Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 164 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van het erkenningenstelsel, het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen van technische aard
ARTIKEL I
ARTIKEL II
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat het erkenningenstelsel
dat wordt uitgevoerd door de Dienst Wegverkeer gemoderniseerd wordt en verder de handhaafbaarheid
van de Wegenverkeerswet 1994 wordt verbeterd om de naleving ervan te bevorderen en
enkele andere wijzigingen van technische aard door te voeren;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, worden na onderdeel u drie onderdelen ingevoegd, luidende:
v. basiserkenning:
basiserkenning als bedoeld in artikel 4aua, eerste lid;
w. erkenning voor specifieke handelingen:
erkenning als bedoeld in artikel 4aud, eerste lid;
x. erkenninghouder:
natuurlijke persoon of rechtspersoon waaraan een basiserkenning in combinatie met
één of meer erkenningen voor specifieke handelingen is verleend.
B
Artikel 4b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel j komt te luiden:
j. het verlenen van erkenningen als bedoeld in de artikelen 4aua, eerste lid, en 4aud,
eerste lid, en het verlenen van bevoegdheden als bedoeld in 4aue, eerste lid, alsmede
het schorsen, wijzigen en intrekken van erkenningen en bevoegdheden,.
2. In onderdeel k wordt «van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen»
vervangen door «bevoegdheden».
C
Na hoofdstuk IB wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IBA. ERKENNING VAN BEDRIJVEN VOOR HET VERRICHTEN VAN HANDELINGEN MET BETREKKING
TOT DE REGISTRATIE VAN GEGEVENS IN HET KENTEKENREGISTER, DE FABRICAGE OF REGISTRATIE
VAN KENTEKENPLATEN, DE KEURING VAN VOERTUIGEN OF DE INBOUW VAN ONDERDELEN OF APPARATEN
IN VOERTUIGEN
Artikel 4aua
1. De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon een basiserkenning
verlenen waardoor deze gerechtigd is gebruik te maken van één of meer erkenningen
voor specifieke handelingen die aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt
of worden verleend.
2. De basiserkenning wordt uitsluitend verleend in samenhang met één of meer erkenningen
voor specifieke handelingen.
Artikel 4aub
1. De basiserkenning wordt door de Dienst Wegverkeer op aanvraag verleend, indien:
a. de rechtspersoon of de onderneming van de natuurlijke persoon is ingeschreven in het
handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;
b. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële
en strafvorderlijke gegevens die niet ouder is dan twee maanden is overgelegd; en
c. geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing in bij ministeriële regeling
te bepalen gevallen.
3. De verklaring omtrent het gedrag die overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b,
is overgelegd, wordt door de Dienst Wegverkeer vijf jaar bewaard.
4. Met een verklaring omtrent het gedrag wordt gelijkgesteld een verklaring omtrent
het gedrag die is afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat
van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat
Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat
met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden.
5. Voordat de Dienst Wegverkeer de verlening van de basiserkenning weigert op grond
van het eerste lid, onderdeel c, kan hij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen.
Artikel 4auc
1. Na de afgifte van de basiserkenning overlegt de erkenninghouder eens per drie jaar
een verklaring omtrent het gedrag die niet ouder is dan twee maanden.
2. In afwijking van het eerste lid overlegt de erkenninghouder een verklaring omtrent
het gedrag die niet ouder is dan twee maanden binnen een bij ministeriële regeling
te bepalen termijn nadat een bij ministeriële regeling bepaalde gebeurtenis omtrent
de onderneming van de erkenninghouder, waaronder in ieder geval de toetreding van
een nieuw lid tot het bestuur van een onderneming, zich voordoet.
3. De verklaring omtrent het gedrag die overeenkomstig het eerste lid is overgelegd,
wordt door de Dienst Wegverkeer vijf jaar bewaard.
Artikel 4aud
1. De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning
verlenen om te worden gerechtigd tot het verrichten van bij algemene maatregel van
bestuur bepaalde handelingen, indien aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon
een basiserkenning is of tegelijkertijd wordt verleend. Het kan hierbij slechts gaan
om handelingen die betrekking hebben op de registratie van gegevens in het kentekenregister,
de fabricage of registratie van kentekenplaten, de keuring van voertuigen of de inbouw
van onderdelen of apparaten in voertuigen en voor zover de aard van deze handelingen
zich niet verzet tegen verrichting ervan door een ander dan de Dienst Wegverkeer.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen en voorwaarden gesteld
aan de aanvrager voor het verkrijgen respectievelijk behouden van een erkenning voor
specifieke handelingen. De eisen betreffen onder meer de voor het verrichten van de
desbetreffende handelingen benodigde apparatuur.
3. Bij ministeriële regeling kan de eis worden gesteld dat ingevolge het tweede lid
benodigde apparatuur is goedgekeurd door een door Onze Minister aan te wijzen keuringsinstelling
en met de in die regeling vast te stellen periodiciteit is onderzocht door deze keuringsinstelling
dan wel door een door deze keuringsinstelling erkende onderzoeksgerechtigde. Bij die
ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot de erkenning
van onderzoeksgerechtigden.
4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat middelen die worden gebruikt om
de in het derde lid bedoelde apparatuur voor gebruik geschikt te maken zijn gecertificeerd
door een door die keuringsinstelling erkende instelling en kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot die erkenning.
5. Een erkenninghouder verwerkt persoonsgegevens voor zover dat noodzakelijk is om de
bij de erkenning behorende taken en bevoegdheden te kunnen verrichten. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen over de verwerking nadere regels worden gesteld.
Artikel 4aue
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat handelingen in het kader
van een erkenning voor specifieke handelingen met betrekking tot de keuring of inbouw
van onderdelen of apparaten in voertuigen alleen worden verricht door natuurlijke
personen die daartoe bevoegd zijn.
2. De Dienst Wegverkeer kan bij besluit aan een natuurlijke persoon een bevoegdheid
als bedoeld in het eerste lid verlenen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen en voorwaarden gesteld
voor het verkrijgen respectievelijk behouden van een bevoegdheid als bedoeld in het
tweede lid.
Artikel 4auf
1. Een bij de Dienst Wegverkeer in te dienen aanvraag tot verlening van een basiserkenning,
een erkenning voor specifieke handelingen of een bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue
wordt ingediend op een door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze.
2. De kosten die samenhangen met het in behandeling nemen van de aanvraag en in verband
met het door de Dienst Wegverkeer verrichten van taken en handelingen en het nemen
van besluiten als bedoeld in artikel 4b, eerste lid, onderdelen j en k, ten aanzien
van erkenningen en bevoegdheden worden door de Dienst Wegverkeer vastgesteld en komen
ten laste van de aanvrager onderscheidenlijk erkenninghouder of bevoegde persoon.
Artikel 4aug
1. Met het toezicht op de naleving van de uit de basiserkenning, erkenning voor specifieke
handelingen of bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue voortvloeiende verplichtingen
en van de aan de basiserkenning, erkenning voor specifieke handelingen of bevoegdheid
als bedoeld in artikel 4aue verbonden eisen en voorwaarden zijn belast de bij besluit
van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing
in de Staatscourant.
Artikel 4auh
1. De Dienst Wegverkeer trekt een basiserkenning in:
a. indien de erkenninghouder daarom verzoekt;
b. indien de gegevens die met het oog op de verkrijging van een basiserkenning zijn verstrekt,
zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou
zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend
waren geweest;
c. indien de erkenninghouder geen verklaring omtrent het gedrag overlegt overeenkomstig
artikel 4auc;
d. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur; of
e. indien de erkenninghouder geen erkenning voor specifieke handelingen meer heeft.
2. Voordat de Dienst Wegverkeer toepassing geeft aan het eerste lid, aanhef en onderdeel d,
kan hij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur,
bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar
bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen.
3. Een erkenning voor specifieke handelingen vervalt indien de basiserkenning is ingetrokken.
4. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op
erkenningen voor specifieke handelingen.
5. De Dienst Wegverkeer trekt een bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue in indien:
a. de degene aan wie de bevoegdheid is verleend daarom verzoekt; of
b. de gegevens die met het oog op de verkrijging van de bevoegdheid zijn verstrekt, zodanig
onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen
als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.
6. De Dienst Wegverkeer kan een basiserkenning, erkenning voor specifieke handelingen
of bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue intrekken of wijzigen indien de erkenninghouder
of bevoegde persoon niet of niet meer voldoet aan de eisen voor de erkenning of bevoegdheid
of aan de erkenning of bevoegdheid verbonden voorwaarden of uit de erkenning of bevoegdheid
voortvloeiende verplichtingen niet nakomt of in strijd daarmee handelt.
7. De Dienst Wegverkeer kan voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef
en onderdelen c en d, of het zesde lid, een basiserkenning, erkenning voor specifieke
handelingen of bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue schorsen voor een door hem
daarbij vast te stellen termijn van ten hoogste twaalf weken. Indien een basiserkenning
wordt geschorst, worden de erkenningen voor specifieke handelingen van de erkenninghouder
voor dezelfde termijn geschorst.
8. Bij de intrekking van een basiserkenning, erkenning voor specifieke handelingen of
bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue kan de Dienst Wegverkeer bepalen dat een wachttijd
geldt voor het aanvragen van een basiserkenning, erkenning voor specifieke handelingen
of bevoegdheid van ten hoogste 30 maanden.
Artikel 4aui
Het is een ieder aan wie niet een basiserkenning, erkenning voor specifieke handelingen
of bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue is verleend, verboden zich op zodanige
wijze te gedragen, uit te laten of voor te doen, dat daardoor de indruk kan worden
gewekt, dat een zodanige erkenning of bevoegdheid aan hem is verleend.
D
In artikel 4av, eerste lid, wordt «ingevolge de artikelen 71a, 84, eerste lid, 101,
eerste lid, en 106a, derde lid, jo. 101, eerste lid,» vervangen door «ingevolge de
artikelen 4aud, derde en vierde lid, en 71a».
E
In artikel 37, derde lid, komt de eerste zin te luiden: Voor bij algemene maatregel
van bestuur aangewezen motorrijtuigen en aanhangwagens geldt niet het vereiste dat
een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven, mits overeenkomstig
die maatregel gebruik wordt gemaakt van een bij die maatregel aangewezen kenteken.
F
In artikel 45a, tweede lid, wordt «degene aan wie het kentekenbewijs voor het betreffende
motorrijtuig of aanhangwagen is afgegeven» vervangen door «degene die als tenaamgestelde
in het kentekenregister staat geregistreerd dan wel, indien het voertuig niet tenaamgesteld
is, de erkenninghouder die het voertuig ter inschrijving in het kentekenregister heeft
aangeboden of die het voertuig in zijn bedrijfsvoorraad heeft opgenomen».
G
In artikel 48, tweede lid, wordt «artikel 99, eerste lid, of 100, eerste lid,» vervangen
door «artikel 99».
H
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «in het kentekenregister of».
2. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «het kentekenregister of».
I
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «een erkende instantie als bedoeld in de artikelen 61a, eerste
lid, of 62, eerste lid,» vervangen door «een erkenninghouder die gerechtigd is motorrijtuigen
en aanhangwagens te naam te stellen in het kentekenregister».
b. Onderdeel a komt te luiden:
a. de aanvraag wordt ingediend door een erkenninghouder die gerechtigd is motorrijtuigen
en aanhangwagens op te nemen in zijn bedrijfsvoorraad ten behoeve van opname in de
eigen bedrijfsvoorraad,.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot
tweede tot en met vijfde lid.
3. In het derde lid (nieuw), eerste zin, wordt na «handelsregister» ingevoegd «en de
aanvrager ingevolge het eerste lid verplicht is persoonlijk te verschijnen» en vervalt
«om persoonlijk te verschijnen».
J
Artikel 61 komt te luiden:
Artikel 61
Het is verboden ten opzichte van een motorrijtuig of een aanhangwagen opzettelijk
gebruik te maken van een kentekenbewijs dat niet aan de eigenaar of houder voor dat
motorrijtuig of die aanhangwagen is afgegeven, als ware het aan deze voor dat motorrijtuig
of die aanhangwagen afgegeven.
K
Hoofdstuk IV, paragrafen 4c, 5 en 5a, vervallen.
L
Artikel 70a vervalt.
M
Artikel 70b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Een erkenninghouder die gerechtigd is tot fabricage en levering van blanco-kentekenplaten
en van kentekenplaten is verplicht bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
bepaalde gegevens te registreren in een door de Dienst Wegverkeer beheerd register.
2. Uit de registratie worden door de Dienst Wegverkeer uitsluitend en desgevraagd aan
de ambtenaren van politie gegevens verstrekt voor zover deze noodzakelijk zijn voor
de goede vervulling van hun taak.
2. Het derde tot en met vijfde lid vervallen onder vernummering van het zesde lid tot
derde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «ministeriële regeling» vervangen door «algemene maatregel
van bestuur».
N
De artikelen 70c tot en met 70g vervallen.
O
Artikel 70i wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De eigenaar of houder van een motorrijtuig of aanhangwagen is verplicht tot inlevering
van de betrokken kentekenplaten in geval van:
a. overdracht van dat motorrijtuig of die aanhangwagen aan een erkenninghouder die gerechtigd
is motorrijtuigen en aanhangwagens te exporteren of te demonteren ten behoeve van
uitvoer naar het buitenland of voorgoed buitengebruikstelling;
b. beëindiging van de tenaamstelling van dat motorrijtuig of die aanhangwagen door een
daartoe gerechtigde erkenninghouder ten behoeve van uitvoer naar het buitenland;
c. vervanging van één of meer kentekenplaten door een nieuwe kentekenplaat of kentekenplaten
gefabriceerd en geleverd door een daartoe gerechtigde erkenninghouder in verband met:
1°. beschadiging van één of meer kentekenplaten;
2°. het voorgenomen gebruik van het betrokken motorrijtuig als taxi of de beëindiging
van zodanig gebruik;
3°. wijziging van de maximumconstructiesnelheid van een bromfiets.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
2. De inlevering van kentekenplaten, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats tegelijk
met de handeling, bedoeld in het eerste lid, bij de erkenninghouder die de handeling
uitvoert.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «een erkend bedrijf als bedoeld in artikel 62 of artikel 66a»
vervangen door «een erkenninghouder als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of
b,».
P
Artikel 70j komt te luiden:
Artikel 70j
De Dienst Wegverkeer is, overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen
regels, verplicht tot vernietiging van de overeenkomstig artikel 70i, derde en vierde
lid, bij die dienst ingeleverde kentekenplaten.
Q
In artikel 78, eerste lid, onderdeel b, wordt «een ingevolge artikel 84 erkende natuurlijke
persoon of rechtspersoon» vervangen door «een daartoe gerechtigde erkenninghouder».
R
Het opschrift van paragraaf 5 van hoofdstuk V komt te luiden:
§ 5. Kwaliteitstoezicht periodieke keuringen.
S
De artikelen 83 tot en met 85a vervallen.
T
Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «drie van elke honderd» vervangen door «een bij ministeriële
regeling te bepalen aantal».
2. Het vijfde en zesde lid vervallen onder vernummering van het zevende lid tot vijfde
lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «vastgesteld» ingevoegd «betreffende het in het
eerste lid bedoelde aantal voertuigen waarop een steekproef wordt uitgevoerd,».
U
De artikelen 87 tot en met 89 vervallen.
V
Hoofdstuk V, paragraaf 6a, vervalt.
W
Aan artikel 99 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid wordt door de Dienst Wegverkeer de goedkeuring voor
een wijziging in de bouw of inrichting verleend indien door een daartoe gerechtigde
erkenninghouder wordt gewaarborgd dat de aangebrachte wijziging voldoet aan de ingevolge
hoofdstuk III en hoofdstuk V voor deze goedkeuring vastgestelde eisen.
X
Hoofdstuk V, paragraaf 8, vervalt.
Y
Aan artikel 106 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid wordt door de Dienst Wegverkeer de goedkeuring van
een schadevoertuig na verval van de tenaamstelling verleend indien het voertuig bij
een door een daartoe gerechtigde erkenninghouder verrichte keuring heeft beantwoord
aan de bij of krachtens deze wet vastgestelde eisen.
Z
Hoofdstuk V, paragraaf 9a, vervalt.
AA
In artikel 163, vijfde, zevende en achtste lid, wordt «Onze Minister van Veiligheid
en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».
BB
Artikel 169a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onverminderd artikel 169 is de Dienst Wegverkeer bevoegd tot het opleggen van een
last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen en verboden in artikel 4aui
alsmede van de bij of krachtens de artikelen 4aud, tweede lid, en 4aue, derde lid,
bedoelde voorwaarden voor het behouden van een erkenning voor specifieke handelingen
respectievelijk van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue, voor zover dat bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.
CC
Na artikel 174c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 174d
1. De Dienst Wegverkeer kan in verband met een basiserkenning, erkenning voor specifieke
handelingen of bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue aan degene die handelt in strijd
met de in artikel 4aui van deze wet en artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht bedoelde verplichtingen en verboden een bestuurlijke boete opleggen.
2. De Dienst Wegverkeer kan in verband met een basiserkenning, erkenning voor specifieke
handelingen of bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue aan degene die handelt in strijd
met voorwaarden voor het behouden van een erkenning als bedoeld in artikel 4aud, tweede
lid, en voorwaarden voor het behouden van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 4aue,
derde lid, een bestuurlijke boete opleggen, voor zover het in strijd handelen met
de desbetreffende voorwaarde daarbij uitdrukkelijk als beboetbaar feit is aangemerkt.
3. De hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding van artikel 4aui van
deze wet kan worden opgelegd, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor:
a. de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
voor een natuurlijke persoon zonder onderneming;
b. de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
voor een natuurlijke persoon met een onderneming;
c. de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
voor een rechtspersoon.
4. De hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding als bedoeld in het tweede
lid kan worden opgelegd wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald, met dien
verstande dat de hoogte van de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen bestuurlijke
boete ten hoogste bedraagt het bedrag dat is vastgesteld voor:
a. de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
voor een bevoegde natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 4aue, eerste lid;
b. de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
voor een erkenninghouder die een natuurlijke persoon is;
c. de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
voor een erkenninghouder die een rechtspersoon is.
5. De hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding van artikel 5:20, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden opgelegd, bedraagt ten hoogste een
het bedrag dat is vastgesteld voor de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde
lid, van het Wetboek van Strafrecht.
6. De op te leggen bestuurlijke boete kan met maximaal 50% worden verhoogd, indien binnen
een periode van 48 maanden tweemaal voor een zelfde feit, elk afzonderlijk in een
periode van maximaal 24 maanden voorafgaand aan dat feit, een boete is opgelegd en
onherroepelijk is geworden.
DD
In artikel 176, vijfde lid, wordt «61, eerste lid, onderdeel c» vervangen door «61».
EE
Artikel 177 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a vervalt «70a, tweede lid,» en wordt «70i, eerste en tweede lid» vervangen
door «70i, eerste tot en met derde lid».
b. In onderdeel b wordt «70i, derde lid» vervangen door «70i, vierde lid».
2. In het derde lid wordt «de artikelen 61e, 66, 66e, 70g, 89, 96, 104 en 106b» vervangen
door «artikel 4aui».
FF
Artikel 186c komt te luiden:
Artikel 186c
1. In afwijking van artikel 4aub, eerste lid, wordt een basiserkenning van rechtswege
verleend aan de natuurlijke personen en rechtspersonen aan wie op het tijdstip direct
voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet van ... tot wijziging van de Wegenverkeerswet
1994 in verband met de modernisering van het erkenningenstelsel, het verbeteren van
de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen (Stb. ..., ...) een erkenning als
bedoeld in de artikelen 61a, 62, 66a, 70a, 83, 92, 100 en 106a van de Wegenverkeerswet
1994 zoals die luidden op dat tijdstip was verleend.
2. Erkenningen die op het tijdstip direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de
Wet van ... tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering
van het erkenningenstelsel, het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere
wijzigingen (Stb. ..., ...) waren verleend op grond van de artikelen 61a, 62, 66a,
70a, 83, 92, 100 en 106a van deze wet zoals die luidden voor de inwerkingtreding van
de genoemde wet, berusten op artikel 4aud, eerste lid. De eerste zin is van overeenkomstige
toepassing op de bevoegdheden bedoeld in artikel 62, tweede lid, van deze wet zoals
die luidden voor de inwerkingtreding van de genoemde wet, die na de inwerkingtreding
worden aangemerkt als erkenningen voor specifieke handelingen.
3. In afwijking van artikel 4aub, eerste lid, onderdeel b, overlegt de natuurlijke persoon
of rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, voor het eerst een verklaring omtrent
het gedrag:
a. vóór een bij ministeriële regeling te bepalen datum die afhankelijk is van de datum
waarop aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon voor het eerst een erkenning als
bedoeld in artikel 61a, 62, 66a, 70a, 83, 92, 100 of 106a van de Wegenverkeerswet
1994 zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de wet, genoemd in het
eerste lid, is verleend; of
b. bij de aanvraag van een erkenning voor specifieke handelingen, indien de aanvraag
wordt gedaan voor de van toepassing zijnde datum, bedoeld in onderdeel a.
4. In afwijking van artikel 4auc, eerste lid, vangt de daarin genoemde termijn van drie
jaar aan op de datum waarop voor het eerst een verklaring omtrent het gedrag is overgelegd.
5. Bevoegdheden die op het tijdstip direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de
Wet van ... tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering
van het erkenningenstelsel, het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere
wijzigingen (Stb. ..., ...) waren verleend op grond van artikel 85a van deze wet zoals
die luidden voor de inwerkingtreding van de genoemde wet, berusten op artikel 4aue,
tweede lid.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.