Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over de nieuwe documentaire ‘Remco vs. Pharma’ (Kamerstuk 29477-784)
29 477 Geneesmiddelenbeleid
Nr. 787 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 november 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 18 augustus 2022 inzake reactie op verzoek commissie over de nieuwe documentaire
«Remco vs. Pharma» (Kamerstuk 29 477, nr. 784).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 september 2022 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 4 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de documentaire «Remco vs. Pharma»
en de kabinetsreactie daarop. Deze leden onderschrijven het belang dat de Minister
noemt als het gaat om de hoge prijzen van innovatieve geneesmiddelen en steunen zijn
initiatief om met Europese collega’s af te stemmen hoe het farmaverdienmodel beter
aansluit bij de financiering van geneesmiddelen vanuit de (publieke) stelsels. Genoemde
leden vragen de Minister wat daarbij zijn concrete ambitie is als het gaat om het
tegengaan van woekerprijzen en het stimuleren van transparantie van kosten. Op welke
termijn kan de Kamer vernemen wat de voortgang is ten opzichte van die ambitie?
Afspraken op Europees niveau kunnen worden door vertaald in nationale wetgeving en
de Kamer verwacht hier in het tweede kwartaal van 2023 een brief over met nadere uitwerking.
In de beantwoording van mondelinge vragen van 29 maart jl. over woekerprijzen is door
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegd de Minister te
vragen om de Kamer al in het lopende jaar een stand van zaken of inventarisatie te
geven. Wanneer kan de Kamer hierover een dergelijke brief verwachten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben de brief van de Minister gelezen als reactie op
de documentaire «Remco vs. Pharma». Deze leden hechten belang aan toegang tot veilige,
kwalitatieve en effectieve genees- en hulpmiddelen voor een eerlijke prijs en hebben
daartoe nog enkele vragen. Zij vragen de Minister om (in tabelvorm) aan te geven hoeveel
Nederlandse patiënten jaarlijks, voor welke behandelingen, met welke reden en in welk
land hulp zoeken in het buitenland. Kan de Minister een reactie geven op deze gegevens?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er zicht is op hoeveel mensen in
Nederland eigen geneesmiddelen bereiden. Zo ja, kan de Minister aangeven om hoeveel
mensen en/of geneesmiddelen dit gaat?
Kan de Minister de stand van zaken toelichten van de gesprekken die de Minister voert
met zijn Europese collega-ministers na de open brief van de Minister gepubliceerd
in het Financieel Dagblad op 23 juni 20221?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de documentaire «Remco vs. Pharma». De leden hebben hierover nog enkele vragen en
opmerkingen. Zij vinden het een goede zaak dat het oordeel over behandelingen in eerste
instantie wordt overgelaten aan de beroepsgroep, maar genoemde leden vragen wel in
hoeverre internationale richtlijnen daarin worden meegenomen. Deze leden willen graag
weten hoe het komt dat Nederlandse neurologen bijvoorbeeld tot een ander oordeel komen
dan hun collega’s in België, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Kan de Minister dat
verklaren?
De leden van de PVV-fractie denken dat het Zorginstituut Nederland een grotere rol
zou moeten spelen op het moment dat Nederlandse richtlijnen teveel afwijken van internationale
richtlijnen. Ook patiëntenverenigingen zouden dan meer betrokken moeten worden. Het
is in dergelijke gevallen immers belangrijk dat het afwijkende standpunt goed onderbouwd
wordt, zodat het ook uit te leggen is aan patiënten. Is de Minister het met deze leden
eens? Zo ja, hoe gaat de Minister dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Genoemde leden missen in de brief een reactie op het gegeven dat financiële belangen
kunnen meespelen bij het vaststellen van richtlijnen en behandelingen. Wil de Minister
hier alsnog op ingaan? Gezien de recente onthullingen van Nieuwsuur over belangenverstrengeling
met de industrie vragen deze leden of in deze kwestie ook sprake is van beïnvloeding
door de industrie op de besluitvorming. Nader onderzoek zou op zijn plaats zijn volgens
genoemde leden. Is de Minister het hiermee eens?
Het is de leden van de PVV-fractie opgevallen dat de Minister vaak verwijst naar Europa
en Europese richtlijnen als het gaat om de geneesmiddelenmarkt maar niet als het gaat
om de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg voor de patiënt. Deze leden ontvangen
hierop graag een reactie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
het verzoek van de commissie over de nieuwe documentaire «Remco vs. Pharma». Zij hebben
daarover nog een aantal vragen en opmerkingen. Deze leden constateren dat de huidige
private inrichting van het stelsel van geneesmiddelenontwikkeling en -productie leidt
tot verspilling van zorggeld aan winstuitkeringen aan de aandeelhouders van farmaceutische
bedrijven, door winst gedreven beslissingen over welke medicatie ontwikkeld wordt
en private controle over essentiële farmaceutische kennis. Kan de Minister reflecteren
op de wenselijkheid van de grotendeels private inrichting van ons stelsel van geneesmiddelenontwikkeling
en daarbij tevens ingaan op bovenstaande aspecten?
Is de Minister het ermee eens dat de zeggenschap over de ontwikkeling van geneesmiddelen
meer in publieke handen zou moeten liggen, zo nodig in Europees of internationaal
verband? Zo ja, welke stappen onderneemt de Minister om dit te bereiken? De leden
van de SP-fractie vragen daarnaast of de Minister zicht heeft op de winstmarges van
farmaceuten. Zo nee, is hij bereid dit in kaart te (laten) brengen? Heeft de Minister
zicht op de totale hoeveelheid winst die farmaceuten in Nederland maken? Genoemde
leden lezen in de reactie van de Minister dat hij met zijn Europese collega-ministers
in gesprek zou gaan over het farmaverdienmodel. Zij vragen of de Minister de stand
van zaken kan beschrijven van dit gesprek. Op welke termijn verwacht de Minister hier
resultaat van?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister, en heeft
daarbij nog enkele vragen. De Minister geeft in zijn brief het volgende aan: «De documentaire schetst een herkenbaar beeld van een persoon die geconfronteerd wordt
met een aandoening met grote impact op zijn leven en zijn zoektocht naar passende
behandelingen. In de documentaire wordt aandacht geschonken aan de onderbouwing van
hoge prijzen van nieuwe geneesmiddelen. Dit onderwerp heeft al gedurende lange tijd
mijn aandacht. Zo heb ik een omvangrijk onderzoek laten uitvoeren naar de financiering
van geneesmiddelenontwikkeling. Het rapport heb ik u op 22 juni 2022 aangeboden. Als
vervolgstap wil ik met mijn Europese collega-ministers in gesprek over het farmaverdienmodel.
Ik heb mijn Europese collega-ministers hiertoe uitgenodigd in een open brief gepubliceerd
op 23 juni 2022. De komende jaren zal ik mij in Nederland en Europa inzetten om deze
discussie te voeren».
Het lid van de fractie BBB is blij dat de Minister aangeeft de discussie aan te willen
gaan over het farmaverdienmodel. Dit is echter nog zeer vrijblijvend en geeft ook
geen inzicht in wat volgens de Minister zou moeten gebeuren op dit gebied om recht
te doen aan die mensen die op zoek zijn naar een passende behandeling. Kan de Minister
aangeven welke concrete maatregelen hij zelf zou willen nemen?
De Minister wil benadrukken dat, vanwege deze gezondheidsrisico’s, het verboden is
om zonder registratie werkzame stoffen te bereiden en dat er een verantwoordelijkheid
ligt met betrekking tot goede vervaardigingspraktijken. Dit geldt ook als deze bereid
worden uit legaal verkregen grondstoffen en uitsluitend voor eigen gebruik zijn bestemd.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister zich wel kan voorstellen dat patiënten
genoemde acties wel uitvoeren als het letterlijk gaat om leven en dood.
II. Reactie van de Minister
Antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie
Genoemde leden vragen de Minister wat daarbij zijn concrete ambitie is als het gaat
om het tegengaan van woekerprijzen en het stimuleren van transparantie van kosten.
Op welke termijn kan de Kamer vernemen wat de voortgang is ten opzichte van die ambitie?
Sinds 2013 sluit het Ministerie van VWS financiële arrangementen met fabrikanten over
dure geneesmiddelen. Met deze vertrouwelijke prijsafspraken wordt beoogd om dure geneesmiddelen
toegankelijk te maken voor patiënten en blijven de uitgaven hieraan beheersbaar.
Ik ben, net zoals mijn ambtsvoorgangers, voorstander om in te zetten op prijstransparantie
van dure geneesmiddelen. Dat benadruk ik ook als ik afspraken maak met fabrikanten
over de hoge prijzen van geneesmiddelen. In de praktijk stellen fabrikanten als harde
voorwaarde dat zij uitsluitend afspraken willen maken over de prijs van geneesmiddelen
als deze afspraken vertrouwelijk blijven.
Ik sta dan voor de keuze om of niet in te stemmen met deze vertrouwelijkheid of deze
voorwaarde wel te aanvaarden. In het belang van alle patiënten en premiebetalers in
Nederland wordt ervoor gekozen de middelen beschikbaar te maken voor patiënten en
de prijsafspraken daarom vertrouwelijk te houden.
Mijn concrete ambitie is echter breder. Op termijn moeten we naar een model waar deze
prijzen wel openbaar zijn. Dit is bij uitstek een gezamenlijke opgave van landen en
daar zet ik mij voor in. Om het gesprek hierover te kunnen voeren, heb ik u onlangs
geïnformeerd over het onderzoek naar de financiering van geneesmiddelenontwikkeling,
zodat we beter begrijpen dit systeem in elkaar steekt.2 Het rapport en de open brief3 zijn verspreid en onder de aandacht gebracht bij andere lidstaten. De resultaten
van de studie worden dit najaar op ambtelijk niveau met andere lidstaten besproken
met het oog op een bespreking met collega-ministers. Tevens wordt het rapport in mei
besproken in de vergadering van de OECD expertgroep over Geneesmiddelen en Medische
Technologie.
Met dit onderzoek tracht ik binnen Europa het gesprek over transparantie een stap
verder te brengen. Daarnaast omarm ik de ambitie uit Europese Farmaceutische strategie
op het gebied van transparantie, waarmee de Europese Commissie meer prioriteit geeft
aan het belang hiervan.
De leden van de VVD wijzen erop dat afspraken op Europees niveau kunnen worden doorvertaald
in nationale wetgeving en de Kamer verwacht hier in het tweede kwartaal van 2023 een
brief over met nadere uitwerking. In de beantwoording van mondelinge vragen van 29 maart
jl. over woekerprijzen is door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport toegezegd de Minister te vragen om de Kamer al in het lopende jaar een stand
van zaken of inventarisatie te geven. Wanneer kan de Kamer hierover een dergelijke
brief verwachten?
In het debat van 29 maart jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 65, item 18) verwees de Staatssecretaris van VWS naar het juridisch instrumentarium waarmee maatregelen
genomen kunnen worden tegen dure intramurale geneesmiddelen. Sinds 2018 is er een
eigenstandig juridisch kader zodat dure intramurale geneesmiddelen tijdelijk uitgesloten
kunnen worden van het basispakket. Dit instrument wordt ook wel «de sluis voor dure
geneesmiddelen» genoemd. Het doel van de sluis is om maatregelen te nemen die een
beheerste instroom van dure geneesmiddelen in het basispakket mogelijk maken. Dat
zijn in de praktijk vooral financiële afspraken.
Dit kabinet is voornemens om de beleidskaders voor de toepassing van de sluis voor
dure geneesmiddelen aan te scherpen, zodat er over meer dure geneesmiddelen financiële
afspraken gemaakt kunnen worden. De beoogde inwerkingtreding van het nieuwe beleidskader
is 1 juli 2023. Ik ben voornemens uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren
over de inhoudelijke aanpassing.
Antwoorden op vragen van de leden van de D66-fractie
Zij vragen de Minister om (in tabelvorm) aan te geven hoeveel Nederlandse patiënten
jaarlijks, voor welke behandelingen, met welke reden en in welk land hulp zoeken in
het buitenland. Kan de Minister een reactie geven op deze gegevens?
Er zijn diverse redenen waarom Nederlandse verzekerden buiten Nederland zorg verkrijgen.
Over het aantal mensen dat voor zorg naar het buitenland gaat (grensoverschrijdende
zorg) of in het buitenland woont en op basis van een (Europees) sociaal zekerheidsverdrag
zorg vanuit Nederland vergoed krijgt («verdragsgerechtigden»), wordt jaarlijks gerapporteerd
in de verzekerdenmonitor.4 Het (vergoed) krijgen van deze zorg als Nederlandse verzekerde kan op verschillende
manieren. Op basis van Europese regels zijn er mogelijkheden voor het ontvangen van
een geplande behandeling in het buitenland. Daarbij is het voor het vergoed krijgen
van deze behandeling van belang dat deze bewezen effectief is en in het Nederlandse
pakket zit. Zorg die (nog) niet voldoet aan het Nederlandse vergoedingscriteria «Stand
van de wetenschap en de praktijk» wordt niet vergoed. Een voorbeeld daarvan is de
casus uit de documentaire «Remco vs. Pharma». Er is geen (landelijke) registratie
die daar iets over bijhoudt. Daarnaast kunnen Nederlandse verzekerden die tijdelijk
in het buitenland verblijven, bijvoorbeeld door vakantie, zorg verkrijgen als zij
onverwachts medische zorg nodig hebben en de behandeling niet kan wachten tot zij
terug zijn in Nederland. De declaratiegegevens van de verkregen zorg ligt bij zorgverzekeraars
en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Voor zover deze gegevens te verkrijgen
en met inachtneming van de wet- en regelgeving betreffende privacy te verwerken zouden
zijn, acht ik het vanwege de diversiteit en omvang niet doenlijk om de zorg van deze
groepen in een tabelvorm aan uw Kamer inzichtelijk te maken.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er zicht is op hoeveel mensen in
Nederland eigen geneesmiddelen bereiden. Zo ja, kan de Minister aangeven om hoeveel
mensen en/of geneesmiddelen dit gaat?
Er zijn geen gegevens bekend over hoeveel mensen in Nederland zelf werkzame stoffen
bereiden. Het is dan ook niet toegestaan dit te doen zonder de benodigde registratie
en niet overeenkomstig goede vervaardigingspraktijken van werkzame stoffen5.
Kan de Minister de stand van zaken toelichten van de gesprekken die de Minister voert
met zijn Europese collega-ministers na de open brief van de Minister gepubliceerd
in het Financieel Dagblad op 23 juni 20226?
Het rapport en de open brief zijn verspreid en onder de aandacht gebracht bij andere
lidstaten. De resultaten van de studie worden dit najaar op ambtelijk niveau met andere
lidstaten besproken met het oog op een bespreking met collega-ministers. Tevens wordt
het rapport in mei besproken in de vergadering van de OECD expertgroep over Geneesmiddelen
en Medische Technologie.
Antwoorden op vragen van de leden van de PVV-fractie
Zij vinden het een goede zaak dat het oordeel over behandelingen in eerste instantie
wordt overgelaten aan de beroepsgroep, maar genoemde leden vragen wel in hoeverre
internationale richtlijnen daarin worden meegenomen. Deze leden willen graag weten
hoe het komt dat Nederlandse neurologen bijvoorbeeld tot een ander oordeel komen dan
hun collega’s in België, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Kan de Minister dat verklaren?
In Nederland is het in beginsel aan beroepsgroepen om vast te stellen welke zorg zij
leveren. Zij stellen daarvoor kwaliteitsrichtlijnen op, en maken daarbij de vertaalslag
van internationale richtlijnen naar de Nederlandse context. Dat is ook een gebruikelijke
werkwijze in het buitenland. Door de context van wat je goede zorg vindt, of waar
zorg plaatsvindt, ontstaan soms nuanceverschillen tussen deze richtlijnen.
De leden van de PVV-fractie denken dat het Zorginstituut Nederland een grotere rol
zou moeten spelen op het moment dat Nederlandse richtlijnen teveel afwijken van internationale
richtlijnen. Ook patiëntenverenigingen zouden dan meer betrokken moeten worden. Het
is in dergelijke gevallen immers belangrijk dat het afwijkende standpunt goed onderbouwd
wordt, zodat het ook uit te leggen is aan patiënten. Is de Minister het met deze leden
eens? Zo ja, hoe gaat de Minister dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het opstellen van kwaliteitsrichtlijnen en kwaliteitsstandaarden primair
aan het veld. Daarin is de rol van patiëntorganisaties geborgd. Zij mogen, conform
de AQUA-leidraad, meepraten met de beroepsgroep over een kwaliteitsrichtlijn en kunnen
hun bijdrage al leveren aan de voorkant van het proces. In dat proces is er bij uitstek
ruimte om met elkaar te bespreken hoe een Nederlandse richtlijn zich verhoudt tot
internationale richtlijnen. Het Zorginstituut Nederland heeft een beperkte rol bij
het opstellen van kwaliteitsstandaarden en richtlijnen. Alleen in het geval dat partijen
niet tot ontwikkeling komen of bij de ontwikkeling niet tot consensus komen, heeft
het Zorginstituut een wettelijke doorzettingsmacht om een richtlijn op te laten stellen
(een kwaliteitsstandaard).
Zoals aangegeven in de visiebrief kwaliteit d.d. 29 juni 20227, zijn we in overleg met het Zorginstituut om waar nodig de taken en bevoegdheden
van het Zorginstituut aan te scherpen.
Genoemde leden missen in de brief een reactie op het gegeven dat financiële belangen
kunnen meespelen bij het vaststellen van richtlijnen en behandelingen. Wil de Minister
hier alsnog op ingaan? Gezien de recente onthullingen van Nieuwsuur over belangenverstrengeling
met de industrie vragen deze leden of in deze kwestie ook sprake is van beïnvloeding
door de industrie op de besluitvorming. Nader onderzoek zou op zijn plaats zijn volgens
genoemde leden. Is de Minister het hiermee eens?
Ik ben het met de vragensteller eens dat het zeer onwenselijk zou zijn als financiële
belangen een rol zouden spelen bij het vaststellen van richtlijnen en behandelingen.
Om dergelijke belangenverstrengeling tegen te gaan hebben de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering
der Geneeskunst (KNMG), de Gezondheidsraad (GR), het Nederlands Huisartsen Genootschap
(NHG) en de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) de Code ter voorkoming van oneigenlijke
beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld8. Transparantie over de relaties en belangen van de deskundigen van de commissies
achter deze rapporten en richtlijnen staat in deze code centraal. De code wordt onderschreven
door de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke
adviesrapporten en medische richtlijnen.
De documentaire geeft geen aanwijzingen dat in de besproken casus financiële belangen
een rol hebben gespeeld bij het vaststellen van richtlijnen of behandelingen. Ik zie
dan ook geen reden tot nader onderzoek.
Het is de leden van de PVV-fractie opgevallen dat de Minister vaak verwijst naar Europa
en Europese richtlijnen als het gaat om de geneesmiddelenmarkt maar niet als het gaat
om de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg voor de patiënt. Deze leden ontvangen
hierop graag een reactie.
In Europese verdragen zijn, per beleidsterrein, de bevoegdheden van de Europese Unie
en van de lidstaten vastgelegd. Volgend uit deze verdragen worden geneesmiddelen,
zijnde producten, Europees gereguleerd. De organisatie van de gezondheidszorg in een
lidstaat is geen bevoegdheid van de Europese Unie, maar van de lidstaat zelf.
Antwoorden op vragen van de leden van de SP-fractie
Deze leden constateren dat de huidige private inrichting van het stelsel van geneesmiddelenontwikkeling
en -productie leidt tot verspilling van zorggeld aan winstuitkeringen aan de aandeelhouders
van farmaceutische bedrijven, door winst gedreven beslissingen over welke medicatie
ontwikkeld wordt en private controle over essentiële farmaceutische kennis.
Kan de Minister reflecteren op de wenselijkheid van de grotendeels private inrichting
van ons stelsel van geneesmiddelenontwikkeling en daarbij tevens ingaan op bovenstaande
aspecten? Is de Minister het ermee eens dat de zeggenschap over de ontwikkeling van
geneesmiddelen meer in publieke handen zou moeten liggen, zo nodig in Europees of
internationaal verband? Zo ja, welke stappen onderneemt de Minister om dit te bereiken?
Ik heb recentelijk een onderzoek met uw kamer gedeeld naar de financiering van geneesmiddelenonderzoek.9 In dit rapport wordt onder andere de belangrijke rol van publieke financiering weergegeven,
met name in de vroege ontdekking en ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Tegelijkertijd
maakt het rapport duidelijk dat de ontwikkeling van geneesmiddelen complex, risicovol,
en daardoor kostbaar is. De kennis en kunde van private partijen is van essentieel
belang bij de ontwikkeling van geneesmiddelen. Daaronder valt ook de bereidheid tot
het doen van risicovolle investeringen in de beginfasen van de geneesmiddelenontwikkeling.
Deze risicovolle investeringen worden alleen gedaan wanneer er ook de mogelijkheid
bestaat om deze terug te verdienen. Voor mij is wenselijk dat er nieuwe geneesmiddelen
worden ontwikkeld en dus dat er ook winst kan worden gemaakt. De vraag of een vergoeding
voor een geneesmiddel redelijk is, is belangrijk voor de maatschappelijke discussie,
die ik ook graag met uw kamer voer.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of de Minister zicht heeft op de winstmarges
van farmaceuten. Zo nee, is hij bereid dit in kaart te (laten) brengen? Heeft de Minister
zicht op de totale hoeveelheid winst die farmaceuten in Nederland maken?
De meeste (internationale) farmaceuten zijn beursgenoteerde bedrijven. Dit betekent
dat zaken zoals winst of verlies op de bedrijfsvoering openlijk toegankelijk zijn
in de desbetreffende jaarrapportages. Marges op productniveau zijn daarentegen lastiger
te achterhalen. Om hier een beeld bij te krijgen zijn in het rapport over de financiering
van geneesmiddelenontwikkeling dat ik recentelijk met uw kamer heb gedeeld enkele
voorbeelden op productniveau uitgewerkt. Vanwege het innovatieve en risicovolle karakter
van geneesmiddelenontwikkeling moeten de selecte groep geneesmiddelen die succesvol
zijn ontwikkeld echter ook de gemaakte investeringen in de zogeheten «failures» compenseren.
Niet alle geneesmiddelen die worden ontwikkeld behalen immers de eindstreep. De enkele
middelen die de markt halen, genereren dus veel winst ten opzichte van de investeringen.
Een analyse naar marges op productniveau kent daarmee beperkingen. Dit neemt niet
weg dat de farmaceutische industrie nog altijd een zeer winstgevende sector is.
Uit cijfers van het CBS blijkt dat de farmaceutische industrie sinds 2015 jaarlijks
ca 1 miljard euro winst maakt in Nederland.10
Genoemde leden lezen in de reactie van de Minister dat hij met zijn Europese collega-ministers
in gesprek zou gaan over het farmaverdienmodel. Zij vragen of de Minister de stand
van zaken kan beschrijven van dit gesprek. Op welke termijn verwacht de Minister hier
resultaat van?
Het rapport en de open brief is verspreid en onder de aandacht gebracht bij andere
lidstaten. De resultaten van de studie worden dit najaar op ambtelijk niveau met andere
lidstaten besproken met het oog op een bespreking met collega-ministers. Tevens wordt
het rapport in mei besproken in de vergadering van de OECD expertgroep over Geneesmiddelen
en Medische Technologie.
Antwoorden op vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de fractie BBB is blij dat de Minister aangeeft de discussie aan te willen
gaan over het farmaverdienmodel. Dit is echter nog zeer vrijblijvend en geeft ook
geen inzicht in wat volgens de Minister zou moeten gebeuren op dit gebied om recht
te doen aan die mensen die op zoek zijn naar een passende behandeling. Kan de Minister
aangeven welke concrete maatregelen hij zelf zou willen nemen?
Op dit moment werkt de Europese Commissie aan een herziening van de geneesmiddelenwetgeving.
De Nederlands insteek is, om in de herziende wetgeving meer instrumenten te krijgen,
waarmee de ontwikkeling van geneesmiddelen beter gestuurd kan worden naar de hoogste
onvervulde medische behoefte (highest unmet medical need). Bijvoorbeeld door een wijziging
van het systeem van beloningen en verplichtingen naar een meer gegradueerde marktexclusiviteit
gelinkt aan de mate van onvervulde medische behoefte. Op deze manier wil ik werken
naar een meer vraaggestuurde geneesmiddelenmarkt, waarin de patiënt centraal staat.
Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn meeste recente brief met de stand van zaken beleid
geneesmiddelen en medische hulpmiddelen en mijn meest recente reacties op de openbare
raadplegingen voor de herziening van de wees- en kindergeneesmiddelenwetgeving en
de basiswetgeving, welke ik respectievelijk op 30 mei 2022, 2 juli 2021 en 8 februari
2022 met uw Kamer heb gedeeld.11
De Minister wil benadrukken dat, vanwege deze gezondheidsrisico’s, het verboden is
om zonder registratie werkzame stoffen te bereiden en dat er een verantwoordelijkheid
ligt met betrekking tot goede vervaardigingspraktijken. Dit geldt ook als deze bereid
worden uit legaal verkregen grondstoffen en uitsluitend voor eigen gebruik zijn bestemd.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister zich wel kan voorstellen dat patiënten
genoemde acties wel uitvoeren als het letterlijk gaat om leven en dood.
Zoals ik in mijn reactie reeds heb aangegeven, sluit ik mij aan bij de opmerking uit
de documentaire dat het zelf bereiden van werkzame stof onverantwoord is. Bovendien
is het geneesmiddel in kwestie onderdeel van het verzekerde pakket en daarmee toegankelijk
voor patiënten in Nederland. Ik wil daarnaast benadrukken dat een veilige en effectieve
behandeling meer behelst dan het innemen van een werkzame stof. Een goede beoordeling
van de beste behandeling voor de patiënt vereist interactie tussen de patiënt zelf,
de behandeld arts, en de apotheker. Het is zelfs goed mogelijk dat zelfmedicatie,
al dan niet met een zelfbereide stof, de goede behandeling in gevaar brengt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.