Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken wachttijden GGZ
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 606
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 mei 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 23 februari 2022 over de stand van zaken wachttijden GGZ (Kamerstuk 25 424, nr. 602).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 maart 2022 aan de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 9 mei 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
7
II.
Reactie van de Minister
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit de cijfers blijkt dat de aanmeldwachttijden
(licht) afnemen terwijl de behandelwachttijden toenemen. Zij vinden het positief dat
mensen hierdoor minder lang op een intake hoeven te wachten, maar betreuren het dat
mensen wel langer moeten wachten op de start van hun behandeling.
De leden van de VVD-fractie vinden het verder positief te lezen dat de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) oordeelt dat ggz-aanbieders over het algemeen in staat blijken
de extra uitdagingen die de pandemie met zich meebrengt (zoals een fluctuerende zorgvraag
en hoger verzuim) op te vangen. Genoemde leden vinden dit een groot compliment waard
richting de ggz-aanbieders die zich met hart en ziel inzetten om de zorg te blijven
bieden aan mensen die dit nodig hebben.
De NZa geeft aan dat bijna 85.000 mensen in Nederland wachten op basis en specialistische
ggz en dat binnen deze groep geldt dat voor bijna 9.000 mensen de wachttijd voor behandeling
langer is dan de norm die het veld hiervoor heeft bepaald (de Treeknorm van tien weken).
Welk deel van deze groep mensen wacht op basis ggz en welk deel op specialistische
ggz? Wat is de gemiddelde wachttijd per groep? Wordt er een inzet gepleegd om deze
mensen tijdens de wachttijd te ondersteunen? In hoeverre speelt de Praktijkondersteuner
Huisarts (POH) hierbij een rol? De leden van de VVD-fractie lezen dat voor ongeveer
31.000 mensen de wachttijd voor een intake langer is dan de Treeknorm (van vier weken).
Zij zijn geschrokken van deze cijfers en vernemen graag van de Minister hoe deze cijfers
teruggebracht kunnen worden naar de norm, temeer gezien het feit dat ten opzichte
van de situatie in mei 2021 het totale aantal wachtenden dat langer dan de Treeknorm
wacht licht is toegenomen: van ruim 37.000 mensen toen naar een krappe 40.000 nu.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het zorgelijk is dat veel mensen wachten
op een intake en op een behandeling, en dat dit de uiteindelijke zorgvraag en duur
van de behandeling niet ten goede komt. Dit zal vervolgens volgens genoemde leden
juist zorgen voor nog langere wachttijden. Zij ontvangen in dit kader graag een reactie
van de Minister.
Het is bekend dat er soms zwaardere complexe zorg ontstaat uit eerdere hulpvragen
wanneer er in een eerder stadium geen passende hulp is geboden. De leden van de VVD-fractie
vragen de Minister of er inzicht is of de groep mensen die wachten op het starten
van hun behandeling wegens het verslechteren van hun situatie terechtkomen bij de
acute ggz. Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Wat wordt er gedaan om mensen in psychische
nood tijdens hun wachttijd te ondersteunen om dit te voorkomen? En zijn er ook mensen
die in de wachtperiode uit beeld verdwijnen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het?
De leden van de VVD-fractie onderschrijven met de Minister het belang van beleid dat
inzet op gezondheid en mentale weerbaarheid, het voorkomen van onnodige instroom in
de ggz en het slim organiseren van de ggz-zorg. Zij ontvangen graag een gedetailleerdere
reactie waarin de Minister beschrijft hoe zij voornemens is de ggz-zorg slim te organiseren
om zo de doorstroom te bevorderen en ook de wachttijden terug te dringen. Is de Minister
voornemens om de toekomstagenda ggz te koppelen aan concrete doelen met betrekking
tot de wachtlijstenproblematiek? Kan de Minister hier een toelichting op geven?
In figuur 1 en 2 van het NZa-rapport zien de leden van de VVD-fractie dat met name
mensen met bepaalde diagnoses en uit bepaalde regio’s, langer dan de Treeknorm wachten
op een intakegesprek. Vindt er op basis van deze data extra gerichte inzet en/of samenwerking
plaats tussen regio’s om de wachtlijstenproblematiek te verminderen? Zo ja, welke?
In hoeverre speelt het Ondersteuningsteam Zorg en Jeugd (OZJ) hierin een rol?
Verder zijn genoemde leden benieuwd hoe de aanpak van wachttijdenproblematiek zich
verhoudt tot de regionale doorzettingsmacht die de Minister vanaf 1 mei 2022 zal krijgen
voor het plaatsen van ggz-patiënten die tussen wal en schip dreigen te vallen. Deze
leden vinden het goed dat de Minister deze formele bevoegdheid krijgt, maar willen
onderstrepen dat dit alleen als uiterste redmiddel kan worden ingezet. Op welke gaat
dit Minister dit borgen? Wat is de inzet en verwachting van de Minister op dit punt?
Ook willen de leden van de VVD-fractie aandacht vragen voor taakherschikking in de
ggz en de manier waarop dit kan bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten.
Een hbo-geschoolde toegepaste psycholoog zou bepaalde taken van een GZ-psycholoog
kunnen overnemen om de werkdruk beter te verdelen. In de praktijk gebeurt dit echter
niet vanwege formele knelpunten (zo heeft een toegepaste psycholoog geen bekostigingscode
en mag hij of zij niet tijdschrijven). Is de Minister het met genoemde leden eens
dat dit soort regels niet in de weg mogen staan van het verlenen van pragmatische,
efficiënte en kwalitatief goede zorg? Ziet de Minister mogelijkheden om deze knelpunten
op te lossen? En is de Minister voornemens om taakherschikking op te nemen in de toekomstagenda
ggz? Deze leden ontvangen op dit punt graag een reactie van de Minister. Ook ontvangen
zij graag een reactie van de Minister op praktische initiatieven vanuit het veld,
zoals Wachtverzachter (www.wachtverzachter.nu), om de wachttijden in de ggz draaglijker te maken. Tot slot ontvangen genoemde leden
graag een reactie van de Minister op het initiatief Hoofdzaken van MIND, ZonMw, de
Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Hersenstichting,
waarbij door nauwere samenwerking tussen specialismen ook wordt beoogd patiënten sneller
en effectiever te helpen. Is de Minister in gesprek met de organisaties achter Hoofdzaken
om na te gaan hoe hun aanpak zou kunnen leiden tot kortere wachttijden in de ggz?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de laatste stand van zakenbrief,
alsmede van eerdere brieven aangaande de wachttijden in de ggz. Zij constateren dat
er binnen de ggz een grote uitdaging ligt om ervoor te zorgen dat juist de wachttijden
in de specialistische ggz tot een uiterst minimum worden beperkt. Zij benadrukken
dat, naast preventie en vroegsignalering, het belangrijk is dat juist deze groep patiënten
de prioriteit krijgen binnen de ggz. Het betreft immers mensen die het meest kwetsbaar
zijn. Zij kijken daarom uit naar de inzet van de Minister met betrekking tot de toekomstagenda
ggz.
Deze leden vragen aan de Minister hoe zij haar rol ziet binnen de ggz-sector om ervoor
te zorgen dat ook hier passende zorg wordt geleverd. Geldt passende zorg wat de Minister
betreft ook voor de ggz?
De leden van de D66-fractie zijn goed gestemd dat de Minister tijdens het Hoofdlijnendebat
VWS van 8 maart jl. (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 180) aangaf dat de situatie in de ggz urgent is en dat in de samenwerking binnen de stuurgroep
wachttijden ggz al enkele concrete acties zijn gerealiseerd, zoals de acht tafels
hoogcomplexe ggz die zijn opgezet, de regionale doorzettingsmacht per 1 mei 2022,
het aangekondigde onderzoek naar de dubbelwachtenden door de NZa en de regionale transfermechanismen
die zijn opgezet met bijbehorende versnellers voor de regio’s waar de wachttijden
het langst zijn. Wanneer verwacht de Minister de eerste merkbare resultaten van al
deze initiatieven? Hoe worden deze resultaten gemonitord en wat zijn de consequenties
als doelstellingen niet worden gehaald? Deze leden vragen de Minister daarbij ook
naar sanctionering richting zorgverzekeraars die binnen het stelsel een zorgplicht
hebben (volgens artikel 11 van de Zorgverzekeringswet) en hoe de NZa hier nu al op
toeziet.
De leden van de D66-fractie lezen dat de NZa heeft bewerkstelligd dat zorgaanbieders
gemakkelijker hun wachttijdinformatie kunnen doorgeven. Zij vragen de Minister het
NZa te vragen hoeveel procent van de aanbieders dit ook doet en of het percentage
ingevulde wachttijdinformatie op kiezenindeggz.nl is toegenomen ten opzichte van een
jaar geleden.
De leden van de D66-fractie maken zich al lange tijd zorgen om de wachttijden en betreuren
dat de NZa weinig grote ontwikkelingen ziet, temeer omdat juist de behandelwachttijd
toeneemt maar de aanmeldwachttijd wel bij meerdere diagnosegroepen daalt. Hoe kijkt
de Minister tegen dit verschil aan? Welke financiële prikkels kunnen eraan ten grondslag
liggen dat de aanmeldwachttijd daalt maar de behandelwachttijd stijgt? Kan het zijn
dat het voor aanbieders loont om wel een aanmelding te doen maar geen behandeling?
Deze leden vragen de Minister daarbij wat zij vindt van de situatie dat ggz-patiënten
na aanmelding bij een zorgaanbieder wordt verteld dat zij niet in aanmerking komen
voor een behandeling omdat zij «te complex» zijn en dat aanbieders kunnen weigeren
om patiënten te behandelen. Zij bemerken ook dat patiënten dan ook niet worden gewezen
op alternatieven of worden doorverwezen of opnieuw op een wachtlijst moeten. Zij vragen
de Minister dit omdat een specialist in het ziekenhuis zelden tot nooit een patiënt
vertelt dat hij of zij «te complex» is voor zorg, met uitzondering van zeer zeldzame
aandoeningen die tertiaire zorg in een Universitair Medisch Centrum (UMC) behoeven.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er ook bij zorgaanbieders een acceptatieplicht
geldt en of de Minister bereid is te onderzoeken hoe vaak het voorkomt binnen de ggz
dat patiënten te horen krijgen dat zorg vanwege een specifieke diagnose niet mogelijk
is.
De leden van de D66-fractie vinden het fijn dat de wachttijd bij de basis ggz afneemt.
Zij vrezen echter dat er een onevenredige verschuiving plaatsvindt van personeel en
middelen van de specialistische ggz naar de basis ggz, waardoor de wachtlijsten in
de laatste groep weliswaar afnemen maar de wachttijden voor specialistische zorg toenemen.
Herkent de Minister dit? Hoe kijkt zij naar de berichtgeving, zoals bij de situatie
rondom PsyQ in Amsterdam, dat psychiaters en psychologen in toenemende mate de voorkeur
geven aan het verlenen van zorg in de basis ggz, omdat werkomstandigheden prettiger
zijn (zoals de ervaren vrijheid en administratieve druk)? Klopt dit en is dit te kwantificeren
via bijvoorbeeld de beroepsverenigingen? Hoeveel psychiaters zijn momenteel actief
als zelfstandige in vergelijking met tien à vijftien jaar geleden? Wat gaat de Minister
zelf of richting zorgverzekeraars ondernemen om het werken bij grotere (specialistische)
ggz-aanbieders aantrekkelijker te maken? Is de Minister bereid dit vraagstuk, arbeidsmarktbeleid
in de ggz, mee te nemen in de toekomstagenda ggz die zij opstelt?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de stand van zaken is betreffende
de handreiking wachttijdbegeleiding voor mensen die psychische hulp nodig hebben binnen
de ggz. Zij constateren dat wachttijdbegeleiding, zoals e-health, psycho-educatie,
informatie voor naasten of zelfzorginterventies, kunnen helpen gedurende de periode
van wachten. Zij benadrukken dat dit geen alternatief is voor effectieve behandeling,
maar zijn van mening dat het wel kan bijdragen dat klachten gedurende het wachten
niet erger worden. Deze handreiking werd reeds genoemd in het Actieplan vervolgaanpak
wachttijden 2018–20191. Wat is het effect van deze handreiking wachttijdbegeleiding? Indien deze nog steeds
niet aanwezig is, waarom is dat het geval en wanneer is deze er wel? En is de Minister
van mening dat dit alsnog van toegevoegde waarde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van goede diagnostiek aan het begin
van een behandeltraject. Zo wordt voorkomen dat patiënten van het kastje naar de muur
worden gestuurd of onnodig wachten bij een aanbieder die eigenlijk niet de juiste
zorg kan bieden. Hoe kijkt de Minister aan tegen het belang van psychodiagnostiek
en dan met name het uitvoeren van een volledig psychologisch onderzoek? Klopt het
dat er momenteel nog geen richtlijn of kwaliteitsstandaard is voor psychodiagnostiek
en geen kwaliteitsregister is voor psychodiagnostici, terwijl deze wel kunnen bijdrage
aan juiste diagnoses bij patiënten? Is de Minister bereid dit vanuit haar rol aan
te jagen, zodat diagnoses eerder en juister worden gesteld? Zo nee, waarom niet? Wat
kan de Minister anders doen om het traject van diagnosticeren te verbeteren?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de uitwerking van de passage in het
coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) om de POH in de ggz een grotere rol te geven. Komt de Minister hierop terug in de
toekomstagenda ggz die zij voor het volgende debat over de ggz naar de Kamer stuurt?
Zo ja, komt zij dan met plannen om het potentieel van de POH maximaal te benutten?
Hoe kijkt de Minister aan tegen de conclusie in de rapportage Panel Psychisch Gezien
dat de groep panelleden die de afgelopen twaalf maanden contact heeft gehad met de
POH-ggz groter is geworden (dertien procent in 2015 en negentien procent in 2021).
Is dit een positieve of minder positieve ontwikkeling, gegeven de huidige stand van
de wachtlijsten in de ggz?
De leden van de D66-fractie vragen tot slot in welke mate de succesvolle pilot van
Arkin, in samenwerking met Zilveren Kruis, de NZa en het Ministerie van VWS, om administratiedruk
binnen de ggz terug te dringen, navolging heeft gekregen.2 Zij willen graag benadrukken dat alle onnodige tijd aan administratie ten koste
gaat van behandeltijd en daarmee de wachttijden. Indien dit nog niet landelijk is
uitgerold, waarom is dat dan het geval en wat vindt de Minister daarvan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben
daarbij nog een aantal vragen.
Allereerst verbazen de leden van de SP-fractie zich over de minimale urgentie die
uit de brief van de Minister lijkt te spreken. 85.000 mensen wachten op dit moment
op ondersteuning of hulp bij problemen, waardoor zij in hun dagelijks leven (ernstig)
belemmerd worden. Omdat aan de buitenkant niet altijd te zien is dat iemand een probleem
heeft, zoals bijvoorbeeld een gebroken been, wil niet zeggen dat de urgentie om geholpen
te worden niet net zo groot kan zijn. Genoemde leden zien in de formuleringen voor
de «toekomstagenda ggz» vooral een verdeling van de schaarste, in plaats van dat de
schaarste wordt aangepakt. Kan de Minister daarop ingaan? Denkt zij dat met het herverdelen
van de schaarste de wachtlijsten opgelost gaan worden? Of gaat zij nog meer maatregelen
nemen zodat de wachtlijsten weggewerkt zijn, of dat tenminste nergens de Treeknormen
overschreden worden?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister toe te lichten wat de effecten van de
wachtlijsten in de ggz zijn voor de POH. Is daar nu sprake van een wachtlijst? Kan
de POH-ggz de vraag nog aan?
De leden van de SP-fractie lezen dat de NZa geen uitspraken kan doen over dubbel-
en voorkeurswachtenden. Met name de term voorkeurswachtenden is in de ogen van deze
leden een term die in het leven is geroepen om de hoeveelheid personen op de wachtlijst
te bagatelliseren. Want waarom zou iemand een plek moeten accepteren waarvan die persoon
niet het gevoel heeft daar geholpen te worden op een manier die werkt of past? Genoemde
leden horen graag van de Minister of zij gaat stoppen met deze bagatelliserende termen,
of in ieder geval met de term voorkeurswachtenden. Het is immers niet meetbaar.
De leden van de SP-fractie constateren dat recent meerdere grote ggz-aanbieders in
de problemen zijn gekomen of hun zorg flink afbouwen. Denk daarbij aan het Centrum
voor Psychotherapie van Pro Persona, of het nieuws dat PsyQ mogelijk al haar locaties
moet sluiten. Ziet de Minister dergelijke sluitingen als een risico voor de ggz en
de wachttijden? Zo ja, wat gaat zij hier aan doen. Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie zien de trend dat grote zorgaanbieders met onrealistische,
of ten minste zeer lage tarieven, verhoudingsgewijs eenvoudige trajecten naar zich
toe trekken, waardoor instellingen met meer specialistische zorg met minimale marges
de intensieve trajecten moeten doen. Herkent de Minister dit beeld en kan zij haar
antwoord toelichten? Is zij het met de leden van de SP-fractie eens dat dit een gevolg
is van de marktwerking in de ggz-zorg en dat hier iets aan gedaan moet worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn teleurgesteld dat er weinig verandering
of verbetering is in de wachttijdproblematiek binnen de ggz. Ondanks de inzet van
allerlei plannen van aanpak is het niet gelukt om de wachttijden te verkorten. De
behandelwachttijden nemen zelfs toe. Genoemde leden zijn allereerst benieuwd of de
nieuwe Minister het aanpakken van de wachttijden in de ggz als een prioriteit ziet.
Hoe gaat zij ervoor zorgen dat er wel vooruitgang komt op dit dossier? De ambtsvoorganger
van de Minister was zeer begaan met het onderwerp, maar moest bij zijn afscheid toch
concluderen dat het niet gelukt is om iets aan de wachtlijsten te doen. Hoe gaat de
Minister ervoor zorgen dat haar ambtstermijn niet met dezelfde conclusie wordt afgesloten?
Hoe prioriteert de Minister de ggz binnen alle taken van haar portefeuille?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering vooral wil inzetten
op preventie en mentale weerbaarheid van mensen in de samenleving. Dit moet zorgen
voor minder verwijzingen naar de ggz. Daarnaast wil de regering de schaarse zorgcapaciteit
slimmer organiseren. Genoemde leden vinden preventie en mentale weerbaarheid ook belangrijk,
maar vragen de Minister of dit het enige antwoord is op de problematiek in de ggz.
Er zullen immers altijd mensen zijn die ggz nodig hebben. Bepaalde neurologische en
psychiatrische aandoeningen zijn niet op te lossen met preventie. Hoe kijkt de Minister
hier naar? Is de Minister het met deze leden eens dat het beleid tweeledig moet zijn:
inzetten op mentale weerbaarheid om zo tot minder verwijzingen te komen, maar ook
zorgen voor voldoende zorgcapaciteit voor de mensen die ggz zorg nodig hebben? Zo
ja, wat gaat de Minister doen om ook voor dat laatste te zorgen? Ook met het oog op
het grote personeelstekort in de sector, waarvan nog wordt verwacht dat dit oploopt
de komende jaren. Hoe gaat de Minister alle voorgenomen plannen uitvoeren zonder genoeg
beschikbaar personeel? Hoe staat het met het aantal opleidingsplekken voor GZ-psychologen?
Zijn er genoeg plekken? Hoeveel zijn er en hoeveel is er nog nodig? Genoemde leden
lezen dat er bij het versterken van de organiseerbaarheid in de ggz gedacht wordt
aan het bevorderen van avond-, nacht-, en weekenddiensten. Op welke manier zal dit
de organiseerbaarheid versterken? In hoeverre is dit plan uitvoerbaar met het huidige
tekort aan personeel? Worden dit soort plannen uitgewerkt met inspraak en meedenken
van ggz-personeel? Is voldoende in beeld hoe groot het tekort aan capaciteit is per
aandoening? Is de Minister voornemens om zich bij de planvorming te baseren op actuele
cijfers over de capaciteitstekorten per aandoening, maar ook naar de aard en achterliggende
oorzaken van dit probleem? En is de Minister voornemens daarbij ook inzicht te geven
in de structurele tekorten in de complexe zorg?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de Minister voor de zomer met
een toekomstagenda ggz komt. Gaat de Minister hierin vooral voortbouwen op de ingezette
aanpak wachttijden, waar de transfermechanismen, het plan hoog complexe ggz en de
regionale doorzettingsmacht onderdeel van zijn? Of zal de Minister met nieuwe plannen
komen? Per 1 mei 2022 wordt de «Handreiking Regionale Doorzettingsmacht» van kracht.
Is de Minister het met genoemde leden eens dat goede onafhankelijke cliëntenondersteuning
bij complexe ggz-casuïstiek, evenals de goede vindbaarheid van deze ondersteuning,
voor burgers van belang is hierbij? Wordt dit meegenomen in de toekomstagenda ggz,
inclusief borging bij gemeenten hiervan?
De leden van de GroenLinks- en de PvdA-fractie zijn ook benieuwd wie er meedenken
en betrokken worden bij de toekomstagenda ggz. Gaat de Minister actief gebruik maken
van ervaringsdeskundigen van de wachtlijstproblematiek en hun naasten?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de aanmeldwachttijden (licht)
afnemen en de behandelwachttijden toenemen. Deze ontwikkeling begon in het eerste
half jaar van 2021 en wordt nu nog steeds gezien. Heeft de Minister een idee waar
deze ontwikkeling vandaan komt? Genoemde leden lezen in het rapport over de wachttijden
van de NZa dat de totale instroom in de ggz groter is dan de instroom die de informatiekaart
weergeeft. Dit omdat de instroom bij ggz-aanbieders met tien of minder zorgverleners
en de instroom uit crisisdiensten niet meetellen. Is er enig zicht op hoeveel mensen
daar nog wachten? En is er zicht op hoe lang de wachttijden zijn?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn ook benieuwd of er redenen zijn dat
de wachttijden bij bepaalde diagnosegroepen langer zijn dan anderen. Ligt dat aan
een tekort aan behandelaars bij deze diagnoses? Of zijn er te weinig plekken voor
behandeling? Is het mogelijk om hier specifiek extra uitgebreid op in te gaan bij
de vijf diagnosegroepen met de langste wachttijden? Zijn er langere wachttijden bij
«zwaardere» zorg dan bij «lichtere» zorg? Hoe kijkt de Minister naar de prikkels in
het systeem, waarbij het nu meer loont om «lichtere» patiënten te behandelen dan meer
complexe en zware problematiek? Ziet de Minister deze prikkels ook en hoe is de Minister
van plan om dit negatieve effect van marktwerking uit de ggz te halen? Is de Minister
het met deze leden eens dat ook zwaardere, specialistische zorg beschikbaar moet blijven?
Hoe gaat de Minister hiervoor zorgen, ook met het oog op een aantal instellingen voor
complexe zorg die voornemens zijn hun deuren te sluiten? Hoe staat het met het voornemen
van de ambtsvoorganger van de Minister om een «sluitingsprotocol» op te stellen? Wat
zal dit sluitingsprotocol inhouden? Moet dit er ook voor zorgen dat aanbieders niet
zomaar instellingen of afdelingen kunnen sluiten, omdat dit hen financieel gezien
beter uitkomt? En hoe wordt daarin rekening gehouden met cliënten en werknemers?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat het totaal aantal wachtenden
dat langer dan de Treeknorm wacht is toegenomen, van ruim 37.000 mensen naar een kleine
40.000 mensen nu. Is deze toename te verklaren? Wat vindt de Minister ervan dat er
ongeveer 40.000 mensen langer wachten dan de normen die het veld hiervoor heeft bepaald?
Is de Minister het met genoemde leden eens dat dit getal zo snel mogelijk naar beneden
moet? Welke plannen heeft de Minister hiervoor? In hoeverre kunnen bijvoorbeeld toegepaste
psychologen ingezet worden om de wachtlijstproblematiek terug te dringen, zo vragen
deze leden? Bijvoorbeeld voor het leveren van overbruggingszorg en begeleiding, zodat
regie-behandelaren zich kunnen richten op behandeling? Hoe staat de Minister hier
tegenover? Is het juist dat inzet van de toegepaste psycholoog wordt belemmerd doordat
instellingen deze inzet alleen via de opslag bekostigd kunnen krijgen, wat minder
oplevert dan inzet van een wetenschappelijk geschoolde psycholoog? Hoe kijkt de Minister
naar deze bekostigingssystematiek? Is er al eens onderzocht of een eigen bekostigingscode
toekennen aan hbo-psychologen dit zou oplossen?
II Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit de cijfers blijkt dat de aanmeldwachttijden (licht) afnemen
terwijl de behandelwachttijden toenemen. Zij vinden het positief dat mensen hierdoor
minder lang op een intake hoeven te wachten, maar betreuren het dat mensen wel langer
moeten wachten op de start van hun behandeling.
De leden van de VVD-fractie vinden het verder positief te lezen dat de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) oordeelt dat ggz-aanbieders over het algemeen in staat blijken
de extra uitdagingen die de pandemie met zich meebrengt (zoals een fluctuerende zorgvraag
en hoger verzuim) op te vangen. Genoemde leden vinden dit een groot compliment waard
richting de ggz-aanbieders die zich met hart en ziel inzetten om de zorg te blijven
bieden aan mensen die dit nodig hebben.
De NZa geeft aan dat bijna 85.000 mensen in Nederland wachten op basis en specialistische
ggz en dat binnen deze groep geldt dat voor bijna 9.000 mensen de wachttijd voor behandeling
langer is dan de norm die het veld hiervoor heeft bepaald (de Treeknorm van tien weken).
Welk deel van deze groep mensen wacht op basis ggz en welk deel op specialistische
ggz? Wat is de gemiddelde wachttijd per groep?
Voor actuele aantallen wachtenden (zowel voor aanmelding als behandeling) geldt dat de NZa deze niet naar basis en
specialistische ggz kan uitsplitsen, omdat «diagnose» niet als variabele wordt meegenomen
bij het verzamelen van data. De gemiddelde wachttijd per hoofddiagnosegroep – uitgesplitst naar aanmeld- en behandelwachttijd – is terug
te vinden in de informatiekaart van de NZa, die ik uw Kamer heb doen toekomen met
mijn brief van 23 februari jl.3.
Wordt er een inzet gepleegd om deze mensen tijdens de wachttijd te ondersteunen? In
hoeverre speelt de Praktijkondersteuner Huisarts (POH) hierbij een rol?
Ja, er zijn verschillende initiatieven om mensen gedurende de periode dat zij op een
wachtlijst staan te begeleiden of ondersteunen. Wachttijdbegeleiding – het ondersteunen
van mensen terwijl zij op een wachtlijst staan – is een vorm van onafhankelijke cliëntondersteuning,
waarvoor Zorgkantoren (Wlz) en gemeenten (Zvw, Wmo) aan de lat staan. De inrichting
ervan verschilt per regio/gemeente. Er zijn de afgelopen jaren overigens zowel op
initiatief van gemeenten als van partijen daarbuiten al tal van mooie initiatieven
ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn het initiatief van de «Wachtverzachter» in Dronten,
de wachttijdondersteuning van Kompassie in Den Haag4 en de pilot van GGNet in Zutphen5. Ook bieden steeds meer ggz-aanbieders e-health aan tijdens het wachten.
De POH-ggz kan kortdurend cliënten met (lichte) psychische klachten begeleiden of
ondersteunen, maar heeft in principe geen rol in het begeleiden van cliënten die al
op een wachtlijst staan en vaak gespecialiseerde zorg nodig hebben.
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor ongeveer 31.000 mensen de wachttijd voor
een intake langer is dan de Treeknorm (van vier weken). Zij zijn geschrokken van deze
cijfers en vernemen graag van de Minister hoe deze cijfers teruggebracht kunnen worden
naar de norm, temeer gezien het feit dat ten opzichte van de situatie in mei 2021
het totale aantal wachtenden dat langer dan de Treeknorm wacht licht is toegenomen:
van ruim 37.000 mensen toen naar een krappe 40.000 nu.
De wachttijden zijn – zoals ik in mijn brief van 23 februari jl.6 ook heb toegelicht – symptomen van dieperliggende en meer structurele problemen in
de ggz. Ik begrijp dus het ongeduld van de leden van de VVD-fractie, maar wil hen
ook wijzen op de complexiteit van deze opgave. Daarbij geldt dat de maatregelen die
wij nu nemen in het kader van de wachttijden/toegankelijkheid van de ggz pas recent
in werking zijn getreden. Zij moeten zich nog uitbetalen. Tevens is het belangrijk
om te realiseren dat de coronapandemie extra uitdagingen met zich heeft meegebracht.
Het is een positief signaal dat dat de wachttijden daardoor niet veel verder zijn
opgelopen.
De cijfers van december (2021) laten over het algemeen namelijk geen grote schommelingen
zien. Zo is het aantal diagnosegroepen dat de treeknorm overschrijdt (9) gelijk gebleven.
Positief is dat de aanmeldwachttijden zijn gedaald, wat betekent dat mensen minder
lang op een intake bij een ggz-aanbieder hoeven te wachten. Het verkorten van de aanmeldwachttijd
was tot nu toe het belangrijkste focuspunt van de wachttijdenaanpak, omdat de problematiek
hier het grootst is.
Het is mijn inzet om de komende tijd met de Toekomstagenda ggz en het Integraal Zorgakkoord
(IZA) te werken aan het ondervangen van de dieperliggende en meer structurele vraagstukken
in de ggz. En daarmee te werken aan een betere toegankelijkheid van de ggz.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het zorgelijk is dat veel mensen wachten
op een intake en op een behandeling, en dat dit de uiteindelijke zorgvraag en duur
van de behandeling niet ten goede komt. Dit zal vervolgens volgens genoemde leden
juist zorgen voor nog langere wachttijden. Zij ontvangen in dit kader graag een reactie
van de Minister. Het is bekend dat er soms zwaardere complexe zorg ontstaat uit eerdere
hulpvragen wanneer er in een eerder stadium geen passende hulp is geboden. De leden
van de VVD-fractie vragen de Minister of er inzicht is of de groep mensen die wachten
op het starten van hun behandeling wegens het verslechteren van hun situatie terechtkomen
bij de acute ggz. Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Wat wordt er gedaan om mensen
in psychische nood tijdens hun wachttijd te ondersteunen om dit te voorkomen? En zijn
er ook mensen die in de wachtperiode uit beeld verdwijnen? Zo ja, om hoeveel mensen
gaat het?
Informatie over het door de leden van de VVD veronderstelde verband tussen wachttijd
en de zorgvraag en duur van de behandeling is niet voorhanden. De NZa verzamelt –
met het oog op privacywetgeving – geen gegevens op individueel niveau. Dat wil zeggen
dat er niet wordt geregistreerd of cliënten die instromen bij de (acute) ggz óók op
een wachtlijst staan of hebben gestaan (en zo ja, hoe lang). Hierdoor is het ook niet
mogelijk een eventueel verband tussen behandelwachttijd en instroom in de acute ggz
inzichtelijk te maken of cijfermatig in beeld te krijgen of er – en zo ja, hoeveel
– mensen «uit beeld verdwijnen». Dit betekent overigens niet dat dit zich in de praktijk
niet voordoet of dat ik de zorgen van de leden van de VVD-fractie niet deel; het doel
moet altijd zijn mensen zo snel mogelijk aan passende zorg te helpen.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven zijn er verschillende initiatieven om mensen gedurende
de periode dat zij op een wachtlijst staan te begeleiden of ondersteunen. Wachttijdbegeleiding
– het ondersteunen van mensen terwijl zij op een wachtlijst staan – is een vorm van
onafhankelijke cliëntondersteuning, waarvoor Zorgkantoren (Wlz) en gemeenten (Zvw,
Wmo) aan de lat staan. De inrichting ervan verschilt per regio/gemeente. Er zijn de
afgelopen jaren overigens zowel op initiatief van gemeenten als van partijen daarbuiten
al tal van mooie initiatieven ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn het initiatief van
de «Wachtverzachter» in Dronten, de wachttijdondersteuning van Kompassie in Den Haag7 en de pilot van GGNet in Zutphen8. Ook bieden steeds meer ggz-aanbieders e-health aan tijdens het wachten.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven met de Minister het belang van beleid dat
inzet op gezondheid en mentale weerbaarheid, het voorkomen van onnodige instroom in
de ggz en het slim organiseren van de ggz-zorg. Zij ontvangen graag een gedetailleerdere
reactie waarin de Minister beschrijft hoe zij voornemens is de ggz-zorg slim te organiseren
om zo de doorstroom te bevorderen en ook de wachttijden terug te dringen. Is de Minister
voornemens om de toekomstagenda ggz te koppelen aan concrete doelen met betrekking
tot de wachtlijstenproblematiek? Kan de Minister hier een toelichting op geven?
Vanzelfsprekend hebben veel thema’s die relevant zijn in het aanpakken van de wachttijden
een belangrijke plek in de Toekomstagenda ggz. Thema’s die in de agenda aan de orde
komen zijn samenwerking binnen en tussen regio’s om het aanbod van zorg beter te spreiden
en instroom te beperken, inzet op betere (multidisciplinaire) triage en het versterken
van de organiseerbaarheid van de ggz (onder andere) het bevorderen van de contractering
en avond-, nacht en weekenddiensten. Ook wil ik meer focus op kwaliteit en doelmatigheid
van zorg, het bevorderen van het werkplezier en inzetten op innovatie en het lerend
vermogen van de sector.
Ik hoop en verwacht dat de inzet op deze thema’s, sámen met de aanpak waar ik me samen
met de partijen vanuit de landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en Wachttijden ggz9 voor hard maak, voor duurzaam resultaat zorgt in het terugdringen van de wachttijden.
In figuur 1 en 2 van het NZa-rapport zien de leden van de VVD-fractie dat met name
mensen met bepaalde diagnoses en uit bepaalde regio’s, langer dan de Treeknorm wachten
op een intakegesprek. Vindt er op basis van deze data extra gerichte inzet en/of samenwerking
plaats tussen regio’s om de wachtlijstenproblematiek te verminderen? Zo ja, welke?
In hoeverre speelt het Ondersteuningsteam Zorg en Jeugd (OZJ) hierin een rol?
Binnen de wachttijdenaanpak is het vertrekpunt dat er voornamelijk binnen regio’s nadrukkelijk samengewerkt moet worden om de wachttijden aan te pakken. Regio’s
worden door de landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en Wachttijden ggz gestimuleerd
om waar mogelijk samen te werken en best practices uit te wisselen, maar is er vooral
ruimte voor maatwerk; de aard van de problematiek kan per regio verschillen en dat
geldt dus ook voor de mogelijke oplossingen. Een voorbeeld hiervan is de inzet op
transfermechanismen. Binnen een transfermechanisme spannen onder andere verwijzers,
aanbieders en financiers zich optimaal in om cliënten tijdige en passende zorg te
bieden en zo de wachttijden te verkorten. Een transfermechanisme wordt – binnen een
aantal kaders – vormgegeven en ingevuld op basis van een analyse van oorzaken van
de wachttijdenproblematiek. Zo kan er in de ene regio meer nadruk liggen op de overdracht
van cliënten op een wachtlijst naar andere aanbieders, terwijl er in de andere regio
meer wordt ingezet op het verbeteren van de door- en uitstroom van cliënten.
Naast het maatwerk binnen regio’s, gaat er vanuit de landelijke stuurgroep en de toezichthouders
extra aandacht uit naar de regio’s waar er relatief meer problemen zijn wat betreft
de wachttijden. In deze regio’s kunnen versnellers worden ingezet. Bij brief van 4 november
jl.10, werd u geïnformeerd over de afronding van de opdracht van de eerste acht versnellers.
Zowel de leden van de landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en Wachttijden ggz als
de toezichthouders waren zeer positief over de invloed en opbrengsten van de versnellers.
Recent heb ik daarom besloten de inzet van de versnellers niet alleen te continueren,
maar ook te verbreden. Door middel van een subsidieoproep, waarvoor in totaal vier
miljoen beschikbaar is, kunnen regio’s met relatief grote wachttijdproblemen een aanvraag
doen voor een eenmalige impuls om met de inzet van een versneller (gezamenlijk met
alle betrokken partijen in een regio) de wachttijdproblematiek aan te pakken.
In de regio’s waar de wachttijdproblematiek groot is, is er overigens ook gezamenlijk
toezicht van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ).
Het is aan regio’s om te bepalen met welke partijen zij samenwerken binnen hun wachttijdenaanpak,
dit kan dus ook zijn met de Ondersteuningsteams Zorg en Jeugd indien dit opportuun
is.
Verder zijn genoemde leden benieuwd hoe de aanpak van wachttijdenproblematiek zich
verhoudt tot de regionale doorzettingsmacht die de Minister vanaf 1 mei 2022 zal krijgen
voor het plaatsen van ggz-patiënten die tussen wal en schip dreigen te vallen. Deze
leden vinden het goed dat de Minister deze formele bevoegdheid krijgt, maar willen
onderstrepen dat dit alleen als uiterste redmiddel kan worden ingezet. Op welke gaat
dit Minister dit borgen? Wat is de inzet en verwachting van de Minister op dit punt?
De aanpak van de wachttijden heeft als belangrijkste doel het realiseren van tijdige zorg. Regionale doorzettingsmacht is een middel dat richt op passende zorg. Regionale doorzettingsmacht is in het leven geroepen voor mensen die middels
de reguliere processen11 niet op de juiste plek in de zorg terecht komen. Dit zijn mensen die (nog) niet op
een wachtlijst staan.
Regionale doorzettingsmacht heeft de vorm van een opschalingsproces12, waarvan de basis en het zwaartepunt in de regio ligt. Het proces werkt vanuit de
gedachte dat partijen gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen om naar een oplossing
te zoeken. Als dat niet regionaal lukt, wordt er bovenregionaal gekeken. En als in
een uitzonderlijk geval blijkt dat een oplossing ook daar niet voor handen is, wordt
er opgeschaald naar de bestuurlijke tafel. Daar kan een oplossing zo nodig geforceerd
worden door bestuurders. Dezelfde bestuurders die ik anders uitnodig om met mij het
gesprek aan te gaan over waarom die oplossing er nog niet is. Dat dit een ultimum
remedium is staat voor alle partijen dus vast, opschaling naar het niveau van het
Ministerie van VWS is voor alle partijen onwenselijk. Ik verwacht daarom ook dat partijen
zeer terughoudend omgaan met deze mogelijkheid. Indien dit niet het geval is zal ik
hierover in gesprek treden met partijen.
De partijen uit de landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en Wachttijden13 en mijn ambtsvoorganger hebben gezamenlijk een handreiking14 vastgesteld waarin minimale procedurele afspraken staan beschreven over wat regionale
partijen (ggz-aanbieders, verzekeraars, etc.) moeten organiseren. Zo wordt onder andere
van deze partijen verlangd dat ze afspraken maken over de voorwaarden waaronder een
casus kan worden opgeschaald, over de verdeling van verantwoordelijkheden en over
de termijn waarbinnen een casus behandeld moet zijn. Ook worden partijen geacht de
landelijke stuurgroep over vorderingen op de hoogte te houden. Het streven is het
proces vanaf deze maand in alle regio’s te hebben staan. Samen met de stuurgroeppartijen
blijf ik vinger aan de pols houden.
Ook willen de leden van de VVD-fractie aandacht vragen voor taakherschikking in de
ggz en de manier waarop dit kan bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten.
Een hbo-geschoolde toegepaste psycholoog zou bepaalde taken van een GZ-psycholoog
kunnen overnemen om de werkdruk beter te verdelen. In de praktijk gebeurt dit echter
niet vanwege formele knelpunten (zo heeft een toegepaste psycholoog geen bekostigingscode
en mag hij of zij niet tijdschrijven). Is de Minister het met genoemde leden eens
dat dit soort regels niet in de weg mogen staan van het verlenen van pragmatische,
efficiënte en kwalitatief goede zorg? Ziet de Minister mogelijkheden om deze knelpunten
op te lossen? En is de Minister voornemens om taakherschikking op te nemen in de toekomstagenda
ggz? Deze leden ontvangen op dit punt graag een reactie van de Minister.
Het zou niet zo mogen zijn dat toegepaste psychologen niet worden ingezet in de ggz
omdat zij geen bekostigingscode hebben. Er is een situatie ontstaan waarin voor het
gemak BIG-nummers worden gebruikt voor zaken die niets te maken hebben met de doelstellingen
van de Wet BIG: zorgdragen voor de patiëntveiligheid. Voor dergelijk gebruik is de
Wet BIG nooit bedoeld en ik vind dit ook onwenselijk. De Minister van VWS adresseert
dit probleem in zijn brief over Toekomstbestendigheid BIG die op 29 april jl. naar
uw Kamer is verzonden15.
In algemene zin ondersteun ik de beweging van taakherschikking. Voor de specifieke
vraag of bij het overdragen van taken van de gz-psycholoog naar toegepaste of Masterpsychologen
de kwaliteit voldoende geborgd is, geldt dat ik niet de aangewezen partij ben om hier
uitspraken over te doen, die beoordeling is aan het veld zelf. Ik zal de vraag naar
mogelijkheden voor taakherschikking wel meenemen in gesprekken met het veld, wanneer
ik met hen spreek over de transformatie die nodig is om een toenemende zorgvraag niet
alleen op te vangen met meer zorgpersoneel.
In de Toekomstagenda ggz heb ik aandacht voor de arbeidsmarktvraagstukken en slimme
oplossingen voor personeelstekorten die er zijn.
Ook ontvangen zij graag een reactie van de Minister op praktische initiatieven vanuit
het veld, zoals Wachtverzachter (www.wachtverzachter.nu), om de wachttijden in de ggz draaglijker te maken.
Het is mooi om te zien dat er door het hele land praktische initiatieven ontstaan
die het wachten voor cliënten in de ggz draaglijker maken. Deel van de strategie van
de landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en Wachttijden ggz is het versterken van
dit soort initiatieven door goede voorbeelden breder toegankelijk te maken, de ontwikkeling
van goede voorbeelden te versnellen en ze te ondersteunen richting duurzaam organiseren
en financieren. Ik onderschrijf de inzet van de stuurgroep op versterking en verbreding.
Tot slot ontvangen genoemde leden graag een reactie van de Minister op het initiatief
Hoofdzaken van MIND, ZonMw, de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO) en de Hersenstichting, waarbij door nauwere samenwerking tussen specialismen
ook wordt beoogd patiënten sneller en effectiever te helpen. Is de Minister in gesprek
met de organisaties achter Hoofdzaken om na te gaan hoe hun aanpak zou kunnen leiden
tot kortere wachttijden in de ggz?
De initiatiefnemers van Hoofdzaken streven naar een nationaal kennis- en innovatieprogramma
hersen- en psychische gezondheid, waarin kennis en data over psychiatrie, psychologie,
neurologie en neurowetenschappen worden gebundeld en er sneller betere oplossingen
voor patiënten in praktijk worden gebracht. Ik ben in overleg met de initiatiefnemers
over de opzet van dit programma. Onderdeel van het programma is het sneller naar de
praktijk vertalen van kennis, waardoor patiënten snellere en effectievere hulp kunnen
krijgen. Dit zou op termijn bij kunnen dragen aan een verkorting van de wachttijden
in de ggz.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de laatste stand van zakenbrief, alsmede van eerdere
brieven aangaande de wachttijden in de ggz. Zij constateren dat er binnen de ggz een
grote uitdaging ligt om ervoor te zorgen dat juist de wachttijden in de specialistische
ggz tot een uiterst minimum worden beperkt. Zij benadrukken dat, naast preventie en
vroegsignalering, het belangrijk is dat juist deze groep patiënten de prioriteit krijgen
binnen de ggz. Het betreft immers mensen die het meest kwetsbaar zijn. Zij kijken
daarom uit naar de inzet van de Minister met betrekking tot de toekomstagenda ggz.
Deze leden vragen aan de Minister hoe zij haar rol ziet binnen de ggz-sector om ervoor
te zorgen dat ook hier passende zorg wordt geleverd. Geldt passende zorg wat de Minister
betreft ook voor de ggz?
Ja, dit geldt zeker ook voor de ggz. Passende zorg is doelmatige, waarde gedreven
en effectieve zorg, zet in op gezondheid in plaats van ziekte en komt samen met de
patiënt tot stand. Bij passende zorg staat de hulpvraag centraal, wordt gekeken welke
juiste zorg op de juiste plek nodig is en wordt er multidisciplinair gekeken naar
wat iemand nodig heeft. Dit hoeft niet altijd ggz-hulp te zijn. Soms is iemand beter
geholpen met ondersteuning bij het oplossen van schulden of het vinden van een baan.
De blijvende krapte op de arbeidsmarkt en de grote vraag naar ggz-hulp maakt dat we
de beschikbare ondersteuning en zorg anders met elkaar moeten gaan inzetten. Hier
wil ik samen met de sector aan gaan werken. In deze transitie is passende zorg ook
voor de ggz een deel van het antwoord. In het kader van het IZA en de Toekomstagenda
ggz neem ik dit uitgangspunt ook mee.
De leden van de D66-fractie zijn goed gestemd dat de Minister tijdens het Hoofdlijnendebat
VWS van 8 maart jl. aangaf dat de situatie in de ggz urgent is en dat in de samenwerking
binnen de stuurgroep wachttijden ggz al enkele concrete acties zijn gerealiseerd,
zoals de acht tafels hoogcomplexe ggz die zijn opgezet, de regionale doorzettingsmacht
per 1 mei 2022, het aangekondigde onderzoek naar de dubbelwachtenden door de NZa en
de regionale transfermechanismen die zijn opgezet met bijbehorende versnellers voor
de regio’s waar de wachttijden het langst zijn. Wanneer verwacht de Minister de eerste
merkbare resultaten van al deze initiatieven? Hoe worden deze resultaten gemonitord
en wat zijn de consequenties als doelstellingen niet worden gehaald?
Zoals aangegeven in reactie op vragen van leden van de VVD-fractie zijn de wachttijden
feitelijk een symptoom van dieperliggende en meer structurele problemen in de ggz.
Desondanks zijn de maatregelen die wij nu nemen in het kader van de wachttijden/toegankelijkheid
van de ggz pas recent in werking getreden. Zij moeten zich nog uitbetalen. Tevens
is het belangrijk om te realiseren dat de coronapandemie extra uitdagingen met zich
heeft meegebracht. Het is een positief signaal dat dat de wachttijden daardoor niet
veel verder zijn opgelopen.
De eerste ervaringen met maatregelen als de transfermechanismen en versnellers zijn
positief. De landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en Wachttijden ggz en de toezichthouders
zien een verbetering in de regionale samenwerking tussen diverse partijen en een gedeeld
gevoel van urgentie. Deze observaties worden onderschreven door de toezichthouders.
We blijven de voortgang zowel inhoudelijk als procesmatig scherp monitoren. De stuurgroep
monitort ieder half jaar de voortgang op de verschillende onderdelen van de aanpak
van de wachttijden. Daarnaast blijft de NZa de wachttijden monitoren.
Deze leden vragen de Minister daarbij ook naar sanctionering richting zorgverzekeraars
die binnen het stelsel een zorgplicht hebben (volgens artikel 11 van de Zorgverzekeringswet)
en hoe de NZa hier nu al op toeziet.
Voor (de totstandkoming van) de transfermechanismen is sprake van een collectieve
inzet en verantwoordelijkheid van ggz-aanbieders, zorgverzekeraars en andere partijen
(de exacte samenstelling van het transfermechanisme verschilt per regio). De IGJ en
de NZa volgen de ontwikkelingen en afspraken die in het kader van de transfermechanismen
worden gemaakt en nemen dit mee in hun reguliere toezicht. Ook hoort daar voor de
NZa het toezien – en aanspreken – op de zorgplicht van zorgverzekeraars bij.
De leden van de D66-fractie lezen dat de NZa heeft bewerkstelligd dat zorgaanbieders
gemakkelijker hun wachttijdinformatie kunnen doorgeven. Zij vragen de Minister het
NZa te vragen hoeveel procent van de aanbieders dit ook doet en of het percentage
ingevulde wachttijdinformatie op kiezenindeggz.nl is toegenomen ten opzichte van een
jaar geleden.
Door een nieuwe wijze van berekenen16 en het feit dat er nu nog nauwelijks wordt gedeclareerd17, kan de NZa nu (nog) geen actueel aanleverpercentage geven. Over een eventuele toename
kan ik dus geen uitspraken doen. Het laatst bekende aanleverpercentage bedraagt ongeveer
90% 18. Dit percentage is door de jaren heen vrij consistent. Wanneer het percentage onder
die 90% zou komen, zou de NZa haar toezicht intensiveren.
De leden van de D66-fractie maken zich al lange tijd zorgen om de wachttijden en betreuren
dat de NZa weinig grote ontwikkelingen ziet, temeer omdat juist de behandelwachttijd
toeneemt maar de aanmeldwachttijd wel bij meerdere diagnosegroepen daalt. Hoe kijkt
de Minister tegen dit verschil aan? Welke financiële prikkels kunnen eraan ten grondslag
liggen dat de aanmeldwachttijd daalt maar de behandelwachttijd stijgt? Kan het zijn
dat het voor aanbieders loont om wel een aanmelding te doen maar geen behandeling?
De cijfers van december 2021 laten over het algemene geen grote schommelingen zien.
Tegelijkertijd merkt de NZa wel op dat er in de ggz vooralsnog geen weerslag van de
coronapandemie terug te zien is in de wachttijden – ondanks dat de coronapandemie
een forse wissel op de zorg heeft getrokken. Dit is wat mij betreft een compliment
in de richting van de sector waard. Dit neemt niet weg dat ook ik mij blijf inzetten
voor het terugdringen van de wachttijden als onderdeel van mijn bredere ambitie om
de toekomstbestendigheid van de sector te vergroten.
Er is geen eenduidige verklaring voor het toenemen van de behandelwachttijd en het
afnemen van de aanmeldwachttijd. De NZa geeft aan dat er tal van factoren een rol
zouden kunnen spelen: er is de laatste jaren veel aandacht uitgegaan naar het verkorten
van de aanmeldwachttijden (omdat de problemen hier het grootst waren). Daarnaast is
de instroom gedurende de corona-tijd met momenten kleiner geweest, waardoor achterstanden
in het afnemen van intakes wellicht (deels) zijn weggewerkt. Tegelijkertijd is het
personeelsverzuim hoog en is er schaarste op de arbeidsmarkt, waardoor er minder capaciteit
beschikbaar is. Dit laatste zou voornamelijk één van de verklaringen kunnen zijn voor
het (licht) toenemen van de behandelwachttijden.
Deze leden vragen de Minister daarbij wat zij vindt van de situatie dat ggz-patiënten
na aanmelding bij een zorgaanbieder wordt verteld dat zij niet in aanmerking komen
voor een behandeling omdat zij «te complex» zijn en dat aanbieders kunnen weigeren
om patiënten te behandelen. Zij bemerken ook dat patiënten dan ook niet worden gewezen
op alternatieven of worden doorverwezen of opnieuw op een wachtlijst moeten. Zij vragen
de Minister dit omdat een specialist in het ziekenhuis zelden tot nooit een patiënt
vertelt dat hij of zij «te complex» is voor zorg, met uitzondering van zeer zeldzame
aandoeningen die tertiaire zorg in een Universitair Medisch Centrum (UMC) behoeven.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er ook bij zorgaanbieders een acceptatieplicht
geldt en of de Minister bereid is te onderzoeken hoe vaak het voorkomt binnen de ggz
dat patiënten te horen krijgen dat zorg vanwege een specifieke diagnose niet mogelijk
is.
Ik vind dat schrijnend om te horen. Het is tegelijkertijd de professionele verantwoordelijkheid
van zorgverleners (op basis van vigerende standaarden/richtlijnen) om te beoordelen
of zij passende zorg kunnen verlenen aan zorgvragers/patiënten en of er geen exclusiecriteria
aan de orde zijn. Zorgverzekeraars hebben echter wel een zorgplicht. Die zorgplicht
houdt in dat de verzekeraar ervoor moet zorgen dat zijn verzekerde tijdig zorg krijgt
van een kwalitatief goed niveau dan wel een vergoeding ontvangt van geleverde zorg.
In het geval dat iemand niet terecht kan bij een zorgaanbieder, dan rust op de zorgverzekeraar
de verantwoordelijkheid voor zorgbemiddeling. De zorgverzekeraar zal er dan zo snel
mogelijk voor moeten zorgen dat de verzekerde bij een passende zorgaanbieder wel terecht
kan.
Het plan hoogcomplexe ggz is in het leven geroepen om mensen met een hoogcomplex ziektebeeld,
waarvoor geen passend zorgaanbod voor handen lijkt, toch aan passende zorg te helpen.
Zij kunnen door verwijzers, ggz-aanbieders, andere zorgverleners of zorgverzekeraars
op een zogenaamde casuïstiektafel complexe ggz19 worden ingebracht. Aangesloten ggz-aanbieders en zorgverzekeraars doen dan hun uiterste
best een behandelplek te vinden en financieren. In het uiterste geval kan ook regionale
doorzettingsmacht een oplossing bieden voor mensen die dreigen tussen wal en schip
te vallen.
De leden van de D66-fractie vinden het fijn dat de wachttijd bij de basis ggz afneemt.
Zij vrezen echter dat er een onevenredige verschuiving plaatsvindt van personeel en
middelen van de specialistische ggz naar de basis ggz, waardoor de wachtlijsten in
de laatste groep weliswaar afnemen maar de wachttijden voor specialistische zorg toenemen.
Herkent de Minister dit? Hoe kijkt zij naar de berichtgeving, zoals bij de situatie
rondom PsyQ in Amsterdam, dat psychiaters en psychologen in toenemende mate de voorkeur
geven aan het verlenen van zorg in de basis ggz, omdat werkomstandigheden prettiger
zijn (zoals de ervaren vrijheid en administratieve druk)? Klopt dit en is dit te kwantificeren
via bijvoorbeeld de beroepsverenigingen?
Ik herken de signalen. Er is momenteel echter geen cijfermatige onderbouwing van de
stelling in deze berichtgeving. Het Capaciteitsorgaan doet onderzoek naar het zorgaanbod.
Een onderdeel van dit onderzoek zal duidelijkheid geven over de mobiliteit van een
zestal beroepen in de ggz, waaronder gz-psycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog,
klinisch neuropsycholoog, verpleegkundig specialist ggz en verslavingsarts. Deze informatie
geeft ons meer inzicht in de mate waarin ggz-behandelaren de voorkeur geven aan het
verlenen van zorg in de basis-ggz ten opzichte van de gespecialiseerde ggz. Ik verwacht
de uitkomsten van het onderzoek van het Capaciteitsorgaan dit jaar. Het Capaciteitsorgaan
neemt deze inzichten mee in de nieuwe capaciteitsramingen.
Hoeveel psychiaters zijn momenteel actief als zelfstandige in vergelijking met tien
à vijftien jaar geleden? Wat gaat de Minister zelf of richting zorgverzekeraars ondernemen
om het werken bij grotere (specialistische) ggz-aanbieders aantrekkelijker te maken?
Is de Minister bereid dit vraagstuk, arbeidsmarktbeleid in de ggz, mee te nemen in
de toekomstagenda ggz die zij opstelt?
De meest recente cijfers van CBS Statline over de positie in de werkkring van BIG-geregistreerde
zorgverleners zijn afkomstig uit 2020. In de onderstaande tabel is voor de jaren 2020,
2010 en 2005 het aantal BIG-geregistreerde, werkzame psychiaters opgenomen.
Positie in de werkkring
BIG-geregistreerde artsen met specialisme psychiatrie
Totaal aantal werkzaam
Werkzaam als werknemer
Werkzaam als werknemer en zelfstandige
Werkzaam als zelfstandige
20201
3.525
2.070
645
810
2010
2.715
1.440
805
465
2005
2.280
1.085
790
410
Bron: CBS Statline, Medisch geschoolden; arbeidspositie, werkkring, specialisme, vanaf
1999 (afgerond op vijftallen)
X Noot
1
Voorlopige cijfers
Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het belangrijk
dat de ggz voor alle medewerkers een aantrekkelijke branche is en blijft om in te
werken. Dit betekent dat er binnen ggz instellingen meer aandacht moet komen voor
goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers,
aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is
een taak van werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om dit
te stimuleren vanuit de sectorbrede arbeidsmarktaanpak. De hoofdlijnen van deze aanpak
ontvangt uw Kamer op korte termijn. In die brief sta ik tevens stil bij de samenwerking
met andere partijen in de sector, zoals zorginkopers en toezichthouders.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de stand van zaken is betreffende
de handreiking wachttijdbegeleiding voor mensen die psychische hulp nodig hebben binnen
de ggz. Zij constateren dat wachttijdbegeleiding, zoals e-health, psycho-educatie,
informatie voor naasten of zelfzorginterventies, kunnen helpen gedurende de periode
van wachten. Zij benadrukken dat dit geen alternatief is voor effectieve behandeling,
maar zijn van mening dat het wel kan bijdragen dat klachten gedurende het wachten
niet erger worden. Deze handreiking werd reeds genoemd in het Actieplan vervolgaanpak
wachttijden 2018–201920. Wat is het effect van deze handreiking wachttijdbegeleiding? Indien deze nog steeds
niet aanwezig is, waarom is dat het geval en wanneer is deze er wel? En is de Minister
van mening dat dit alsnog van toegevoegde waarde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
De handreiking waar de leden van de D66-fractie op doelen is in 2019 voltooid. Van
partijen vanuit de landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en Wachttijden ggz begrijp
ik dat er in de regio’s waar gebruik wordt gemaakt van (delen van) de handreiking,
er daadwerkelijk sprake is van meer samenwerking op het gebied van wachttijdbegeleiding.
In mijn antwoorden op vragen van leden van de VDD-fractie ging ik ook al in op wachttijdbegeleiding.
Er zijn verschillende initiatieven om mensen gedurende de periode dat zij op een wachtlijst
staan te begeleiden of ondersteunen. Wachttijdbegeleiding – het ondersteunen van mensen
terwijl zij op een wachtlijst staan – is een vorm van onafhankelijke cliëntondersteuning,
waarvoor Zorgkantoren (Wlz) en gemeenten (Zvw, Wmo) aan de lat staan. De inrichting
ervan verschilt per regio/gemeente. Er zijn de afgelopen jaren overigens zowel op
initiatief van gemeenten als van partijen daarbuiten al tal van mooie initiatieven
ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn het initiatief van de «Wachtverzachter» in Dronten,
de wachttijdondersteuning van Kompassie in Den Haag21 en de pilot van GGNet in Zutphen22. Ook bieden steeds meer ggz-aanbieders e-health aan tijdens het wachten.
Voor de begeleiding van mensen die binnen de ggz tussen wal en schip vallen en niet
weten waar ze moeten beginnen met het zoeken van hulp, werk ik op dit moment samen
met MIND en de VNG cliëntondersteuning in het kader van regionale doorzettingsmacht
uit. Op basis van ervaringen binnen enkele «pilot-gemeenten» moet de komende tijd
duidelijk worden of cliënten binnen regionale doorzettingsmacht voldoende geholpen
zijn met cliëntondersteuning vanuit het gemeentelijk domein en – zo niet – wat er
aanvullend nodig is.
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van goede diagnostiek aan het begin
van een behandeltraject. Zo wordt voorkomen dat patiënten van het kastje naar de muur
worden gestuurd of onnodig wachten bij een aanbieder die eigenlijk niet de juiste
zorg kan bieden. Hoe kijkt de Minister aan tegen het belang van psychodiagnostiek
en dan met name het uitvoeren van een volledig psychologisch onderzoek? Klopt het
dat er momenteel nog geen richtlijn of kwaliteitsstandaard is voor psychodiagnostiek
en geen kwaliteitsregister is voor psychodiagnostici, terwijl deze wel kunnen bijdrage
aan juiste diagnoses bij patiënten? Is de Minister bereid dit vanuit haar rol aan
te jagen, zodat diagnoses eerder en juister worden gesteld? Zo nee, waarom niet? Wat
kan de Minister anders doen om het traject van diagnosticeren te verbeteren?
Om te zorgen dat de patiënt zo snel mogelijk de juiste zorg op de juiste plek krijgt,
is optimale samenwerking tussen patiënt, naaste en professional in het diagnostische
proces van groot belang. Er is een generieke module ontwikkeld over hoe goede diagnostiek
eruitziet. Naar verwachting zal deze generieke module diagnostiek volgende maand op
de website van Akwa GGZ worden gepubliceerd. Eén van de uitgangspunten in de generieke
module is gepaste diagnostiek: diagnostiek doe je zo kort als het kan, zo lang als
het moet, zo licht als het kan, zo zwaar als het moet. In de module staat beschreven
dat de professional (diagnosticus) altijd vanuit verschillende invalshoeken naar de
klachten, problemen en mogelijkheden van de patiënt kijkt en per patiënt bekijkt of
aanvullende (psycho)diagnostiek nodig is om te komen tot een diagnose die richting
geeft aan de indicatiestelling. Voor professionals zijn er verschillende registers.
Zo beheert het Registerplein het register Psychodiagnostisch Werkenden en heeft het
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) een register voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek
(BAPD).
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de uitwerking van de passage in het
coalitieakkoord om de POH in de ggz een grotere rol te geven. Komt de Minister hierop
terug in de toekomstagenda ggz die zij voor het volgende debat over de ggz naar de
Kamer stuurt? Zo ja, komt zij dan met plannen om het potentieel van de POH maximaal
te benutten?
De rol van de POH-ggz in de keten van sociaal domein- huisartsenzorgzorg en de ggz
zal worden meegenomen in het IZA. Dit betreft de samenwerking tussen de ggz, huisartsen
en het sociaal domein ten behoeve van het realiseren van passende zorg en ondersteuning.
Hierbij zal het onder meer gaan over het concretiseren van verantwoordelijkheden,
het verbeteren van de zichtbaarheid en bereikbaarheid ten behoeve van de samenwerking
tussen ggz, huisartsen en het sociaal domein, het realiseren van multidisciplinaire
triage en expertise aan de voorkant, het versterken van het sociaal domein/sociale
basis en de wettelijke en financiële mogelijkheden bij domeinoverstijgende samenwerking.
Ook zal de rol van de POH-ggz in de keten van sociaal domein, huisartsenzorg en de
ggz onderdeel uitmaken van de Toekomstagenda ggz.
Hoe kijkt de Minister aan tegen de conclusie in de rapportage Panel Psychisch Gezien
dat de groep panelleden die de afgelopen twaalf maanden contact heeft gehad met de
POH-ggz groter is geworden (dertien procent in 2015 en negentien procent in 2021).
Is dit een positieve of minder positieve ontwikkeling, gegeven de huidige stand van
de wachtlijsten in de ggz?
Om mensen beter en sneller te kunnen doorgeleiden naar passende zorg en ondersteuning
moet sneller duidelijk zijn wat de (zorg)behoefte is. Daarmee wordt ook onnodige zorg
voorkomen. Samenwerking tussen het sociaal domein, de huisartsenzorg en de ggz-keten
is dan ook van groot belang. Binnen deze keten heeft de POH-ggz van de huisarts een
belangrijke rol. Ik vind het goed dat mensen steeds beter de POH-ggz weten te vinden,
maar heb tegelijkertijd zorgen over de toenemende werkdruk die dit voor de POH-ggz
met zich meebrengt. In het IZA zal ik hier – zoals ik in mijn voorgaande antwoord
heb toegelicht – verder op ingaan.
De leden van de D66-fractie vragen tot slot in welke mate de succesvolle pilot van
Arkin, in samenwerking met Zilveren Kruis, de NZa en het Ministerie van VWS, om administratiedruk
binnen de ggz terug te dringen, navolging heeft gekregen.23 Zij willen graag benadrukken dat alle onnodige tijd aan administratie ten koste
gaat van behandeltijd en daarmee de wachttijden. Indien dit nog niet landelijk is
uitgerold, waarom is dat dan het geval en wat vindt de Minister daarvan?
Het experiment van Arkin waaraan u refereert is op 1 januari 2019 van start gegaan.
Het registeren van indirecte tijd werd afgeschaft, en alleen nog consulten waarbij
sprake is van direct patiëntencontact werden vastgelegd. De uitkomsten van dit succesvolle
experiment zijn meegenomen in het nieuwe bekostigingsmodel binnen de ggz – het Zorgprestatiemodel
– dat sinds begin dit jaar van kracht is. Het registeren van indirecte tijd- zoals
het bijwerken van het dossier of het voeren van multidisciplinair overleg is niet
langer vereist. De tijd die hiermee vrijkomt, kan zo worden besteed aan bijvoorbeeld
meer direct contact met cliënten en deskundigheidsbevordering.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben daarbij nog een
aantal vragen.
Allereerst verbazen de leden van de SP-fractie zich over de minimale urgentie die
uit de brief van de Minister lijkt te spreken. 85.000 mensen wachten op dit moment
op ondersteuning of hulp bij problemen, waardoor zij in hun dagelijks leven (ernstig)
belemmerd worden. Omdat aan de buitenkant niet altijd te zien is dat iemand een probleem
heeft, zoals bijvoorbeeld een gebroken been, wil niet zeggen dat de urgentie om geholpen
te worden niet net zo groot kan zijn. Genoemde leden zien in de formuleringen voor
de «toekomstagenda ggz» vooral een verdeling van de schaarste, in plaats van dat de
schaarste wordt aangepakt. Kan de Minister daarop ingaan? Denkt zij dat met het herverdelen
van de schaarste de wachtlijsten opgelost gaan worden? Of gaat zij nog meer maatregelen
nemen zodat de wachtlijsten weggewerkt zijn, of dat tenminste nergens de Treeknormen
overschreden worden?
Ik wijs u er graag op dat ik de wachttijden zie als een symptoom van onderliggende
problemen in de ggz, zoals ik ook al aangaf in mijn antwoorden op vragen van leden
van de VVD en D66. De aanpak wachttijden heeft mijn aandacht, maar ik wil deze niet
in isolement prioriteit geven. Ik zet de drieslag kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid
van zorg centraal.
De geestelijke gezondheidszorg in Nederland is van een hoog niveau. Tegelijkertijd
hebben we de afgelopen tijd gezien dat het in toenemende mate een uitdaging is om
de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden. De zorgvraag neemt de komende jaren
alleen maar toe terwijl zorgpersoneel en mantelzorgers schaars zijn. De zorg drukt
nu al zwaar op de arbeidsmarkt (1 op 6 mensen op de Nederlandse arbeidsmarkt werkt
nu in de zorg). Het is niet reëel te veronderstellen dat het aandeel van de zorg op
de Nederlandse arbeidsmarkt of op de collectieve financiële middelen verder kan oplopen.
We hebben als samenleving immers ook nog andere grote uitdagingen die noodzakelijke
voorwaarden vormen voor het (mentaal) welzijn van iedereen in Nederland en waar (veel)
mensen en middelen voor nodig zijn: klimaat, veiligheid, onderwijs, wonen, etc. Bovendien
is ons zorgstelsel geënt op solidariteit. Als het beslag van de zorg op de collectieve
middelen verder toeneemt, komt deze solidariteit onder druk te staan.
Ik wil daarom inzetten op een brede transitie. Dit doe ik samen met de Minister van
VWS in het IZA. Ik zet me hiervoor tevens in met de Toekomstagenda ggz. Daarnaast
vormt preventie een belangrijke sleutel om iedereen in Nederland gezond en mentaal
weerbaar te houden. Hierop zet ik met Staatssecretaris van VWS in middels de Aanpak
mentale gezondheid.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister toe te lichten wat de effecten van de
wachtlijsten in de ggz zijn voor de POH. Is daar nu sprake van een wachtlijst? Kan
de POH-ggz de vraag nog aan?
De huisartsenzorg biedt generalistische zorg, waarvan ook psychische zorg bij lichtere,
veel voorkomende problematiek binnen de huisartsgeneeskundige kaders. Dit kan door
zowel de huisarts of de POH-ggz uitgevoerd worden. In de NZa-monitor Toegankelijkheid
van Zorg (2022)24 wordt benoemd dat de hoge wachttijden bij de ggz zorgen voor extra druk bij de huisartsenzorg.
Ook signaleert de NZa dat de wachttijden voor de POH-ggz oplopen.
De algehele druk op de huisartsenzorg is al geruime tijd erg hoog. Door de forse wachttijden
voor ggz-behandelingen, zijn er gevallen bekend waarbij de huisarts of de POH-ggz
een cliënt een aantal keer ziet tijdens de wachttijd. Enerzijds zorgt dit voor extra
druk en ongemak bij de huisarts of praktijkondersteuner, omdat zij de benodigde gespecialiseerde
zorg voor de patiënt niet kunnen dragen en/of bieden, anderzijds zorgt het voor wachttijden
voor patiënten die komen voor de lichte psychische hulp die de huisarts nu juist kan
bieden.
Ik ben – mede met het oog op het toenemend beroep dat op de POH wordt gedaan – voornemens
afspraken te maken over het versterken van de samenwerking in deze keten in het nog
af te sluiten IZA. Hierbij zal het onder meer gaan over het organiseren van laagdrempelige
beschikbaarheid van ggz-expertise in zowel de huisartsenpraktijk als het sociaal domein.
De leden van de SP-fractie lezen dat de NZa geen uitspraken kan doen over dubbel-
en voorkeurswachtenden. Met name de term voorkeurswachtenden is in de ogen van deze
leden een term die in het leven is geroepen om de hoeveelheid personen op de wachtlijst
te bagatelliseren. Want waarom zou iemand een plek moeten accepteren waarvan die persoon
niet het gevoel heeft daar geholpen te worden op een manier die werkt of past? Genoemde
leden horen graag van de Minister of zij gaat stoppen met deze bagatelliserende termen,
of in ieder geval met de term voorkeurswachtenden. Het is immers niet meetbaar.
Met »voorkeurswachtenden» worden mensen bedoeld die op een wachtlijst staan voor een
specifieke instelling en niet wensen ergens anders geholpen te worden, ook niet als
dat een verkorting van de wachttijd zou betekenen. De term vindt zijn oorsprong in
de «voorkeur» die men uitdrukt om op een bepaalde wachtlijst te blijven staan. In
de term ligt geen waardeoordeel besloten.
Overigens klopt het dat de NZa geen kwantitatieve uitspraken kan doen over dubbel- en voorkeurswachtenden. Zoals mijn ambtsvoorganger
u op 12 juli jl. schreef25, doet de NZa echter wel kwalitatief onderzoek naar dubbel- en voorkeurswachtenden.
De leden van de SP-fractie constateren dat recent meerdere grote ggz-aanbieders in
de problemen zijn gekomen of hun zorg flink afbouwen. Denk daarbij aan het Centrum
voor Psychotherapie van Pro Persona, of het nieuws dat PsyQ mogelijk al haar locaties
moet sluiten. Ziet de Minister dergelijke sluitingen als een risico voor de ggz en
de wachttijden? Zo ja, wat gaat zij hier aan doen. Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment niet mogelijk om de effecten op de wachttijden van deze (voorgenomen)
sluitingen exact te voorspellen.
De NZa en de IGJ houden toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van zorgplicht
en kwaliteit van zorg. Omdat – zoals de leden van de SP-fractie opmerken – er zich
de afgelopen periode meer (voornemens tot) sluiting en aanpassingen van behandelaanbod
plaats hebben voorgedaan, heb ik mij door de NZa en IGJ laten informeren en heeft
het Ministerie van VWS contact gehad met bestuurders van enkele betreffende instellingen.
Ik heb de NZa tevens gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele
gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in
beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend
probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hier voor de zomer
over informeren.
De leden van de SP-fractie zien de trend dat grote zorgaanbieders met onrealistische,
of ten minste zeer lage tarieven, verhoudingsgewijs eenvoudige trajecten naar zich
toe trekken, waardoor instellingen met meer specialistische zorg met minimale marges
de intensieve trajecten moeten doen. Herkent de Minister dit beeld en kan zij haar
antwoord toelichten? Is zij het met de leden van de SP-fractie eens dat dit een gevolg
is van de marktwerking in de ggz-zorg en dat hier iets aan gedaan moet worden?
Wat ik herken is dat de oude bekostiging van de ggz (de DBC-bekostiging) onderfinanciering
van zware ggz en overfinanciering van lichte ggz in de hand werkte. Dat kwam onder
andere doordat deze gebaseerd was op (gemiddelde) trajecten van diagnostiek en behandeling.
Per 1 januari 2022 is een nieuwe bekostiging ingevoerd voor de ggz. De nieuwe bekostiging
is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten.
Daarbij zijn er ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz
geïntroduceerd. Outreachende ggz en hoogspecialistische ggz betreft veelal zorg voor
cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening en/of een complexe zorgvraag.
Daarmee geeft de nieuwe bekostiging betere handvatten aan verzekeraars en zorgaanbieders
om een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude bekostiging
deed, juist ook als het om meer specialistische/complexe zorg gaat. Het is daarbij
wel van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij de contractering ook daadwerkelijk
op een effectieve manier gebruik gaan maken van de (nieuwe) handvatten. De verwachting
van mijn ambtsvoorganger was dat dit niet meteen volledig, maar wel in toenemende
mate zal gebeuren. Ik deel die verwachting. In juni verschijnt de monitor contractering
ggz van de NZa. Daarin wordt ook ingegaan op hoe het zorgprestatiemodel is meegenomen
in de contractering en wat de invloed is van de invoering van het zorgprestatiemodel
op het contracteerproces voor 2022.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn teleurgesteld dat er weinig verandering of verbetering is in de wachttijdproblematiek
binnen de ggz. Ondanks de inzet van allerlei plannen van aanpak is het niet gelukt
om de wachttijden te verkorten. De behandelwachttijden nemen zelfs toe. Genoemde leden
zijn allereerst benieuwd of de nieuwe Minister het aanpakken van de wachttijden in
de ggz als een prioriteit ziet. Hoe gaat zij ervoor zorgen dat er wel vooruitgang
komt op dit dossier? De ambtsvoorganger van de Minister was zeer begaan met het onderwerp,
maar moest bij zijn afscheid toch concluderen dat het niet gelukt is om iets aan de
wachtlijsten te doen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat haar ambtstermijn niet
met dezelfde conclusie wordt afgesloten? Hoe prioriteert de Minister de ggz binnen
alle taken van haar portefeuille?
De aanpak wachttijden heeft mijn aandacht, maar ik wil deze niet in isolement prioriteit
geven. De wachttijden zijn – zoals ik in mijn brief van 23 februari jl. ook heb toegelicht
– symptomen van dieperliggende en meer structurele problemen in de ggz. Ik begrijp
dus het ongeduld van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie, maar wil hen ook
wijzen op de complexiteit van deze opgave. Daarbij geldt dat de maatregelen die wij
nu nemen in het kader van de wachttijden/toegankelijkheid van de ggz pas recent in
werking zijn getreden. Zij moeten zich nog uitbetalen. Tevens is het belangrijk om
te realiseren dat de coronapandemie extra uitdagingen met zich heeft meegebracht.
Het is een positief signaal dat dat de wachttijden daardoor niet veel verder zijn
opgelopen.
Met de Toekomstagenda ggz en de afspraken in het IZA wil ik de komende periode bijdragen
aan de oplossing van de dieperliggende en meer structurele problemen en daarmee aan
de toegankelijkheid van de ggz.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering vooral wil inzetten
op preventie en mentale weerbaarheid van mensen in de samenleving. Dit moet zorgen
voor minder verwijzingen naar de ggz. Daarnaast wil de regering de schaarse zorgcapaciteit
slimmer organiseren. Genoemde leden vinden preventie en mentale weerbaarheid ook belangrijk,
maar vragen de Minister of dit het enige antwoord is op de problematiek in de ggz.
Er zullen immers altijd mensen zijn die ggz nodig hebben. Bepaalde neurologische en
psychiatrische aandoeningen zijn niet op te lossen met preventie. Hoe kijkt de Minister
hier naar? Is de Minister het met deze leden eens dat het beleid tweeledig moet zijn:
inzetten op mentale weerbaarheid om zo tot minder verwijzingen te komen, maar ook
zorgen voor voldoende zorgcapaciteit voor de mensen die ggz zorg nodig hebben? Zo
ja, wat gaat de Minister doen om ook voor dat laatste te zorgen? Ook met het oog op
het grote personeelstekort in de sector, waarvan nog wordt verwacht dat dit oploopt
de komende jaren. Hoe gaat de Minister alle voorgenomen plannen uitvoeren zonder genoeg
beschikbaar personeel?
Ik deel de analyse van de leden van GroenLinks en de PvdA. Het inzetten op preventie,
mentale weerbaarheid en versteviging van de samenwerking met het sociaal domein en
de huisartsenzorg is ontzettend belangrijk om te komen tot passende zorg en daarmee
tot minder verwijzingen naar de ggz. Tegelijkertijd moet iedereen die behoefte heeft
aan geestelijke gezondheidszorg, passende zorg kunnen krijgen. Gegeven de blijvende
krapte op de arbeidsmarkt vraagt dit een brede transitie, niet alleen in de ggz, maar
ook over domeinen heen. Ik wil hierop inzetten met de Toekomstagenda ggz en de afspraken
in het IZA.
Hoe staat het met het aantal opleidingsplekken voor GZ-psychologen? Zijn er genoeg
plekken? Hoeveel zijn er en hoeveel is er nog nodig? Genoemde leden lezen dat er bij
het versterken van de organiseerbaarheid in de ggz gedacht wordt aan het bevorderen
van avond-, nacht-, en weekenddiensten. Op welke manier zal dit de organiseerbaarheid
versterken? In hoeverre is dit plan uitvoerbaar met het huidige tekort aan personeel?
Worden dit soort plannen uitgewerkt met inspraak en meedenken van ggz-personeel?
Het aantal opleidingsplekken dat ik beschikbaar stel, hangt af van de ramingen die
het veld zelf met het Capaciteitsorgaan maakt. Belangrijk is om op te merken dat er
voor de opleiding tot gz-psycholoog veel animo is. Er zijn meer afgestudeerde master-psychologen
dan dat er opleidingsplekken voor gz-psychologen beschikbaar zijn. De ramingen gaan
echter niet uit van de vraag hoeveel studenten een postacademische (medische) vervolgopleiding
zouden willen volgen, maar van de verwachte toekomstige zorgvraag van de Nederlandse
bevolking. Ik ben mij ervan bewust dat er daardoor enige onvrede zal blijven bestaan
in de sector, omdat niet iedereen die dat wil, opgeleid zal worden tot gz-psycholoog.
Wel zal het Capaciteitsorgaan in zijn nieuwe ramingen meenemen in hoeverre instellingen
liever gz-psychologen zouden willen inzetten, waar zij nu masterpsychologen inzetten.
De groeiende zorgvraag zal niet alleen met meer behandelaren kunnen worden opgevangen.
De combinatie van een toenemende zorgvraag en schaarste op de arbeidsmarkt maakt het
noodzakelijk dat we de zorg anders moeten organiseren en slimmer moeten werken. Daarover
ga ik met de sector in gesprek in het kader van de sectorbrede arbeidsmarktaanpak
en worden er tevens afspraken vastgelegd in het IZA, zoals ook aangegeven in mijn
antwoord op de voorgaande vraag.
Is voldoende in beeld hoe groot het tekort aan capaciteit is per aandoening? Is de
Minister voornemens om zich bij de planvorming te baseren op actuele cijfers over
de capaciteitstekorten per aandoening, maar ook naar de aard en achterliggende oorzaken
van dit probleem? En is de Minister voornemens daarbij ook inzicht te geven in de
structurele tekorten in de complexe zorg?
Ondanks een toename van het aantal gezondheidszorgpsychologen (21,6% over vijf jaar)
en het volgen van de ramingen van het Capaciteitsorgaan ten aanzien van de gevraagde
capaciteit, blijf ik signalen ontvangen van capaciteitstekorten, met name bij complexe,
multidisciplinaire, intensieve en gespecialiseerde zorg. Mijn inzet is niet om dit
verder te specificeren per aandoening, maar wel om met de sector te bezien dat de
extra behandelaren die wij opleiden daar ingezet worden waar de individuele en daarmee
de maatschappelijke urgentie het grootste is.
Hier wil ik samen met de sector aan gaan werken. In het kader van het IZA neem ik
dit uitgangspunt ook mee. Specifiek voor de ggz werk ik daarnaast aan de Toekomstagenda
ggz.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de Minister voor de zomer met
een toekomstagenda ggz komt. Gaat de Minister hierin vooral voortbouwen op de ingezette
aanpak wachttijden, waar de transfermechanismen, het plan hoog complexe ggz en de
regionale doorzettingsmacht onderdeel van zijn? Of zal de Minister met nieuwe plannen
komen?
Met de Toekomstagenda ggz en het IZA wil ik ingaan op bredere en meer fundamentele
vraagstukken zoals ik die hiervoor heb geschetst. Daarnaast blijf ik samen met partijen
de ingezette aanpak wachttijden voortzetten, waaronder het plan hoogcomplexe ggz en
regionale doorzettingsmacht.
Per 1 mei 2022 wordt de «Handreiking Regionale Doorzettingsmacht» van kracht. Is de
Minister het met genoemde leden eens dat goede onafhankelijke cliëntenondersteuning
bij complexe ggz-casuïstiek, evenals de goede vindbaarheid van deze ondersteuning,
voor burgers van belang is hierbij? Wordt dit meegenomen in de toekomstagenda ggz,
inclusief borging bij gemeenten hiervan?
Ik hecht net als de leden van GroenLinks en de PvdA-fractie aan het belang van goede,
vindbare, onafhankelijke cliëntondersteuning. Juist voor deze kwetsbare groep kan
deze ondersteuning een wezenlijk verschil maken. Daarom zet ik mij met de VNG en MIND
in voor het komen tot een duurzame vorm van cliëntondersteuning binnen regionale doorzettingsmacht.
Zoals ik in mijn antwoorden op vragen van leden van de D66-fractie ook aangaf, moet
de komende tijd duidelijk worden of cliënten binnen regionale doorzettingsmacht voldoende
geholpen zijn met cliëntondersteuning vanuit het gemeentelijk domein en – zo niet
– wat er aanvullend nodig is.
De leden van de GroenLinks- en de PvdA-fractie zijn ook benieuwd wie er meedenken
en betrokken worden bij de toekomstagenda ggz. Gaat de Minister actief gebruik maken
van ervaringsdeskundigen van de wachtlijstproblematiek en hun naasten?
De Toekomstagenda ggz bouwt verder op de discussienota zorglandschap ggz, in dit traject
is uitvoerig gesproken met alle partijen binnen de ggz en dus ook met (vertegenwoordigers
van) cliënten en naasten. Het laten meedenken van ervaringsdeskundigen en (vertegenwoordigers
van) patiënten valt gelukkig niet meer weg te denken in de huidige beleidsvorming.
Het is belangrijk om te weten wat er speelt in de praktijk en te toetsen welke uitwerkingen
bepaalde maatregelen hebben voor mensen die het aangaat.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de aanmeldwachttijden (licht)
afnemen en de behandelwachttijden toenemen. Deze ontwikkeling begon in het eerste
half jaar van 2021 en wordt nu nog steeds gezien. Heeft de Minister een idee waar
deze ontwikkeling vandaan komt? Genoemde leden lezen in het rapport over de wachttijden
van de NZa dat de totale instroom in de ggz groter is dan de instroom die de informatiekaart
weergeeft. Dit omdat de instroom bij ggz-aanbieders met tien of minder zorgverleners
en de instroom uit crisisdiensten niet meetellen. Is er enig zicht op hoeveel mensen
daar nog wachten? En is er zicht op hoe lang de wachttijden zijn?
Zie mijn antwoord op vragen van leden van de VVD. Er is geen eenduidige verklaring
voor het toenemen van de behandelwachttijd en het afnemen van de aanmeldwachttijd.
De NZa geeft aan dat er tal van factoren een rol zouden kunnen spelen: er is de laatste
jaren veel aandacht uitgegaan naar het verkorten van de aanmeldwachttijden (omdat
de problemen hier het grootst waren). Daarnaast geeft de NZa aan dat de instroom gedurende
de corona-tijd met momenten kleiner geweest, waardoor achterstanden in het afnemen
van intakes wellicht (deels) zijn weggewerkt. Tegelijkertijd is het personeelsverzuim
hoog en is er schaarste op de arbeidsmarkt, waardoor er minder capaciteit beschikbaar
is. Dit laatste zou één van de verklaringen kunnen zijn voor het (licht) toenemen
van de behandelwachttijden.
Ggz-aanbieders met meer dan tien zorgverleners zijn verantwoordelijk voor ongeveer
90% van de totale (geneeskundige) ggz. Bovendien zijn het vooral de grote aanbieders
die kampen met (te) lange wachttijden en een groot aantal wachtenden. De NZa gaat
er daarom vanuit dat het beeld dat ontstaat vanuit deze groep aanbieders een betrouwbare
weergave van de (omvang van de) problematiek biedt.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn ook benieuwd of er redenen zijn dat
de wachttijden bij bepaalde diagnosegroepen langer zijn dan anderen. Ligt dat aan
een tekort aan behandelaars bij deze diagnoses? Of zijn er te weinig plekken voor
behandeling? Is het mogelijk om hier specifiek extra uitgebreid op in te gaan bij
de vijf diagnosegroepen met de langste wachttijden? Zijn er langere wachttijden bij
«zwaardere» zorg dan bij «lichtere» zorg?
Het onderscheid «zwaarder» en «lichter» is in de ggz – anders dan in bijvoorbeeld
de medisch specialistische zorg – niet of nauwelijks te maken. De ene diagnosecategorie
is niet «zwaarder» of «lichter» dan de andere. Zelfs binnen een diagnose kan er veel
verschil zijn in de «ernst» waarin de aandoening zich voordoet, het is dus niet mogelijk
uitspraken te doen over een mogelijk verband tussen de «zwaarte» van zorg en de wachttijd.
Dat de wachttijden voor sommige diagnosegroepen langer zijn dan voor andere heeft
te maken met een combinatie van factoren (die per diagnose en regio kan verschillen).
Hierover kan ik dan ook geen uitspraken doen op landelijk niveau. De NZa en IGJ volgen
of in de regio’s een maatwerkaanpak wordt geleverd voor de oplossing van de specifieke
problematiek in die regio. Het is aan de regionale partijen om bij de voor hen geldende
oorzaken een aanpak te ontwikkelen, uit te voeren en op (bij) te sturen. De toezichthouders
volgen dit proces en spreken partijen aan als ze onvoldoende vanuit hun eigen mogelijkheden
acteren.
Er is wel een aantal gemeenschappelijke factoren die in elke regio de kop opsteken.
Denk daarbij aan een stijgende zorgvraag, gebrekkige transparantie, een gebrek aan
regionale samenwerking en personeelstekorten. Op de aanpak van een aantal van deze
gemeenschappelijke knelpunten – bijvoorbeeld transparantie en regionale samenwerking
– zet ik in samen met partijen vanuit de landelijke stuurgroep Toegankelijkheid en
Wachttijden ggz. Aan meer structurele problemen, zoals schaarste op de arbeidsmarkt,
wil ik werken met de Toekomstagenda ggz en het IZA.
Hoe kijkt de Minister naar de prikkels in het systeem, waarbij het nu meer loont om
«lichtere» patiënten te behandelen dan meer complexe en zware problematiek? Ziet de
Minister deze prikkels ook en hoe is de Minister van plan om dit negatieve effect
van marktwerking uit de ggz te halen? Is de Minister het met deze leden eens dat ook
zwaardere, specialistische zorg beschikbaar moet blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van leden van de SP-fractie al aangaf, is er per
1 januari 2022 een nieuwe bekostiging ingevoerd voor de ggz, het Zorgprestatiemodel.
De oude bekostiging van de ggz (de DBC-bekostiging) werkte onderfinanciering van zware
ggz en overfinanciering van lichte ggz in de hand. Dat kwam onder andere doordat deze
gebaseerd was op (gemiddelde) trajecten van diagnostiek en behandeling. De nieuwe
bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel-
en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn er ook aparte tarieven voor outreachende ggz
en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd. Outreachende ggz en hoogspecialistische
ggz betreft veelal zorg voor cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening en/of
een complexe zorgvraag. Daarmee geeft de nieuwe bekostiging betere handvatten aan
verzekeraars en zorgaanbieders om een passende vergoeding voor geleverde zorg af te
spreken dan de oude bekostiging, juist ook als het om zwaardere zorg gaat. Het is
daarbij wel van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij de contractering
ook daadwerkelijk op een effectieve manier gebruik gaan maken van de (nieuwe) handvatten.
De verwachting van mijn ambtsvoorganger was dat dit niet meteen volledig, maar wel
in toenemende mate zal gebeuren. Ik deel die verwachting. In juni verschijnt de monitor
contractering ggz van de NZa. Daarin wordt ook ingegaan op hoe het Zorgprestatiemodel
is meegenomen in de contractering en wat de invloed is van de invoering van het Zorgprestatiemodel
op het contracteerproces voor 2022.
Hoe gaat de Minister hiervoor zorgen, ook met het oog op een aantal instellingen voor
complexe zorg die voornemens zijn hun deuren te sluiten? Hoe staat het met het voornemen
van de ambtsvoorganger van de Minister om een «sluitingsprotocol» op te stellen? Wat
zal dit sluitingsprotocol inhouden? Moet dit er ook voor zorgen dat aanbieders niet
zomaar instellingen of afdelingen kunnen sluiten, omdat dit hen financieel gezien
beter uitkomt? En hoe wordt daarin rekening gehouden met cliënten en werknemers?
Eerder is aan uw Kamer toegezegd dat er voor de ggz een apart sluitingsprotocol opgesteld
zou worden. De IGJ ontwikkelt in het kader van sluitingen nu een Leidraad continuïteit
voor de zorgaanbieders, welke door de IGJ deze maand nog gepubliceerd zal worden.
In deze leidraad maak de IGJ duidelijk wat zij verwachten van zorgaanbieders in situaties
waarin er (mogelijk) risico’s ontstaan voor de continuïteit van zorg aan patiënten
en cliënten. De NZa heeft daarbij voor de verzekeraars handvatten opgesteld om invulling
te geven aan hun zorgplicht, zodat verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief
goede zorg krijgen. Deze leidraad en handvatten maken onder meer helder wat van partijen
verwacht mag worden als zij hun zorgaanbod wijzigen. Ik zal de komende tijd in gesprek
gaan met partijen (o.a. patiënten, zorgaanbieders en verzekeraars) welke behoefte
er nog is, aanvullend op deze (te verschijnen) stukken.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat het totaal aantal wachtenden
dat langer dan de Treeknorm wacht is toegenomen, van ruim 37.000 mensen naar een kleine
40.000 mensen nu. Is deze toename te verklaren? Wat vindt de Minister ervan dat er
ongeveer 40.000 mensen langer wachten dan de normen die het veld hiervoor heeft bepaald?
Is de Minister het met genoemde leden eens dat dit getal zo snel mogelijk naar beneden
moet? Welke plannen heeft de Minister hiervoor?
De NZa geeft aan dat om de stijging te verklaren er onder andere gekeken kan worden
naar de fluctuerende zorgvraag (in verband met corona), het hoge personeelsverzuim
en het eveneens hoge aantal «no shows» van cliënten. Daarnaast geeft de NZa aan dat
de zorgvraag op deelterreinen van de ggz (met name de jeugd-ggz) aantoonbaar toegenomen.
Dit kan een weerslag hebben op de volwassenen-ggz, omdat het in veel gevallen om dezelfde
instellingen/professionals gaat.
Ik wil dat de toegankelijkheid van de ggz goed is en – zoals ik al aangaf in mijn
antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie – is de geestelijke gezondheidszorg
in Nederland van een hoog niveau. Tegelijkertijd hebben we de afgelopen tijd gezien
dat het in toenemende mate een uitdaging is om de zorg toegankelijk en betaalbaar
te houden. De zorgvraag neemt de komende jaren alleen maar toe terwijl zorgpersoneel
en mantelzorgers schaars zijn. De zorg drukt nu al zwaar op de arbeidsmarkt (1 op
6 mensen op de Nederlandse arbeidsmarkt werkt nu in de zorg). Het is niet reëel te
veronderstellen dat het aandeel van de zorg op de Nederlandse arbeidsmarkt of op de
collectieve financiële middelen verder kan oplopen. We hebben als samenleving immers
ook nog andere grote uitdagingen die noodzakelijke voorwaarden vormen voor het (mentaal)
welzijn van iedereen in Nederland en waar (veel) mensen en middelen voor nodig zijn:
klimaat, veiligheid, onderwijs, wonen, etc. Bovendien is ons zorgstelsel geënt op
solidariteit. Als het beslag van de zorg op de collectieve middelen verder toeneemt,
komt deze solidariteit onder druk te staan.
Ik wil daarom inzetten op een brede transitie. Dit wil ik samen met de Minister van
VWS doen in het IZA. Ik ga hier tevens op in in de Toekomstagenda ggz. Daarnaast vormt
preventie een belangrijke sleutel om iedereen in Nederland gezond en mentaal weerbaar
te houden. Hierop zet ik met de Staatssecretaris van VWS in middels de Aanpak mentale
gezondheid.
In hoeverre kunnen bijvoorbeeld toegepaste psychologen ingezet worden om de wachtlijstproblematiek
terug te dringen, zo vragen deze leden? Bijvoorbeeld voor het leveren van overbruggingszorg
en begeleiding, zodat regie-behandelaren zich kunnen richten op behandeling? Hoe staat
de Minister hier tegenover?
Of toegepaste psychologen uiteindelijk ingezet kunnen worden als medebehandelaar in
de ggz is niet aan mij, omdat het Landelijke Kwaliteitsstatuut ggz is opgesteld als
veldnorm voor de ggz. De invulling van het Landelijke Kwaliteitsstatuut ggz is de
verantwoordelijkheid van organisaties van zorgaanbieders, zorgverleners, zorgverzekeraars
en patiënten en hun naasten.
Is het juist dat inzet van de toegepaste psycholoog wordt belemmerd doordat instellingen
deze inzet alleen via de opslag bekostigd kunnen krijgen, wat minder oplevert dan
inzet van een wetenschappelijk geschoolde psycholoog? Hoe kijkt de Minister naar deze
bekostigingssystematiek? Is er al eens onderzocht of een eigen bekostigingscode toekennen
aan hbo-psychologen dit zou oplossen?
Toegepast psychologen kunnen binnen de nieuwe bekostiging zelfstandig declarabele
consulten registreren, voor zover zij binnen de geneeskundige ggz een beroep uitoefenen
dat aan een aantal basiscriteria voldoet. Dit zijn criteria die partijen met elkaar
hebben afgesproken in het kader van het programma zorgprestatiemodel. Zo moet er onder
andere een landelijk – door de beroepsgroep erkend – beroeps competentieprofiel zijn,
moet er een professionele beroepsvereniging zijn met een beroepscode, die beschikt
over (of verwijst naar) een klachtenprocedure, moet er een openbaar (beroeps)register
zijn op basis van objectieve criteria, moet de inzet van het beroep bijdragen aan
de kwaliteit van zorg in de ggz/forensische zorg en moeten de beroepsbeoefenaars deskundig
en bekwaam zijn om (een deel van) diagnostiek, behandeling en/of (geneeskundige) begeleiding
zelfstandig uit te voeren, onder eigen professionele verantwoordelijkheid, waarbij
zij van deze werkzaamheden verslag doen in het patiëntendossier26. Het beroep van psychodiagnostisch werkende voldoet aan deze criteria (vaak hebben
psychodiagnostische werkenden de HBO-opleiding Toegepaste psychologie gevolgd). Sinds
1 januari 2022 kunnen psychodiagnostische werkenden dan ook declarabele consulten
registreren in de geneeskundige ggz.
De zorginhoudelijke beoordeling van welke beroepen aan de criteria voldoen is door
de betreffende koepelorganisaties zelf gemaakt en de uitkomsten van die beoordeling
zijn vastgelegd in een veldafspraak27.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier