Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake fiche: Richtlijn tegengaan misbruik doorstroomvennootschappen op fiscaal vlak en aanpassing van administratieve samenwerkingsrichtlijn
2022D10549 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 17 maart 2022 een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
over het door de Minister van Buitenlandse Zaken op 21 februari 2022 toegezonden fiche:
Richtlijn tegengaan misbruik doorstroomvennootschappen op fiscaal vlak en aanpassing
van administratieve samenwerkingsrichtlijn.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche Richtlijn tegengaan
misbruik doorstroomvennootschappen op fiscaal vlak en aanpassing van administratieve
samenwerkingsrichtlijn en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet uitgebreid kan toelichten hoe zal
worden omgegaan met de uitvoering van deze richtlijn aangezien in het fiche staat
dat «uitvoering zeer uitdagend» zal zijn of zelfs onuitvoerbaar. Deze leden vragen
wederom aandacht voor de uitvoering van (fiscale) richtlijnen.
Verder vragen deze leden of het kabinet van mening is dat Nederland al voldoende middelen
heeft geïntroduceerd ter bestrijding van doorstroomvennootschappen (unilateraal en
bilateraal). Zijn er mogelijkheden voor het kabinet om deze uitvoering unilateraal
makkelijker te maken? Zo niet, zal het kabinet bij de onderhandelingen inzetten op
wijzigingen in de conceptrichtlijn om de uitvoering gemakkelijker te maken? Zijn er
zaken in de sfeer van de vennootschapsbelasting die de uitvoering zwaar belasten maar
weinig opleveren (budgettair), die geschrapt kunnen worden?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet kan toelichten waarom de
budgettaire kosten op 0 tot 70 miljoen euro worden geschat, terwijl de vennootschapsbelastinginkomsten
van doorstroomvennootschappen 650 miljoen euro is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche inzake
de Richtlijn tegengaan misbruik doorstroomvennootschappen op fiscaal vlak en aanpassing
van administratieve samenwerkingsrichtlijn. Deze leden vinden het goed dat misbruik
van doorstroomvennootschappen wordt aangepakt en denken dat een gecoördineerde Europese
aanpak de effectiviteit van de maatregelen verhoogt.
De leden van de D66-fractie vragen of het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie
ook voorkomt en bestrijdt dat doorstroomvennootschappen worden gebruikt door criminele
organisaties voor witwaspraktijken. Als dit niet het geval is, vragen deze leden waarom
niet en of Nederland hier niet voor zou moeten pleiten. De leden van de D66-fractie
vragen het kabinet tevens of ook is nagedacht over maatregelen buiten het fiscale
domein om doorstroomvennootschappen aan te pakken.
De leden van de D66-fractie vragen waarom is gekozen voor een grens van vijf voltijd
werknemers. Deze leden vragen tevens of dit niet een te lage grens is voor doorstroomvennootschappen
waar miljoenen doorheen kunnen stromen, waardoor het in dienst nemen van vijf werknemers
niet als een zware eis wordt ervaren. De leden van de D66-fractie vragen of het niet
logischer is om de werknemerseis te koppelen aan de hoogte van de doorstroombedragen
of de winst.
De leden van D66-fractie vragen of de door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn
overeenkomt met de adviezen die de commissie doorstroomvennootschappen heeft gegeven.
Deze leden vragen waarop de termijn van zes jaar voor de beoordeling is gebaseerd.
Ook vragen deze leden of het de bedoeling is dat de Belastingdienst bij aanvraag van
een woonplaatsverklaring altijd gaat toetsen of al dan niet sprake is van een doorstroomvennootschap.
Voorts vragen deze leden of belastingplichtigen moeten betalen voor het aanvragen
van een woonplaatsverklaring.
De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt getoetst of er sprake is van bedrijfseconomische
operationele activiteiten om zekerheid vooraf te kunnen afgeven. Hoe wordt dit getoetst
bij de toepassing van andere regels waarbij bedrijfseconomische aanwezigheid («substance»)
van belang is?
De leden van de D66-fractie lezen dat het niet afgeven van een woonplaatsverklaring
niet voldoende kan zijn om verdragsvoordelen te ontzeggen. Deze leden vragen of het
klopt dat dit komt doordat de woonplaats van de belastingplichtige voor fiscale doeleinden
nog wel steeds de woonstaat is. Deze leden vragen of het multilateraal instrument
een geschikte manier zou zijn om de knelpunten ten aanzien van de verdragstoepassing
op te lossen.
De leden van de D66-fractie lezen dat wordt verwacht dat geldstromen worden omgeleid
en om die reden een budgettaire derving wordt verwacht van 70 miljoen euro. Deze leden
vragen of het verwachte effect van omleiding van doorstroomroutes niet wordt gedempt
door het feit dat de maatregelen op multilateraal niveau wordt getroffen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de veronderstelling dat op lange termijn geen
gebruik meer gemaakt zal worden van dit soort vennootschappen van invloed is op de
uitvoerbaarheid van het voorstel. Deze leden vragen of het niet meer voorkomen van
dit soort vennootschappen niet betekent dat het voorstel goed uitvoerbaar is voor
de Belastingdienst.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche over de richtlijn
om misbruik met doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Deze leden vinden het goed
dat in internationaal verband oplossingen worden gezocht voor het tegengaan van doorstroomvennootschappen
om fiscale redenen, zonder dat deze wat toevoegen aan de reële economie. Wel hebben
deze leden nog een aantal vragen over de praktische en uitvoeringsgevolgen van deze
richtlijn.
De leden van de CDA-fractie zijn allereerst benieuwd hoe de substance-criteria in
het richtlijnvoorstel zijn vastgesteld en hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse
beoordeling van substance onder de economische nexus-benadering. Voorts zijn de leden
van de CDA-fractie benieuwd hoeveel Nederlandse bedrijven op basis van de substance-criteria
onder de richtlijn mogelijk als doorstroomvennootschap kunnen worden beschouwd. Kan
het kabinet hiervan een inschatting geven of blijkt dit uit de impact assessment van
de Europese Commissie? Volgens de richtlijn kunnen er ook bedrijven zijn die desondanks
wel reële economische activiteiten hebben en deze bedrijven kunnen tegenbewijs leveren
om te bewijzen dat zij commerciële, niet-fiscale redenen hebben voor het bedrijf.
Kan het kabinet voorbeelden geven van zulke bedrijven en hoe zou tegenbewijs hiervoor
er bijvoorbeeld uit kunnen zien?
Ook kan een entiteit een vrijstelling krijgen, als deze kan aantonen dat er geen belastingontwijking
plaatsvindt. Kan het kabinet ook hiervan voorbeelden geven en hoe bedrijven dit kunnen
aantonen?
De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat er een mogelijkheid tot tegenbewijs
bestaat voor bedrijven. Wel zouden zij graag nadere toelichting van het kabinet ontvangen
van de impact hiervan op de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst.
Bij de Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel beschrijft het kabinet de
unilaterale en bilaterale maatregelen die op dit moment bijdragen in de aanpak van
doorstroomvennootschappen. Deze leden vragen het kabinet toe te lichten in hoeverre
de 170 miljard euro die is ingeschat door Nederland te stromen op dit moment wordt
geraakt met bestaande maatregelen en wat de richtlijn hier naar verwachting op zal
aanvullen.
De leden van de CDA-fractie zijn verder benieuwd of de nieuwe richtlijn zorgt voor
overlap met, of wijzigingen in bestaande regels, of dat met samenloop meer complexiteit
ontstaat. Deze leden zijn verder benieuwd naar de onduidelijkheden die er zijn met
betrekking tot verdragstoepassing, omdat volgens het kabinet niet duidelijk is of
de richtlijn in alle gevallen voldoende is om verdragsvoordelen te kunnen ontzeggen.
In hoeverre verwacht het kabinet dat er tegen bilaterale verdragen aangelopen gaat
worden? Gaat het kabinet dit ook verder bespreken in EU-verband?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voorstel van de Europese Commissie is om
de richtlijn vanaf 1 januari 2024 in werking te laten treden, maar dat deze al vanaf
30 juni 2023 in wetgeving moet zijn geïmplementeerd. Waarom zit hier een half jaar
verschil tussen? En als inwerkingtreding per 1 januari 2024 volgens het kabinet al
krap is, hoe zit dat dan met implementatie per 30 juni 2023? Is dat haalbaar en op
welke manier? Ook zijn deze leden gealarmeerd door de signalen van het kabinet dat
het voorstel in de huidige vorm voor de uitvoering zeer uitdagend, complexiteit verhogend
en op onderdelen waarschijnlijk onuitvoerbaar is. Wat wordt de inzet van het kabinet
met betrekking tot deze zorgen precies op EU-niveau? Is dat aanpassing van de implementatietermijn
en de deadline en gerichtheid van informatie-uitwisseling, of is ook nog andere inzet
denkbaar? Zijn er ook andere lidstaten met dergelijke zorgen met betrekking tot de
uitvoering en zal Nederland met deze lidstaten optrekken? Hoewel de leden van de CDA-fractie
ook echt ambitie willen tonen op het aanpakken van doorstroomvennootschappen, maken
deze leden zich wel oprecht zorgen over verhoging van de complexiteit en verdringing
op de ICT-portefeuille, en vragen deze leden het kabinet om goed de proportionaliteit
van het voorstel in het oog te houden. Deze leden roepen het kabinet op hiermee zorgvuldig
om te gaan, omdat de benodigde capaciteit ook ten koste gaat van andere Nederlandse
prioriteiten op fiscaal vlak.
Meer in de breedte zouden deze leden ook graag van de gelegenheid gebruik maken het
kabinet te vragen om een inventarisatie te maken van hoe andere lidstaten omgaan met
de ICT-capaciteit die nieuwe EU-voorstellen van Europese belastingdiensten vragen,
tot welke problemen dit leidt en hoe andere belastingdiensten van de lidstaten dit
oplossen.
Tot slot willen deze leden nogmaals aangeven dat zij moeite hebben met de volgorde
van eerst committeren aan nieuwe Europese wetgeving inclusief deadlines, en pas op
een later moment een uitvoeringstoets door de Belastingdienst die moet beoordelen
of het wel haalbaar is. Graag horen deze leden of het kabinet mogelijkheden ziet hiermee
toch al op een eerder moment slimmer om te gaan om risico’s in de uitvoering te voorkomen
en de Kamer eerder inzicht te geven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van nieuwe richtlijn
om misbruik bij doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Hierover hebben deze leden
nog enkele vragen en opmerkingen.
Ten aanzien van de essentie van het voorstel constateren de leden van de PvdA-fractie
dat de Europese Commissie heeft gekozen voor de optie waarbij automatische uitwisseling
van informatie en een minimumeis aan sancties zijn opgenomen. Deze leden zijn van
mening dat het gebruik van doorstroomvennootschappen om belasting te ontwijken afbreuk
doet aan de belastingmoraal en bedrijven in de gelegenheid stelt niet hun eerlijke
bijdrage te leveren. Het is dan ook van het grootste belang dat dit soort constructies
stevig worden aangepakt. Het onderhavige voorstel zet in de ogen van deze leden een
stap in de goede richting.
De leden van de PvdA-fractie lezen met betrekking tot de Nederlandse positie ten aanzien
van het voorstel dat er al langere tijd unilateraal wordt opgetreden tegen doorstroomvennootschappen.
In welke mate zal het Europese voorstel zorgen voor effectiever optreden in vergelijking
met de huidige aanpak? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de extra uitvoeringslasten
voor de Belastingdienst die gepaard gaan met het voorstel in verhouding tot de extra
winst die behaalt kan worden door een effectievere Europese aanpak? In hoeverre is
het kabinet overtuigd dat de Europese Commissie de juiste substance-eisen heeft geïdentificeerd?
In hoeverre sluiten deze aan op bestaande substance-vereisten? Is het kabinet voornemens
om op Europees niveau in plaats van gerichte substance-eisen in te zetten op een algemene
antimisbruikbepaling/PPT? Zo nee, waarom niet? Zou dit de uitvoerbaarheid van het
voorliggende voorstel verbeteren?
De leden van de PvdA-fractie maken ten aanzien van de implicaties voor de uitvoering
en/of de handhaving zich zorgen over de initiële inschatting over de benodigde capaciteit
dit het voorstel vergt van de Belastingdienst. Deze leden verzoeken het kabinet om
bij de verdere uitwerking van de richtlijn met Europese partners stappen te zetten
om de uitvoerbaarheid te vergroten. Deze leden denken daarbij aan algemenere antimisbruikbepalingen.
Ook vragen deze leden het kabinet of op termijn de informatie-uitwisseling tussen
belastingdiensten door automatisering de werklast kan verlichten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Richtlijn misbruik
doorstroomvennootschappen en hebben hierover enkele vragen.
Deze leden lezen dat de Europese Commissie een richtlijn voorstelt die fiscaal misbruik
van doorstroomvennootschappen tegengaat. Het komt de leden van de SP-fractie voor
dat doorstroomvennootschappen op zichzelf juist een misbruik of op zijn minst oneigenlijk
gebruik van fiscale stelsels inhouden. Deze leden vragen of het kabinet deze mening
deelt. Hoe vult de Europese Commissie het begrip doorstroomvennootschap in? Zou het
bestaan van doorstroomvennootschappen an sich niet juist moeten worden bestreden?
Het verwondert deze leden dat beursgenoteerde ondernemingen zijn uitgezonderd van
de reikwijdte van het onderhavige voorstel. Hoewel zij inderdaad aan transparantie-eisen
moeten voldoen, wordt ook door beursgenoteerde ondernemingen belasting ontweken, dikwijls
met behulp van doorstroomvennootschappen. Is het kabinet dit met de leden van de SP-fractie
eens? Wat vindt het kabinet van deze uitzondering? Hoe heeft Nederland zich opgesteld
in de discussie over deze uitzondering?
Hoe verhouden de substance-eisen in het voorstel zich tot de Nederlandse substance-eisen?
Kunnen de overeenkomsten en de verschillen worden weergegeven? In hoeverre kan aan
de substance-eisen in het voorstel worden voldaan simpelweg door een trustkantoor
in te schakelen? Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat als aan
substance-eisen kan worden voldaan door een trustkantoor in te schakelen, de eisen
te weinig om het lijf hebben?
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoeveel doorstroomvennootschappen Nederland
heeft volgens de eigen definitie. Hoeveel doorstroomvennootschappen heeft Nederland
wanneer de definitie van de Europese Commissie van doorstroomvennootschappen wordt
gehanteerd? En hoeveel wanneer de definitie in het richtlijnvoorstel wordt gehanteerd?
Hoeveel fte is er beschikbaar om toe te zien op de substance-eisen?
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet tot slot hoe het aankijkt tegen de keuze
van de Europese Commissie om voor scenario vier te kiezen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de voorgenomen richtlijn
tegen misbruik doorstroomvennootschappen op fiscaal vlak en aanpassing van administratieve
samenwerkingsrichtlijn.
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat de sterkste schouders de lasten moeten
dragen en dat het wegsluizen van winsten van Nederlandse bedrijven naar het buitenland
onacceptabel is. Het lid van de BBB-fractie is echter van mening dat in Europees verband
Nederlandse firma’s aanpakken ten koste gaat van de positie en autoriteit van het
Nederlands belastingsysteem. In die redenering vraagt dit lid in hoeverre het voornemen
van het kabinet om in een internationaal belastingsysteem met grensoverschrijdend
beleid eventuele problemen met belasting aan te pakken de Nederlandse positie versterkt.
Het lid van de BBB-fractie vreest dat dergelijke overheveling van bevoegdheden versneld
leidt tot een uitholling van het nationale belang.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van het fiche lezen dat de nieuwe
richtlijn zorgt voor een forse uitvoeringslast in het toezicht en in de informatievoorziening.
Deze leden vragen aan het kabinet wat de huidige signalen zijn van de lasten en welke
invloed zij hebben op de toekomstige uitwerking van de nationale wetgeving
De leden van de Groep Van Haga vragen het kabinet hoe groot en welk effect de nieuwe
richtlijnen hebben op de toekomst en bestaansrecht van de trustsector.
De leden van de Groep Van Haga stellen aan de hand van onderstaande grafieken van
De Nederlandsche Bank (DNB) vast dat de geldstromen, vorderingen en verplichtingen
die via brievenbusfirma’s lopen eigenlijk min of meer een constante groei hebben over
de periode van 2003 t/m 2017.
https://www.somo.nl/nl/maatregelen-voor-het-aanpakken-van-de-brievenbus….
Deze leden zouden graag willen weten hoe de grafieken zich hebben voortgezet tot en
met 2021 en of er wel geen extrapolaties of prognoses zijn over het verdere verloop
na de invoering van het nieuwe voorstel.
De leden van de Groep Van Haga vragen of het nieuwe voorstel dat nog omgezet moet
worden in nationale wetgeving de creatieve oplossingen zoals het opknippen van trustdiensten
raken.
De leden van de Groep Van Haga vragen hoe het kabinet tijdens de uitwerking van de
nationale wetgeving, aangezien doorstroomvennootschappen over de landgrenzen heen
gaan, rekening gaat houden met andere landen binnen de Europese Unie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.