Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 021 Goedkeuring van het op 13 oktober 2021 te Tel Aviv tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten (Trb. 2021, 135)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
            
A. ALGEMEEN
               
1. Inleiding
               
Nederland en Israël werken al enige tijd samen op het gebied van defensie. In 2014
                  hebben de toenmalige Ministers van Defensie de wens geuit om een statusverdrag, ook
                  wel Status of Forces Agreement (SOFA), te sluiten om de juridische status/rechtspositie van het defensiepersoneel
                  te regelen wanneer dat op elkaars grondgebied aanwezig is in het kader van die samenwerking.1 Sindsdien hebben Nederland en Israël onderhandeld over een meerjarig statusverdrag.
                  Deze onderhandelingen zijn in 2021 afgerond2.
               
2. Doelstelling
               
Het doel van het Verdrag is om de juridische status/rechtspositie te regelen van het
                  defensiepersoneel van de Partijen bij aanwezigheid op elkaars grondgebied in het kader
                  van militaire activiteiten. (Zie hierna onder «3. Samenwerking met Israël»). Zoals
                  gebruikelijk bij statusverdragen, zal voor iedere concrete activiteit naar het Verdrag
                  worden verwezen. Het aangaan van het Verdrag betekent dus niet dat er bij voorbaat
                  toezeggingen worden gedaan over de aard en de invulling van (toekomstige) samenwerking;
                  het Verdrag biedt enkel het juridisch kader voor samenwerkingsactiviteiten, als Partijen
                  daartoe besluiten, en behelst dus geen verplichting tot samenwerking.
               
3. Samenwerking met Israël
               
Het Verdrag regelt de juridische status/rechtspositie van defensiepersoneel bij aanwezigheid
                     op elkaars grondgebied voor militaire activiteiten. In een Memorandum of Understanding
                     (MOU) tussen de Ministers van Defensie van Nederland en Israël dat gelijktijdig met
                     het Verdrag is ondertekend, hebben de defensieautoriteiten van beide landen afspraken
                     gemaakt over de wijze waarop zij hun onderlinge defensiesamenwerking vormgeven en
                     vastleggen. In tegenstelling tot MOU’s met (defensie)autoriteiten van andere landen,
                     bevat het MOU tussen de Ministers van Defensie van Nederland en Israël geen opsomming
                     van (concrete/mogelijke) activiteiten die onderwerp van samenwerking kunnen zijn.
                  
In het MOU is vastgelegd dat de bevoegde (defensie) autoriteiten van beide landen
                     jaarlijks afspraken zullen maken over de in het betreffende jaar uit te voeren activiteiten
                     op elkaars grondgebied. Deze activiteiten worden in eerste aanleg besproken in een
                     werkgroep, waarin vertegenwoordigers van de (defensie)autoriteiten van beide landen
                     zitting zullen hebben. De werkgroep komt eens per jaar afwisselend in Nederland en
                     Israël bijeen. De vertegenwoordigers in de werkgroep kunnen concrete voorstellen doen,
                     die zullen worden uitgewisseld via de kanalen die door deze vertegenwoordigers worden
                     bepaald. Op basis van deze voorstellen wordt het Jaarlijks Samenwerkingsplan opgesteld,
                     dat wordt ondertekend door bevoegde vertegenwoordigers van de (defensie)autoriteiten
                     van beide landen (uiterlijk 1 december van het jaar voorafgaand aan de uitvoering
                     van de activiteiten). Het Jaarlijks Samenwerkingsplan kan te allen tijde worden gewijzigd
                     met wederzijds goedvinden van de vertegenwoordigers van de (defensie) autoriteiten
                     van beide landen. Het Jaarlijks Samenwerkingsplan bevat informatie over de titel van
                     de activiteit, tijd en plaats van uitvoering, en het aantal deelnemers. Indien nodig
                     kan ook aanvullende informatie worden toegevoegd. Voorbeelden van samenwerking zijn
                     wederzijds gebruik van trainings- en oefenfaciliteiten, maar ook gezamenlijke innovatiestudies
                     en kennisuitwisseling.
                  
4. Eenieder verbindende bepalingen
               
Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag enkele eenieder verbindende bepalingen
                  in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks
                  rechten toekennen of plichten opleggen. In enkele bepalingen zijn afspraken opgenomen
                  waaraan door de Nederlandse rechter rechtstreekse werking zou kunnen worden toegekend,
                  dit betreft:
               
• Artikel V, zesde lid, waarin is bepaald dat alle strafvonnissen ten uitvoer worden
                        gelegd binnen het strafsysteem van de Zendstaat, in overeenstemming met het op 21 maart
                        1983 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste
                        personen (Trb. 1983, 74). In geval Israëlisch Personeel in Nederland wordt veroordeeld (indien wordt voldaan
                        aan de in artikel V beschreven voorwaarden), vindt de tenuitvoerlegging hiervan in
                        Israël plaats, en andersom.
                     
• Artikel IX, vierde lid, waarin is bepaald dat verlies, schade en letsel die door het
                        Personeel van de Zendstaat (of van beide partijen) tijdens de uitoefening van Militaire
                        Activiteiten aan derden wordt berokkend, door de Ontvangende Staat (mede) namens de
                        Zendstaat zal worden afgewikkeld in overeenstemming met de wet- en regelgeving van
                        de Ontvangende Staat. Ingeval Israëlisch Personeel aan Nederlandse derden in dit kader
                        dus verlies, schade of letsel berokkent, zal Nederland deze schade namens Israël afwikkelen,
                        en andersom. Een vergelijkbare regeling is opgenomen in artikel VIII, vijfde lid,
                        van het op 19 juni 1951 tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn
                        bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114; hierna «NAVO SOFA»).
                     
• Artikel XIII, waarin is bepaald dat Personeel van de Zendstaat, dat aanwezig is op
                        het grondgebied van de Ontvangende Staat of aan boord is van een schip of vliegtuig
                        dat geregistreerd is in de Ontvangende Staat, zonder de uitdrukkelijke schriftelijke
                        toestemming van de Zendstaat, door de Ontvangende Staat niet kan worden uitgeleverd
                        of anderszins kan worden overgedragen aan andere landen om welke reden dan ook. Dientengevolge
                        kan Israëlisch Personeel zonder uitdrukkelijke goedkeuring van Israël, door Nederland
                        niet aan een ander land, waarmee Nederland een uitleveringsverdrag heeft, worden overgedragen,
                        en andersom.
                     
5. Koninkrijkspositie
               
Het Verdrag zal alleen gelden voor het Europese deel van Nederland.
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
Artikel I
De definitie van «Personeel» omvat het militair personeel van de strijdkrachten van
                  beide Partijen, en ook het door de defensieorganisatie van beide Partijen aangestelde
                  burgerpersoneel. Wat betreft het militaire personeel wordt niet uitgesloten dat buitenlands
                  militair personeel, dat integraal deel uitmaakt van militaire eenheden van de Zendstaat,
                  deel kan nemen aan Militaire Activiteiten in de Ontvangende Staat. Hiervoor is wel
                  vereist dat de Ontvangende Staat uitdrukkelijk instemt en de defensieautoriteiten
                  nadere afspraken hebben gemaakt.
               
Het vierde lid van dit artikel definieert het begrip «Militaire Activiteiten» in het
                  kader van het Verdrag. Zoals hierboven onder «3. Samenwerking met Israël» uiteengezet,
                  is tussen de defensieautoriteiten van beide landen gelijktijdig met het Verdrag een
                  MoU ondertekend dat een kader biedt voor de vaststelling van concrete activiteiten.
               
Het Verdrag is van toepassing op Militaire Activiteiten die plaatsvinden op het grondgebied
                  van beide verdragspartijen. Dit betekent dat activiteiten in het kader van het Verdrag
                  worden uitgevoerd binnen de internationaal erkende grenzen van beide landen.3
Artikel II
In het eerste lid van dit artikel is vastgelegd dat de toegang tot en het vertrek
                  uit de Ontvangende Staat zal geschieden met de door de Ontvangende Staat erkende documenten
                  en in overeenstemming met diens wetten en regels. Voor Nederland is in dit kader tevens
                  het recht van de Europese Unie van toepassing.
               
Artikel III
Dit artikel bevat de bepaling dat de bevoegdheden op tuchtrechtelijk gebied toekomen
                  aan de autoriteiten van de Zendstaat en behoeft geen nadere toelichting.
               
Artikel IV
In het eerste lid van dit artikel is een bepaling opgenomen dat het Personeel van
                  de Zendstaat zich dient te houden aan de op het grondgebied van de Ontvangende Staat
                  geldende wet- en regelgeving, en zich dient te onthouden van elke activiteit die niet
                  in overeenstemming is met de doelstelling van het Verdrag, in het bijzonder van politieke
                  activiteiten op het grondgebied van de Ontvangende Staat. Een vergelijkbare standaardbepaling
                  is opgenomen in artikel II van de NAVO SOFA.
               
Op grond van het gestelde in het tweede lid heeft de Ontvangende Staat het recht om
                  te verzoeken dat een personeelslid van de Zendstaat het grondgebied van de Ontvangende
                  Staat verlaat. Het lid behoeft geen nadere toelichting.
               
Artikel V
De in dit artikel vastgelegde bepalingen stemmen in grote lijnen overeen met de betreffende
                  bepalingen in artikel VII van de NAVO SOFA. In dit artikel is een rechtsmachtverdeling
                  vastgelegd tussen de Zendstaat en de Ontvangende Staat ten aanzien van vergrijpen
                  die plaatsvinden tijdens een verblijf in het kader van de uit te voeren Militaire
                  Activiteiten. Dit komt erop neer dat de autoriteiten van de Zendstaat, op grond van
                  het gestelde in het eerste lid, bij voorrang hun rechtsmacht uitoefenen over hun personeelsleden.
                  De autoriteiten van de Ontvangende Staat kunnen, op grond van het gestelde in het
                  derde lid, bij voorrang hun rechtsmacht uitoefenen over het Personeel van de Zendstaat
                  op basis van de vermelde cumulatieve voorwaarden.
               
Op grond van het gestelde in het tweede en vierde lid zal de Partij die voorrang van
                  rechtsmacht heeft en besluit om deze niet uit te oefenen, de andere Partij hiervan
                  zo spoedig mogelijk en schriftelijk in kennis stellen. In dit geval kan de andere
                  staat besluiten om rechtsmacht uit te oefenen. Daarenboven zullen, op grond van het
                  gestelde in het vierde lid, de autoriteiten van de Ontvangende Staat, indien deze
                  voorrang van rechtsmacht heeft, een verzoek van de autoriteiten van de Zendstaat om
                  afstand te doen van dit voorrangsrecht, in gevallen waarin dit van bijzonder belang
                  is voor de Zendstaat, in welwillende overweging nemen.
               
Op grond van het gestelde in het vijfde lid verlenen de Partijen elkaar hulp bij de
                  uitvoering van alle noodzakelijke nasporingen ter zake van een vergrijp en bij het
                  bijeenbrengen van bewijsmateriaal, in overeenstemming met toepasselijke wet- en regelgeving,
                  en relevante vigerende verdragen tussen de Partijen.
               
Artikel VI
Dit artikel bevat bepalingen omtrent invoerrechten, belastingen en heffingen, en behoeft
                  geen nadere toelichting.
               
Artikel VII
Het militaire Personeel van de Zendstaat mag, op grond van het gestelde in het eerste
                  lid, in het kader van de uitvoering van Militaire Activiteiten op het grondgebied
                  van de Ontvangende Staat, wapens in bezit hebben en dragen voor zover zij hiertoe
                  op grond van de wetgeving van de Zendstaat gerechtigd zijn en onder voorbehoud van
                  nadere regelingen met de autoriteiten van de Ontvangende Staat, voor aanvang van de
                  betreffende militaire activiteit. Hierop volgt dat het gebruik van deze wapens (alsmede
                  het gebruik van munitie) door militair Personeel van de Zendstaat is toegestaan op
                  basis van de cumulatieve voorwaarden dat dit in overeenstemming is met de wetten en
                  regelgeving van de Ontvangende Staat, dat dit ter uitvoering is van Militaire Activiteiten
                  op locaties die voor dit gebruik specifiek door de Ontvangende Staat zijn aangewezen,
                  en dat deze locaties tussen de bevoegde autoriteiten van de Partijen zijn overeengekomen.
               
Op grond van het gestelde in het vierde lid is het militaire Personeel gerechtigd
                  tot het dragen van het nationale militaire uniform bij de uitvoering van de Militaire
                  Activiteiten, zodat het Personeel lokaal herkenbaar is.
               
Artikel VIII
Dit artikel bevat de bepaling omtrent het gebruik van rijbewijzen door het Personeel
                  van de Zendstaat. Zij mogen op het grondgebied van de Ontvangende Staat voertuigen
                  besturen van de categorie die hun, door de Zendstaat afgegeven, rijbewijs toestaat.
                  Israëlisch Personeel heeft dus een dergelijk recht wanneer het zich tijdelijk op het
                  grondgebied van Nederland bevindt. Het Personeel bevindt zich in het internationaal
                  verkeer; rijbewijshouders die zich in het internationaal verkeer bevinden, mogen in
                  Nederland met hun nationale rijbewijs rijden (artikel 108, eerste lid, onderdeel f,
                  Wegenverkeerswet 1994).
               
Artikel IX
Op grond van het gestelde in het eerste lid, doen Partijen over en weer afstand van
                  aanspraken jegens elkaar, ter zake van schade aan of verlies van hun eigendommen in
                  gebruik bij hun strijdkrachten en ter zake van letsel (met inbegrip van letsel dat
                  de dood tot gevolg heeft) van hun Personeel, toegebracht in het kader van de uitoefening
                  van de dienst. Een vergelijkbare regeling is opgenomen in artikel VIII lid 1 en 4
                  van de NAVO SOFA.
               
Het afstand doen van aanspraken is niet van toepassing in geval van opzet (tweede
                  lid). De Partijen bepalen gezamenlijk of hiervan sprake is en bepalen in dat geval
                  tevens de kosten die verband houden met de afwikkeling van de claim.
               
In het derde lid wordt de procedure beschreven ingeval tijdens Militaire Activiteiten
                  schade of letsel wordt toegebracht door Personeel van de ene Partij aan Personeel
                  van de andere Partij en dit Personeel schadeloos wordt gesteld. In beginsel wordt
                  deze schade in der minne geregeld. Indien echter een personeelslid van een van de
                  Partijen een claim indient bij de andere Partij naar aanleiding van door hem geleden
                  schade of letsel en laatstgenoemde Partij betaalt deze schade, dan kan deze Partij
                  de claim terugvorderen bij de Partij van het personeelslid. Deze schade zal tevens
                  omvatten de kosten en uitgaven voor het uitvoeren van de noodzakelijke procedures.
                  Terugvordering zal niet kunnen plaatsvinden indien het verlies, de schade of het letsel
                  het gevolg is van opzet. De Partijen bepalen gezamenlijk of sprake is van opzet.
               
Op grond van het gestelde in het vijfde lid kan verlies, schade en letsel aan derden,
                  toegebracht door Personeel van de Zendstaat buiten de uitoefening van Militaire Activiteiten,
                  op basis van een ex gratia betaling door de Ontvangende Staat namens de Zendstaat en na verkregen toestemming
                  van deze laatste worden vergoed. Daartoe zendt de Ontvangende Staat een goed onderbouwd
                  advies naar de Zendstaat. Afhandeling vindt plaats in overeenstemming met de wet-
                  en regelgeving van de Ontvangende Staat. De Zendstaat zal de hieraan verbonden kosten
                  terugbetalen aan de Ontvangende Staat. Een vergelijkbare regeling is opgenomen in
                  Artikel VIII in het zesde lid van de NAVO SOFA.
               
Ingeval door de Zendstaat gebruik wordt gemaakt van niet militaire voertuigen, die
                  beschikbaar worden gesteld aan het Personeel van de Zendstaat, dan zal de Zendstaat
                  op grond van het gestelde in het zesde lid, bij de eigenaar of de verhuurder nagaan
                  of deze voertuigen deugdelijk zijn verzekerd in overeenstemming met de wetgeving van
                  de Ontvangende Staat.
               
In het zevende lid is bepaald dat een lid van het Personeel van de Zendstaat niet
                  onder de bevoegdheid van de rechtbanken van de Ontvangende Staat valt voor claims
                  ingevolge verlies, schade en letsel, die voortvloeien uit de vervulling van Militaire
                  Activiteiten. Ingeval Israëlisch Personeel aan Nederlandse derden dus verlies, schade
                  of letsel berokkent tijdens de uitoefening van Militaire Activiteiten, zullen zij
                  door deze derden niet kunnen worden gedagvaard voor Nederlandse rechtbanken, en andersom.
                  Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in Artikel VIII lid 5 g van de NAVO SOFA.
               
Artikel X
Op grond van het gestelde in dit artikel zal tussen Partijen de uitwisseling van informatie
                  in relatie tot de Militaire Activiteiten alsmede de in het kader van deze activiteiten
                  gegenereerde informatie onderwerp zijn van nadere afspraken. Het ontbreken hiervan
                  vormt geen belemmering voor potentiële samenwerking, maar het maken van goede afspraken
                  wordt over het algemeen wel wenselijk geacht.
               
Artikel XI
Dit artikel betreft de vrijgave van informatie en behoeft geen nadere toelichting.
Artikel XII
Dit artikel bevat de bepalingen omtrent medische en tandheelkundige zorg, en behoeft
                  geen nadere toelichting.
               
Artikel XIII
Dit artikel betreft de bepaling omtrent het niet uitleveren van Personeel van de Zendstaat
                  aan derde landen. De bepaling is door Nederland tijdens de onderhandelingen uitdrukkelijk
                  beperkt tot uitlevering aan andere landen en niet aan derden in het algemeen, onder
                  meer vanwege de situatie waarin het Koninkrijk gehouden is te voldoen aan zijn verplichtingen
                  uit hoofde van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake
                  het Internationaal Strafhof (Trb. 1999, 13). (Zie ook hierboven onder «4. Eenieder verbindende bepalingen»).
               
Artikel XIV
In dit artikel zijn bepalingen vastgelegd inzake zoek- en reddingsacties als gevolg
                  van een ongeval, een incident of noodgeval dat in het kader van Militaire Activiteiten
                  plaatsvindt op het grondgebied van de Ontvangende Staat of in diens vluchtinformatiegebied,
                  dat wil zeggen het luchtruim van de Ontvangende Staat, waarin vluchtinformatiediensten
                  en alarmeringsdiensten worden verleend. De algemene verantwoordelijkheid voor deze
                  acties ligt bij de Ontvangende Staat. Na voorafgaande coördinatie met bevoegde autoriteiten
                  van de Ontvangende Staat mogen Personeel en andere vertegenwoordigers van de Zendstaat
                  deelnemen aan zoek- en reddingsacties en mag ook materieel van de Zendstaat voor deze
                  doeleinden worden gebruikt.
               
Artikel XV
Dit artikel bevat bepalingen omtrent het overlijden van een personeelslid van de Zendstaat
                  en behoeft geen nadere toelichting.
               
Artikel XVI
Dit artikel behandelt de veiligheidsonderzoeken naar voorvallen (zoals ongevallen
                  en incidenten) die in het kader van de Militaire Activiteiten plaatsvinden op het
                  grondgebied van de Ontvangende Staat of in diens vluchtinformatiegebied. Op grond
                  van het gestelde in het eerste lid vindt het veiligheidsonderzoek plaats in overeenstemming
                  met de wet- en regelgeving van de Ontvangende Staat. Indien bij een voorval Personeel
                  is betrokken van de Zendstaat, dan zal het Personeel of zullen vertegenwoordigers
                  van de Zendstaat op grond van het gestelde in het tweede lid gerechtigd zijn om deel
                  te nemen aan het onderzoek. Als de Zendstaat hierom verzoekt zal de Ontvangende Staat
                  in overeenstemming met diens wet- en regelgeving de bevindingen of het rapport hiervan
                  aan de Zendstaat bekend maken. De Zendstaat zal de bevindingen of het rapport vertrouwelijk
                  behandelen en zal ze niet overdragen mits dit niet door diens wet- en regelgeving
                  wordt vereist en op voorwaarde dat hieraan coördinatie voorafgaat met de Ontvangende
                  Staat.
               
Artikel XVII
Op grond van dit artikel wordt bewerkstelligd dat het belang van milieubescherming
                  wordt erkend in de uitoefening van Militaire Activiteiten in de Ontvangende Staat.
                  Zij worden gehouden aan de wettelijke regels van de Ontvangende Staat met betrekking
                  tot de bescherming van het milieu. Een algemene verplichting inzake het zich houden
                  aan de wet- en regelgeving van de Ontvangende Staat is reeds opgenomen in artikel
                  IV, eerste lid, van het Verdrag, maar gelet op het belang van milieubescherming, hebben
                  Partijen dit nog eens separaat in dit artikel benadrukt.
               
Artikel XVIII
Dit artikel bevat bepalingen omtrent de installatie en het gebruik van communicatiesystemen,
                  en behoeft geen nadere toelichting.
               
Artikel XIX tot en met Artikel XXII
Deze artikelen bevatten gebruikelijke slotbepalingen omtrent wijziging van het Verdrag
                  (artikel XIX), geschillenbeslechting in het kader van de uitleg en toepassing van
                  het Verdrag (artikel XX), de territoriale reikwijdte binnen het Koninkrijk der Nederlanden
                  (artikel XXI, zie ook hierboven onder «5. Koninkrijkspositie»), en de inwerkingtreding
                  en beëindiging van het Verdrag (artikel XXII) en behoeven geen nadere toelichting.
               
De Minister van Defensie, K.H. Ollongren
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Defensie - 
              
                  Mede ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | 
| D66 | 24 | Voor | 
| PVV | 17 | Voor | 
| CDA | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| SP | 9 | Tegen | 
| GroenLinks | 8 | Voor | 
| PvdD | 6 | Tegen | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| FVD | 5 | Tegen | 
| DENK | 3 | Tegen | 
| Groep Van Haga | 3 | Voor | 
| JA21 | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| BBB | 1 | Voor | 
| BIJ1 | 1 | Tegen | 
| Fractie Den Haan | 1 | Voor | 
| Gündogan | 1 | Voor | 
| Omtzigt | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.