Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Derogatie van de Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33037-439)
2022D17253 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de brief «Derogatie van de Nitraatrichtlijn» (Kamerstuk
33 037, nr. 439)
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Jansma
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
10
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
11
II
Antwoord / Reactie van de Minister
12
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de door de Minister
beschreven consequenties van het verlies van derogatie. Niet alleen betekent dit een
acute kostenpost voor de bedrijfsvoering van individuele boerenbedrijven, maar ook
heeft derogatieverlies potentieel grote schadelijke milieueffecten. Door wegvallende
plaatsingsruimte van organische mest zal meer kunstmest worden aangewend, met extra
CO2-uitstoot als gevolg. Daarnaast zal het onder derogatiebedrijven vereiste grasland
vaker omgezet worden naar bouwland, wat aanzienlijk gevoeliger is voor uitspoeling
naar grond- en oppervlaktewater. Deze leden vragen de Minister of, en zo ja, op welke
wijze, deze milieuconsequenties serieus worden genomen door de Europese Commissie.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de norm die is vastgelegd in de Nitraatrichtlijn
om 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest te mogen plaatsen, zeer eenzijdig is.
Deze norm brengt de Nederlandse bodem namelijk op één lijn met andere lidstaten, terwijl
de klimaat-, bodem- en milieusituatie tussen lidstaten aanzienlijk kan verschillen.
Deelt de Minister de mening dat de Nitraatrichtlijn meer gebiedsgericht maatwerk zou
moeten bieden, waarbij de uitspoelinggevoeligheid van de bodem de norm zou moeten
bepalen, in plaats van de huidige generieke norm? Indien de Minister dit met deze
leden eens is, dan vernemen zij graag welke stappen de Minister neemt richting de
Europese Commissie om de Nitraatrichtlijn daarop aan te passen. Indien de Minister
dit niet met hen eens is, dan vernemen zij graag waarom dit het geval is. Hoe kijkt
de Minister in dit opzicht tegen de mogelijkheid van gewasderogatie?
In de opeenvolgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn en het bijbehorende addendum
staat tot in detail beschreven welke maatregelen Nederland voorschrijft aan boeren
om de gewenste waterkwaliteit te behalen en de bredere milieusituatie te verbeteren.
De leden van de VVD-fractie willen er geen misverstand over laten bestaan dat zij
waarde hechten aan het nakomen van afspraken en behalen van afgesproken doelen. Echter,
de huidige voorschriften, die veel meer zijn toegeschreven op middelen- dan op doelniveau,
werken in veel gevallen verstikkend voor het agrarisch ondernemerschap. De Minister
beschrijft dat de Europese Commissie belang hecht aan sturingsmogelijkheden om zeker
te stellen dat de beoogde transitie in de Nederlandse landbouw wordt gerealiseerd.
Hoe kijkt de Minister aan tegen het detail- en middelenniveau waarmee de Europese
Commissie treedt in bedrijfsbeslissingen en de agrarische uitvoeringspraktijk voor
boeren? Kan de Minister toelichten welke aanvullende bepalingen aan Ierland zijn opgelegd
en welke bepalingen de Europese Commissie in de beschikking aan Nederland zou willen
opnemen? Wat bedoelt de Minister met de mogelijkheid om de hoogte van mestproductieplafonds
aan te scherpen en wat zouden de gevolgen hiervan zijn voor de veehouderij in Nederland?
Kan de Minister de onwenselijkheid bevestigen dat dit een koude sanering van de Nederlandse
veestapel ten gevolg heeft? Graag ontvangen deze leden een toelichting.
De Minister wijst erop belang te hechten aan een haalbare inzet in Brussel die tegelijkertijd
langjarig duidelijkheid zou moeten geven voor de sector en die recht doet aan de noodzakelijke
transitie in de landbouw. Aan het verkrijgen van derogatie worden zware voorwaarden
verbonden. Zo heeft Nederland aan de vorige beschikking het fosfaatrechtenstelsel
overgehouden, hetgeen gepaard ging met een grillige en rigide invoering waardoor tot
op de dag van vandaag nog steeds individuele boerenfamilies tussen wal en schip zijn
gevallen. De leden van de VVD-fractie benadrukken nogmaals dat afgesproken doelen
in de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nitraatrichtlijn dienen te worden nagekomen.
Ditzelfde geldt voor de doelen in de Kaderrichtlijn Water. Deze leden constateren
dat de Minister daartoe ook bereid is tot het nemen van ingrijpende maatregelen. Daarbij
valt te denken aan de aanpak om te komen tot de vermindering van stikstofdepositie
op, en herstel van beschermde natuurgebieden. Ook heeft de Minister het voornemen
om binnen tien jaar te komen tot een grondgebonden melkveehouderij. Uit doorrekeningen
blijkt dat de effecten van het samenhangende pakket aan beleidsvoornemens tot een
indicatieve krimp van 30% van de veestapel zal leiden. Deze leden vragen de Minister
of deze voornemens op enige wijze beklijven bij de Europese Commissie en zo nee, wat
er nog meer voor nodig is om de Commissie ervan te overtuigen dat Nederland serieus
werk gaat maken van het behalen van de afgesproken doelen.
Als onderdeel van het transitiefonds voor de Kaderrichtlijn Water is het kabinet voornemens
in te zetten op grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden. In onderliggend
onderzoek wordt gerekend met een bufferbreedte van 100 en 250 meter ter weerszijde
van een beek. De leden van de VVD-fractie wijzen de Minister erop dat dit potentieel
grote consequenties heeft voor de beschikbaarheid van landbouwgrond. Deze leden vernemen
graag van welke breedte de Minister uitgaat. Is hier net als bij de stikstofaanpak
de gebiedsgerichte opgave het uitgangspunt? Op welke wijze is de agrarische sector
betrokken bij de totstandkoming van deze plannen? Kan de Minister toelichten welke
vormen van landbouw mogelijk zijn en/of blijven in en rond de beekdalen en of hij
bereid is om een impactstudie te doen naar de gevolgen van de voornemens om te komen
tot beekdalherstel en deze te delen met de Kamer?
De leden van de VVD-fractie spreken hun waardering uit voor de inzet van de Minister
op het verkrijgen van de mogelijkheid van kunstmestvervanging door hoogwaardige producten
uit dierlijke mest, waarmee afhankelijkheid van kunstmest wordt verminderd. Is het
mogelijk dat – indien Nederland geen derogatie krijgt toegewezen – het als gevolg
daarvan te verwachten mestoverschot volledig dan wel gedeeltelijk kan worden opgevangen
door dit te verwerken als kunstmestvervanging? De Minister beschrijft dat het «de
inschatting is dat er momenteel onvoldoende capaciteit in Nederland is om het overschot
volledig te kunnen gaan verwerken». Doelt de Minister hier op mestbeschikbaarheid
of op verwerkingscapaciteit? Beschikt de Minister over onderzoek dat over voorgaande
punten duidelijkheid biedt en kan dit gedeeld worden met de Kamer? Graag vernemen
deze leden ook hoe het toestemmingstraject eruitziet voor kunstmestvervanging.
Het uitrijdseizoen is inmiddels al vergevorderd. De leden van de VVD-fractie ondersteunen
daarom de inzet van de Minister om de omvang van de derogatie voor 2022 op hetzelfde
niveau te houden als de afgelopen jaren. Voor deze leden geldt overigens dat deze
inzet niet alleen voor 2022 maar ook voor komende jaren zou moeten gelden. Toch is
derogatie verkrijgen geen vanzelfsprekendheid. Daarom vragen zij de Minister bij het
onverhoopt niet verkrijgen van derogatie, om boeren die hier voor 2022 wel rekening
mee hebben gehouden, niet te gaan handhaven. Graag vernemen zij een bevestiging op
dit punt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Derogatie van
de Nitraatrichtlijn d.d. 28 april 2022 en hebben nog enkele vragen.
Consequenties verlies derogatie
De leden van de CDA-fractie maken zich ernstig zorgen over de mogelijkheid van het
verlies van derogatie en de gevolgen die dit zal hebben voor de Nederlandse agrarische
sector, die nu al onder druk staat. Deze leden lezen dat het eventueel wegvallen van
de mogelijkheid tot derogatie grote gevolgen zal hebben voor de mestmarkt in Nederland.
Zij vragen hoeveel het de Nederlandse agrarische sector (in totaal en op bedrijfsniveau)
zal kosten wanneer geen derogatie wordt verkregen. Volgens diverse bronnen zou het
namelijk gaan om een kostenpost van minimaal 10.000 euro per melkveehouderij bedrijf
per jaar. Heeft de Minister al nagedacht over welke gevolgen dit heeft voor de agrarische
sector, ook in relatie tot de andere opgaven, bijvoorbeeld het werken naar grondgebondenheid?
Naast de extra kosten die het verlies van derogatie de agrarische sector oplevert
zal het ook schade aan het milieu toebrengen. Zo wordt in de brief gesteld dat de
waterkwaliteit, agrobiodiversiteit en het klimaat erop achteruit zullen gaan. Welke
gevolgen voor Nederland heeft deze milieuschade wanneer het gaat om het behalen van
internationale doelen en de (toenemende) regeldruk? Welke effecten zullen de toenemende
transportbewegingen als gevolg van de export van mest naar het buitenland hebben op
het klimaat?
Deelt de Minister de gedachte dat het bemesten van de akker met onbewerkte dierlijke
mest de meest pure vorm van bemesten is in relatie tot de kringloopgedachte? Kan de
Minister hierop een reflectie geven, ook hoe er door de Europese Commissie naar kringlooplandbouw
wordt gekeken?
Kunstmestvervanging door hoogwaardige producten uit dierlijke mest
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister dat er wordt ingezet
op het verkrijgen van de mogelijkheid van kunstmestvervanging door hoogwaardige producten
uit dierlijke mest. Ook schrijft de Minister dat omvangrijke investeringen van bedrijven
nodig zijn om dit mogelijk te maken. Deze leden vragen wat wordt verstaan onder «omvangrijke
investeringen» en in hoeverre het nog mogelijk is om van boeren te vragen om in deze
(financieel) onzekere periode omvangrijke investeringen te doen. Dit zal voor veel
boeren onmogelijk zijn, ook wanneer er wordt ingezet op een terugverdientijd van acht
jaar. Hoe kijkt de Minister hiernaar en wat is voor deze boeren een alternatieve oplossing?
Proces nieuwe derogatie
De leden van de CDA-fractie maken uit de brief op dat de kans klein is dat de derogatie
op dezelfde manier als de afgelopen jaren kan worden voortgezet. Mogelijk worden meer
voorwaarden gesteld, waardoor het voor boeren steeds lastiger wordt om het in praktijk
te brengen, bijvoorbeeld omdat weersomstandigheden invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit.
Kan de Minister aangeven in hoeverre de Europese Commissie bij het stellen van voorwaarden
rekening houdt met externe factoren, zoals weersomstandigheden?
De leden van de CDA-fractie spreken tot slot steun uit voor de inzet van de Minister
wat betreft de drie kernvoorwaarden, zoals gesteld in de brief, en benadrukken nogmaals
het belang van het verkrijgen van derogatie voor in ieder geval de agrarische sector
en het milieu. Is er door middel van experimenteerruimte of pilots een mogelijkheid
om toch nog meer ruimte te creëren voor boeren en tuinders om te werken aan kringlooplandbouw?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben de brief gelezen en hebben
hier enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie zijn niet verbaasd over het
dreigende verlies van derogatie. Sinds de jaren ’60 worstelt Nederland met een mestoverschot.
Alle beloftes om dit op termijn op te lossen zijn niet nagekomen. Nederland heeft
keer op keer uitstel van de Europese normen bedongen en gekregen onder de belofte
dat de vervuiling van bodem en water door meststoffen nu echt zou worden aangepakt.
Het is wederom niet gelukt. Deze leden hebben daarom begrip voor de resolute houding
die de Europese Commissie nu inneemt en voor mogelijke extra eisen, bepalingen en
toezicht hierop. Nederland heeft bewezen geen betrouwbare partij te zijn en politiek
niet in staat de problemen adequaat aan te pakken. Is de Minister het met hen eens
dat Nederland het niet halen van de normen aan zichzelf te danken heeft?
De Minister schetst in het tweede deel van zijn brief de stappen die hij wil zetten
om alsnog derogatie (deels) te verkrijgen. Het sluit aan bij zijn eerdere opmerkingen
in de Kamer. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie lezen vooral wanhoop
en paniek in de woorden van de Minister. Het gaat waarschijnlijk niet lukken. Maar
hoe kan dit een verrassing zijn? De Nitraatrichtlijn werd 30 jaar geleden vastgesteld.
Elk jaar rapporteert de regering keurig weer aan de Kamer dat we gefaald hebben. Hoe
kan het dan dat de Brusselse reactie kennelijk niet is voorzien?
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben zich verbaasd over de
geschetste gevolgen van het wegvallen van de derogatie. Hoe is de Minister tot deze
conclusies gekomen? Waarom dit scenario, geheel los van alle andere beleidsopgaven
en de gevolgen voor de mestproductie? De stelling dat na afschaffing van de derogatie
volgend jaar de aantallen dieren en dus de mestproductie hetzelfde blijven en de mestproductie
dus verwerkt of geëxporteerd moet worden, is toch in geen enkel toekomstbeeld reëel?
Waarom wordt dit dan zo geschetst? Deze leden zouden graag een toelichting willen
op hoe dit scenario tot stand is gekomen en hoe dit is ingebed in alle andere verwachtingen
voor de toekomst van de Nederlandse landbouw.
Aanvullend ontvangen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie graag een
scenario waarbij alle Nederlandse landbouw binnen tien jaar grondgebonden en circulair
is, waarbij we met ingang van komend jaar grootschalig de veestapel en dus de mestproductie
afbouwen, de veehouderij in veenweidegebieden extensiveren en de intensieve veehouderij
(varkens en pluimvee) op de zandgronden zo goed als verdwijnt. Hoe pakt een dergelijk
scenario, gecombineerd met de vele kleinere maatregelen op techniek, beheer en landbouwpraktijk
uit op het mestoverschot, de waterkwaliteit en de Europese Nitraat (en fosfaat-)richtlijn? Wat zijn de gevolgen van het stikstofbeleid voor de Nitraatrichtlijn en
de waterkwaliteit? Wat zijn de gevolgen van het klimaatbeleid (en peilverhogingen)
voor nitraat en waterkwaliteit? Kan de Minister een dergelijk scenario met de Kamer
delen en dit ook uitgangspunt maken van de inzet naar Brussel?
In de brief gaat de Minister slechts zeer summier in op de combinatie van opgaven
en het oplossende vermogen van de afbouw van de veestapel voor meer dan één probleem.
Slechts de verwijzing naar de zeer algemene brief over de gecombineerde aanpak en
een verwijzing naar de «gebiedsprocessen» en de «transitie» als argument om meer tijd
te krijgen. Maar de Minister schrijft niet hoe de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de
Nitraatrichtlijn als afrekenbaar doel zijn meegegeven aan die gebiedsprocessen. Nog
steeds is niet duidelijk hoe de gebiedsprocessen tot hun targets moeten komen, of
wat die targets zijn, of deze alleen ammoniak betreffen of ook de andere landbouwproblemen,
zoals klimaat en water, en hoe die verschillende doelen zich tot elkaar en tot de
maatregelen verhouden. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen
de Minister om hier nu meer duidelijkheid over te scheppen en adviseren de Minister
om dit ook met Brussel te delen.
De Minister bepleit in zijn brief wederom het streven om aan de normen voor waterkwaliteit
en natuur te willen voldoen en tegelijk zekerheid te bieden aan de boeren. Is de Minister
het met de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie eens dat dit bij boeren
tot het misverstand kan leiden dat zekerheid betekent dat er niets voor ze verandert?
Dit terwijl de enige zekerheid die er nu is, is dat het wel heel erg veel, heel snel
en heel ingrijpend zal veranderen, dat voor duizenden boerenbedrijven geen toekomst
meer is en voor duizenden anderen de praktijk ingrijpend moet wijzigen? Is het perspectief
van grootschalige krimp van de veehouderij niet de enige zekerheid voor de sector
die we nu hebben, wat voor vrijwel alle individuele bedrijven gevolgen heeft? Is de
Minister het met deze leden eens dat het eerlijker is om dit duidelijker te zeggen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen allereerst dat het kabinet uit
zichzelf – en dus niet louter vanwege internationale afspraken – de waterkwaliteit,
bodemkwaliteit en de natuur zou moeten beschermen en verbeteren. Als het kabinet die
taak zelfstandig serieus had genomen, dan had het geen uitzondering op de Nitraatrichtlijn
(derogatie) hebben aangevraagd om meer mest uit te mogen rijden. In plaats daarvan
zou het kabinet het aantal dieren in de veehouderij jaren geleden al hebben beperkt,
zodat we niet met een mestoverschot zouden kampen en zodat alle geproduceerde mest
verantwoord op het land zou kunnen worden gebruikt. In plaats daarvan smeekt Nederland
echter al jaren bij de Europese Commissie om die derogatie, in een poging om ten minste
een deel van het mestoverschot daarmee weg te werken. Deze leden waarschuwen al jarenlang
dat deze gecreëerde afhankelijkheid van de Europese Commissie boeren in een zeer kwetsbare
positie brengt. Want wanneer de derogatie niet meer wordt verleend, komen de kosten
op het bordje van de individuele melkveehouder: deze produceert dan van de ene op
de andere dag te veel mest en moet vroegtijdig een deel van zijn koeien naar de slacht
brengen, of excessieve kosten maken voor mestverwerking en/of -export. Kan de Minister
uitleggen waarom hij het risico heeft genomen door te blijven gaan met de derogatie-aanvraag,
terwijl alle seinen al tijdenlang op rood stonden?
De Minister schrijft in zijn brief terecht dat de Europese Commissie de laatste twee
keer geen derogatie heeft verleend voor de gebruikelijke vier jaar, maar slechts voor
twee jaar. Dit werd gedaan omdat onze waterkwaliteit ruim ondermaats is. Erkent de
Minister dat indien bij de meest recente derogatie-verlening (in 2020, toen ook de
stikstofcrisis al speelde) reeds was ingezet op een forse krimp van het aantal melkkoeien,
de mestproductie mogelijk al zo ver was verminderd dat een derogatieaanvraag voor
2022 niet meer nodig was geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt de Minister het
inzicht dat dit een gemiste kans was, met kwalijke gevolgen? Deelt de Minister het
inzicht dat niet alleen vanwege stikstof en het klimaat, maar ook vanwege de waterkwaliteit
een drastische krimp van het aantal dieren in de veehouderij noodzakelijk is? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben er de afgelopen anderhalf jaar
ook meerdere malen op gewezen dat een late beslissing door de Europese Commissie over
de derogatie (die nu werkelijkheid wordt) een onacceptabele onzekerheid voor boeren
met zich meebrengt. Waarschijnlijk zal nu pas half juni meer duidelijkheid komen,
terwijl een groot deel van de mest dan al zal zijn uitgereden. Waarom heeft de Minister
melkveehouders niet al begin 2022, voor de start van het mestseizoen, duidelijk verteld
dat Nederland (nog) geen derogatie had gekregen, wat de facto betekent dat boeren
minder mest zullen kunnen uitrijden dan ze gewend waren, zodat boeren zich hierop
konden voorbereiden? Waarom heeft de Minister de boeren zo aan het lijntje gehouden?
Hoe groot acht de Minister de kans dat, bij verlies van derogatie, dieren vervroegd
naar de slacht zullen worden gestuurd? Deelt de Minister de mening dat het fokken
van minder dieren altijd de voorkeur heeft boven het afvoeren van dieren naar de slacht?
Deelt de Minister de zorg dat melkveehouders bij verlies van derogatie de verlaagde
norm voor dierlijke mest op zullen vullen met kunstmest, wat zeer onwenselijk is vanwege
de negatieve langetermijneffecten van kunstmest op de bodem en vanwege de grote hoeveelheden
(deels Russisch) fossiel gas die nodig zijn voor kunstmestproductie? Is de Minister
voornemens om (in nationale wetgeving) ook de bemestingsnormen voor kunstmest te verlagen,
zodat de totale bemesting daadwerkelijk omlaag gaat en boeren de dierlijke mest niet
zullen vervangen door kunstmest? Zo nee, waarom niet?
Ten slotte wijzen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op het lock-in effect van investeringen in nieuwe mestverwerkingscapaciteit. De mestverwerkende
industrie ziet bij verlies van derogatie uiteraard een gouden kans om meer mestfabrieken
te bouwen. Tegelijkertijd weten we dat omwille van de stikstofcrisis, het klimaat,
de natuur, de waterkwaliteit en het zoönoserisico het aantal dieren in de veehouderij
– en daarmee de mestproductie – de komende jaren onontkoombaar zal moeten krimpen.
Deelt de Minister het inzicht dat investeringen die nu nog gedaan worden in mestfabrieken,
niet meer terugverdiend zullen kunnen worden wanneer het mestoverschot in de toekomst
niet meer bestaat? Deelt de Minister het inzicht dat er in ieder geval geen belastinggeld
meer gestoken moet worden in mestfabrieken, zoals waartoe de motie van de leden Ouwehand
en Simons (Kamerstuk 35 925, nr. 31) en de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 13) oproepen? Zo ja, hoe gaat de Minister hier uitvoering aan geven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de brief
van de Minister over de stand van zaken van het verlengen van de derogatie. Deze leden
bedanken de Minister voor de heldere uiteenzetting van de gevolgen van het verlies
van derogatie op het gebruik van kunstmest en andere negatieve gevolgen voor agrarische
ondernemers, milieu en waterkwaliteit. Zij zien hiermee de zorgen die zij eerder in
commissiedebatten hebben geuit bevestigd. Verlies van derogatie bemoeilijkt de sluiting
van lokale mineralenkringlopen en zorgt door de stijging van het gebruik van kunstmest
voor een grotere impact op klimaat en milieu. Bovendien zal veel vast grasland omgezet
worden, wat weer meer risico op nitraatuitspoeling met zich meebrengt en meer broeikasgasemissies.
Dit alles staat nog los van de enorme financiële impact die verlies van de derogatie
kan hebben op individuele bedrijven en daardoor op de sector als geheel, waardoor
een transitie naar kringlooplandbouw nog moeilijker zal worden. Wat is de reactie
van de Europese Commissie op deze inschatting? Deelt zij de analyse van de Minister?
Deze leden zijn zich ervan bewust dat de reputatie van Nederland op het gebied van
natuur en milieu niet best is in Brussel, maar kan de Europese Commissie daar echt
niet overheen kijken en zich focussen op de rationale onder de derogatie? Of wordt
het niet eens tijd om deze discussie voort te zetten en te beslechten op het niveau
van de Europese Raad?
De leden van de ChristenUnie-fractie willen, in het licht van bovenstaande, benadrukken
dat naar hun inzicht de huidige Nitraatrichtlijn zoals de Europese Unie nu hanteert
géén geschikte juridische basis is voor adequate milieubescherming. Gelet op klimaat
(groeiseizoen), bodem en gewas is de situatie mét derogatie voor Nederland een «normale»
situatie. De Europese Commissie lijkt echter een Nederlandse landbouw zonder derogatie
als normaal te beschouwen. Eén nitraatnorm voor bijna een heel continent met zo’n
verscheidenheid aan klimaatzones, bodemsoorten en gewasvariaties slaat wat deze leden
betreft de plank volledig mis. Bovendien zorgt de loskoppeling van milieudoelen ervoor
dat bepaalde ingrepen op het ene milieudoel het andere milieudoel verder weg brengen.
Zo bemoeilijkt de voorgenomen toepassing van de huidige Nitraatrichtlijn het halen
van de klimaat- en stikstofdoelen. Tegelijkertijd zijn deze leden ervan doordrongen
dat de juridische realiteit op dit moment is dat het Nitraatcomité beslist over het
verlenen van derogatie.
Als derogatie niet als «het normaal» door de Europese Commissie wordt gezien, waarom
is mestverwerking als pendant daarvan niet «het normaal»? Met andere woorden: waarom
biedt de Europese Commissie waarschijnlijk slechts een tijdelijke uitzondering ten
faveure van mestverwerking tot hoogwaardige mestproducten en waarom behandelt het
Nitraatcomité/de Europese Commissie mestverwerking niet als een nieuw normaal? De
inzet van de Minister is ten minste een termijn van acht jaar, maar is een inzet gericht
op kunstmestvervanging door producten uit dierlijke mest voor onbepaalde tijd niet
meer voor de hand liggend dan wel haalbaar en kansrijk, zeker gelet op de situatie
in Oekraïne en op «Fit-for-55»? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister
om in Brussel te pleiten voor integraal milieu en natuurbeleid, toegespitst op de
specifieke bodems en habitats van lidstaten, in plaats van het nu gehanteerde normenstelsel
voor heel de Europese Unie, met aparte derogaties met bijbehorende voorwaarden.
Uit de brief van de Minister begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie dat een
derogatie onder nog strengere voorwaarden dan het addendum op het 7e Actieprogramma
Nitraatrichtlijn, waar de Europese Commissie op zinspeelt, de facto een wurggreep
voor de Nederlandse landbouw betekent en totaal onwerkbaar dreigt te worden. Derhalve
delen deze leden geheel de drie door de Minister geformuleerde kernvoorwaarden. Gelet
op het tijdpad zal de Minister de komende weken zeer snel moeten schakelen en krachtig
moeten onderhandelen in Brussel, wil het Nitraatcomité uiteindelijk op 15 juni 2022
nog tot een enigszins tevredenstellend resultaat kunnen leiden. Begrijpen deze leden
de brief goed dat de Minister gegeven de Brusselse context en (on)mogelijkheden streeft
naar een vorm van derogatie voor vier jaar die verdere Brusselse wurggrepen, boven
op het al afgedwongen addendum op het 7e Actieprogramma, voorkomt en dat om die reden
helaas niet kan worden gerekend op een volwaardige derogatie, zoals Nederland die
in het verleden gekend heeft? Wat zegt dat over een eventuele volgende derogatie over
vier jaar? Of hebben we tegen die tijd een betere Nitraatrichtlijn, die meer recht
doet aan bodem, gewas, klimaat, milieu, water en boer? Is de Minister in staat om
nog voor de zomer duidelijkheid voor in ieder geval dit jaar te geven, zodat boeren
hun seizoensgebonden investeringen nog op tijd kunnen doen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inzet op het grootschalig herstel
van beekdalen op zandgronden gebaseerd is op een analyse van Wageningen University
and Research, en dat hiermee wordt ingeschat dat via de voorgenomen maatregelen op
termijn de uitspoeling op de zandgronden voor stikstof met 40% tot 70% afneemt en
voor fosfor met 20% tot 30%. De zorgen over de economische impact van deze maatregelen
is erg groot in de sector, met name in de regio’s Gelderse Vallei en Twente. Is de
Minister bereid om snel een impactanalyse te doen van het Addendum, met name ten aanzien
van de beekdalen, zoals ook is gedaan destijds met het 7e actieprogramma zonder Addendum?
Kan de Minister snel concretiseren welke breedtes bijvoorbeeld gehanteerd gaan worden
en heeft hij al meer zicht op de compensatie die geboden gaat worden?
Vervolgens willen de leden van de ChristenUnie-fractie benadrukken dat de landbouwsector
voor enorme uitdagingen staat, maar dat ook een duurzame transitie in gang gezet is.
Onze sector is door zijn hoge niveau in staat om problemen op mondiale en nationale
schaal op te lossen, zoals de kennis en het uitgangsmateriaal bieden die nodig is
om voedselzekerheid te bewerkstelligen voor een alsmaar groeiende wereldbevolking,
bijdragen aan welzijn en gezondheid in Nederland of het mede aanpakken van het klimaatprobleem
door carbon farming. Daarvoor is een sterke primaire sector in eigen land een noodzakelijke voorwaarde.
Deze leden hopen dat de Europese Commissie deze inspanningen op waarde schat, net
als de Nederlandse agrarische sector zelf.
Ten slotte zijn de leden van de ChristenUnie-fractie net als de Minister doordrongen
van het belang van derogatie voor de Nederlandse melkveehouderij, voor de waterkwaliteit
en voor het klimaat (meer vast grasland, meer biodiversiteit, minder kunstmest). Tegelijk
zien deze leden dat het Nitraatcomité/de Europese Commissie op ramkoers liggen en
zij de duimschroeven steeds verder aandraaien voor de Minister en de sector. Zij wensen
de Minister sterkte, wijsheid en stevigheid bij de onderhandelingen in Brussel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie onderstrepen de analyse van de Minister dat de huidige
derogatie vanwege de graslandeis juist een bijdrage levert aan de verbetering van
de waterkwaliteit en dat het wegvallen van de derogatie vanwege de omzetting van grasland
in bouwland juist negatieve gevolgen kan hebben voor de waterkwaliteit. Deze leden
willen in dit verband er ook op wijzen dat een toename van het mestoverschot door
verlies van de derogatie ook kan zorgen voor meer, ook ongewenst, gebruik van dierlijke
mest op bouwland met bijbehorende risico’s voor de waterkwaliteit. Zij horen graag
hoe de Minister de potentiële negatieve gevolgen van het verlies van de derogatie
voor de waterkwaliteit richting de Europese Commissie en het Nitraatcomité onder de
aandacht heeft gebracht en hoe hierop gereageerd is.
De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat als de Europese Commissie kiest
voor het niet verlenen van derogatie en daardoor ook voor bijbehorende verslechtering
van de waterkwaliteit en meer kunstmestgebruik, het draagvlak in de agrarische sector
voor het nemen van maatregelen ten behoeve van waterkwaliteit en klimaat wordt ondermijnd.
Wil de Minister deze waarschuwing meenemen?
De leden van de SGP-fractie onderstrepen de analyse van de Minister dat verlies van
de derogatie zal leiden tot meer gebruik van kunstmest. In verband met de klimaatproblematiek,
de gewenste sluiting van kringlopen en de hoge kunstmestprijzen vanwege onder meer
de oorlog in Oekraïne is juist minder gebruik van kunstmest gewenst. Deze leden horen
graag hoe de Minister de negatieve gevolgen van het verlies van de derogatie voor
klimaat, kringloop en kunstmestafhankelijkheid richting de Europese Commissie en het
Nitraatcomité onder de aandacht heeft gebracht en hoe hierop gereageerd is.
De leden van de SGP-fractie merken op dat de Europese Commissie de huidige problemen
met de waterkwaliteit en de aanpak daarvan sterk koppelt aan actuele bemesting. Deze
leden vinden dit onvoldoende recht doen aan de situatie in Nederland. Zij willen erop
wijzen dat onder meer de natuurgebieden Oostvaardersplassen, het Harderbroek en de
Wieden-Weerribben en het Markiezaatsmeer slecht scoren als het gaat om stikstof en
fosfor. Is de veronderstelling juist dat hier andere problemen spelen dan de actuele
bemesting? Hoe wordt dit met de Europese Commissie gedeeld?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in verschillende landbouwgebieden in Nederland
de scores met betrekking tot stikstof en fosfor in KRW-waterlichamen goed zijn, zoals
Flevoland, het rivierengebied in Gelderland/ Utrecht/ Zuid-Holland, delen van Zeeland,
Drenthe en Groningen. Zet de Minister erop in dat de derogatie ten minste voor dergelijke
gebieden behouden blijft?
De leden van de SGP-fractie delen de inzet van de Minister om ruimte te krijgen voor
de zogenoemde kunstmestvervanging. Gaat hij ervoor zorgen dat er ten minste ruimte
komt voor derogatie voor dergelijke kunstmestvervangers?
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de gevolgen van mogelijke
verlies van de derogatie voor onder meer melkveebedrijven. De Land- en Tuinbouworganisatie
Nederland (LTO) gaf eerder aan dat dit voor ondernemers een kostenpost van 10.000
tot 20.000 euro per bedrijf zou betekenen. Deelt de Minister deze inschatting van
de financiële gevolgen? Wat betekent dit voor de mogelijkheden om te investeren in
emissiereductie en andere verduurzamingsmaatregelen?
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de in het addendum bij het zevende
actieprogramma opgenomen maatregel voor grondgebonden melkvee- en rundveebedrijven
ten behoeve van het verkrijgen van derogatie. Hoeveel extra grond zou de melk- en
rundveehouderij nodig hebben als op basis van de huidige omvang en de huidige plaatsingsruimte
per hectare alle bedrijven volledig grondgebonden moeten worden? Hoeveel zou de melk-
en rundveehouderij moeten krimpen als op basis van de huidige grondoppervlakte (landbouwkundig
gebruik) en de huidige plaatsingsruimte alle bedrijven volledig grondgebonden moeten
worden? Hoe weegt de Minister dit?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft teleurgesteld kennisgenomen van de brief van de Minister
inzake de voortgang van de derogatieonderhandelingen. Teleurgesteld omdat er een zeer
eenzijdige kijk op waterkwaliteit wordt gehanteerd, waarbij de boeren in Nederland
verantwoordelijk worden gehouden voor het oplossen van problemen van de waterkwaliteit
zonder daarbij ook andere partijen te betrekken. Dit lid vindt het onbegrijpelijk
dat er geen aandacht is voor het feit dat er steeds minder mest wordt uitgereden onder
steeds strengere voorwaarden. Het idee dat een verslechtering van waterkwaliteit voortdurend
op het conto van de boeren komt is volgens haar dan ook onhoudbaar. Welke analyse
ligt hieraan ten grondslag en hoe wordt deze vervuiling dan gekoppeld aan de landbouw?
Het lid van de BBB-fractie merkt verder op dat in de verschillende regio’s waar al
jarenlang gewerkt wordt aan een betere waterkwaliteit in beeld is gebracht waar overschrijdingen
van nitraat en fosforgehaltes vandaan komen. Daarbij is er al vaker gebleken dat natuurlijke
processen onderbelicht blijven, zoals de hoeveelheden nitraat en fosfaat die vrijkomen
doordat sloten in de herfst vol met bladeren komen te liggen. Dit lid is van mening
dat nu de KRW-doelen gekoppeld worden aan de derogatievoorwaarden, deze natuurlijke
processen als veroorzaker van hogere gehaltes eerst in kaart moeten worden gebracht.
Zij hoort graag van de Minister hoe dit nu geregeld is en waar en hoe dit in beeld
is gebracht.
Het lid van de BBB-fractie is verbaasd over de bewering van de Minister dat fosfor
uit zou spoelen. Fosfor spoelt niet uit maar spoelt hooguit af. Kan de Minister uitleggen
waarom hij beweert dat fosfor wel uitspoelt? Zijn er wetenschappelijke inzichten gewijzigd?
Zo ja, kan de Minister dan het onderliggende rapport delen? Verder zijn er verschillende
gebieden in Nederland waar een tekort aan vrij opneembare fosfor in de grond is ontstaan.
Het komt dan ook merkwaardig over dat fosfor uitspoeling (wat volgens dit lid überhaupt
niet kan) een probleem zou zijn. Graag ontvangt zij hierover meer duiding.
Het lid van de BBB-fractie is blij dat de Minister inziet dat verlies van derogatie
veel negatieve effecten zal hebben, bijvoorbeeld op CO2-uitstoot, biodiversiteit en waterkwaliteit. Hoe staat de Europese Commissie daar
tegenover op het moment dat zij geen derogatie zouden verlenen?
Het lid van de BBB-fractie vraagt waarom de Minister geen inschatting kan maken van
de hoeveelheid mest die minder op de markt komt als gevolg van de Saneringsregeling
Varkenshouderij. Het is juist de Minister die de gegevens om deze berekening te maken
tot zijn beschikking heeft. Dit lid ontvangt hier graag een inschatting van.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister kan aangeven hoe er op dit moment
gerapporteerd wordt aan de Europese Commissie over de KRW-doelen, met welke rapportage
dit gebeurt en hoe de doelen worden vastgesteld. Wordt er bijvoorbeeld een onderscheid
gemaakt in natuurlijke en niet-natuurlijke wateren? Is de Minister ervan op de hoogte
dat veel meetpunten helemaal niet in landbouwgebied liggen, of in voormalige landbouwgebieden
liggen, zoals het meetpunt dat op de Veluwe ligt in het kaartje dat in het Addendum
staat, dat tot een paar jaar geleden zelfs vlak bij een riooloverstort lag? Is de
Minister het met dit lid eens dat dit soort vervuilingen niet kunnen worden toegerekend
aan de landbouw? Is het niet eens tijd om alle meetpunten opnieuw te beoordelen, inclusief
de wijze waarop de normering voor de meetpunten tot stand is gekomen?
Tevens vraagt het lid van de BBB-fractie of Nederland op dezelfde wijze rapporteert
inzake de Nitraatrichtlijn en de KRW als andere EU-landen. Dit lid heeft vernomen
dat andere landen bijvoorbeeld dieper in de grond meten, terwijl Nederland rapporteert
wat men op bouwvoorniveau meet, waar het nitrificatieproces in volle gang is. Is de
Minister het met haar eens dat er sprake moet zijn van een vergelijkbare manier van
meten en rapporteren? Zo ja, hoe kan hij dit waarborgen? Zij vraagt ook hoe de Europese
Commissie aankijkt tegen de verschillen in normering tussen landen en tegen het feit
dat water uit andere landen met overschrijdingen van normen Nederland binnen stroomt.
Hoe wordt dit meegewogen in de te behalen doelen voor Nederland?
Het lid van de BBB-fractie vraagt daarnaast waarom het monitoren een probleem zou
vormen. Kan de Minister hier meer uitleg over geven?
Tevens vraagt het lid van de BBB-fractie of de moeizame onderhandelingen ook niet
van doen hebben met de vertraagde invoering van het digitale vervoersdocument mest.
Kan de Minister aangeven wat hierover besproken is en hoe hij ervoor zorgt dat dit
snel van de grond komt?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.