Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 218 Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wijziging maximering huurprijsverhoging geliberaliseerde huurovereenkomsten)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inhoud en doel van het voorstel
Met de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten (de
zogenoemde Wet Nijboer) is de jaarlijkse huurstijging voor geliberaliseerde huurovereenkomsten
vanaf 1 mei 2021 voor een periode van drie jaar beperkt tot een maximum. Doel van
de wet is huurders te beschermen tegen hoge huurstijgingen. De maximale jaarlijkse
huurprijsverhoging is in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte vastgelegd en gesteld
op inflatie + 1 procentpunt. Ten tijde van het indienen van het wetsvoorstel leek
«inflatie + 1 procentpunt» voldoende waarborg te bieden en huurders te beschermen
tegen hoge jaarlijkse huurstijgingen. De inflatie (CPI) was immers al jarenlang gematigd.
Bovendien is in de wet voor het te hanteren inflatiepercentage aangesloten bij het
voor het gereguleerde segment gehanteerde inflatiepercentage als basis voor de toegestane
huurverhoging: de gemiddelde inflatie van 1 december tot 1 december van het voorafgaande
kalenderjaar. Daardoor was de verwachting dat een maximering van de jaarlijkse huurstijging
op inflatie + 1 procentpunt voor de periode van de wet zou leiden tot gematigde huurstijgingen.
Voor huurverhogingen in 2021 (maximaal 2,3%) en in 2022 (maximaal 3,3%) is die verwachting
uitgekomen.
Maar in 2022 stijgt de inflatie fors. Een beperking van de jaarlijkse huurstijging
tot inflatie + 1 procentpunt voor huurverhogingen in 2023 leidt daarmee niet tot gematigde
huurstijgingen en bescherming van de huurder. Was de gemiddelde inflatie van 1 december
2020 tot 1 december 2021 nog 2,3%. Na 1 november 2021 is de inflatie sterk gaan stijgen.
De gemiddelde inflatie tot nu toe (van 1 december 2021 tot 1 september 2022) bedraagt
8,9%; De verwachting is dat de inflatie in 2022 hoog blijft. Kortom: de verwachting
is dat de in het derde lid van artikel 10 Uitvoeringswet huurprijzenwet woonruimte
vastgelegde maximumhuurverhoging van «inflatie + 1 procentpunt» een hoge maximale
huurverhoging in 2023 tot gevolg heeft en daarmee de huurder geen bescherming biedt
tegen hoge huurstijgingen. Het kabinet vindt het noodzakelijk om in te grijpen Ook
vindt het kabinet het niet redelijk als de toegestane huurverhoging in de vrije sector
sterk gaat afwijken van de toegestane huurverhoging in het gereguleerde segment. In
de Nationale Prestatieafspraken voor de corporatiesector (hierna: de prestatieafspraken),
is afgesproken dat de huren voor de sociale huur in de periode 2023–2025 gekoppeld
worden aan de loonontwikkeling. Deze afspraak zal door de Minister op grond van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte
worden vastgelegd bij het bepalen van de jaarlijkse maximaal toegestane huurverhoging.
De aldus vastgelegde maximale huurprijsverhoging zal ook gelden voor sociale huurwoningen
van andere verhuurders.
Met deze wetswijziging wordt artikel 10, derde lid van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte, aangevuld. Kern van de wijziging is dat indien de loonontwikkeling lager
is dan de inflatie, er wordt afgeweken van de systematiek waarin de maximaal toegestane
jaarlijkse huurprijsverhoging gelijk is aan inflatie + 1 procentpunt; in plaats daarvan
geldt dan dat de maximaal toegestane jaarlijkse huurprijsverhoging gelijk is aan de
loonontwikkeling + 1 procentpunt. De in de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde
huurovereenkomsten geregelde maximale huurstijging geldt per kalenderjaar, van 1 januari
tot 1 januari. Tot 1 januari 2023 is de jaarlijkse huurverhoging in de vrije sector
maximaal 3,3% (2,3% inflatie + 1 procentpunt). Met de beoogde ingangsdatum van voorliggend
wetsvoorstel, gaat per 1 januari 2023 de nieuwe systematiek gelden. Deze systematiek
geldt tot 1 mei 2024. Voorliggend wetsvoorstel verlengt de Wet maximering huurprijsverhogingen
geliberaliseerde huurovereenkomsten niet. Voor verlenging van de wet na 1 mei 2024
is een afzonderlijk wetsvoorstel vereist.
De gemiddelde loonontwikkeling houdt op de lange termijn gelijke tred met de gemiddelde
inflatie. Een koppeling aan de loonontwikkeling + 1 procentpunt is daarmee in de ogen
van het kabinet een alternatief dat het dichtst bij de bestaande maximering van inflatie
+ 1 procentpunt blijft. In tijde van hoge inflatie blijft de loonontwikkeling in eerste
instantie achter op de inflatie. Een systematiek waarbij in tijden dat de lonen achter
blijven bij de inflatie, de loonontwikkeling wordt gevolgd, voldoet daarmee aan het
doel van de wet: het beschermen van huurder tegen hoge jaarlijkse huurverhogingen.
Op den duur wordt de inflatie meegenomen in de loonontwikkeling. De opslag van + 1
procentpunt bij beide parameters is nodig, omdat in de gekozen systematiek altijd
de laagste van de twee parameters – inflatie of loonontwikkeling – geldt. Zonder deze
opslag zou de huurontwikkeling op de den achter blijven bij zowel de gemiddelde inflatie
als de gemiddelde loonontwikkeling.
2. Verhouding tot het eigendomsrecht
Het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden garandeert onder andere het recht op ongestoord
genot van eigendom. Dat Eerste Protocol laat onder voorwaarden regulering en zelfs
ontneming van het eigendomsrecht toe. In met name de jurisprudentie van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens is uitgewerkt aan welke voorwaarden daarvoor moet
zijn voldaan. De maximering van de jaarlijkse huurprijsverhogingen voor geliberaliseerde
huurovereenkomsten, is een vorm van regulering van het eigendomsrecht van de verhuurders.
Dat geldt ook voor de voorgestelde wijziging van de berekeningswijze van die maximering.
Van ontneming van de eigendom of van ieder zinvol gebruik van het eigendomsrecht is
geen sprake. Wel worden verplichtingen met betrekking tot het eigendomsrecht opgelegd.
De voorgestelde verplichting is echter gerechtvaardigd gelet op de daaraan door de
jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gestelde voorwaarden.
Aangezien er geen sprake is van ontneming van eigendom is toetsing aan artikel 14
van de Grondwet niet aan de orde.
De voorgestelde verplichting voor woningcorporaties dient een legitiem doel, is noodzakelijk
in een democratische samenleving en bereikt het beoogde effect.
Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet maakt de bevordering van voldoende woongelegenheid
voorwerp van zorg van de overheid. Dit sociaal grondrecht ziet niet alleen op de beschikbaarheid
van voldoende (aantallen) woningen maar omvat ook de zorg voor betaalbaarheid en kwaliteit
van die woningen. De maximering van de huurprijsverhogingen voor geliberaliseerde
huurovereenkomsten dient daarmee een legitiem doel. In een situatie van woningtekort
ontbreekt het corrigerend vermogen van de markt om te hoge prijzen voor woningen tegen
te gaan. Te hoge prijzen en te hoge prijsstijgingen kunnen die situatie slechts bereikt
worden door regulering door de overheid. Het beoogde effect, het voorkomen van te
hoge huurprijsstijgingen wordt daarmee bereikt.
De voorgestelde verplichting zal voorzien bij de wet, voorzienbaar zijn in haar toepassing
en niet willekeurig zijn.
In artikel 10, derde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte is de maximering
van de huurprijsstijgingen voor geliberaliseerde huurovereenkomsten vastgelegd. De
voorgestelde aanpassing van die maximering wordt eveneens in dat artikellid vastgelegd.
De maximale huurprijsstijgingen worden afgeleid van objectieve door het Centraal Bureau
voor de Statistiek bekendgemaakte variabelen, variabelen die in de wet benoemd zijn.
Daarmee is voor zowel verhuurders als huurders voldoende precies en voorzienbaar geregeld
hoe hoog de maximale huurprijsstijging in een gegeven jaar zal zijn.
De voorgestelde verplichting voldoet ten slotte ook aan het vereiste van een «redelijk
evenwicht» tussen het nagestreefde doel en de belangen van de woningcorporaties.
De voorgestelde aanpassing van de maximering van de huurprijsverhogingen voor geliberaliseerde
huurovereenkomsten zal voor 2023 leiden tot een lager maximum dan zonder de voorgestelde
aanpassing het geval zou zijn geweest. Die voorgestelde aanpassing beoogt huurders
te beschermen tegen hoge huurprijsstijgingen; in 2023 zou de maximale huurprijsstijgingen
zonder aanpassing drie tot vier keer hoger uitvallen dan voorzien bij de invoering
van de maximering in 2021. Desondanks blijft een redelijk rendement op verhuur, op
langere termijn maar ook in 2023, mogelijk voor de verhuurders. De inflatie werkt
niet volledig door in de stijging van de kosten voor verhuur en de opslag van 1 procentpunt
biedt ook altijd ruimte. In het algemeen geldt dat de voorgestelde aanpassing van
de maximering van de huurprijsverhogingen voor geliberaliseerde huurovereenkomsten
niet onevenredig zwaar zal drukken op verhuurders.
Omdat de maximering in beginsel op 1 mei 2024 vervalt is voorzien in een verplichte
evaluatie in het laatste kwartaal van 2023. Daar zal ook duidelijk uit kunnen worden
welk effect de voorgestelde aanpassing van de maximering in 2023 heeft gehad.
3. Uitvoeringsgevolgen voor verhuurders en huurders
De wijziging van de vaststelling van het maximale huurverhogingspercentage voor huurverhogingen
in de vrije sector heeft geen uitvoeringsgevolgen voor verhuurders en huurders. De
jaarlijkse huurverhoging is nu op een in de wet gedefinieerd percentage gemaximeerd
en dat blijft gehandhaafd. Het maximale toegestane huurverhogingspercentage, dat wil
zeggen de uitkomst van de in de wet gedefinieerde maximering, wordt jaarlijks door
de rijksoverheid gecommuniceerd. Ook de geschillenregeling wijzigt niet: huurders
kunnen geschillen over te hoge huurverhogingen aan de Huurcommissie blijven voorleggen.
4. Regeldruk en administratieve lasten
De wijziging van de vaststelling van het maximale huurverhogingspercentage voor huurverhogingen
in de vrije sector leidt niet tot wijziging in de regeldruk en administratieve lasten
voor verhuurders en huurders. De jaarlijkse huurverhoging is nu op een percentage
gemaximeerd en dat blijft gehandhaafd; alleen wordt de wettelijke definitie van het
maximale huurverhogingspercentage gewijzigd.
Ook de kennisnemingskosten voor verhuurders en huurders van de gewijzigde methode
van vaststelling van de maximaal toegestane huurverhoging zijn gering. Verhuurders
en huurders kunnen de maximaal toegestane huurverhoging opzoeken op de websites rijksoverheid.nl
en volkshuisvestingnederland.nl; dat wijzigt niet met voorliggend wetsvoorstel. Kennisneming
van de gewijzigde definitie van de maximaal toegestane huurverhoging zal maximaal
eenmalig circa 5 minuten extra per verhuurder en huurder vergen. Deze kennisneming
is niet verplicht, voor verhuurders en huurders is het belangrijker om de uitkomst
van de wettelijk gedefinieerde maximering (het maximaal toegestane huurverhogingspercentage)
te vernemen en de wijze van kennisneming daarvan wijzigt niet. Het Handboek Meting
Regeldrukkosten bepaalt dat de kennisnemingskosten alleen berekend hoeven te worden
als de kosten dan wel tijdsbesteding per individuele ondernemer of burger naar verwachting
substantieel zijn. Van substantiële tijdsbesteding of kosten is bij een eenmalige
tijdsbesteding van circa 5 minuten per verhuurder en huurder geen sprake.
5. Financiële effecten voor de rijksbegroting
De wijziging in de vaststelling van het maximale huurverhogingspercentage voor huurwoningen
in de vrije sector heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. Huurders van vrije-sectorwoningen
ontvangen over het algemeen geen huurtoeslag; ofwel doordat de huurprijs bij eerste
aanvraag boven de maximale huurprijsgrens van de huurtoeslag ligt, ofwel doordat het
inkomen van de huurder buiten het inkomensbereik van de huurtoeslag ligt.
6. Internetconsultatie
Een voorontwerp van dit wetsvoorstel – dat toen ook nog de intrekking van de Wet maatregelen
woningmarkt 2014 II (afschaffen verhuurderheffing) omvatte – is van 11 april 2022
tot en met 9 mei 2022 in (internet)consultatie gegeven. Daarop zijn 50 reacties ontvangen,
waaronder van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR), Aedes, Instituut voor vastgoedbeleggers
Nederland (IVBN), Amsterdamse Federatie Woningcorporaties (AFWC), gemeente Rotterdam,
gemeente Delft en de G40, gemeente Eemsdelta, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vereniging
Toezichthouders Woningcorporaties (VTW), Stichting Woon Amsterdam, Huurdersraad Vidomes,
de Woonbond, de Federatie Amsterdamse Huurderskoepels en burgers en ondernemers. In
het wetsvoorstel dat in internetconsultatie is geweest was opgenomen dat de jaarlijkse
maximale huurprijsverhoging zou worden vastgelegd bij ministeriële regeling. Dit is
gewijzigd naar een in de wet vastgelegde systematiek. De reacties in de internetconsultatie
hebben aldus betrekking op het eerdere voorstel.
De Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN) stelt voor
het wettelijke maximum van inflatie + 1 procentpunt te handhaven, maar in overleg
met de Minister te gaan als de inflatie boven 3,5% uitkomt, om afspraken te maken
over een ander aanvaardbaar percentage.
Zoals hierboven is toegelicht bedraagt de inflatie voor 2022 volgens de rekenmethode
van het derde lid van artikel 10 Uhw nu al ruim meer dan 3,5% en de verwachting is
dat die verder blijft stijgen. Het siert IVBN dat zij bereid is afspraken te maken
over een lagere maximale huurverhoging dan inflatie + 1 procentpunt. Doch eventuele
afspraken met IVBN doen niet af aan het wettelijk maximum. Andere verhuurders dan
de leden van IVBN zijn niet gebonden aan eventuele afspraken tussen IVBN en de Minister,
voor hen zou het (hogere) wettelijk maximum van inflatie + 1 procentpunt blijven gelden
en de huurverhogingen van hun huurders worden dan bij een hoge inflatie feitelijk
niet gemaximeerd of beperkt.
Aedes is van mening dat de huurprijsontwikkeling in de vrije sector in lijn dient
te zijn met de huurprijsontwikkeling in de gereguleerde sector en kon zich goed vinden
in de nu wettelijk vastgelegde maximering van inflatie + 1% voor een periode van 3
jaar (wet-Nijboer). Met voorliggend wetsvoorstel kan de relatie tussen inflatie en
toegestane huurverhoging losgelaten worden. Aedes stelt dat het bij de vaststelling
van de toegestane huurverhoging altijd van belang om een goede balans te zoeken tussen
de betaalbaarheid het van het wonen enerzijds en de investeringscapaciteit van verhuurders
anderzijds.
De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) stelt voor om in de wet een
absoluut maximaal percentage (bijvoorbeeld 4,5%) op te nemen, in plaats van het wettelijk
maximum van inflatie + 1 procentpunt te vervangen door een door de Minister vast te
stellen percentage. Dat geeft verhuurders meer zekerheid dan een door de Minister
vast te stellen percentage, aldus Aedes.
In het wetsvoorstel is nu voorzien in regeling in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
van de berekeningswijzen van het maximale huurverhogingspercentage.
De AFWC stelt daarnaast voor om de toegestane huurverhoging in de vrije sector afhankelijk
te stellen van het huishoudinkomen van huurders: een lagere huurverhoging voor lagere
middeninkomens en een hogere huurverhoging voor huishoudens met een hoger inkomen.
Een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging in de vrije sector vergt echter een
ingrijpende wetswijziging en gaat de reikwijdte van voorliggend wetsvoorstel te buiten.
Als het kabinet al tot invoering van een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging
in de vrije sector zou besluiten, zou een dergelijke wetswijziging een zorgvuldig
ontwerpproces behoeven, waardoor een wetswijziging die al per 1 januari 2023 in werking
kan treden niet reëel is.
Enkele (anonieme) reacties stellen voor de huren in de vrije sector te bevriezen of
op een bepaald percentage (getal) te maximeren. Of om de toegestane huurverhoging
te koppelen aan die van het gereguleerde segment. Het voorliggend wetsvoorstel maakt
dit mogelijk. Het bepaalt dat de Minister de maximale jaarlijkse huurverhoging vaststelt
(in plaats van de huidige «inflatie + 1 procentpunt). Indien dat opportuun is kan
de Minister de huren ook bevriezen of voor de resterende looptijd van de wet (tot
1 mei 2024) op een en hetzelfde percentage stellen.
Enkele verhuurdersreacties stellen een andere basis dan de inflatie (CPI) voor de
toegestane huurverhoging voor, zoals bijvoorbeeld de stijging van de reële verhuurkosten,
de stijging van bouw- en onderhoudskosten, of de stijging van de uitkeringen. Andere
reacties benadrukken het belang om een goede balans te zoeken tussen de betaalbaarheid
het van het wonen enerzijds en de investeringscapaciteit van verhuurders anderzijds.
De Minister zal die reacties en voorstellen betrekken bij zijn vaststelling van de
maximale huurstijging.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) adviseert de kennisnamekosten van de wijziging
in de systematiek van maximering jaarlijkse huurverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten
conform Rijksbrede methodiek in beeld te brengen. De toelichting is op dit punt aangevuld.
Een (anonieme) reactie stelt voor om de maximering van de jaarlijkse huurstijging
in de vrije sector te beperken tot huren van € 1.050 en hoger. En voor het vrije sectordeel
met huurprijzen onder € 1.050 een doorgetrokken woningwaarderingsstelsel in te voeren.
Dit voorstel betekent enerzijds een beperking van de reikwijdte van de Wet maximering
huurprijsverhoging geliberaliseerde huurovereenkomsten, namelijk tot geliberaliseerde
huurcontracten met een geldende huurprijs vanaf € 1.050. Anderzijds stelt het voor
om te bepalen dat geliberaliseerde huurcontracten met een geldende huurprijs tot € 1.050
onder het gereguleerde segment (met de bescherming van het woningwaarderingsstelsel)
behoren. Dit voorstel gaat de reikwijdte van voorliggend wetsvoorstel te buiten; hierin
wordt slechts voorgesteld om de in de wet vastgelegde maximering te vervangen door
een door de Minister vast te stellen maximering.
Een andere (anonieme) reactie stelt voor om niet de jaarlijkse huurstijging te maximeren,
doch de jaarlijkse verhuurwinst. Dat is in de praktijk onuitvoerbaar. De verhuurwinst
verschilt per individuele verhuurder en mogelijk zelfs per huurwoning. Stijging van
de verhuurwinst van een verhuurder is geen openbare informatie en valt niet zonder
aanvullende informatie objectief vast te stellen door de huurder, Huurcommissie of
rechter. Een maximering van de verhuurwinst zou tot gevolg hebben dat huurders niet
weten welk maximum op hún huurverhoging van toepassing is en dus tegen ieder huurverhogingsvoorstel
bezwaar moeten maken om te kunnen waarborgen dat de huurverhoging het maximum niet
overschrijdt, waarna de verhuurder dan een uitspraak van de Huurcommissie zou moeten
vragen. En voor de Huurcommissie en rechter zou elk verzoek om een uitspraak een onderzoek
in de administratie van de verhuurder vergen, in plaats van zoals nu een rekenkundige
toetsing aan een bepaald percentage. Dat is onwerkbaar, leidt tot een stijging van
de administratieve lasten van verhuurders, stijging van de werklast van de Huurcommissie
en rechter en zou ertoe leiden dat mogelijk over alle jaarlijkse huurverhogingen pas
na geruime tijd (onherroepelijk) is beslist.
Een (anonieme) reactie pleit ervoor om als gas, water en licht in de huur zijn inbegrepen,
bij inflatie/stagflatie een hogere huurstijging mogelijk te maken. Deze reactie miskent
dat nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit en water) niet tot de (kale) huurprijs behoren;
de (kale) huurprijs is de vergoeding voor het enkele gebruik van de woning. De jaarlijkse
huurstijging mag alleen over de (kale) huurprijs worden berekend. Nutsvoorzieningen
en servicekosten worden via voorschotbedragen buiten de huurprijs om in rekening gebracht
en dienen jaarlijks (voor 1 juli) te worden verrekend met de daadwerkelijk door de
verhuurder gemaakte kosten.
Gemeente Amsterdam, Stichting WOON uit Amsterdam, de Nederlandse Woonbond en de Vereniging
Nederlandse Gemeenten pleiten ervoor om met voorliggend wetsvoorstel ook de werkingstermijn
van de maximering van de jaarlijkse huurstijging in de vrije sector – die tot 1 mei
2024 geldt – al te verlengen. In die wet is echter bepaald dat zij zal worden geëvalueerd
binnen 2,5 jaar. Het kabinet vindt het niet opportuun om de werkingstermijn zonder
evaluatie te verlengen. En voor een evaluatie voorafgaande aan een wetsvoorstel dat
de wijze van vaststelling van het maximale huurverhogingspercentage met ingang van
1 januari 2023 beoogt te wijzigen, ontbreekt de tijd. De wet Maximering jaarlijkse
huurstijgingen van geliberaliseerde huurovereenkomsten zal in 2023 geëvalueerd worden,
waarna zo nodig een wetsvoorstel voor verlenging in procedure zal worden gebracht.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) adviseert in de toelichting een analyse
op te nemen van wat de gecombineerde gevolgen zijn de voorliggende wijziging en de
regulering van aanvangshuren voor de betaalbaarheid en beschikbaarheid van geliberaliseerde
huurwoningen.
Op dit moment is nog niet besloten over de invulling van de regulering van het middenhuursegment.
Er lopen nog botsproeven van de verschillende manieren van regulering van de middenhuur.
Na beëindiging van die botsproeven zal over de wijze en reikwijdte van regulering
van het middenhuursegment worden besloten. Op dit moment is nog geen analyse te maken
van de gecombineerde gevolgen van voorliggend voorstel om de toegestane huurverhoging
per ministeriële regeling vast te stellen (en eventueel lager vast te stellen dan
de huidige «inflatie + 1 procentpunt») en een regulering van het middenhuursegment.
Verder staan in een aantal (anonieme) reacties nog andere voorstellen die de reikwijdte
van het wetsvoorstel te buiten gaan. Dit geldt voor de voorstellen voor het reguleren
van de huren in de vrije sector of het middensegment (maximering huurprijzen in de
vrije sector), voor aanpassing van de (de basis voor de) maximale huurverhoging in
het gereguleerde segment en voor het beperken van het aantal verhuurwoningen per verhuurder.
7. Communicatie en voorlichting
Over de wijziging van de vaststelling van het maximale huurverhogingspercentage per
1 januari 2023 wordt gecommuniceerd via de websites rijksoverheid.nl en Volkshuisvestingnederland.nl.
II. ARTIKELEN
Artikel I
Artikel 10, derde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte regelt de maximering
van de jaarlijkse huurprijsverhoging voor geliberaliseerde huurovereenkomsten. Zoals
hiervoor is toegelicht, wordt voorgesteld het maximumpercentage voor de huurprijsverhogingen
voor geliberaliseerde huurovereenkomsten bij ministeriële regeling van de Minister
voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te laten vaststellen. Anders dan bij
gereguleerde huurovereenkomsten het geval is, kan de Minister alleen een percentage
vaststellen voor de maximale huurprijsverhogingen; het is niet mogelijk om een bedrag
als maximum te noemen.
Artikel II
De maximering van de jaarlijkse huurverhoging in de vrije sector wordt met ingang
van 1 januari 2023, een van de vaste verandermomenten, gewijzigd.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.