Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 936 Wijziging van de Wet forensische zorg en enige andere wetten (Reparatiewet forensische zorg)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 3 december 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
ALGEMEEN DEEL
1
1. Inleiding
1
2. Adviezen
2
ARTIKELSGEWIJS DEEL
3
ARTIKEL I (Wet forensische zorg)
3
Onderdeel F (artikel 2.8 Wfz)
3
Onderdelen G en J (artikelen 3.2 en 3.5 Wfz)
5
OVERIG
5
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van
wet tot wijziging van de Wet forensische zorg en enige andere wetten (Reparatiewet
forensische zorg) (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen nog enkele vragen over het
wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij wensen de regering nog enkele vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij maken van
de gelegenheid gebruik enkele vragen over deze wet en de forensische zorg in het algemeen
te stellen.
2. Adviezen
De leden van de VVD-fractie stellen de regering graag een aantal vragen over het begrip
stelselverantwoordelijkheid zoals dat is toegelicht in de memorie van toelichting.
Kan de regering toelichten mede naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State (hierna: de Afdeling) hoe het begrip stelselverantwoordelijkheid
is bedoeld en op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven? Klopt het dat deze stelselverantwoordelijkheid
ziet op de effectiviteit van het beleid en het toezicht daarop en niet op individuele
casus?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Nederlandse ggz constateert dat in de
Wet forensische zorg (Wfz) is bepaald dat van de forensische patiënt geen bijdrage
in de kosten voor verblijf in een instelling kan worden gevraagd. Hierdoor ontstaat
ongelijkheid tussen patiënten die op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen (Wet Bopz) of van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
gedwongen zijn opgenomen in een accommodatie en forensische patiënten die in dezelfde
accommodatie verblijven. Deze leden begrijpen dat het effect hiervan bij de evaluatie
van de Wfz wordt betrokken (drie jaar na invoering per 1/1/2019). De voorgenoemde
leden vragen of dat betekent dat de evaluatie per 2022 plaatsvindt en wordt afgerond
en aan de Kamer beschikbaar wordt gesteld. In welke mate zou het wenselijk zijn dit
niet te betrekken bij dit wijzigingswetsvoorstel, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat, in reactie op
opmerkingen van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), voor
de rechtspositie van niet ter beschikking gestelden in een tbs-instelling deze groep
de rechtspositie heeft van de Wvggz en daarmee is geborgd dat ook deze groep toegang
heeft tot bijvoorbeeld de bijstand van de patiënten-vertrouwenspersoon en de klachtencommissie
van de Wvggz. Daarbij wordt opgemerkt dat dat wel enige organisatie vergt in de praktijk
en ervan wordt uitgegaan dat de klachtencommissie rekening zal houden met de oordelen
van de beklagcommissie als bedoeld in de Beginselenwet verpleging ter beschikking
gestelden (Bvt) en met de jurisprudentie van de RSJ.
Deze leden vragen of de regering dit nader kan toelichten. Daarbij vragen deze leden
in welke mate er een veronderstelling («er wordt van uitgegaan») speelt waarop geen
waarborg zit. In hoeverre brengt dit, naar oordeel van de regering, risico’s met zich
mee ter zake van de rechtspositie van niet-ter beschikking gestelden.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat nu al enkele jaren sprake is van capaciteitstekorten
in de forensische zorg, vooral waar het de ambulante zorg betreft, maar ook in tbs-klinieken.
Kan de regering reflecteren op haar eigen beleid en aangeven of zij niet te laat heeft
gereageerd op deze capaciteitstekorten? Kan zij daarbij ook ingaan op de rol van marktwerking
in het stelsel van forensische zorg? Erkent de regering dat het tekort aan plekken
nu leidt tot onwenselijke situaties en dat er relatief veel recidive plaatsvindt nog
voordat de forensische zorg is gestart, dat het dan ook extra zorgelijk is nu blijkt
dat er niet genoeg plekken zijn om daadwerkelijk met behandelingen te beginnen?
Deze leden benadrukken dat een goede doorstroom van het grootste belang is, om de
juiste psychische begeleiding te leveren en de samenleving te behoeden voor recidivisme.
Hoe lang moeten tbs-gestelden op dit moment wachten tot het begin van hun behandeling?
Klopt het dat het op dit moment beleid is tbs-gestelden die in een penitentiaire inrichting
verblijven (veelal in een penitentiair psychiatrisch centrum(PPC)) en wachten op de
start van hun tbs-behandeling niet direct in een tbs-kliniek te plaatsen, omdat er
geen plekken zijn in tbs-klinieken? Hoe lang zal deze maatregel in stand blijven?
Met andere woorden, hoeveel vertraging loopt de behandeling van deze mensen concreet
op en kan die vertraging later nog worden ingehaald of keren straks mensen terug in
de samenleving die niet optimaal aan hun re-integratietraject hebben kunnen werken?
Kan de regering uiteenzetten of, en zo ja welke vorm van behandeling deze mensen nu
in de PPC-setting krijgen? Zijn er mogelijkheden in de PPC’s om toch alvast te beginnen
aan het tbs-traject? Hoeveel tbs-passanten komen op dit moment in aanmerking voor
een schadevergoeding wegens het te laat starten van de tbs-behandeling? Kan worden
aangegeven voor hoeveel gevallen dit in de (nabije) toekomst het geval zal zijn?
De leden van de SP-fractie vragen of de afgelopen jaren wel genoeg geïnvesteerd is
in capaciteitsuitbreidingen bij zorgaanbieders om in de stijgende behoefte aan beveiligde
plaatsen te kunnen blijven voldoen. Deze leden ontvangen graag een reflectie van de
regering. Ook vragen deze leden of verduidelijkt kan worden voor welk scenario uit
de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 19 augustus 2021 (Kamerstuk 33 628, nr. 82) nu precies is gekozen bij de nieuwe manier van aanbesteding waarmee vanaf 2024 gewerkt
zal worden zoals blijkt uit de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 26 november
2021 (Kamerstuk 33 628, nr. 85). Hoe wordt hiermee, in lijn met de motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg
(Kamerstuk 24 587, nr. 774), de marktwerking in de forensische zorg verder teruggedrongen?
De leden van de SP-fractie vragen wat dit reparatiewetsvoorstel doet met de beloofde
vermindering van de administratieve lasten voor de forensische zorgsector. Gaan de
administratieve lasten omhoog of omlaag met de voorstellen in dit wetsvoorstel? Voorts
vragen deze leden hoe het nu staat met de toegezegde vermindering van administratieve
lasten met 25 procent. Klopt het dat Andersson Elffers & Felix heeft berekend dat
met een beetje mazzel slechts een vermindering van twee tot drie procent gerealiseerd
zou kunnen worden met het huidige pakket aan maatregelen om de lasten te verlagen?
Wat gaat de regering doen om het streven van een lastenvermindering met 25 procent
alsnog te halen?
De leden van de SP-fractie wijzen, net als de Nederlandse ggz, op het belang van informatiedeling.
Kan de regering uiteenzetten waarom zij er niet voor kiest met het nu voorliggende
wetsvoorstel enkele knelpunten rondom de informatiedeling op te lossen? Deze leden
wijzen daarbij specifiek op problemen die spelen bij de overgang van forensische zorg
naar reguliere zorg. Kan voor deze leden worden verduidelijkt waarom de regering er
niet voor kiest om alsnog een wettelijke grondslag op te nemen in de Wfz die gegevensverstrekking
mogelijk maakt én afbakent als een patiënt niet zelf toestemming geeft voor het delen
van zijn gegevens?
Tot slot wijzen de leden van de SP-fractie op de onduidelijkheid die nu bestaat rondom
de titels waarop mensen in een Forensisch psychiatrisch centrum (FPC) opgenomen mogen
worden. Is de regering bereid om alsnog duidelijk in de wet op te nemen op grond van
welke titels een persoon kan worden opgenomen in een FPC, zodat daarmee ook duidelijk
wordt op wie de Bvt van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
ARTIKELSGEWIJS DEEL
ARTIKEL I (Wet forensische zorg)
Onderdeel F (artikel 2.8 Wfz)
De leden van de VVD-fractie maken op uit het voorgestelde artikel 2.8 Wfz dat de regering
gegevens verwerkt die betrekking hebben op forensische zorg met het oog op het beleid
van die forensische zorg. Wordt hieronder ook verstaan het toezicht op forensische
zorg?
De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat in de toelichting wordt gemarkeerd
dat uitwerking van de lagere regelgeving zal plaatsvinden na overleg en afstemming
met vertegenwoordigers van de partijen die persoonsgegevens dienen aan te leveren.
Voorts lezen voornoemde leden dat het uitgangspunt van de regering is de regeldruk
niet te verzwaren. Dat roept bij deze leden een aantal vragen op. Hoe verhoudt het
wetsvoorstel zich met het doel dat de regering in 2018 heeft gesteld de administratieve
lasten in de forensische zorg met 25 procent terug te brengen? Zijn de uitkomsten
van het rapport «Eénmeting administratieve lasten forensische zorg» (bijlage bij Kamerstuk
33 628, nr. 85) meegenomen bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel? Zo nee, leiden
de aanbevelingen uit dat rapport nog tot nieuwe inzichten voor wat betreft onderhavig
wetsvoorstel? Gelet op de forse administratieve lastendruk in de forensische zorg
vragen de leden van de VVD-fractie ook of het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
is geconsulteerd over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie constateren dat het doel van gegevensverwerking welbepaald
en nadrukkelijk omschreven dient te zijn. In dat kader adviseerde de Afdeling, in
de Wfz op te nemen dat het doel van gegevensverwerking is om de effectiviteit van
het beleid van forensische zorg te beoordelen. De regering heeft echter in het nieuwe
artikel 2.8, eerste lid, Wfz opgenomen dat gegevens verwerkt mogen worden met het
oog op het beleid van de forensische zorg. Deze leden vinden dat een brede doelstelling.
Kan de regering aangeven of zij mogelijkheden ziet dit nader te concretiseren? Kan
de regering aangeven waarom zij bijvoorbeeld niet, in het verlengde van het advies
van de Afdeling, als doel heeft opgenomen «de beoordeling van de effectiviteit van het beleid van forensische zorg»?
De leden van de D66-fractie constateren dat het aanvankelijk beoogde gebruiksdoel
van het burgerservicenummer (BSN) niet aansloot bij het doel dat verwerking van persoonsgegevens
in het licht van de Wfz dient. Dat doel is het beoordelen van de effectiviteit van
het beleid van forensische zorg. In het wetsvoorstel werd het BSN daarentegen nodig
geacht voor het waarborgen dat de in het kader van de verlening van zorg te verwerken
persoonsgegevens op die cliënt betrekking hebben. Hoewel de regering niet meer het
BSN zal verwerken, maar in plaats daarvan heeft gekozen voor verwerking van het Strafrechtketennummer
(SKN), blijkt uit de toelichting dat het doel nog steeds hetzelfde is, namelijk waarborgen
dat gegevens die afkomstig zijn van verschillende ketenpartners betrekking hebben
op de juiste betrokkene. Kan de regering aangeven hoe zij dit rijmt met de eis dat
verwerking van persoonsgegevens bij de Wfz noodzakelijk moet zijn in het licht van
het doel van deze wet, namelijk het beoordelen van de effectiviteit van het beleid
van forensische zorg? In het verlengde hiervan vragen deze leden hoe het gebruik van
het unieke persoonsnummer (nu het SKN) wordt beperkt tot concreet te bepalen situaties.
Uit het nieuwe artikel 2.8, derde lid, Wfz volgt nu dat het SKN kan worden verwerkt
voor zover noodzakelijk met het oog op het beleid van de forensische zorg. Deze leden
vinden dat nog erg breed en zien hierin weinig beperking tot concreet te bepalen situaties.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering in
het nieuwe artikel 2.8, zesde lid, Wfz uitvoering heeft gegeven aan het advies om,
gelet op de stelselverantwoordelijkheid, in de wet dwingend voor te schrijven dat
een aan te wijzen instantie gegevens verwerkt en de Minister voor Rechtsbescherming
uiteindelijk een beperkte set geanonimiseerde gegevens zal ontvangen. Deze leden vragen
de regering in hoeverre deze bepaling dwingend is. Uit artikel 2.8, zesde lid, Wfz
volgt immers dat de Minister voor Rechtsbescherming bij algemene maatregel van bestuur
een instantie kan aanwijzen die de gegevens verwerkt. Hieruit volgt niet dat de Minister
dat moet doen en ook volgt hieruit niet dat de Minister altijd slechts een beperkte
set geanonimiseerde gegevens zal ontvangen. Deze leden vragen de regering een reactie
hierop.
Onderdelen G en J (artikelen 3.2 en 3.5 Wfz)
De leden van de VVD-fractie constateren dat het toezicht op de naleving van de Wfz,
de Bvt en de Penitiaire beginselenwet (Pbw) voor zover het de verlening van forensische
zorg betreft, geschiedt door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV). De regering
merkt op dat dit toezicht overlapt met het werkterrein van de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ). De IGJ gaat over de kwaliteit van forensische zorg, waar veiligheidsaspecten
ook een onderdeel van zijn en de IJenV gaat over de veiligheid van forensische zorg
waar kwaliteitsaspecten ook een rol spelen, aldus de regering in de memorie van toelichting.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de IJenV met name toezicht houdt op de
rechtspositie van de cliënt en de veiligheid van de forensische zorg. Acht de regering
deze fragmentering van het toezicht wenselijk? Is voor zowel de IJenV en IGJ duidelijk
afgebakend waar de verantwoordelijkheid van het toezicht van de ene inspectie ophoudt
en de andere begint? Vindt regulier en frequent afstemming plaats over het toezicht
op de forensische zorg tussen beide inspecties? Op welke wijze wordt nader invulling
gegeven aan deze afstemming en samenwerking na inwerkingtreding van het wetsvoorstel?
Kan de regering aangeven wanneer het samenwerkingsprotocol dat wordt genoemd in artikel
3.5, zesde lid, in de Staatscourant zal worden gepubliceerd? Kan de regering tevens
aangeven dat afspraken die voortvloeien uit het samenwerkingsprotocol op geen enkele
wijze meer administratieve lasten in de forensische zorg met zich meebrengen?
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie in de reactie van de regering op de aanbevelingen
van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat een project is gestart om informatie-uitwisseling
tussen partijen te bevorderen. Dit project is gestart naar aanleiding van de aanbeveling
van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om voorafgaand aan overplaatsing van gedetineerden
van een penitentiaire inrichting naar de overige forensische zorg, alle informatie
over te dragen die relevant is voor het waarmaken van de verantwoordelijkheid van
de ontvangende partij. Kan de regering bevestigen dat alle benodigde wettelijke grondslagen
voor informatie-uitwisseling in dit kader inmiddels ofwel zijn geïmplementeerd, ofwel
worden geregeld in onderhavig wetsvoorstel?
OVERIG
De leden van de D66-fractie constateren dat het doel van dit wetsvoorstel is een aantal
omissies en onvolkomenheden uit de Wfz te herstellen. Deze leden constateren dat het
doel van de Wfz is om, onder andere, de regeling van de stelselverantwoordelijkheid
van de regering voor het beleid van de forensische zorg te verbeteren. In dat licht
vragen deze leden of de regering in dit wetsvoorstel ook mogelijkheden ziet te waarborgen
dat de forensische zorgsector beschikking heeft en houdt over voldoende en specifiek
opgeleid personeel dat uitvoering moet geven aan de forensische zorg. Deze leden ontvangen
namelijk alarmerende signalen uit de sector dat er te weinig forensisch artsen en
verpleegkundig personeel beschikbaar zijn. De instroom is kleiner dan de uitstroom
door vergrijzing en onbekendheid van het vak bij jonge artsen. In Zeeland is over
enkele maanden zelfs maar één forensisch arts over. Kan de regering aangeven of zij
in het voorliggende wetsvoorstel mogelijkheden ziet dit probleem aan te pakken? Als
dat niet het geval is, kan de regering aangeven wat zij dan wel voornemens is te doen
om dit personeelstekort tegen te gaan?
Eveneens vragen de leden van de D66-fractie of de regering in dit wetsvoorstel mogelijkheden
ziet te voorkomen dat aan particuliere forensische zorginstellingen de verplichting
wordt opgelegd om voorkeurspeilingen te houden over aanwezige denominaties in deze
instellingen. Deze leden hebben inzage gekregen in een plan dat aan de particuliere
instellingen is gezonden waarin zij zouden worden verplicht om eens in de drie jaar
te inventariseren wat de overwegende denominatie is in een kliniek. Vervolgens zouden
daar de inkoopvoorwaarden op afgestemd kunnen worden. Volgens deze leden resulteert
dit niet in de beste forensische zorg. Geestelijke verzorging wordt dan immers gekoppeld
aan de denominatie van de patiënt en de verzorger, en niet aan de specifieke expertise
van de verzorger die de patiënt nodig heeft. Het is bovendien de vraag voor welk probleem
dergelijke voorkeurspeilingen een oplossing zijn. In de meeste gevallen verlangen
patiënten niet een geestelijk verzorger met een bepaalde denominatie, maar hebben
zij behoefte aan een specifieke expertise. Een nadeel van dergelijke voorkeurspeilingen
is bovendien dat het patiënten stress oplevert als zij hun denominatie moeten doorgeven.
Zij worden daarmee in hokjes geduwd en gedwongen kleur te bekennen inzake de denominatie
die zij hebben. Het is niet aan de staat om deze gegevens te verzamelen. Zeker niet
nu dit niet effectief is voor het bewerkstelligen voor goede forensische zorg. Deze
leden constateren dat het houden van voorkeurspeilingen al jaren beleid is in instellingen
van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en rijks tbs-klinieken. Deze leden vinden
dat deze peilingen eigenlijk, in navolging van de reguliere zorg, in de gehele forensische
zorgsector niet meer aan de orde moeten zijn. In het bijzonder vinden deze leden het
onwenselijk als deze verplichting wordt opgelegd aan de particuliere forensische zorginstellingen,
aangezien dat ingaat tegen het uitgangspunt dat de particuliere forensische zorg zelf
invulling geeft aan de zorg die de overheid bij haar heeft ingekocht. Deze leden vragen
de regering of zij in het voorliggende wetsvoorstel mogelijkheden ziet deze voorkeurspeilingen
bij de particuliere forensische zorg tegen te gaan.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.