Lijst van vragen : Lijst van vragen over de startnota van het kabinet Rutte-IV; vertaling van de financiële afspraken uit het coalitieakkoord (Kamerstuk 35925-143)
2022D01201 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Financiën heeft over een brief van de Minister van Financiën
                  inzake de Startnota van het kabinet Rutte-IV; vertaling van de financiële afspraken
                  uit het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 925, nr. 143) de navolgende vragen ter beantwoording aan de Minister voorgelegd.
               
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Nr
Vraag
1.
Hoe is de inzet van het kabinet om te koersen «op een begrotingstekort dat zo snel
                              als mogelijk teruggaat naar een dalend pad»« vormgegeven, zeker nu dat tekort deze
                              kabinetsperiode en ook daarna alleen maar oploopt?
                           
2.
Hoeveel jaar moet het EMU-saldo beter dan -1 procent van het Bruto Binnenlands Product
                              (BBP) zijn, voordat de meevallerformule in werking treedt?
                           
3.
Welke macro-economische indicatoren maken deel uit van de meevallerformule?
4.
Zijn bijvoorbeeld ook de rentestand, de EMU-schuld en de BBP-groei relevant voor de
                              meevallersformule?
                           
5.
Hoe waarschijnlijk acht dit kabinet het dat zij de meevallersformule kan inzetten?
6.
Welke stappen worden ingezet om ook op langere termijn te voldoen aan de Europese
                              begrotingsregels?
                           
7.
Wat zijn goede redenen om af te wijken van het plaatsen van nieuwe steunmaatregelen
                              onder het uitgavenplafond?
                           
8.
Hoe gaat het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar er concreet uitzien, hoe en
                              wanneer wordt de Kamer bij de keuzes betrokken, en wat betekent dit voor de publicatie
                              van de Miljoenennota en het Belastingplan?
                           
9.
Op basis van welke criteria worden uitgaven binnen het uitgavenplafond Investeringen
                              geplaatst?
                           
10.
Hoe wordt voorkomen dat middels het schuiven van budgetten binnen het deelplafond
                              Investeringen over de jaren heen, bijvoorbeeld door het plafond in jaar X op te hogen,
                              in combinatie met het schuiven van budgetten tussen deelplafonds binnen een jaar (bijvoorbeeld
                              door het schuiven van budget in jaar X van het deelplafond Investeringen naar het
                              deelplafond Rijksbegroting), het totale uitgavenplafond stijgt?
                           
11.
Hoe wordt binnen de uitgaven en begrotingsfondsen duidelijk onderscheid gemaakt tussen
                              consumptieve bestedingen en investeringen? Hoe wordt verantwoord welke investeringen
                              de uitgaven inhouden en wat de verwachte economische effecten van die investeringen
                              zijn?
                           
12.
Wat zijn de risico’s van begrotingsfondsen en hoe wilt u die zo goed mogelijk gaan
                              beheersen?
                           
13.
Zijn er beperkingen in het budgetrecht van de Kamer bij begrotingsfondsen ten opzichte
                              van reguliere begrotingen?
                           
14.
Komt er een aanvullende rapportagestructuur met betrekking tot de nieuwe begrotingsfondsen,
                              de ontwikkeling hiervan, waaraan het geld is uitgegeven, de doelmatigheid van de uitgaven
                              en dergelijke?
                           
15.
Hoe wordt artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet optimaal ingezet bij het instellen
                              en verantwoorden van de begrotingsfondsen?
                           
16.
Welke lessen worden meegenomen van eerdere fondsen bij de instelling van de nieuwe
                              begrotingsfondsen en het opstellen van de bestedingsplannen daarbij?
                           
17.
Wanneer wordt een formeel wetgevingstraject gestart voor de instelling van de nieuwe
                              begrotingsfondsen, zodat zo snel mogelijk kan worden begonnen met de financiering
                              en realisatie van de projecten die zijn voorgenomen met het fonds en hoe wordt dit
                              zo zorgvuldig mogelijk en met parlementaire betrokkenheid vormgegeven?
                           
18.
Wat is de ratio achter het feit dat er bij uitzondering ook kan worden geschoven tussen
                              inkomsten en uitgaven, met betrekking tot de lastenverlichting van drie miljard euro?
                           
19.
Wat is de lastenontwikkeling in 2026 en verder?
20.
Welk effect heeft de verruiming van het belastinggebied voor medeoverheden voor de
                              lastenontwikkeling?
                           
21.
Wat zijn de uitzonderingen waarbij kan worden geschoven tussen inkomsten en uitgaven
                              bij nadere invulling bij de Voorjaarsnota 2022?
                           
22.
Is er al meer bekend hoe de nieuwe fondsen worden opgezet? Worden dit begrotingsfondsen
                              die de Kamer kan amenderen?
                           
23.
Hoe wordt het budgetrecht van de Kamer geborgd bij de instelling van de fondsen?
24.
Kunt u een inschatting maken welk deel van het Klimaat- en Stikstoffonds verplicht
                              denkt te hebben?
                           
25.
Welke invloed heeft een rentestijging op de middelen in het Klimaat- en Stikstoffonds?
26.
Hoe wordt de ««controle op doelmatigheid en doeltreffendheid van de nieuwe begrotingsfondsen»,
                              zoals genoemd op pagina 43 van het coalitieakkoord, vormgegeven, en hoe wordt de «stevige
                              parlementaire controle» geborgd?
                           
27.
Hoe wordt een doelmatige en doeltreffende samenhang tussen de nieuwe fondsen en de
                              bestaande fondsen vormgegeven?
                           
28.
Op basis van welke overwegingen is besloten 35 miljard euro uit te trekken voor een
                              Klimaatfonds en 25 miljard euro voor een Stikstoffonds?
                           
29.
Kunt u een nadere toelichting geven op de keuze het fonds met name te richten op de
                              energiesector, industrie en de gebouwde omgeving en niet of in veel mindere mate op
                              mobiliteit en landbouw?
                           
30.
Het fonds lijkt ook (substantiële) uitgaven te bevatten voor uitvoering. Kunt u een
                              inschatting maken om hoeveel kosten het in totaal gaat en motiveren waarom deze meelopen
                              onder het investeringsplafond?
                           
31.
Hoe houdt u in de begroting van het klimaatfonds rekening met het onzekere karakter
                              van (de uiteindelijke omvang van) veel investeringen?
                           
32.
Welk deel van het budget van het klimaatfonds denkt u eind 2025 verplicht te hebben?
33.
Is er al nagedacht over de manier waarop kan worden gestuurd op maximale doeltreffendheid
                              en doelmatigheid van alle klimaatmiddelen gegeven het groot aantal financieringsinstrumenten
                              dat hiervoor is beoogd?
                           
34.
Waarop is de inschatting dat er 25 miljard euro nodig is om de beschreven doelen van
                              het Stikstoffonds te bereiken gebaseerd?
                           
35.
Wat is het tijdpad voor de nadere uitwerking van het Stikstoffonds? Op welke termijn
                              zijn de eerste resultaten in termen van stikstofreductie te verwachten? Wat betekent
                              dit voor de voortgang van bijvoorbeeld bouwprojecten die stilliggen vanwege de stikstofcrisis?
                           
36.
Hoe is het kabinet tot de conclusie gekomen dat het mogelijk is de doelstelling uit
                              de Wet stikstofreductie en natuurverbetering versneld te realiseren? Welk deel van
                              de nagestreefde reductie wordt in de huidige kabinetsperiode gerealiseerd?
                           
37.
Hoe denkt het kabinet dat met het Stikstoffonds 5 megaton extra CO2-reductie kan worden gerealiseerd? Welk deel daarvan wordt in de huidige kabinetsperiode
                              gerealiseerd?
                           
38.
In hoeverre levert het Stikstoffonds een bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen
                              voor 2027 uit de Kaderrichtlijn Water?
                           
39.
Hoe vindt de ex-durante-evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het
                              Stikstoffonds plaats? Wordt er overwogen om een interdepartementale strategische evaluatieagenda
                              voor het stikstofbeleid op te stellen, zoals die ook voor het klimaatbeleid bestaat?
                           
40.
Hoe vindt de ex-durante-evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het
                              Stikstoffonds plaats? Worden beheerders van natuurgebieden vanaf dit moment ook extern
                              gemonitord en geëvalueerd om te bepalen welke beheersmaatregelen ze treffen om aan
                              de doelen te voldoen en welk effect deze aantoonbaar op het behoud van de gestelde
                              natuurdoelen hebben?
                           
41.
Wat zijn de mogelijkheden om de financiering voor gemeenten en provincies middels
                              een nieuwe financieringssystematiek al bij voorjaarsnota uit te rollen, conform het
                              advies van de Raad van State en welke acties zouden hiervoor nodig zijn?
                           
42.
Houdt het nieuwe financieringsmodel voor gemeenten ook in dat exacter gekeken gaat
                              worden naar de bedragen op het gebied van onder andere jeugd en accres hoeveel geld
                              er exact nodig is voor de langere termijn, oftewel of de koek groter moet?
                           
43.
Wanneer is het kabinet voornemens een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden
                              tot het afschaffen van de sociale fondsen en de resultaten hiervan aan de Kamer te
                              sturen?
                           
44.
Waarom zijn de middelen voor de aanpak voor stikstof en geluidshinder rond Schiphol
                              nog niet verwerkt? Zijn deze middelen pas na de onderhandelingen toegevoegd?
                           
45.
Kunt u aangeven welke budgettaire wijzigingen op dit moment nog niet zijn verwerkt
                              en nader moeten worden onderzocht? Kunt u precies aangeven welke en wanneer deze uitwerking
                              naar de Kamer komt?
                           
46.
Hoe ziet de nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten en provincies eruit? Komt
                              dit in plaats van het gemeente- en provinciefonds?
                           
47.
Wat betekent een groter belastinggebied voor provincies en gemeenten concreet? Moet
                              dit langs één van de reeds uitgewerkte scenario's gebeuren?
                           
48.
Wat vinden gemeenten en provincies van het voornemen voor een nieuwe financieringssystematiek
                              en een groter belastinggebied?
                           
49.
Wat wordt bedoeld met «grotendeels» in de zin «Dit accres is bij het coalitieakkoord
                              tot en met 2025 grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken.»«? Waarom
                              is het niet geheel volgens bestaande afspraken gedaan?
                           
50.
Als wordt afgeweken van bestaande afspraken over het berekenen van het accres, is
                              daarover overleg geweest met gemeenten en provincies? Zo nee, waarom niet?
                           
51.
Waarom is het accres voor 2026 en verder niet berekend? Wat zou het accres zijn voor
                              2026 en verder als het (grotendeels) was berekend op basis van bestaande afspraken?
                           
52.
Waarom is gekozen voor 1 miljard euro accres in 2026 en verder voor gemeenten en provincies
                              gezamenlijk?
                           
53.
Hoe moeten gemeenten en provincies de teruggang in het accres in hun begrotingen verwerken?
54.
Kan de passage over nieuwe financieringssystematiek en groter belastinggebied zo worden
                              gelezen dat gemeenten en provincies voortaan zelf (grotendeels) verantwoordelijk worden
                              voor het accres?
                           
55.
Wanneer wordt het accres opnieuw berekend? Hoe verhoudt zich dit tot gemeentelijke
                              en provinciale begrotingscycli?
                           
56.
Wat is de opvatting van gemeenten (VNG) en provincies (IPO) over de wens om het accres
                              stabieler te maken? Is over dit voornemen overleg geweest met de Vereniging Nederlandse
                              Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO)?
                           
57.
Als met het accres het Gemeentefonds wordt geïndexeerd, hoe moeten gemeenten dan vanaf
                              2026 gestegen lonen, prijzen en volumeontwikkelingen compenseren?
                           
58.
Met welke accressen moeten gemeenten rekenen na 2025?
59.
Wanneer worden de middelen voor de incidentele uitgaven op de kapitaalmarkt aangetrokken?
                              Gebeurt dit tegen de huidige lage rentestanden of worden ook middelen later aangetrokken
                              met als risico dat de rente in de toekomst stijgt waardoor financieringsbehoeften
                              een mogelijk groter beslag op de begroting gaan leggen?
                           
60.
Waarom is ervoor gekozen om de uitvoeringskosten specifiek te verstrekken?
61.
Waarom is ervoor gekozen genoemde fondsen uit te zonderen van de accresberekening?
                              Wat zou het accres zijn als deze uitgaven wel zouden worden meegenomen in de accresberekening?
                           
62.
Is het accres onderdeel van het Gemeentefonds?
63.
Wat is het juridische en het feitelijke verschil tussen een onttrekking aan het Gemeentefonds
                              en een onttrekking aan het accres?
                           
64.
Is het eerder voorgekomen dat bedragen van het accres worden onttrokken? Zo ja, wanneer?
65.
Is er overleg met gemeenten geweest over het onttrekken van middelen uit het accres
                              of het Gemeentefonds? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
                           
66.
Welke activiteiten moeten gemeenten uitvoeren om aanspraak te maken op de middelen
                              voor de woningbouwimpuls en de volkshuisvesting? Gaat dit om nieuwe of om bestaande
                              taken voor gemeenten? Indien het om nieuwe taken gaat, hoe verhoudt dit zich tot artikel
                              108, derde lid, van de Gemeentewet of artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?
                           
67.
Hoe verhoudt de specifieke uitkeringen voor uitvoeringskosten van de investeringspakketten,
                              woningbouwimpuls en volkshuisvesting tot het op pagina 11 genoemde streven de autonomie
                              van gemeenten te vergroten?
                           
68.
Waaruit blijkt dat het kabinet geen rekening doorschuift naar de volgende generatie,
                              en wat is er nodig om te borgen dat de voorgenomen incidentele middelen incidenteel
                              blijven en niet structureel worden zoals het CPB aanneemt?
                           
69.
Kunt u de omvang van de toekomstige baten als gevolg van de intensiveringen beter
                              in beeld brengen?
                           
70.
Kunt u het bedrag aan toekomstige kosten van schade als de intensiveringen niet worden
                              gedaan beter in beeld brengen?
                           
71.
Hoe wordt de Kamer meegenomen bij de herbestemming van per saldo meevallers en wat
                              is de rol van de Kamer bij deze herbestemming van mede-budgetverantwoordelijke?
                           
72.
Kan de Kamer ten aanzien van het eenmalige karakter van de fondsen bij de verantwoording
                              over deze uitgaven ook een verantwoording krijgen over het incidenteel zijn en blijven
                              van deze uitgaven en kan in het geval er structurele lasten uit blijken voort te vloeien,
                              hierover aparte besluitvorming plaatsvinden, gezien de potentieel grote invloed op
                              de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?
                           
73.
Kunt u, gelet op het feit dat in de Startnota een risicoreservering voor de naheffingen
                              van de afdracht van invoerrechten aan de Europese Unie (Traditioneel Eigen Middelen,
                              TEM) en een aantal kasschuiven is opgenomen die zijn terug te vinden in de departementale
                              tabbladen (bijlage 3), aangeven hoe groot de risicoreservering is, hoe die is ontstaan
                              en waar die op de begroting staat?
                           
74.
Wanneer wordt de Kamer, gelet op het feit dat dreigende overschrijdingen van uitgaven
                              zo snel mogelijk moeten worden gemeld aan de Minister van Financiën, over dergelijke
                              dreigende overschrijdingen geïnformeerd, zodat de Kamer daarover ook tijdig haar controlerende
                              taak kan uitoefenen?
                           
75.
Hoe verhoudt de zin «2. Beheersing van de overheidsfinanciën Het uitgangspunt is dat
                              er geen rekeningen worden doorgeschoven naar volgende generaties. Beheersing van de
                              overheidsfinanciën betekent in de eerste plaats dat een kabinet de ontwikkeling van
                              inkomsten en uitgaven zelf in de hand heeft en zich aan de gemaakte (budgettaire)
                              afspraken houdt. Door de overheidsfinanciën gedurende de rit te beheersen wordt voorkomen
                              dat volgende generaties te maken krijgen met een te grote schuld of dat zij gedwongen
                              worden om hun collectieve voorzieningen te versoberen of hun belastingen te verhogen,
                              alleen omdat de huidige generatie op te grote voet heeft geleefd.» zich tot de conclusie
                              van het CPB dat de volgende generaties de rekening betalen door de sterk oplopende
                              staatsschuld?
                           
76.
Hoe verhoudt de zin «2. Beheersing van de overheidsfinanciën Het uitgangspunt is dat
                              er geen rekeningen worden doorgeschoven naar volgende generaties. Beheersing van de
                              overheidsfinanciën betekent in de eerste plaats dat een kabinet de ontwikkeling van
                              inkomsten en uitgaven zelf in de hand heeft en zich aan de gemaakte (budgettaire)
                              afspraken houdt. Door de overheidsfinanciën gedurende de rit te beheersen wordt voorkomen
                              dat volgende generaties te maken krijgen met een te grote schuld of dat zij gedwongen
                              worden om hun collectieve voorzieningen te versoberen of hun belastingen te verhogen,
                              alleen omdat de huidige generatie op te grote voet heeft geleefd.» zich tot de conclusie
                              van de Raad van State dat de rekening wordt doorgeschoven naar de volgende generaties?
                           
77.
Wanneer wordt bij de toetsing van fiscale regelingen een fiscale regeling als negatief
                              geëvalueerd? Hoe wordt rode vlaggen in uitvoeringstoetsen en adviezen van de Raad
                              van State hierbij gewaardeerd en hoe werkt het principe van negatieve evaluatie?
                           
78.
Kunt u ten aanzien van horizonbepalingen en evaluatie meer inzicht geven in de uitvoeringstoetsen
                              die gehanteerd gaan worden ter voorkoming van veel verassingen in de evaluatie?
                           
79.
Kunt u bij risicoregelingenbeleid aangeven hoe hierover wordt gecommuniceerd met de
                              Kamer en hoe inspraak van de Kamer wordt georganiseerd?
                           
80.
Klopt het dat gemeenten niet meer, maar minder te besteden hebben, gezien de verlaging
                              van het Gemeentefonds?
                           
81.
Waarom zijn de woningbouwimpuls en de regiodeals niet in begrotingsfondsen opgenomen?
82.
Waarom loopt de reeks voor het Gemeentefonds af?
83.
Op welke manier kan het budgetrecht van de Kamer op de middelen op de aanvullende
                              post worden versterkt?
                           
84.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de middelen op de aanvullende post
                              geborgd?
                           
85.
Kunnen de mutaties in de accressen voor de periode 2022–2026 worden weergegeven per
                              jaartranche op basis van de in de Startnota genoemde accressen?
                           
86.
Valt het nieuwe fonds voor vrij en ongebonden onderzoek en ontwikkeling ook onder
                              het investeringsplafond, net als de andere nieuwe begrotingsfondsen met incidentele
                              middelen gaat? Zo niet, waarom wordt dit fonds anders behandeld?
                           
87.
Wanneer worden de middelen van de aanvullende post toegevoegd aan begrotingen en fondsen?
                              Kan een uitsplitsing worden gemaakt onder welke vier begrotingsplafonds de verschillende
                              middelen van de aanvullende post precies komen te staan?
                           
88.
Wat zijn de vereisten van concrete en doelmatige bestedingsplannen voordat bedragen
                              van de aanvullende post worden toegevoegd aan de desbetreffende (departementale) begrotingen,
                              met name voor de nieuwe begrotingsfondsen? Door wie en volgens welke procedure worden
                              deze bestedingsplannen beoordeeld? Wanneer ontvangt de Kamer deze bestedingsplannen?
                           
89.
Hoe wordt gewaarborgd dat de bestedingsplannen voor de nieuwe begrotingsfondsen en
                              andere middelen op de aanvullende post controleerbare en meetbare doelstellingen,
                              interim- doelstellingen en ijkpunten, maar ook een effectieve monitoring en tussentijdse
                              evaluatiemomenten bevatten, zodat een goede parlementaire controle mogelijk is?
                           
90.
Waarom is het schrappen van de oploop opschalingskorting opgenomen in de aanvullende
                              post? Welke concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen moeten hiervoor worden uitgewerkt?
                           
91.
Wat is de onderbouwing voor het handhaven van de opschalingskorting?
92.
Moeten gemeenten de opschalingskorting in 2026 en verder weer opnemen in hun begroting?
93.
Waarom is de compensatie voor de tekorten jeugdzorg opgenomen in de aanvullende post?
                              Welke concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen moeten hiervoor worden uitgewerkt?
                           
94.
Kan een juridische en financiële onderbouwing worden gegeven van hoe in het algemeen
                              wordt bepaald wat er precies op de aanvullende post wordt opgenomen?
                           
95.
Kunnen gemeenten zonder voorbehoud rekenen op de compensatie voor de tekorten jeugdzorg
                              of worden vanuit het kabinet aanvullende eisen gesteld aan het beschikbaar stellen
                              van deze middelen?
                           
96.
Waarom wordt er voor de «rapporteur verslaving» tot en met 2030 0,5 miljoen euro uitgegeven,
                              van 2031 tot en met 2040 één miljoen euro en vanaf 2041 weer een half miljoen euro?
                           
97.
Kunt u een overzicht geven van alle rijksbreed beschikbare middelen voor klimaatuitgaven
                              per jaar tot en met 2030, uitgesplitst naar begroting en sector?
                           
98.
Hoeveel geld was er in de begroting van 2022 specifiek gereserveerd voor het bijscholen
                              van schooldirecteuren? Kunt u dit afzetten tegen het bedrag dat hiervoor was gereserveerd
                              in de begrotingen van de afgelopen tien jaar?
                           
99.
Heeft een rijksbrede inventarisatie plaatsgevonden van uitgaven op de rijksbegroting
                              die zich lenen voor plaatsing onder het uitgavenplafond investeringen? Zo ja, op basis
                              van welke criteria is dat gebeurd?
                           
100.
Maakt het fonds voor vrij en ongebonden onderzoek, net als de andere twee nieuwe fondsen,
                              onderdeel uit van het uitgavenplafond investeringen? Zo nee, waarom niet?
                           
101.
Kunt u aangeven uit welke aspecten of budgetregels op de algemene post de «maatregelen
                              uit het coalitieakkoord» bestaan die staan vermeld in het uitgavenplafond Investeringen
                              (bijvoorbeeld in de tabellen 2.1.4 en 2.2.4 uit de Startnota)?
                           
102.
Op welk moment en op welke wijze bent u voornemens de Kamer inzicht te bieden in de
                              bestedingsplannen?
                           
103.
Op welke wijze zou de procedure van het toevoegen van bedragen vanuit de aanvullende
                              post aan de reguliere begrotingen met een begrotingswet afwijken van de huidige procedure?
                           
104.
Bent u bereid te bezien hoe het parlementaire budgetrecht ten aanzien van de bedragen
                              die zijn opgenomen op de aanvullende post kan worden versterkt?
                           
105.
Op basis van welke criteria onderscheidt u incidentele investeringen van meer structurele
                              consumptieve bestedingen?
                           
106.
Bent u bereid te bezien of de baten van de eenmalige investeringen voor respectievelijk
                              de huidige en toekomende generaties beter in beeld kunnen worden gebracht, onder meer
                              door deze vraag ook te benaderen in termen van «vermeden kosten» die zich voordoen
                              bij het juist achterwege laten van de investeringen?
                           
107.
Kunt u een inschatting maken, per investeringsfonds, welk deel u eind 2025 verplicht
                              denkt te hebben?
                           
108.
Op welke wijze is erin voorzien dat de benodigde middelen om de incidentele middelen
                              te verkrijgen via de kapitaalmarkt zoveel mogelijk tegen een zo laag mogelijke rentestand
                              worden aangetrokken?
                           
109.
Op welke wijze bent u voornemens de financiering op te halen voor de benodigde uitgaven
                              van de voorziene fondsen? In een keer vooraf of op basis van een uitgavenplanning?
                           
110.
Indien zich een significante rentestijging in de loop van deze kabinetsperiode voordoet,
                              betekent dit dan dat de investeringsplannen op een andere wijze gefinancierd moeten
                              gaan worden, dan wel in gevaar komen?
                           
111.
Waarom kiest u voor het ene bestedingsdoel met een meerjarig investeringskarakter
                              (stikstof, klimaat) voor het financieringsinstrument begrotingsfonds en in andere
                              gevallen (volkshuisvestingsfonds, regiodeals) voor het toevoegen aan een beleidsartikel
                              op een regulier begrotingshoofdstuk en in weer andere gevallen het plaatsen van gelden
                              op de aanvullende post?
                           
112.
Bent u bereid in het kader van de evaluatie van het verslaggevingsstelsel te bezien
                              hoe in de diversiteit van begrotingsfondsen en andere financieringsinstrumenten met
                              een fondskarakter meer eenduidigheid en meer eenvoud kan worden aangebracht met inachtneming
                              van een zo goed mogelijke verankering van het budgetrecht van het parlement?
                           
113.
Zullen de aangekondigde nieuwe fondsen worden ingesteld conform de procedure die de
                              Comptabiliteitswet voorschrijft voor de instelling van begrotingsfondsen?
                           
114.
In hoeverre wordt de Kamer in de gelegenheid gesteld om ook op «projectenbasis» invloed
                              uit te kunnen oefenen bij de besteding van gelden vanuit de investeringsbegrotingsfondsen?
                           
115.
Bent u voornemens om indieners voor fondsmiddelen te ondersteunen bij aanvragen om
                              te voorkomen dat middelen uiteindelijk vooral bij «usual suspects» terechtkomen?
                           
116.
Hoe stuurt u op maximale complementariteit (additionaliteit) van de nieuwe fondsen,
                              met betrekking tot elkaar, maar ook met betrekking tot gerelateerde uitgaven vanuit
                              de reguliere begroting?
                           
117.
Voorziet u bij de toetsing van investeringsplannen een toets op de impact op de brede
                              welvaart, op een manier vergelijkbaar met bijvoorbeeld de maatschappelijke kosten-baten
                              analyses die bij het Nationaal Groeifonds (NGF) worden gehanteerd?
                           
118.
Kunt u voorbeelden geven van het soort projecten en/of technologieën dat in aanmerking
                              komt voor de 15 miljard euro bedoeld voor opschaling van nieuwe energiedragers? Is
                              het bedoeld voor één of meerdere energiedragers?
                           
119.
Kunt u nader becijferen wat maakt dat u denkt 15 miljard euro nodig denkt te hebben
                              voor de opschaling van de productie van nieuwe energiedragers en uit welke onderdelen
                              dit bestaat?
                           
120.
Kunt u een overzicht maken van alle rijksbreed beschikbare middelen voor klimaatuitgaven
                              tot en met 2030, uitgesplitst naar begroting en sector?
                           
121.
Welke inspanningen voorziet u dat er nodig zijn om te zorgen voor een kwalitatief
                              goede (extra) instroom van projecten, gegeven de overheveling van het budget van infrastructuur
                              naar de andere pijlers?
                           
122.
Hoe kijkt u aan tegen het beter faciliteren van kleine partijen (zoals startups) om
                              te zorgen voor een goede instroom aan extra projecten voor het NGF en te voorkomen
                              dat het geld vooral naar «usual suspects» gaat?
                           
123.
Welke procedure gaat u hanteren bij het eventueel toekennen van middelen aan de infrastructuurprojecten
                              uit de eerste ronde van het groeifonds, gegeven dat hun plan in eerste instantie onvoldoende
                              was voor een toekenning? Is daarbij het toetsingskader van de adviescommissie van
                              het NGF leidend?
                           
124.
Mochten de plannen van de infrastructuurprojecten uit de eerste ronde van het NGF
                              nog steeds onvoldoende zijn, wat gebeurt er dan met de middelen?
                           
125.
Op welke termijn en door wie zal worden onderzocht of de sociale premie- en fondsensystematiek
                              kan worden afgeschaft?
                           
126.
Wat betekent een eventuele afschaffing van de fondsensystematiek in de zorg en de
                              sociale zekerheid voor het verzekeringskarakter van de aanspraken van de burgers op
                              uitkeringen en voorzieningen?
                           
127.
Kunt u aangeven wat precies gebeurt op de in de Startnota aangegeven lastenontwikkeling
                              die lager uitvalt dan in het coalitieakkoord en waarbij wordt aangegeven dat 0,3 miljard
                              euro via een verhoging van de zorgtoeslag loopt? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt
                              tot het coalitieakkoord? Gaat het hier om een tijdelijke of structurele invulling
                              van de lastenverlaging en kunt u het budgettaire verloop van de maatregel weergeven?
                           
128.
Kunt u aangeven waarom het bevriezen van de opschalingskorting voor gemeenten op de
                              aanvullende post staat?
                           
129.
Wat zijn de verschillen tussen de Startnota en de doorrekening van het Centraal Planbureau
                              (CPB)? Hoe wordt er omgegaan met deze verschillen?
                           
130.
Kunt u ten aanzien van het extra plafond dat aan de uitgavenkant wordt toegevoegd,
                              namelijk het investeringsplafond, waaronder de fondsen vallen, aangeven hoe hier checks
                              goed ingebouwd kunnen worden, waarmee gestuurd kan worden op de doelmatigheid van
                              de uitgaven onder dit plafond? Hoe wordt geborgd dat de Kamer goed wordt geïnformeerd
                              over de besteding?
                           
131.
Kunt u aangeven ten aanzien van de aanpassingen die er door nieuwe inzichten met betrekking
                              tot de effecten van de zorguitgaven uit het coalitieakkoord nog zijn geweest op de
                              zorgpremie en -toeslag om welke nieuwe inzichten het gaat en wat er aangepast is ten
                              opzichte van het coalitieakkoord?
                           
132.
Komt, gezien het verzilveringsprobleem, de hele 0,7 miljard euro voor de ouderenkorting
                              ook daadwerkelijk bij ouderen terecht? Met andere woorden: gaan de lasten voor ouderen
                              daadwerkelijk met 0,7 miljard euro omlaag door het verhogen van de ouderenkorting?
                           
133.
Welke ouderen kunnen de ouderenkorting volgens u niet, of niet helemaal verzilveren?
                              Om welke inkomenscategorieën gaat het dan?
                           
134.
Is dit kabinet voornemens om jaarlijks te rapporteren over de politiek gekozen brede
                              welvaartsindicatoren, bij de miljoenennota aan te geven op welke indicatoren gestuurd
                              gaat worden en de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en
                              het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) op de begrotingscyclus aan te sluiten?
                           
135.
Is in de koopkrachtramingen van het CPB rekening gehouden met het feit dat niet alle
                              ouderen de ouderenkorting geheel kunnen verzilveren?
                           
136.
Waarom is de politieke keuze gemaakt om geen expliciete doelstelling op het gebied
                              van vermogensgelijkheid te hanteren? Waarom wordt deze normatieve keuze vooruitgeschoven
                              richting een interdepartementaal beleidsonderzoek?
                           
137.
Klopt het dat gerealiseerde huurinkomsten belast gaan worden in het nieuwe box-3 stelsel?
138.
Kunt u de accrespercentages 2022 – 2026 in procenten aangeven?
139.
Klopt het dat volgens de CPB-doorrekening van het coalitieakkoord deze kabinetsperiode
                              het saldo dat nodig is om de meevallersformule te activeren, niet gehaald gaat worden?
                           
140.
Wat is de verwachte accresrelevante uitgaven 2021 – 2026 op het detailniveau van de
                              bijlagen van de Miljoenennota?
                           
141.
Zijn er afspraken gemaakt over bij welke groepen de lastenverlichting terecht gaat
                              komen op het moment dat de meevallersformule wordt geactiveerd?
                           
142.
Kan het kabinet aangeven, gelet op het feit dat In de antwoorden op Kamervragen over
                              afspraken Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het coalitieakkoord de netto besparingen
                              staan vanwege de valpreventie wat de uitsplitsing daarvan is naar de drie terreinen
                              van besparing (Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet en Wet langdurige
                              zorg), wat de verwachte kosten voor de gemeenten zijn en welke compensatie de gemeenten
                              voor die kosten krijgen?
                           
143.
Was er in het kabinet Rutte III sprake van eenzelfde soort meevallersformule als in
                              dit kabinet? Op basis van welke voorwaarden? Is deze destijds geactiveerd?
                           
144.
Kan het kabinet uiteenzetten op welke manier de parlementaire controle op fondsen,
                              zoals klimaatfonds en stikstoffonds, verschilt van wanneer deze investeringen aan
                              de reguliere departementale begrotingen waren toegevoegd?
                           
145.
Wordt er in de koopkrachtraming rekening mee gehouden dat ouderen de ouderenkorting
                              niet geheel kunnen verzilveren?
                           
146.
Is het kabinet voornemens jaarlijks een begroting in te dienen voor fondsen als het
                              groeifonds, het klimaatfonds, en het stikstoffonds?
                           
147.
Is het kabinet voornemens om net als bij het groeifonds, bij het klimaatfonds en het
                              stikstoffonds incidentele suppletoire begrotingen aan de Kamer te sturen op het moment
                              dat bij begrotingsbehandeling uitgaven voor het fonds op hoofdlijnen zijn geautoriseerd
                              en er op een later moment specifiekere uitgaven ingepland zijn (waarop die incidentele
                              suppletoire begroting dan betrekking heeft)? Waarom wel, dan wel waarom niet?
                           
148.
Kan per jaar tot aan 2035 aangegeven worden op welke wijze de door dit kabinet geraamde
                              zorguitgaven afwijken van het basispad pre-coalitieakkoord?
                           
149.
Welke formules ten aanzien van eindejaarsmarges zullen worden gehanteerd bij het groeifonds,
                              stikstoffonds, klimaatfonds en mobiliteitsfonds? Wat zijn hierbij de overwegingen?
                           
150.
Kan het kabinet aangeven op welk punt zij de stelling van het CPB, namelijk dat uitgaven
                              waarvan het aannemelijk is dat deze ook na een bepaalde periode, zoals klimaat na
                              2035, nog zullen doorlopen, als structureel aangemerkt moeten worden, niet onderschrijft?
                           
151.
Kunt u de maatregelen die vallen onder de categorieën beleidsmatige lastenontwikkeling
                              burgers, bedrijven en buitenland in een tabel weergeven?
                           
152.
Hoe kan het dat het CPB een hele trits kostenbesparende maatregelen in de zorg als
                              niet uitgewerkt genoeg beoordeelt? Heeft het kabinet in de onderhandelingen eerst
                              gekeken naar een budgettair streefcijfer en toen pas bijbehorende maatregelen onderzocht
                              of is eerst naar de maatregelen gekeken en toen pas budgettair gekeken wat het zou
                              doen? in dat laatste geval, waarom is tijdens de formatie al niet getoetst of dit
                              op basaal niveau haalbaar is?
                           
153.
Hoeveel zouden de maatregelen omtrent het minimumloon kosten wanneer de AOW gekoppeld
                              bleef aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML)? Met hoeveel procent
                              zou de staatsschuld daardoor extra stijgen?
                           
154.
Kunt u aangeven wat de nieuwe inzichten zijn ten aanzien van de wijziging van de zorgpremies
                              en zorgtoeslag ten op zichtte van het regeerakkoord?
                           
155.
Ziet het kabinet de doorrekening van het CPB ten aanzien van de staatsschuld als kritiek
                              op het uitgangspunt dat het kabinet geen lasten doorschuift naar toekomstige generaties?
                           
156.
Kan dit kabinet bevestigen dat een schuldniveau van 75 procent houdbaar is?
157.
Kan dit kabinet bevestigen dat een schuldniveau van 92 procent houdbaar is?
158.
Klopt het dat voornamelijk ouderen met een laag inkomen koopkracht inleveren omdat
                              zij -vanwege de loskoppeling van de WML en de AOW-uitkering geen verhoging van de
                              AOW-uitkering tegemoet kunnen zien en anderzijds hun ouderenkorting niet geheel kunnen
                              verzilveren?
                           
159.
Kunt u aangeven of de doorrekening van het CPB consequenties zal gaan hebben voor
                              het financiële kader dat dit kabinet zal gaan hanteren?
                           
160.
Klopt het dat het kabinet zich, met een begroot saldo van -2,7 procent door het CPB,
                              niet aan de Europese begrotingsregels houdt waarin gestuurd wordt op een middellangetermijndoelstelling
                              van 0,5 procent tekort?
                           
161.
Komen de door het kabinet ingestelde fondsen ten laste van het EMU-saldo en betekent
                              dit het niet gelukt is om invulling te geven aan één van de financiële uitgangspunten
                              tijdens de formatie, namelijk om veel incidentele uitgaven via fondsstructuren buiten
                              het EMU-relevante kader te plaatsen?
                           
162.
Ligt er vanuit de Europese Commissie een concrete eis om de hypotheekrenteaftrek te
                              hervormen in ruil voor RRF-geld en op basis waarvan verwacht het kabinet in aanmerking
                              te komen voor dit geld zonder de hypotheekrenteaftrek te hervormen?
                           
163.
Kunt u de koopkrachtontwikkeling van een aantal ouderen weergeven, namelijk ouderen
                              zonder aanvullend pensioen, ouderen met een klein aanvullend pensioen en ouderen met
                              een fors aanvullend pensioen?
                           
164.
Is er bij het opstellen van deze Startnota overleg geweest met medeoverheden over
                              de voor hen relevante onderdelen? Zo nee, vindt dit overleg nog plaats?
                           
165.
Kunt u aangeven welke rol brede welvaart heeft bij het hoofdbesluitvormingsmoment
                              in het voorjaar?
                           
166.
Kunt u aangeven waar de drie fondsen (klimaat, stikstof en onderzoek) in bijlage 3
                              verwerkt worden? Kunt u, aangezien er totaal geen verwerking van die fondsen lijkt
                              te hebben plaatsgevonden in de Startnota, dus specificeren hoe de fondsen in de begroting
                              zullen worden verwerkt?
                           
167.
Kunt u aangeven hoe de arbeidskorting eruit zal zien na de intensivering?
168.
Kan het kabinet aangeven op welke manier de beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO)
                              van burgers in het coalitieakkoord zich verhoudt tot de door het CPB vastgestelde
                              BLO voor VVD en CDA in de Keuzes in Kaart (2021)?
                           
169.
Kan het kabinet aangeven op welke manier de BLO van het bedrijfsleven in het coalitieakkoord
                              zich verhoudt tot de door het CPB vastgestelde BLO voor VVD en CDA in de Keuzes in
                              Kaart (2021)?
                           
170.
Kunt u aangeven hoe groot de netto marginale lastendruk is op het punt 1,5 modaal
                              inkomen (dus de schijf, de afbouw heffingskortingen) in elk van de jaren tussen 2000
                              en 2025?
                           
171.
Wat gebeurt er, aangezien er wel een meevallerformule is geformuleerd maar geen tegenvallerformule
                              bij grote tegenvallers?
                           
172.
Is het kabinet van mening dat niet gesproken kan worden van een lastenverlichting
                              van 3 miljard euro voor burgers op het moment dat de lasten voor burgers netto aanzienlijk
                              verzwaren, en bezuinigingen ten opzichte van het basispad in de zorg ook uitgelegd
                              worden als «minder meer»«?
                           
173.
Wat is de reden dat de basisreeks van het begroting J&V zo afloopt? Waar zitten de
                              verborgen bezuinigingen?
                           
174.
Op welke wijze bent u voornemens de financiering op te halen voor de benodigde uitgaven
                              van de voorziene fondsen? In een keer vooraf of op basis van een uitgavenplanning?
                           
175.
Heeft het kabinet een beeld van de inkomenseffecten voor burgers op het moment dat
                              verhoging minimumloon geen onderdeel zou uitmaken van het pakket? Zo nee, waarom niet?
                              zo ja, kan dit worden toegelicht?
                           
176.
Indien zich een significante rentestijging in de loop van deze kabinetsperiode voordoet,
                              betekent dit dan dat de investeringsplannen op een andere wijze gefinancierd moeten
                              gaan worden, dan wel in gevaar komen?
                           
177.
Kunt u aangeven hoe de governance van de drie nieuwe fondsen zal worden vormgegeven?
                              Zullen ze in staat zijn om buiten het parlement om alle 65 miljard uit te geven?
                           
178.
Welke maatregelen neemt het kabinet om de negatieve trend van de laatste jaren ten
                              aanzien van de rechtmatigheid van verplichtingen en uitgaven op het ministerie te
                              keren?
                           
179.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om tot een inhoudelijke resolutie te komen t.a.v.
                              het verschil van inzicht met het CPB over de vraag of uitgaven als incidenteel of
                              structureel gemarkeerd moeten worden?
                           
180.
Acht het kabinet de zorgbesparingen die het CPB als onvoldoende uitgewerkt zag, wel
                              voldoende uitgewerkt? kan dit worden toegelicht? Wat is hiervan het effect op de te
                              hanteren financiële kaders?
                           
181.
Op welk bedrag (in euro's) komt het minimumloon uit met de plannen van het kabinet?
182.
Op welk bedrag (in euro's) komt het minimumloon uit bij een verhoging van het minimumloon
                              met 20 procent?
                           
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën - 
              
                  Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.