als aanbieders van een
                     essentiële dienst zijn aangewezen, en voor digitale dienstverleners. Het onderhavige
                     wetsvoorstel kent de Minister van EZK geen toezichthoudende bevoegdheden toe, maar
                     ziet daarentegen op het informeren en adviseren van de niet-vitale bedrijven, (ongeveer
                     2 miljoen), die niet vallen onder het toepassingsbereik van de Wbni.
                  
Ten derde is de doelgroep van onderhavig voorstel anders dan de doelgroep van de Wbni. De Wbni
                     is in hoofdzaak gericht op de digitale veiligheid van organisaties die deel uitmaken
                     van de rijksoverheid, vitale private aanbieders en digitale dienstverleners. Hierin
                     wordt bijvoorbeeld geregeld dat de Minister van JenV (en in de praktijk het NCSC)
                     verantwoordelijk is voor het informeren en adviseren van vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties
                     bij digitale dreigingen en incidenten. Het onderhavige wetsvoorstel richt zich daarentegen
                     op de doelgroep van het niet-vitale bedrijfsleven. Hierdoor zijn ook de taken van
                     de Minister van JenV en de Minister van EZK anders. Het NCSC (Ministerie van JenV)
                     heeft krachtens de Wbni als primaire taak het informeren en het adviseren van vitale
                     aanbieders en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid over digitale dreigingen
                     en incidenten. Naast het informeren en het adviseren verleent het NCSC de aanbieders
                     in zijn doelgroep ook overige bijstand bij het treffen van maatregelen om incidenten
                     te voorkomen en te verhelpen. Overige bijstand kan bijvoorbeeld inhouden dat aan de
                     aanbieder uit de doelgroep ter plekke ondersteuning wordt geboden bij het duiden van
                     het probleem en de maatregelen om dat probleem aan te pakken.
                  
Het DTC (Minister van EZK) richt zich bij het informeren en het adviseren over digitale
                  dreigingen en incidenten op de doelgroep van het niet-vitale bedrijfsleven. Hierbij
                  gaat het om algemene informatie en handelingsperspectieven maar ook om specifieke
                  dreigingsinformatie gericht op individuele bedrijven. In tegenstelling tot het NCSC
                  verleent het DTC bij incidenten geen overige bijstand, ofwel incident response, aan
                  de aanbieders in zijn doelgroep.
               
Het kabinet is van mening dat deze belangen het beste worden gediend door deze onder
                     te brengen in deze twee te onderscheiden wetten.
                  
De memorie van toelichting is in paragraaf (2.3) aangevuld op dit punt.
De Afdeling merkt overigens op dat de toelichting geen aandacht besteedt aan de vraag
                     hoe het voornoemde recente wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni zich verhoudt tot
                     het onderhavige. De toelichting dient op dit punt te worden aangevuld, nu de voorstellen
                     nauw met elkaar samenhangen en ook technisch op elkaar moeten worden afgestemd.9
                     
In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is toegelicht dat er
                  een verband is tussen dit wetsvoorstel en het voorstel tot wijziging van de Wbni10 (zie toelichting bij artikel 5). Daar is ingegaan op de samenhang tussen beide wetsvoorstellen.
                  Het verband tussen deze twee wetsvoorstellen is gelegen in het in ruimere zin mogelijk
                  maken van het uitwisselen van informatie over digitale dreigingen en incidenten tussen
                  beide organisaties ten behoeve van het uitoefenen van hun onderscheidenlijke taken.
                  Dit betreft informatie-uitwisseling die twee kanten op werkt, dat wil zeggen van NCSC
                  naar DTC en van DTC naar NCSC.
               
Waar de Afdeling mogelijk refereert aan de uitbereiding van de bevoegdheid van de
                  Minister van JenV om niet-vitale aanbieders rechtstreeks van informatie te voorzien
                  wordt het volgende opgemerkt. Rechtstreekse informatieverstrekking vanuit het NCSC
                  aan andere aanbieders dan vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties zal door
                  het wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni alleen andere aanbieders kunnen betreffen
                  die geen schakelorganisaties hebben en indien een dreiging of incident aanzienlijke
                  gevolgen heeft of kan hebben voor de continuïteit van hun dienstverlening. In onderhavig
                  wetsvoorstel wordt de positie van het DTC als schakelorganisatie voor haar doelgroep
                  wettelijk vastgelegd. Dit leidt ertoe dat het NCSC niet ook aan individuele aanbieders
                  in de doelgroep van het DTC informatie kan verstrekken. 11
De memorie van toelichting is in paragraaf (2.2) aangevuld op dit punt.
De Afdeling adviseert de keuze voor een zelfstandige wet in het licht van het voorgaande
                     te heroverwegen.
Op grond van het voorgaande wordt dit voorstel tot wet gehandhaafd en zal de samenhang
                  tussen het wetsvoorstel en de Wbni zorgvuldig worden bewaakt.
               
Ongeacht of de regering vasthoudt aan de introductie van een nieuwe wettelijke regeling,
                     wijst de Afdeling op het volgende.
2. Nieuwe taken Minister van Economische Zaken en Klimaat
a. Samenwerking en duidelijkheid voor de praktijk
               
Met het wetsvoorstel krijgt de Minister van EZK onder andere de taak om samen te werken
                     met bestuursorganen en rechtspersonen ten behoeve van de digitale weerbaarheid. Hierbij
                     gaat het volgens de toelichting onder meer om samenwerking met andere vakdepartementen
                     en decentrale overheden, maar ook met onderwijsinstellingen en onderzoeksinstituten.12 Hieruit blijkt dat verschillende departementen aanspreekpunt kunnen zijn op het terrein
                     van cybersecurity voor dezelfde organisaties. Een belangrijk uitgangspunt daarbij
                     is wel dat het voor alle sectoren duidelijk is voor wat zij bij welk departement zij
                     terecht kunnen.13
                     
De Afdeling adviseert de nieuwe samenwerkingstaak in de toelichting te verduidelijken
                     en inzichtelijk te maken in welke gevallen organisaties zich kunnen wenden tot de
                     Minister van EZK.
De Minister van EZK heeft op grond van voorgesteld artikel 2, tweede lid, twee soorten
                  taken op het gebied van samenwerking ter versterking van de digitale weerbaarheid
                  van de Nederlandse samenleving of ter voorkoming van nadelige maatschappelijke gevolgen
                  in en buiten Nederland. De eerste taak ziet op het stimuleren van onderlinge samenwerking
                  tussen bedrijven (onderling) en organisaties. De tweede taak ziet op het samenwerken
                  met andere bestuursorganen en organisaties om te werken aan bredere oplossingen voor
                  digitale weerbaarheid. Denk hierbij aan kennisdeling, onderzoek en sector- of branche-specifieke
                  beelden. Anders dan de Afdeling lijkt te veronderstellen leidt deze samenwerkingstaak
                  niet tot onduidelijkheid bij bedrijven over bij welk departement zij terecht kunnen.
                  De samenwerking met andere vakdepartementen en decentrale overheden, maar ook met
                  onderwijsinstellingen en onderzoeksinstituten heeft namelijk geen effect op bestaande
                  verhoudingen tussen deze organisaties en de bedrijven en sectoren. Er verandert dus
                  ook niets in bestaande aanspreekpunten voor bedrijven en sectoren.
               
b. Risico van uiteenlopende analyses, onderzoeken en adviezen
               
De Afdeling merkt daarnaast op dat de taken van het DTC en het NCSC lijken te (kunnen)
                     overlappen. Op grond van het wetsvoorstel respectievelijk de Wbni, kan zowel het DTC
                     als het NCSC een analyse uitvoeren en (technisch) onderzoek doen naar de door hen
                     verzamelde informatie. Het DTC kan voorts op basis van het wetsvoorstel niet-vitale
                     bedrijven informeren over digitale dreigingen en incidenten.14 Het NCSC kan niet alleen vitale bedrijven en onderdelen van de rijksoverheid informeren
                     over digitale dreigingen en incidenten, maar op grond van een recent wetsvoorstel
                     ook niet-vitale bedrijven.15
                     
In dat licht wijst de Afdeling op het risico dat een bedrijf zowel door het NCSC als
                     het DTC wordt geïnformeerd over een digitale dreiging of een incident, en dat daaraan
                     verschillende analyses of onderzoeken ten grondslag liggen.16 In het geval van digitale dreigingen en incidenten is het van cruciaal belang dat
                     er geen onduidelijkheid is over de (analyse van bepaalde) dreigings- en incidenteninformatie.17
                     
De Afdeling haalt in dit punt aan dat niet-vitale bedrijven zowel door het DTC als
                  het NCSC kunnen worden geïnformeerd en dat daaraan mogelijk verschillende analyses
                  en onderzoeken ten grondslag kunnen liggen. Het DTC en NCSC hebben echter duidelijk
                  te onderscheiden doelgroepen van organisaties waaraan informatie en advies over concrete
                  digitale dreigingen en incidenten worden verstrekt en ten behoeve waarvan analyses
                  en onderzoek naar aanleiding van (aanwijzingen voor) dergelijke dreigingen en incidenten
                  worden gedaan. In de door de Afdeling aangehaalde wijziging van de Wbni wordt het
                  onder bepaalde voorwaarden mogelijk voor het NCSC om in ruimere zin dreigings- en
                  incidentinformatie te delen met andere aanbieders (niet zijnde Rijk en vitaal). Een
                  van die voorwaarden is dat er voor die aanbieders géén schakelorganisatie beschikbaar
                  is die deze aanbieder als doelgroep heeft. Daarnaast zorgt het wetsvoorstel ervoor
                  dat dreigings- en incidentinformatie in ruimere zin kan worden gedeeld met het DTC
                  en andere schakelorganisaties. Het NCSC zal informatie over niet-vitale bedrijven
                  dus direct met het DTC kunnen delen, welke op haar beurt haar doelgroep zal kunnen
                  informeren en adviseren. Hiermee is dubbel informeren van een niet-vitaal bedrijf
                  niet aan de orde.
               
Het NCSC en DTC werken waar mogelijk samen. Voor wat betreft analyse en onderzoek
                  zijn beide organisaties verantwoordelijk voor de eigen doelgroepen. Vanwege deze verschillende
                  doelgroepen kan het zijn dat voor het DTC en NCSC andere bronnen, die algemene of
                  specifieke (dreigings)informatie bevatten welke van publieke of private partijen afkomstig
                  zijn, relevant zijn. Zo zijn niet alle kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten relevant
                  voor doelgroepen van het DTC. Dit geldt ook voor de door het NCSC bijgestane vitale
                  aanbieders of overheidsorganisaties. Denk hierbij aan systemen die alleen bij de overheid
                  worden gebruikt, of aan de andere kant van het spectrum, producten die door zzp’ers
                  worden gebruikt maar eigenlijk gekocht zijn als consument. Dit laat onverlet dat als
                  één van deze organisaties in de uitoefening van haar taken over informatie beschikt,
                  die ook relevant is voor de doelgroep van de ander, deze informatie onderling uitgewisseld
                  zal gaan worden.
               
Aan de memorie van toelichting is een nieuwe paragraaf (2.4) toegevoegd over de verhouding
                  tussen het DTC en het NCSC.
               
In aanvulling daarop merkt de Afdeling op dat zowel het NCSC als het DTC de taak is
                     toegekend een advies, zoals een handelingsperspectief, aan specifieke bedrijven aan
                     te reiken. Het is daardoor mogelijk dat adviezen van de overheid gerelateerd aan eenzelfde
                     dreiging of incident uiteenlopen en dat partijen binnen eenzelfde keten, verschillende
                     handelsperspectieven aangereikt krijgen. Ter illustratie wijst de Afdeling op de aanpak
                     van de problemen rond kwetsbaarheden in Citrix-software. Het NCSC kwam begin 2020
                     aanvankelijk met een genuanceerd advies aan afnemers om te overwegen de Citrix-servers
                     uit te zetten, afhankelijk van de impact die dat zou hebben op de afnemer in kwestie.
                     Al de volgende dag adviseerde het NCSC dringend om alle Citrix-servers uit te zetten,
                     omdat – zoals later bleek – de AIVD de veiligheidsrisico’s anders inschatte dan het
                     NCSC. Organisaties die de problemen met Citrix zelf al hadden opgelost, zagen zich
                     genoodzaakt om dat advies op te volgen.18
                     
De toelichting bij het wetsvoorstel stelt dat het DTC en het NCSC samenwerken om het
                     risico van onder meer dubbele informatieverstrekking te vermijden.19 Er wordt evenwel geen «rangorde» aangebracht tussen de adviezen van het DTC en het
                     NCSC. De Afdeling is van oordeel dat concrete uitgangspunten, die ertoe moeten leiden
                     dat uiteenlopende analyses, onderzoeken en adviezen van de overheid in relatie tot
                     eenzelfde dreiging of incident worden voorkomen, niet alleen in samenwerkingsafspraken
                     met het NCSC, maar ook in de toelichting bij dit wetsvoorstel dienen te worden uitgewerkt.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader inzichtelijk te maken hoe uiteenlopende
                     analyses, onderzoeken en adviezen van de overheid in relatie tot eenzelfde dreiging
                     of incident kunnen worden voorkomen.
Zoals ook eerder toegelicht, hebben het DTC en NCSC beiden duidelijk te onderscheiden
                  doelgroepen. Het NCSC richt zich op vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken
                  van de rijksoverheid. De doelgroep van het DTC is het niet-vitale bedrijfsleven. Beide
                  organisaties zullen de analyses, onderzoeken en adviezen die zij uitvoeren en geven
                  afstemmen op de taak die zij hebben voor hun doelgroep. Hierbij wordt met name in
                  de formulering van het advies rekening gehouden met de aard en de relevantie van het
                  advies voor de respectievelijke doelgroepen. Daarnaast zullen het DTC en NCSC met
                  elkaar samenwerken en informatie uitwisselen om te voorkomen dat sterk uiteenlopende
                  analyses, onderzoeken en adviezen worden gegeven.
               
Het door de Afdeling geschetste risico zal in de komende jaren verder worden verkleind
                  door de voorgenomen vorming van één nieuwe organisatie waarin verschillende cybersecurity
                  expertise van de overheid samen zal komen20.
               
In de memorie van toelichting is de nieuwe paragraaf (2.4) aangevuld op dit punt.
c. Verwachtingen sector
               
Met het wetsvoorstel kan het DTC het Nederlandse bedrijfsleven voorzien in analyses,
                     onderzoek en individuele adviezen in geval van digitale dreigingen en incidenten.
                     De regering hanteert daarbij tevens het uitgangspunt dat het van belang is dat bedrijven
                     in Nederland hun verantwoordelijkheid op het gebied van cybersecurity kennen en nemen.
                     Dit betekent dat zij zelf moeten investeren in hun digitale weerbaarheid.21
                     
De Afdeling onderschrijft de rol van de overheid voor effectieve informatie-uitwisseling
                     voor de digitale weerbaarheid van bedrijven maar wijst ook op het risico dat de verwachting
                     wordt gewekt dat daarmee goeddeels in dreigings- en incidenteninformatie is voorzien,
                     waardoor bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid onderschatten of veronachtzamen.
                     De Afdeling acht het van belang dat met dit wetsvoorstel ook helder wordt gecommuniceerd
                     hoe deze nieuwe taken van de Minister van EZK zich verhouden tot de eigen verantwoordelijkheden
                     van het niet-vitale bedrijfsleven om alert te zijn op mogelijke kwetsbaarheden, dreigingen
                     en incidenten.
Zo is het volgens de Onderzoeksraad voor Veiligheid voor kleinere bedrijven moeilijk
                     om hun verantwoordelijkheid voor veilige software die zij gebruiken waar te maken.
                     Software bevat immers een steeds groter aantal onbekende kwetsbaarheden, er gelden
                     (nog) geen wettelijke eisen voor software, fabrikanten sluiten de aansprakelijkheid
                     voor kwetsbaarheden vaak uit of beperken die, en het testen en installeren van updates
                     en patches vergt veel tijd en deskundigheid.22 Tegelijkertijd kan de overheid deze verantwoordelijkheid niet volledig overnemen.
In het licht van het voorgaande, adviseert de Afdeling in de toelichting in te gaan
                     op de verhouding tussen de verantwoordelijkheden van de Minister van EZK en die van
                     het niet-vitale bedrijfsleven.
De verantwoordelijkheid van de overheid voor de digitale weerbaarheid van niet-vitale
                  bedrijven is begrensd door de eigen verantwoordelijkheid van niet-vitale bedrijven.
                  Op basis van dit wetsvoorstel kan het DTC niet-vitale bedrijven informeren en adviseren
                  over bijvoorbeeld ernstige kwetsbaarheden bij individuele bedrijven. Hierbij dient
                  in acht te worden genomen dat de informatie en adviezen van het DTC een (niet volledige)
                  aanvulling zijn op de digitale weerbaarheid van een bedrijf. Zo heeft een specifieke
                  individuele notificatie door het DTC betrekking op die concrete dreiging of kwetsbaarheid.
                  Maar er kunnen meer kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten zijn in de netwerk- en
                  informatiesystemen van dat bedrijf waar het DTC géén weet van heeft. Een bedrijf is
                  en blijft zelf verantwoordelijk voor het actief beheren en versterken van haar digitale
                  veiligheid. De overheid speelt hierin een rol maar neemt uitdrukkelijk niet de verantwoordelijkheid
                  van bedrijven over.
               
De memorie van toelichting is in paragraaf (2.2) hier nader op aangevuld.
3. Potentiële marktactiviteiten van de Minister van EZK
Op grond van het wetsvoorstel krijgt de Minister van EZK de taak om gegevens met betrekking
                     tot digitale kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten te onderzoeken en te analyseren,
                     en om uitkomsten daarvan te verstrekken aan niet-vitale bedrijven.23 De Afdeling merkt op dat in de toelichting bij het wetsvoorstel slechts beperkt inzichtelijk
                     wordt gemaakt welke (soort) informatie de Minister voornemens is te delen met het
                     bedrijfsleven, en in hoeverre die informatie bewerkt zal worden. Ook is onduidelijk
                     welke soort adviezen bedrijven kunnen verwachten en wat onder analyse en onderzoek
                     van de Minister kan worden verstaan.
Volgens de toelichting wordt voldaan aan de Wet markt en overheid omdat de taken van
                     de Minister zich beperken tot informatievoorziening. Bedrijven dienen zelf incidenten
                     op te lossen en preventieve maatregelen nemen.24 De Afdeling vindt deze toelichting te summier en merkt op dat het voor de naleving
                     van de Wet markt en overheid en Europese (mededingings- en staatssteun)regelgeving
                     ook duidelijk moet zijn welk soort informatie wordt gedeeld, in welke mate die informatie
                     wordt bewerkt en welk soort adviezen en analyses worden opgesteld en uitgevoerd.25 Bewerking van informatie en op individuele bedrijven gerichte, specifieke adviezen
                     en analyses kan ertoe leiden dat er in het kader van dit wetsvoorstel sprake is van
                     economische activiteiten. In dat geval zal helder moeten zijn dat de Minister van
                     EZK zich ook houdt aan de gedragsregels uit de Wet markt en overheid, die een gelijk
                     speelveld tussen overheden en ondernemingen moeten creëren. De toelichting maakt dit
                     onvoldoende inzichtelijk.
De Afdeling adviseert in de toelichting bij het wetsvoorstel op te nemen welk soort
                     informatie, analyse en advies zal worden gedeeld en in hoeverre de Minister van EZK
                     voornemens is de informatie die wordt verzameld te bewerken voordat deze wordt gedeeld
                     met niet-vitale bedrijven.
Daarnaast adviseert de Afdeling in de toelichting nader in te gaan op de vraag in
                     hoeverre de taken van de Minister kunnen worden aangemerkt als economische activiteiten
                     in de zin van de Wet markt en overheid.
Het DTC zal, conform artikel 2 van dit voorstel, gegevens over kwetsbaarheden, dreigingen
                  en incidenten die betrekking hebben op netwerk- en informatiesystemen delen met bedrijven.
                  Deze informatie, die bij het DTC bekend is, wordt omgezet in twee stromen. Het DTC
                  zal algemene dreigingsinformatie delen door middel van nieuwsberichten bij beveiligingslekken
                  of kwetsbaarheden in netwerk- en informatiesystemen welke een grote bedreiging vormen
                  voor ondernemend Nederland. Criteria hiervoor zijn: de kans dat de kwetsbaarheid wordt
                  misbruikt en de ernst van de schade die kan optreden bij misbruik. Het DTC maakt voor
                  haar doelgroep nog een aantal aanvullende afwegingen voordat ze in een algemene waarschuwing
                  de gevonden kwetsbaarheid of dreiging van uitleg voorziet en publiceert. De belangrijkste
                  zijn: Betreft het netwerk- en informatiesystemen die door veel bedrijven gebruikt
                  worden? Is er actie door bedrijven nodig? Is er handelingsperspectief? Indien deze
                  afweging leidt tot een nieuwsbericht dan wordt in dit bericht aangegeven welk product
                  of versie het betreft, welk misbruik er mogelijk is, wat het effect daarvan kan zijn
                  en in algemene bewoordingen wat een bedrijf kan doen om de dreiging te verhelpen.
               
Vervolgens kan het DTC als het informatie heeft dat een kwetsbaarheid, dreiging of
                  incident te herleiden is tot één of meerdere bedrijven, deze bedrijven hierover informeren.
                  Het advies dat het DTC uitbrengt is in grote mate gebaseerd op de (publieke) informatie
                  van cybersecurity onderzoekers, leveranciers van netwerk- en informatiesystemen en
                  andere (publieke) informatie gerelateerd aan de kwetsbaarheid, dreiging of incident.
                  Het advies houdt nadrukkelijk geen verplichtingen in voor bedrijven. Ook zal het advies
                  van het DTC in algemene bewoordingen worden opgesteld waarbij het aan bedrijven zelf
                  is om te beoordelen (al dan niet met behulp van ICT-dienstverleners) welke concrete
                  maatregelen noodzakelijk zijn en kunnen worden doorgevoerd. Daarbij verleent het DTC
                  geen ondersteuning bij het doorvoeren van deze adviezen. Concreet betekent dit dat
                  een advies als volgt kan luiden:
               
Bedrijf ABC, u maakt gebruik van software van leverancier 123 op systeem met IP-adres:
                  xxx.xxx.xxx.xxx. In deze software is een kwetsbaarheid bekend geworden die kan leiden
                  tot toegang tot data en informatie door een derde. U kunt de volgende maatregelen
                  nemen:
               
1) update de software van leverancier 123;
2) onderzoek de toegang tot dit systeem;
3) mocht u hulp nodig hebben bij de beoordeling van deze informatie en adviezen, neem
                        contact op met je ICT leverancier.
                     
De informatie over kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten, waar het DTC over beschikt,
                  zal vaak in de vorm van ruwe data zijn. Wanneer het DTC de ruwe data naar een bedrijf
                  heeft kunnen herleiden, zal het DTC deze data verrijken met de contactgegevens van
                  het getroffen bedrijf. Daarna zal notificatie plaatsvinden aan het individuele bedrijf.
                  Er vindt geen verdere bewerking van de informatie plaats.
               
Het informeren van bedrijven (algemeen en individueel) over bij het DTC bekende kwetsbaarheden,
                     dreigingen en incidenten in netwerk- en informatiesystemen vindt plaats in het algemeen
                     belang. Het belang dat hier wordt gediend is enerzijds de digitale weerbaarheid van
                     individuele ondernemingen in Nederland, anderzijds het voorkomen van nadelige maatschappelijke
                     gevolgen voor burgers, klanten en bedrijven onderling. Een digitale verstoring bij
                     een supermarkt heeft direct gevolgen voor het bedrijf, haar klanten, de omgeving,
                     leveranciers en andere partners, zoals banken en accountants.
                  
Het DTC informeert en geeft algemeen handelingsperspectief en daarmee is er ook een
                     grens aan wat de overheid doet. Bedrijven ontvangen informatie, het is aan hen om
                     hierop te handelen. Het gegeven handelingsperspectief, bijvoorbeeld het updaten van
                     een systeem, is niet op het individuele bedrijf afgestemd en wordt niet door het DTC
                     uitgevoerd. Bedrijven zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor het nemen van de
                     nodige maatregelen. Bedrijven zullen juist dan, wanneer zij zelf onvoldoende mogelijkheid
                     hebben om de juiste maatregelen te nemen, een beroep doen op marktpartijen om hen
                     te ondersteunen. Bedrijven worden ongeacht hun branche of sector, regio of bedrijfsomvang
                     op dezelfde wijze behandeld.
                  
Vanwege het bovengenoemde, behoort het delen van, bij het DTC bekende algemene of
                  specifieke informatie over kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten aan de Nederlandse
                  bedrijven tot de uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag. Het bevorderen van
                  de digitale weerbaarheid van bedrijven en daarmee ook openbare (digitale) veiligheid
                  behoort immers tot de taken van de overheid. Daar waar marktactiviteiten beginnen,
                  houdt de advisering van het DTC op. De in dit wetsvoorstel voorgestelde taken van
                  de Minister van EZK zijn derhalve geen economische activiteiten en zijn de staatssteunregels
                  daar niet op van toepassing. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese
                  Unie (Derde kamer) van 12 juli 2012, ECLI:EU:C:2012:449, volgt dat het publiek toegankelijk
                  maken van informatie die verzameld is ten behoeve van een wettelijke taak geen economische
                  activiteit vormt.
               
De memorie van toelichting is op de punten van staatssteun en de verhouding Wet markt
                  en overheid respectievelijk in paragraaf (4.2) aangepast.
               
4. Informatiedeling met Caribisch Nederland
Volgens de toelichting gelden de taken en bevoegdheden van de Minister van EZK voor
                     Nederland inclusief Caribisch Nederland, zijnde Bonaire, Saba en Sint-Eustatius.26 De Afdeling ondersteunt de wens van de Nederlandse regering om zich ook in te zetten
                     voor de digitale weerbaarheid van bedrijven gevestigd in Caribisch Nederland. De Afdeling
                     merkt daarbij op dat informatie over digitale dreigingen en incidenten veelal persoonsgegevens
                     omvat, zoals in de vorm van IP-adressen.
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is alleen van toepassing op het
                     Europese deel van het Koninkrijk. Dit betekent dat op de gegevensverstrekking die
                     in het kader van het wetsvoorstel aan de orde is, het regime uit de AVG ten aanzien
                     van doorgifte van gegevens met derde landen van toepassing is.27 Zonder een adequaatheidsbesluit van de Europese Commissie kan niet zonder meer worden
                     uitgegaan van een «passend beschermingsniveau».28 Daarmee ontbreekt een grondslag voor doorgifte van gegevens aan Caribisch Nederland
                     op grond van artikel 45 AVG.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de naleving van de AVG en te
                     voorzien in een grondslag voor doorgifte van gegevens aan Caribisch Nederland.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is het wetsvoorstel aangevuld met een
                  nieuw artikel waaruit blijkt dat de wet ook in Caribisch Nederland van toepassing
                  is (artikel 7). Hiermee wordt een expliciete grondslag gecreëerd voor uitwisseling
                  van gegevens met Caribisch Nederland. Ook daar is de nood hoog en is er sprake van
                  behoefte aan het bevorderen van de digitale weerbaarheid. Daarnaast wordt het advies
                  opgevolgd door in paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting in te gaan op de naleving
                  van de AVG ten aanzien van doorgifte van gegevens aan Caribisch Nederland.
               
Omdat Caribisch Nederland geen deel uitmaakt van de Europese Unie is sprake van doorgifte
                  naar een zogeheten derde land in de zin van de AVG. Voor doorgifte geldt in aanvulling
                  op de gebruikelijke eisen voor de verwerking van persoonsgegevens dat tevens aan de
                  voorwaarden van Hoofdstuk V van de AVG dient te worden voldaan. Voor het voldoen aan
                  een adequaat beschermingsniveau zijn verschillende mogelijkheden. Artikel 46 van de
                  AVG staat doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land toe wanneer er sprake
                  is van passende waarborgen en betrokkenen over afdwingbare rechten en doeltreffende
                  rechtsmiddelen beschikken. In Caribisch Nederland geldt een wettelijke regeling inzake
                  de bescherming van persoonsgegevens – de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Wbp
                  BES). Deze wet biedt waarborgen voor de bescherming van deze gegevens en de rechten
                  van betrokkenen. In verhouding tot de AVG biedt de Wbp BES een vergelijkbaar beschermingsniveau
                  van persoonsgegevens. Zo moet aan vergelijkbare vereisten van rechtmatigheid worden
                  voldaan, en worden de rechten en rechtsbescherming van betrokkene gewaarborgd. Net
                  als bij de AVG heeft de betrokkene o.m. het recht op inzage in zijn of haar persoonsgegevens.
                  Voor zover het voor een goede uitvoering van de voorgestelde taken en bevoegdheden
                  noodzakelijk zal zijn om persoonsgegevens in Caribisch Nederland te verwerken biedt
                  de Wbp BES aldus een passend beschermingsniveau. Zoals uitgelegd in de memorie van
                  toelichting bij het wetsvoorstel zal het hierbij om «gewone» persoonsgegevens gaan
                  waarbij niet meer gegevens worden verwerkt dan strikt noodzakelijk, en deze niet voor
                  andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor zij oorspronkelijk zijn verzameld.
               
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het voorstel
                     en adviseert het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen,
                     tenzij het is aangepast.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de memorie van toelichting voor wat betreft
                  het structurele budget voor de taken van de Minister van EZK, te actualiseren (paragraaf 7).
                  Dit structurele budget is verhoogd op basis van het huidige Regeerakkoord.
               
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
S.F.M. Wortmann
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
                  van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
               
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| PVV | 37 | Voor | 
| GroenLinks-PvdA | 25 | Voor | 
| VVD | 24 | Voor | 
| NSC | 20 | Voor | 
| D66 | 9 | Voor | 
| BBB | 7 | Tegen | 
| CDA | 5 | Voor | 
| SP | 5 | Tegen | 
| ChristenUnie | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| FVD | 3 | Voor | 
| PvdD | 3 | Tegen | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| JA21 | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
