Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen (Kamerstuk 35050-47)
2022D01436 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 1 november 2021 inzake stand van zaken
aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen
(Kamerstuk 35 050, nr. 47).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
6
II
Reactie van Minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte
voor nieuwe scholen en vragen wanneer de formele evaluatie van deze wet is voorzien.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte
voor nieuwe scholen. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij aan de Minister
willen voorleggen.
Waarden democratische rechtstaat
De leden van de D66-fractie hebben via verschillende media vernomen dat prominente
leden van de partij Forum voor Democratie eind december een stichting hebben opgericht
voor basisonderwijs en dat deze leden «conservatieve» en «niet zo woke scholen» willen
oprichten. Heeft de Minister hier ook kennis van genomen? Zo ja, hoe verhouden de
plannen voor deze scholen zich tot de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? Vindt hij
deze ontwikkeling wenselijk? Ook vragen zij hoe kansrijk de Minister deze plannen
acht. Is de Minister van mening dat dergelijke scholen zouden voldoen aan de landelijk
vastgestelde normen? Deze leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat (nieuwe)
scholen de waarden van de democratische rechtstaat respecteren en deze waarden ook
uitdragen. Zij zijn bovendien van mening dat onderwijs altijd moet voldoen aan twee
voorwaarden: onderwijs moet goed én veilig zijn. Is hij van mening dat dergelijke
scholen goed en veilig onderwijs zouden kunnen bieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom
niet? Hoe verhouden deze geplande scholen zich tot de nieuwe wet over het bestuurlijk
instrumentarium, welke binnenkort wordt besproken in de Tweede Kamer? Tevens vragen
zij aan welke criteria de verwachte kwaliteit van deze geplande nieuwe scholen precies
wordt getoetst.
Kansengelijkheid
De leden van de D66-fractie vragen voorts of de Minister uiteen kan zetten welke redenen
initiatiefnemers aandragen om een nieuwe school te starten? Zijn hier bijvoorbeeld
parallellen te ontdekken met de coronacrisis? Hoe beoordeelt de Minister dat van de
102 initiatieven, er maar 56 voor bekostiging in aanmerking willen komen? Hoe ziet
hij dit in het kader van kansengelijkheid en de groei van het privaat onderwijs? Is
hij het met deze leden eens dat dit een zorgelijke ontwikkeling is?
Gemeenten en kwaliteit
De leden van de D66-fractie vragen wat de exacte stand van zaken is in het kader van
het aantal aanmeldingen. Zo zijn zij benieuwd of er gemeenten zijn waar het aantal
aanvragen zo hoog is dat niet alle aanmeldingen gehonoreerd kunnen worden? Kan de
Minister een overzicht geven van alle 102 aanmeldingen? Waar voorziet de Minister
knelpunten in verband met de verhouding tussen het aantal aanvragen en de prognoses?
Wat is in dit proces precies de rol van de gemeente? Wat gebeurt er bijvoorbeeld als
een gemeente meerdere aanvragen krijgt maar daarvoor niet de financiële middelen heeft?
Hoe zwaar weegt de Minister de zienswijze van de gemeenten in dezen? Is de Minister
van mening dat als alle aanvragen gehonoreerd worden dit ten koste gaat van de kwaliteit
van het onderwijs? Wat betekent dit voor de levensvatbaarheid van bestaande scholen?
Kan de Minister uiteenzetten aan welke criteria nieuwe scholen precies moeten voldoen
in het kader van het borgen van de kwaliteit van het onderwijs? Tot slot vragen zij
of hij de opvatting van deze leden deelt dat de wet op zeer korte termijn geëvalueerd
dient te worden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen.
Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden vragen de Minister hoeveel aanvragen er uiteindelijk zijn ingediend, nadat
ook alle papieren aanvragen zijn binnengekomen via de mail of post. Hoe ziet de verdeling
naar onderwijsconcept en denominatie eruit van al deze aanvragen? Kan de Minister
hier een overzicht van geven? Klopt het dat het voor initiatieven voor openbare scholen
moeilijker is om de aanvraag rond te krijgen, omdat het verkrijgen van ouderverklaringen
zonder vaste achterban lastiger is of de kosten van een marktonderzoek te hoog zijn?
De leden maken zich zorgen over de garantiefunctie van het openbaar onderwijs nu er
een leegloop kan ontstaan doordat allerlei nieuwe scholen opgericht worden en de eerste
school in een nieuwbouwwijk geen openbare school hoeft te zijn. Kan de Minister bevestigen
dat de garantiefunctie van het openbaar onderwijs niet in gevaar komt in welke gemeente
dan ook? Hoe houdt hij hier toezicht op en wanneer en hoe grijpt hij in indien dit
wel het geval is, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de SP-fractie uiten tevens hun zorgen over de competitie die ontstaan
naar aanleiding van de Wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Initiatieven die van alles
beloven, maar waarvan niet zeker gaat zijn dat ze het ook daadwerkelijk gaan waarmaken
en kinderen van andere scholen weglokken. Is de Minister het eens met de leden dat
dit een ongewenst verschijnsel is dat met deze wet alleen maar is verergerd? En op
welke wijze is de Minister van plan dit in te dammen? Ten slotte vragen de eerder
genoemde leden in hoeverre ondemocratische uitingen of gedragingen van bestuursleden
of aan hen gelieerde partijen van initiatieven en hoe zij zich verhouden tot de parlementaire
democratie meespelen in het uiteindelijk toekennen van de aanvraag? Zij vragen of
dit op voorhand al kan leiden tot het niet mogen starten van een school of dat dit
eerst moet blijken na onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie)
als de school al gestart is.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige brief.
Zij hebben in 2019 tegen het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen gestemd,
omdat zij zich grote zorgen maakten over de kwalijke gevolgen ervan in de vorm van
segregatie en kansenongelijkheid. Het wetsvoorstel zou immers leiden tot hokjesscholen
en onwenselijke concurrentie in combinatie met een te beperkte rol van de gemeenten.
Nu de wet op 1 november 2020 in werking is getreden tekent zich de kwalijke werking
af. Hoe weegt de Minister nu zelf dat er maar liefst 56 initiatieven een aanvraag
hebben ingediend voor het in aanmerking brengen voor bekostiging? Hoe beziet hij de
mogelijkheid dat het aantal scholen voor funderend onderwijs zo substantieel zal toenemen
in het licht van de anders telkens zo sobere bekostiging van het onderwijs? Ziet hij
dit als een doelmatige aanwending van onderwijsgeld? Welke overwegingen liggen ten
grondslag aan zijn beoordeling?
Ten tijde van de wetsbehandeling wezen de grote steden, het openbaar onderwijs en
ook de VO-raad op de grote risico's van toenemende segregatie. Er schuilt namelijk
een heel groot risico in de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen dat deze leidt tot
zogenaamde hokjesscholen: scholen waar alleen kinderen met dezelfde achtergrond naartoe
gaan. Waar het openbaar onderwijs voor iedereen is, dreigt het steeds meer zó te worden
dat elk marginaal groepje ouders een eigen school wil oprichten, met een wildgroei
aan bubbels als gevolg. Ziet ook de Minister een dergelijke segregatie in het onderwijs
als een risico? Zo ja, wat wil hij dan daartegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?
In 2006 trad de initiatiefwet van de leden Hamer, Kraneveldt en Dijsselbloem1 in werking, die scholen onder meer opdroeg met het onderwijs actief burgerschap en
sociale integratie te bevorderen. Destijds bepaalde de wet ook dat leerlingen kennis
moeten hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten.
In hoeverre kan deze gedachte nog gestalte krijgen op al de hokjesscholen die nu dreigen
te ontstaan? Wil de Minister ook de aanvragen ook op zulke aspecten laten toetsen?
Onder het kabinet-Balkenende IV heeft de toenmalige Staatssecretaris Dijksma hard
gewerkt aan beleid om segregatie tegen te gaan in samenwerking met gemeenten en scholen
via de uitvoering van de lokale educatieve agenda. Welke gevolgen voorziet de Minister
nu van de komst van hokjesscholen voor de uitvoering van de lokale educatieve agenda?
Bij het debat over het Wetvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen zegde de toenmalige
Minister Slob nog toe dat hij nader onderzoek zou laten doen naar toelatingsbeleid
van scholen en segregatie. Wat is inmiddels de stand van zaken betreffende dat onderzoek?
Op welke termijn kan de Kamer de bevindingen tegemoetzien?
Onlangs verscheen het bericht dat de Tocqueville Stichting een nieuwe zuil wil vormen
voor eigen scholen voor zogenoemd «klassiek onderwijs in de geest van de levensbeschouwelijke
visie en kernwaarden van het Renaissance Instituut».2 Meent de Minister dat het wenselijk is dat er aldus ook scholen kunnen worden opgericht
op basis van partijpolitieke voorkeur? Past zo’n streven ook binnen de huidige tekst
van artikel 23 van de Grondwet? Zou het dan niet wenslijk zijn de Grondwet te wijzigen,
opdat deze gaat bepalen dat elke school zich moet houden aan de waarden van de democratische
rechtstaat? Zo neen, waarom dan niet, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor het toesturen van deze
stand van zaken. De voornoemde leden hebben hier nog wel enkele vragen over.
Deze leden lezen dat 102 initiatieven een melding van een voorgenomen aanvraag hebben
gedaan bij DUO3. In de periode van 1 juli tot en met 29 oktober zijn er 10.372 ouderverklaringen
voor deze initiatieven afgegeven via de website van DUO. Kan de Minister deze cijfers
duiden? Zijn het bijvoorbeeld meer initiatieven dan verwacht? Zijn het meer of minder
aanvragen dan voor de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? Hoeveel aanvragen zijn
echt nieuw of zitten er ook herhaalde aanvragen bij? Zijn de aanvragen van een andere
aard dan de aanvragen van voorgaande jaren als je kijkt naar het type onderwijs dat
de initiatieven willen geven, of de levensbeschouwelijke achtergrond van het onderwijs?
Zitten er ook aanvragen tussen voor initiatieven die gestoeld zijn op politieke opvattingen?
Zo ja, past dit binnen de wettelijke ruimte? Kan de Minister hier een helder antwoord
op geven? Zijn er initiatieven waarover zorgen bestaan over bijvoorbeeld de kwaliteit
van het onderwijs? En zijn er zienswijzen door gemeenten ingediend? Zo ja, hoe worden
deze betrokken bij het uiteindelijke oordeel, zo vragen de eerder genoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de aanvragen komende maanden onder andere
kwalitatief worden getoetst. De leden kennen het advieskader, maar willen graag weten
hoe zo’n kwaliteitstoets van de inspectie er concreet uit ziet? Hoeveel dagen trekt
de inspectie hiervoor uit en met wie wordt allemaal gesproken? Hoe wordt precies beoordeeld
naar criteria als het onderschrijven van de rechtsstaat, rechtspraak en wetenschap
door de nieuwe initiatieven? Deze leden vragen ook in hoeverre en of er voldoende
gekeken wordt naar het voorkomen van verdere segregatie bij de oprichting van nieuwe
scholen. Dat niet een bepaalde groep kinderen bevoordeeld wordt doordat er voor hen
nieuwe scholen wordt opgericht, terwijl voor andere kinderen dit niet of amper zal
gebeuren omdat deze ouders de weg naar nieuwe scholen niet weet te vinden? En dat
kinderen daardoor nog minder met elkaar in aanraking komen? In hoeverre is dit bij
deze nieuwe aangemelde initiatieven het geval? Zij vragen of dit wordt meegenomen
in de toetsing.
Is er ook specifieke aandacht vooraf voor het aanbod van de nieuw op te richten school
voor kinderen die zorg nodig hebben of anders leren, bijvoorbeeld omdat ze een handicap
hebben, of hoogbegaafd zijn? Wordt ook vooraf getoetst of de gebouwen toegankelijk
zijn voor alle kinderen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister voor 1 juni 2022 zal besluiten
welke scholen voldoen aan de gestelde voorwaarden en kunnen starten op 1 augustus
2023. Hoe verloopt het traject daartussen in? Worden scholen dan nog gemonitord in
het proces richting opengaan? Is er in die periode ook nog een toetsing of zij zich
daadwerkelijk houden aan voorgenomen besluiten en gecommuniceerde keuzes? Tot slot
vragen zij hoe het toezicht verloopt na het openen van de scholen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie zien de school als een gemeenschap waarin leraren,
leerlingen en ouders samenwerken aan goed onderwijs. Ouders moeten in heel Nederland
kunnen kiezen voor een school die past bij hun opvoeding en overtuiging, of dat nu
bijzonder of openbaar onderwijs is. Deze leden hebben altijd gepleit voor meer ruimte
voor initiatieven van ouders en zijn blij om te lezen dat er maar liefst 10.372 ouderverklaringen
zijn afgegeven voor nieuwe scholen. Zij waarderen het dat de Minister de Kamer informeert
over de voortgang van het aantal nieuwe scholen in het kader van de wet Meer ruimte
voor nieuwe scholen. De leden lezen dat de ingediende aanvragen de komende maanden
getoetst worden. De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag nader ingaan op
de zienswijze. Het aangenomen amendement-Westerveld/Van Meenen maakt het mogelijk
voor gemeenten een dergelijke zienswijze in te dienen. In het kader van de kwaliteitstoetsing
hebben de leden hierover enkele vragen aan de Minister.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer in september 2019 vroegen de leden naar de kwaliteitstoets.
Zij constateerden met de Minister dat die uitvoering daarvan best ingewikkeld is.
In het debat is destijds veel gewisseld over de rol van gemeenten in deze kwaliteitstoets.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen hierover niets terug in deze brief, noch
in de brief van 15 oktober 20214. De leden vragen de Minister ten eerste of hij kan aangeven hoeveel en welke gemeenten
er gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen? Conform
het amendement kunnen de zienswijzen over uiteenlopende zaken gaan. De leden vragen
de Minister welke onderwerpen er in de zienswijzen aan bod komen.
De leden lezen op de website van DUO dat de zienswijze een aanleiding kan zijn om
de belangstellingsmeting of een andere deugdelijkheidseis uit de kwaliteitstoets opnieuw
te beoordelen. Klopt het dat gemeenten dus door middel van een zienswijze invloed
kunnen uitoefenen op een belangstellingsmeting en op de toetsing van deugdelijkheidseisen,
zo vragen deze leden en zo ja, wat de wettelijke grond hiervoor is.
De leden constateren dat de rol van gemeenten rondom nieuwe scholen verandert door
de mogelijkheid van het indienen van een zienswijze. Ziet de Minister dit ook? Zo
ja, wat vindt de Minister daar van? Zo nee, hoe worden de zienswijzen van de gemeenten
dan gewogen, zo vragen de leden? Welke waarde wordt er gehecht aan de zienswijzen
van gemeenten? En door wie? Zij vragen welke acties er door wie zijn ondernomen naar
aanleiding van de ingediende zienswijzen.
In de wetsbehandeling van september 2019 is ook eventuele rechtsongelijkheid ter sprake
gekomen rondom zienswijzen. Gemeenten kunnen er voor kiezen om een zienswijze in te
dienen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe geborgd wordt dat initiatieven
in gemeenten die geen zienswijzen indienen op dezelfde manier behandeld worden als
initiatieven in gemeenten die wel zienswijzen indienen.
Het is de eerste keer dat de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen in gebruik is en
daarmee de eerste keer dat initiatieven op dergelijke wijze getoetst worden. De leden
vragen of, en zo ja hoe de Minister de Kamer zal informeren over het proces van kwaliteitstoetsing,
de rol die DUO en de inspectie daarin aannemen of aan hebben genomen. Tot slot vragen
de leden of de Minister bereid is om bij de start van de nieuwe scholen in 2023, dus
twee jaar na invoering van de wet, te onderzoeken of de wet inderdaad meer ruimte
biedt aan scholen, of dat drempels eventueel nog meer verlaagd moeten worden en waarom
wel of niet.
II Reactie van de Minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.