Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie inzake een overzicht van de uitvoering van afspraken over de samenwerking tussen het collectieve onderwijssysteem en het individuele (jeugd)zorgsysteem
31 497 Passend onderwijs
31 839
Jeugdzorg
Nr. 419
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 december 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 12 juli 2021
over de reactie op verzoek commissie inzake een overzicht van de uitvoering van afspraken
over de samenwerking tussen het collectieve onderwijssysteem en het individuele (jeugd)zorgsysteem
(Kamerstukken 31 497 en 31 839, nr. 415).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 oktober 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd.
Bij brief van 25 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
3
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 juli 2021 en hebben nog enkele vragen.
De leden lezen dat de verwachting is dat een eventuele keuze voor een meer congruente
regio-indeling tot een stelselwijziging zal leiden die zeker meer dan één kabinetsperiode
in beslag zal nemen. Zij vragen waarom dat zo is.
De leden lezen dat er onlangs vijftien proeftuinen van start zijn gegaan waar onderwijszorginitiatieven
worden begeleid in hun zoektocht naar het benutten van bestaande ruimte zodat initiatieven
duurzamer kunnen worden ingericht. Zij vragen wanneer de experimenten met de proeftuinen
worden geëvalueerd en met de Kamer gedeeld.
De leden lezen dat er een onderzoek loopt om in beeld te krijgen wat er nodig is voor
een collectieve financiering. Wat is de stand van zaken met betrekking tot dat onderzoek?
Tevens vragen zij wanneer de Minister verwacht de uitkomsten hiervan te hebben.
De leden lezen dat de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd steeds beter samenwerken vanuit de wettelijke kaders. Tot slot vragen zij
op welke manier deze samenwerking is verbeterd.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse de bovenstaande brief van de Minister
gelezen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
Verschillende stelsels met verschillende maatschappelijke opgaven
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wanneer de Kamer de opbrengsten van
onder andere het project «Met Andere Ogen» kan krijgen, wat de doorlooptijd van deze projecten is en of er al een tussentijdse
stand van zaken kan worden gegeven. Tevens vragen zij of de projecten voor zover nu
bekeken kan worden, voldoen aan de verwachting of dat er nog grijze gebieden zijn
die zouden moeten worden toegevoegd aan de projecten.
Discussie over wat onder onderwijs en wat onder zorg
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister aankondigt dat er experimenten komen
op het gebied van de onderwijsarrangementen (hierna: OZA). Wordt hiermee nog deze
kabinetsperiode gestart of is dit ook aan het nieuwe kabinet? Kan de Minister aangeven
waar de experimenten op toe zien en wat de voorwaarden zijn om hier aan mee te doen?
Tevens vragen zij of deze experimenten breed worden uitgezet of dat het de bedoeling
is dat alleen een kleine groep scholen en zorgverzekeraars en gemeenten hieraan kunnen
meedoen.
Wanneer is het onderzoek naar wat nodig is voor collectieve financiering van zorg
in onderwijstijd klaar om naar de Kamer te worden gestuurd? Kan al iets gezegd worden
over de oplossingsrichting, zo vragen deze leden. Ook vragen zij hoe er in de tussentijd
wordt omgegaan met een verschil van mening tussen school en ouders wie deze zorg in
onderwijstijd moet betalen. De leden vragen de Minister welke maatregelen worden getroffen
of in ontwikkeling zijn die zich specifiek richten op het tegengaan van thuiszitters.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie wat de stand van zaken is ten aanzien
van de afspraken over niet voorbehouden medische handelingen en of dit wel of niet
valt onder de landelijke norm voor basisondersteuning die wordt ontwikkeld. Wat zijn
de knelpunten op dit moment en hoe staat het met communicatie en eventueel scholing
hierover richting het onderwijspersoneel, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van
de commissie inzake een overzicht van de uitvoering van afspraken over de samenwerking
tussen het collectieve onderwijssysteem en het individuele (jeugd)zorgsysteem. Zij
hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
Knelpunten en oplossingsrichtingen
Tijdens het wetgevingsoverleg over primair en voortgezet onderwijs en corona1 dienden de leden Kwint en Westerveld een motie in die de regering verzocht om een
regeling uit te werken waarbij scholen eenmalig geld krijgen wanneer zij een thuiszitter
inschrijven en hem/haar onderwijs in de klas met extra begeleiding en/of online aanbieden.2 De leden hebben deze motie tijdens het debat aangehouden, omdat de Minister nog met
een uitwerking van een regeling zou komen. Hij verkondigde dat de uitgewerkte regeling
een beetje in het verlengde zou liggen van wat de motie beoogde. Uit de brief van
20 juli 20213 blijkt echter dat de aanpak totaal niet aansluit bij wat de motie beoogde. Het woord
«regeling» komt niet eens voor in deze brief. Hoe kijkt de Minister hier zelf naar?
Waarom vroeg hij de betreffende leden om hun motie die verzocht om een regeling aan
te houden, terwijl achteraf blijkt dat er überhaupt geen regeling komt? Zij vragen
waarom hij niet kiest voor een regeling zoals voorgesteld in de motie van de leden
Kwint/Westerveld. De Minister geeft aan dat het traject uniek is ten opzichte van
datgene wat er tot nu toe is gebeurd, omdat alle leerplichtambtenaren getraind worden
en in gesprek gaan met ouders en kinderen die het betreft. Betekent dit dat leerplichtambtenaren
voorheen die training nog niet kregen? De leden van de SP-fractie zouden dat vreemd
vinden, aangezien de vaardigheid om met ouders en kinderen die thuiszitten in gesprek
te kunnen gaan toch al getraind zou moeten zijn bij leerplichtambtenaren. Kan de Minister
tevens nader toelichten hoe hij dit gaat monitoren. De leden van de SP-fractie vragen
de Minister ook om te reflecteren op de huidige initiatieven om de thuiszittersproblematiek
aan te pakken. Heeft het volgens de Minister zin om hierop voort te bouwen, zoals
hij nu doet, aangezien het aantal thuiszitters de afgelopen jaren niet gedaald is?
Zou een andere aanpak niet noodzakelijk zijn, zo vragen de leden van de SP-fractie.
Discussie over wat onder onderwijs valt en wat onder zorg
a. Onderwijszorgarrangementen
De leden van de SP-fractie vragen de Minister welke onderwijszorginitiatieven deelnemen
aan de proeftuinen. Tevens vragen zij hoe de motie van het lid Kwint over het beleggen
van doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie4 hierin wordt meegenomen. Zijn er al tussentijdse resultaten? Zo ja, kan de Minister
deze delen met de Kamer? Kan de Minister tevens toelichten wat hij precies bedoelt
met de zin dat het structureel behouden of terugkrijgen van deze leerlingen in het
onderwijs om extra ondersteuningsmiddelen vraagt? Ook vragen zij in hoeverre dit betrekking
heeft op de lopende proeftuinen en om hoeveel middelen het dan zou gaan.
b. Financiering in onderwijstijd
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de motie van de leden Kwint en Westerveld
over de knelpunten in de financiering van onderwijs voor zorgleerlingen in de relatie
tot de toelaatbaarheidsverklaringen5 wordt uitgevoerd.
Tot slot
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister een overzicht kan geven van alle
experimenten en onderzoeken die nu lopen aangaande onderwijs en zorg inclusief tussentijdse
resultaten en een tijdlijn.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Algemeen
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor het overzicht van de uitvoering
van afspraken over de samenwerking tussen het collectieve onderwijssysteem en het
individuele (jeugd)zorgsysteem. Wel hebben voornoemde leden er nog een aantal vragen
over. Zo wordt in de brief veelvuldig verwezen naar de demissionaire status van het
kabinet en worden veel vraagstukken doorverwezen naar het nieuwe kabinet. De voornoemde
leden begrijpen dit, maar zien tegelijk dat de problemen nog steeds groot zijn binnen
onderwijs-zorg. Wat doet deze Minister nog wél om deze problemen op te lossen? Ook
lijkt het de voornoemde leden goed om weer op regelmatige basis Commissiedebatten
Onderwijs-Zorg te houden, zoals ook voorgaande jaren (voor de coronacrisis) gebeurd
is. Zij vragen hoe de Minister daarnaar kijkt.
Knelpunten en oplossingsrichtingen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er kinderen worden vrijgesteld van de
leerplicht. Ingevolge de regelgeving mag een school geen onderwijsbekostiging besteden
aan een vrijgestelde leerling. Omgekeerd zijn ouders bezorgd dat als de vrijstelling
stopt (en de leerling nog wel leerplichtig is) er geen recht op zorg tijdens onderwijs
meer zou zijn. Wat kan de Minister doen om te zorgen dat het zorgbudget behouden blijft
als de vrijstelling stopt? De voornoemde leden lezen verder dat «Het einddoel is het creëren van een onderwijszorgcontinuüm, waarbinnen kinderen onderwijs
en zorg krijgen die aansluit op hun behoeften op een plek waar zij zich veilig voelen
en verder kunnen ontwikkelen». Zij vragen of de Minister kan vertellen welke stappen hij verder neemt om richting
dit einddoel te bewegen.
Verschillende regio-indelingen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de komende periode de eerste stappen
worden gezet in het verkennen van de meerwaarde van meer congruente regio-indelingen
binnen de domeinen onderwijs en jeugd. Wat zijn die eerste stappen? Zij vragen of
de Minister hier meer over kan vertellen. De Minister refereert ook aan het wetsvoorstel
verbeteren beschikbaarheid jeugdzorg. Wanneer zal dit naar de Kamer gestuurd worden?
Is het voldoende dat daar alleen in is opgenomen dat gemeenten in hun regiovisie ook
moeten ingaan op de relatie met onderwijs? Tevens vragen zij of dit wetsvoorstel niet
aangegrepen moet worden om meer verregaande stappen op dit punt te zetten en wat de
samenhang met de Hervormingsagenda Jeugd is die wordt opgesteld. Wordt dit ook meegenomen
in de Hervormingsagenda, zo vragen de voornoemde leden.
Discussie over wat onder onderwijs valt en wat onder zorg
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er wordt gekeken of de inzet van zorgmiddelen
in onderwijstijd gestroomlijnd kan worden door collectieve financiering. Wordt dit
streven door ouders en het onderwijsveld ondersteund? Zij vragen of dit betekent dat
ouders een deel van het individuele budget moeten inleveren. Hoe gaat het dan als
een kind ziek is of als er vakantie is? Ook dan heeft een kind overdag zorg nodig,
maar dat geld zit dan bij school. Tevens vragen zij of de Minister dit probleem ook
ziet en hoe dat opgelost wordt in dit systeem. In hoeverre blijft de keuzevrijheid
van ouders voor zorgbieders nog overeind bij collectieve financiering en in hoeverre
past dit in de beweging richting meer maatwerk die de voornoemde leden ook in de brief
lezen, zo vragen zij.
De voornoemde leden krijgen ook signalen over het onrechtmatig plaatsen in de verwijsindex
risicojongeren (hierna: VIR). Bijvoorbeeld door elke leerling met leerlingenvervoer
daarin te plaatsen. Zij vragen of de Minister deze signalen herkent en of hij kan
uiteenzetten wanneer leerlingen vanuit het onderwijs wél in de VIR moeten worden vermeld.
Tot slot
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister als einddoel stelt een onderwijszorg-continuüm,
waarbinnen kinderen onderwijs en zorg krijgen die aansluit op hun behoeften. De voornoemde
leden misten echter in de brief informatie over kinderen die medische handelingen
op school nodig hebben. Is er een reden voor dat er geen specifieke aandacht aan die
groep kinderen is besteed? Deze leden vragen hoe er uitvoering is gegeven aan de moties
die op 3 juli 2014 zijn aangenomen over leerlingen met diabetes in het reguliere onderwijs.
Wat kunnen ouders van kinderen die medische handelingen op school nodig hebben verwachten
van een school? Ook vragen de voornoemde leden welke problemen, haken en ogen er nog
rondom dit vraagstuk spelen en wat de Minister doet om dit op te lossen. In de verbeteraanpak
passend onderwijs wordt verwezen naar een nieuw protocol medisch handelen in onderwijstijd,
zij vragen hoe het daarmee staat.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd hoe het staat met de Samen naar
School-klassen? Hoe verloopt de erkenning hiervan? Zijn er meer Samen naar School-klassen
bijgekomen? Ten slotte vragen zij tegen welke knelpunten nog wordt aangelopen.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Allereerst willen wij de leden van harte danken voor hun vragen. Sinds de start van
dit Kabinet is door ons intensief samengewerkt aan het realiseren van betere samenwerking
op het gebied van onderwijs en zorg. Het doel daarvan is om kinderen meer ontwikkelingskansen
te bieden, ook aan kinderen voor wie het volgen van onderwijs niet vanzelfsprekend
is zonder extra ondersteuning. Op school, of tijdelijk buiten de schoolcontext, op
een passende plek. Zo werken wij onder andere aan ruimte voor onderwijszorgarrangementen
zodat waar nodig kan worden afgeweken van wet- en regelgeving en aan oplossingen om
de financiering minder gecompliceerd te maken. Hieronder beantwoorden wij de gestelde
vragen, per fractie.
VVD
De leden lezen dat de verwachting is dat een eventuele keuze voor een meer congruente
regio-indeling tot een stelselwijziging zal leiden die zeker meer dan één kabinetsperiode
in beslag zal nemen. Zij vragen waarom dat zo is. Er zijn op dit moment in ons land
verschillende regio-indelingen binnen het sociale domein. Het bepalen van de regio-indeling
kan binnen een kabinetsperiode, voor een zorgvuldige implementatie moet een ruimere
overgangstermijn in acht genomen worden vanwege de lopende samenwerking en contracten.
Allereerst dient in samenspraak met medeoverheden bezien te worden welke indelingen
congruent gemaakt moeten worden en welke indeling daarbij dan gehanteerd moet worden;
omwille van het behouden van draagvlak dient dit zorgvuldig te gebeuren. Daar waar
indelingen bij of krachtens de wet zijn vastgelegd, dient dit aangepast te worden.
Vervolgens is het aan gemeenten en hun partners om hun samenwerkingsverbanden zo in
te richten dat zij passen in de nieuwe indeling. Hiervoor dient een redelijke overgangstermijn
in acht genomen te worden om bijvoorbeeld organisaties om te vormen en nieuwe aanbestedingen
te doen.
De leden lezen dat er onlangs vijftien proeftuinen van start zijn gegaan waar onderwijszorginitiatieven
worden begeleid in hun zoektocht naar het benutten van bestaande ruimte zodat initiatieven
duurzamer kunnen worden ingericht. Zij vragen wanneer de experimenten met de proeftuinen
worden geëvalueerd en met de Kamer gedeeld. In de proeftuinen worden 15 onderwijszorginitiatieven
begeleid om de ruimte binnen de huidige wet- en regelgeving optimaal te benutten.
De proeftuinen lopen van mei 2021 tot en met mei 2022. Binnen de proeftuinen wordt
ook in kaart gebracht welke wet- en regelgeving ongewenst knelt. Deze knelpuntenanalyse wordt meegenomen bij het inrichten van een experiment. In het experiment wordt ruimte
gemaakt om op een aantal punten van wet- en regelgeving af te kunnen wijken. Het experiment
start naar verwachting op 1 januari 2023. Het experimenteerbesluit wordt in het najaar
van 2022 voorgehangen aan de Tweede Kamer. De internetconsultatie van het ontwerpbesluit
dat de basis vormt voor het experiment is op 1 november jl, gestart.
De leden lezen dat er een onderzoek loopt om in beeld te krijgen wat er nodig is voor
een collectieve financiering. Wat is de stand van zaken met betrekking tot dat onderzoek?
Tevens vragen zij wanneer de Minister verwacht de uitkomsten hiervan te hebben. Het
onderzoek waar door de leden aan gerefereerd wordt loopt in de schooljaren 2020–2021
(vorig schooljaar) en 2021–2022 (het huidige schooljaar) en is bedoeld om inzichtelijk
te maken hoe collectieve financiering in de praktijk werkt of niet werkt en welke
knelpunten zich in de praktijk voordoen binnen de huidige wettelijke kaders. Eind
2022 verwachten we de eindrapportage van het onderzoek en de bijbehorende pilots aan
uw Kamer te sturen.
De leden lezen dat de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd steeds beter samenwerken vanuit de wettelijke kaders. Tot slot vragen zij
op welke manier deze samenwerking is verbeterd. Vanuit het belang van een goede samenwerking
is de afgelopen periode bewust ingezet op meer overleg en kennisdeling tussen inspecties.
Zo sluiten inspecteurs vaker over en weer aan bij elkaars interne overleg en meer
inspecteurs weten elkaar te vinden bij casuïstiek waarbij onderwijs en jeugdhulp elkaar
raken. Ook hebben zij onlangs gezamenlijk een verkenning naar onderwijszorgarrangementen
– het onderzoek Terug naar leren – uitgevoerd.6 Daarnaast voeren de inspecties waar nodig ook gezamenlijke inspectiebezoeken uit.
Hierdoor is er een goede basis ontstaan om beter samen te werken, gebaseerd op een
beter begrip van elkaars werkterrein.
CDA
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wanneer de Kamer de opbrengsten van
onder andere het project «Met Andere Ogen» kan krijgen, wat de doorlooptijd van deze
projecten is en of er al een tussentijdse stand van zaken kan worden gegeven. Tevens
vragen zij of de projecten voor zover nu bekeken kan worden, voldoen aan de verwachting
of dat er nog grijze gebieden zijn die zouden moeten worden toegevoegd aan de projecten.
Het programma Met Andere Ogen heeft recent een eindterm7 opgeleverd die in een slotdialoog met partners en belangstellenden is besproken.
In deze eindterm zijn de resultaten en opbrengsten beschreven. In het programma zijn
vele mooie lokale voorbeelden naar voren gekomen en gedeeld. De afgelopen jaren zijn
13 inspiratieregio’s aangesloten, die gelden als goed voorbeeld voor de rest van het
land. De leden vragen naar verschillende andere projecten en in hoeverre er nog grijze
gebieden zijn die zouden moeten worden toegevoegd. In onze brief van 12 juli 2021
hebben wij aangegeven welke knelpunten er wat ons betreft nog voor liggen met betrekking
tot een betere samenwerking tussen onderwijs en zorg. Eén daarvan is de vraag wat
onder de zorg valt en wat onder het onderwijs. Met onder andere de onderwijszorgarrangementen
maar ook het project rond Zorg in onderwijstijd proberen wij hier duidelijkheid in
te krijgen. Deze projecten zullen de komende periode verder worden gebracht en het
is aan een volgend Kabinet om te bezien wat er aanvullend nodig is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat aangekondigd wordt dat er experimenten komen
op het gebied van de onderwijsarrangementen (hierna: OZA). Wordt hiermee nog deze
kabinetsperiode gestart of is dit ook aan het nieuwe kabinet, zo vragen zij. Ook vragen
zij of de Minister kan aangeven waar de experimenten op toe zien en wat de voorwaarden
zijn om hieraan mee te doen? Tevens vragen zij of deze experimenten breed worden uitgezet
of dat het de bedoeling is dat alleen een kleine groep scholen en zorgverzekeraars
en gemeenten hieraan kunnen meedoen.
Het experiment – hierboven ook besproken naar aanleiding van vragen van de VVD – start
naar alle waarschijnlijkheid op 1 januari 2023 en duurt maximaal vijf jaar. Er wordt
tijdens het experiment een adaptief proces ingericht, waarbij elk jaar wordt geëvalueerd,
met het oog op eventuele aanpassing van de wetgeving. Op 1 november jl. is de internetconsultatie
van het ontwerpbesluit gestart. Aan het experiment kunnen naar verwachting maximaal
80 onderwijszorgarrangementen deelnemen en daarmee wordt het experiment dus breed
uitgezet en kunnen gedurende de looptijd enkele duizenden kinderen gebruik maken van
de ruimte die dit experiment biedt. Aan de deelname zullen voorwaarden worden gesteld,
waaronder het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst tussen onderwijs- en zorgpartijen
die betrokken zijn bij een OZA. Doel is om hiermee de kwaliteit van de samenwerking
te borgen. De uitvoering en de resultaten van het experiment worden gedurende de gehele
looptijd voortdurend onderzocht en gemonitord. Gemonitord wordt wat de vier afwijkingsgronden
in de praktijk betekenen voor de deelnemende kinderen, welke verbeteringen er landelijk
en regionaal ontstaan in passend aanbod, en wat dit betekent voor uitvallers, vrijgestelden
en thuiszitters. De onderzoeksresultaten en ervaringen van deelnemers bepalen welke
afwijkingsmogelijkheden in de wet- en regelgeving worden verankerd.
De leden vragen verder wanneer het onderzoek naar wat nodig is voor collectieve financiering
van zorg in onderwijstijd klaar is om naar de Kamer te worden gestuurd? Kan al iets
gezegd worden over de oplossingsrichting, zo vragen deze leden. Zoals hierboven ook
aangeven in reactie op de vraag van de VVD loopt het onderzoek in de periode 2020–2022.
Eind 2022 verwachten we de eindrapportage aan de Kamer te sturen. Op basis van de
resultaten van het onderzoek, de bevindingen uit de pilots en het werk van de zorgarrangeurs
zal na deze eindrapportage meer duiding gegeven worden over de mogelijke oplossingsrichtingen
en aan de hand daarvan kan nieuw beleid worden vormgegeven.
Ook vragen zij hoe er in de tussentijd wordt omgegaan met een verschil van mening
tussen school en ouders, over wie deze zorg in onderwijstijd moet betalen. In de tussentijd
is aan vijftig scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs een zorgarrangeur toegekend,
die nu al ondersteunt bij het regelen van de financiering van zorg in onderwijstijd.
Bij het praktisch vormgeven van zorg in onderwijstijd wordt de communicatie met ouders
zorgvuldig vormgegeven. Samen met de leerling en ouders(s), school en de hulpverlener
wordt bekeken welke hulp passend is. De zorgarrangeur ondersteunt de school bij de
samenwerking met de partners in de regio om gemeenschappelijke doelen te formuleren
en inzichtelijke afspraken over (financiële) verantwoordelijkheden in de regio te
maken. Er worden, waar nodig, aanvullende gesprekken gevoerd en oplossingen voor (individuele)
leerlingen gevonden. Daarbij kunnen ouders en school hulp inroepen van een onderwijs(zorg)consulent.
Wanneer er een verschil van mening blijft bestaan tussen de ouders en de school dan
kan de ouder een geschil aangaan over het ontwikkelingsperspectiefplan, waarin de
onderwijsondersteuning opgenomen is, bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs.
De leden vragen de Minister vervolgens welke maatregelen worden getroffen of in ontwikkeling
zijn die zich specifiek richten op het tegengaan van thuiszitters. Zie voor een overzicht
van maatregelen en de integrale aanpak de meest recente verzuimbrief.8 Daarnaast is binnen het Nationaal Programma Onderwijs expliciet aandacht voor de
groep kinderen en jongeren die uitvalt, zowel ingeschreven als niet-ingeschreven kinderen
en jongeren.
Bij schoolbesturen en gemeenten is aandacht voor deze groep door deze kinderen en
jongeren expliciet te benoemen in de brieven aan scholen en gemeenten.9, 10 Ook is deze groep opgenomen in de bestedingsdoelen van de specifieke uitkering die
aan gemeenten wordt verstrekt.11 Deze groep is benoemd in het stappenplan bij scholen. Tot slot is er in de menukaart
expliciet aandacht voor het vergroten van aanwezigheid op de school en is er een praktijkkaart
ontwikkeld voor scholen en gemeenten.12 Daarbovenop wordt er vanuit het Nationaal Programma Onderwijs specifiek geïnvesteerd
in de groep kinderen en jongeren die niet op een school staan ingeschreven.13 Het doel van deze gerichte investering is om deze kinderen en jongeren stap voor
stap weer in ontwikkeling en in verbinding met het onderwijs te krijgen. Eind 2021
wordt u in de voortgangrapportage passend onderwijs nader geïnformeerd over de stand
van zaken hiervan.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie wat de stand van zaken is ten aanzien
van de afspraken over niet voorbehouden medische handelingen en of dit wel of niet
valt onder de landelijke norm voor basisondersteuning die wordt ontwikkeld. Zij vragen
naar de knelpunten en hoe het staat het met de communicatie en eventueel scholing
hierover richting het onderwijspersoneel. In het tussenproduct landelijke norm basisondersteuning
14, dat in november 2020 is uitgekomen en is bijgesloten als bijlage bij de kamerbrief
over de verbeteraanpak passend onderwijs15, is opgenomen dat scholen in geval van (niet-) voorbehouden handelingen binnen de
basisondersteuning gebruik kunnen maken van de factsheet Gezondheidszorg in onderwijstijd. Eind oktober 2021 is de herziene factsheet Gezondheidszorg in onderwijstijd gepubliceerd. Onzer beide departementen hebben de factsheet in afstemming met PO-Raad,
AOb, AVS, CNV en FVOv geüpdatet. Deze factsheet bevat informatie over het uitvoeren
van (niet-) voorbehouden medische handelingen in onderwijstijd. De herziene versie
kunt u vinden op rijksoverheid.nl.16
SP
De leden van de SP fractie vragen naar de uitwerking van de aangehouden motie Kwint-Westerveld
die ziet op het alloceren van NPO-middelen specifiek gericht op leerlingen die nu
niet naar school gaan. Dit doel wordt door ons nadrukkelijk ondersteund, zoals ook
per brief aan uw Kamer is gemeld.17 Eind 2021 wordt u in de voortgangrapportage passend onderwijs nader geïnformeerd
over de stand van zaken hiervan.
De leden van de SP-fractie vragen zich tevens af op welke manier het trainen van de
leerplichtambtenaren – zoals die nu als uitgangspunt is opgenomen – uniek is en hoe
er gemonitord wordt. Met het Nationaal Programma Onderwijs en deze specifieke middelen
voor thuiszitters richten wij ons, zoals hierboven beschreven, op de niet-ingeschreven
jeugdigen in een gemeente. Deze jeugdigen, met bijvoorbeeld een leerplicht vrijstelling
5 onder a, spreken nu niet met de leerplichtambtenaar omdat daar na het verlenen van
de vrijstelling geen grondslag voor is. Met deze extra middelen wordt verkend op welke
manier leerplichtambtenaren zouden kunnen bijdragen aan het dichterbij brengen van
ontwikkeling voor deze groep kinderen. De afdeling leerplicht van een gemeente is
namelijk de enige die de naam en adresgegevens van deze niet-ingeschreven jeugdigen
heeft en zo, volgens de richtlijnen uit de algemene verordening gegevensbescherming,
contact kan leggen met de niet-ingeschreven jeugdigen en hun ouders. Aan het einde
van 2021 zullen wij u informeren over de precieze invulling van de monitoring en evaluatie
in de voortgangsrapportage passend onderwijs.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister ook om te reflecteren op de huidige
initiatieven om de thuiszittersproblematiek aan te pakken. Heeft het volgens de Minister
zin om hierop voort te bouwen, zoals hij nu doet, aangezien het aantal thuiszitters
de afgelopen jaren niet gedaald is? Zou een andere aanpak niet noodzakelijk zijn,
zo vragen de leden van de SP-fractie. In de verzuimbrief van februari 202118 en in de recent met uw Kamer gedeelde beantwoording van het schriftelijk overleg
over het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen»19 is uiteengezet dat een integrale aanpak nodig is om thuiszitten tegen te gaan. De
problematiek is complex, er is niet één type thuiszitter en daarmee ook niet één landelijke
aanpak mogelijk. Voor een uitgebreide reflectie wordt hier verwezen naar het voornoemde
schriftelijke overleg en verzuimbrief.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister welke onderwijszorginitiatieven deelnemen
aan de proeftuinen. Op rijksoverheid.nl20 is een overzicht gepubliceerd van de 15 onderwijszorginitiatieven die deelnemen aan
de proeftuinen onderwijszorgarrangementen.
Tevens vragen zij hoe de motie van het lid Kwint over het beleggen van doorzettingsmacht
bij de onderwijsinspectie21 in het experiment onderwijszorgarrangementen worden meegenomen. In het traject onderwijszorgarrangementen
worden meer mogelijkheden gecreëerd om voor scholen en samenwerkingsverbanden samen
met gemeenten en andere initiatieven onderwijszorgarrangementen te realiseren. Parallel
aan dit traject wordt met de Inspectie van het Onderwijs het beleggen van een doorzettingsmacht
bij de inspectie verkend. In december van dit jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd
over de resultaten van deze verkenning en hoe uitvoering zal worden gegeven aan deze
motie.
De SP vraagt verder of er al tussentijdse resultaten zijn en of deze kunnen worden
gedeeld met de Kamer. Daarnaast vraagt de SP fractie of de Minister van Basis en Voortgezet
Onderwijs kan toelichten wat hij precies bedoelt met de zin dat het structureel behouden
of terugkrijgen van deze leerlingen in het onderwijs om extra ondersteuningsmiddelen
vraagt? Ook vragen zij in hoeverre dit betrekking heeft op de lopende proeftuinen
en om hoeveel middelen het dan zou gaan. Zoals aangegeven in beantwoording van de
vragen van de VVD worden de proeftuinen niet geëvalueerd maar worden de lessen wel
meegenomen in de vormgeving van het experiment onderwijszorgarrangementen. Dit experiment
start naar verwachting op 1 januari 2023. Het experiment zal wel gemonitord worden,
waarbij jaarlijks tussentijdse resultaten te verwachten zijn. Wanneer na de fase van
proeftuinen en het experiment besloten wordt om wet- en regelgeving structureel aan
te passen, kunnen eventueel meer kinderen dan nu ingeschreven worden op een school.
Het totale beschikbare budget voor onderwijsondersteuning, vanuit de ondersteuningsbekostiging,
groeit echter niet automatisch mee als het gebruik toeneemt vanwege meer leerlingen.
Na het experiment hebben we meer inzicht in de omvang van de groep leerlingen die
als gevolg van aanpassing van wet- en regelgeving in kunnen stromen in het onderwijs,
en kunnen we bezien of en hoeveel extra middelen hiermee gemoeid zouden kunnen zijn.
De leden van de SP-fractie vragen vervolgens op welke wijze de motie van de leden
Kwint/Westerveld over de knelpunten in de financiering van onderwijs voor zorgleerlingen
in de relatie tot de toelaatbaarheidsverklaringen22 wordt uitgevoerd. In het onderzoek naar de collectieve financiering van zorg in onderwijstijd,
zoals dat hierboven in antwoord op de vragen van de VVD-fractie is beschreven, wordt
ook de onderwijsfinanciering op basis van de toelaatbaarheidsverklaringen meegenomen.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de Minister een overzicht kan geven
van alle experimenten en onderzoeken die nu lopen aangaande onderwijs en zorg inclusief
tussentijdse resultaten en een tijdlijn. Op het gebied van experimenten en pilots
die VWS en OCW ondersteunen lopen momenteel ten eerste de proeftuinen (van mei 2021
tot mei 2022) op basis waarvan een knelpuntenanalyse wordt gemaakt als input voor
het experiment onderwijszorgarrangementen. Zie ook het antwoord op de vragen van de
VVD hierboven. Het experiment onderwijszorgarrangementen start naar alle waarschijnlijkheid
op 1 januari 2023. Daarnaast lopen er pilots in Hart van Brabant en Twente in het
kader van Zorg in Onderwijstijd. Deze pilots lopen in de schooljaren 2020–2021 en
2021–2022. Verder loopt op het gebied van Zorg in Onderwijstijd momenteel een onderzoek
dat wordt uitgevoerd door Oberon-DSP-groep. Eind 2022 verwachten we de eindrapportage
van het onderzoek en de bijbehorende pilots aan uw kamer te kunnen sturen. Daarbij
wordt ook de informatie betrokken die wordt opgehaald door de zorgarrangeurs. Daarnaast
loopt er een onderzoek naar de juridische-, financiële- en uitvoeringsconsequenties
van het overhevelen van ernstige enkelvoudige dyslexie naar het onderwijs dat eind
2021 wordt afgerond. Ook loopt er een onderzoek naar knelpunten in wet- en regelgeving
welke worden ervaren bij het organiseren van afstandsonderwijs voor thuiszitters,
dat eind van het jaar wordt afgerond. Uw Kamer wordt in het nieuwe jaar geïnformeerd
over de uitkomsten van deze twee laatste onderzoeken en het vervolg dat daaraan wordt
gegeven.
GROENLINKS
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat in de brief veelvuldig verwezen wordt
naar de demissionaire status van het kabinet en er veel vraagstukken worden doorverwezen
naar het nieuwe kabinet. De voornoemde leden begrijpen dit, maar zien tegelijk dat
de problemen nog steeds groot zijn binnen onderwijs-zorg. Zij vragen vervolgens wat
dit kabinet nog wél doet om deze problemen op te lossen? Wij hebben in de brief van
12 juli 2021 beschreven hoe wij uitvoering geven aan de maatregelen om onderwijs en
zorg beter op elkaar aan te sluiten. Met deze maatregelen werken wij samen met het
veld aan het oplossen van problemen binnen onderwijs en zorg. Dat wil niet zeggen
dat daarmee alle problemen opgelost zijn. Ook hebben we sinds 2018 bijgeleerd en trekken
we lessen uit bijvoorbeeld de aanpak Met Andere Ogen en de lopende pilots en experimenten.
Deze lessen kunnen ook leiden tot alternatieve oplossingen. Gelet op de demissionaire
status van het kabinet is het passend dat een nieuw kabinet hierover besluiten neemt,
zeker als hiervoor aanpassing van wet- en regelgeving nodig is. Ook lijkt het de voornoemde
leden goed om weer op regelmatige basis Commissiedebatten Onderwijs-Zorg te houden,
zoals ook voorgaande jaren (voor de coronacrisis) gebeurd is. Zij vragen hoe de Minister
daarnaar kijkt. Deze vraag is ons inziens ten eerste aan de Kamer zelf om te beantwoorden
aangezien zij zelf gaat over haar eigen vergaderorde. Mocht de Kamer besluiten over
te gaan tot commissiedebatten onderwijs-zorg kunnen wij dit vanuit het oogpunt van
samenhang en integraliteit alleen maar toejuichen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts wat er gedaan kan worden om te zorgen
dat het zorgbudget behouden blijft als de vrijstelling stopt? De voornoemde leden
lezen verder dat «Het einddoel is het creëren van een onderwijszorgcontinuüm, waarbinnen
kinderen onderwijs en zorg krijgen die aansluit op hun behoeften op een plek waar
zij zich veilig voelen en verder kunnen ontwikkelen». Zij vragen welke stappen worden
gezet om richting dit einddoel te bewegen.
Zoals aangekondigd in de derde onderwijszorgbrief d.d. 10 november 2020 voeren wij
vier stappen uit om te komen tot een onderwijszorgcontinuüm, te weten 1) communicatie
over de huidige maatwerkmogelijkheden, 2) begeleiding van proeftuinen, 3) het inrichten
van een experiment en 4) het wijzigen van wet- en regelgeving op basis van de opbrengsten
uit het experiment. In stap één wordt in de communicatie ook aandacht besteed aan
het hardnekkige misverstand dat een vrijstelling nodig is om aanspraak te maken op
een hogere zorgindicatie. Sinds in 2015 de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is
komen te vervallen, krijgen kinderen die zorg nodig hebben te maken met de Wet Langdurige
Zorg, Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet. De automatische aftrek van zorg in de zorgindicatie
als er ook onderwijs wordt gevolgd, is komen te vervallen. Dat betekent dat er tussen
onderwijs en zorg goede afspraken gemaakt kunnen worden over de inzet van zorg thuis
en op school. Een vrijstelling 5 onder a van de Leerplichtwet is dus niet meer nodig
voor het verkrijgen van een hogere zorgindicatie. Dit is meegenomen in de herziene
versie van de handreiking onderwijs, zorg en leerplicht van de Inspectie van het Onderwijs,
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Ingrado en onze ministeries.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de komende periode de eerste stappen
worden gezet in het verkennen van de meerwaarde van meer congruente regio-indelingen
binnen de domeinen onderwijs en jeugd. Zij vragen wat die eerste stappen zijn en zouden
hier graag meer over horen. Daarnaast lezen zij dat wordt gerefereerd aan het wetsvoorstel
verbeteren beschikbaarheid jeugdzorg en vragen wanneer dit naar de Kamer gestuurd
zal worden? Daarbij vragen zij of het voldoende is dat daar alleen in is opgenomen
dat gemeenten in hun regiovisie ook moeten ingaan op de relatie met onderwijs en vragen
zij of dit wetsvoorstel niet aangegrepen moet worden om meer verregaande stappen op
dit punt te zetten en wat de samenhang met de Hervormingsagenda jeugd is die wordt
opgesteld. Wordt dit ook meegenomen in de Hervormingsagenda, zo vragen de voornoemde
leden.
Om kinderen en gezinnen goed te ondersteunen is het belangrijk om integraal te werken,
vanuit een heldere visie. Meer congruentie in de regio-indeling kan helpen bij de
aansturing van de verschillende onderdelen van het sociaal domein. Voor jeugd is aansluiting
gewenst bij het brede sociaal domein, arbeidsmarkt, veiligheid en onderwijs. Die verschillende
taken vragen soms een andere schaal, ook voor de afstemming met maatschappelijke partners.
Met gemeenten wordt gekeken naar de regionale samenwerking van jeugd en welke schaal
daarbij nodig is voor de inkoop voor specialistische hulp in het kader van het wetsvoorstel
verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen. Dit wetsvoorstel regelt dat gemeenten
voor een aantal specialistische vormen van zorg voor jeugdigen verplicht moeten gaan
samenwerken op basis van een regiovisie. De bijbehorende regio-indeling zal in een
aparte ministeriële regeling worden vastgelegd. Bezien wordt nog welke indeling daarin
op te nemen. Voorlopig uitgangspunt is de huidige indeling in jeugdzorgregio’s. Parallel
aan de behandeling van de wet wordt verkend of er nu al meerwaarde te realiseren is
door deze indeling congruent te maken met andere indelingen bijvoorbeeld op het gebied
van zorg en/of onderwijs. Het in de regiovisie adresseren van de relatie met onderwijs
is daarmee dus een minimum-variant om tot een goede afstemming tussen jeugdzorg en
onderwijs te komen. Of er meer of verdergaande stappen nodig zijn, zal worden bezien
na afronding van de Hervormingsagenda Jeugd. Het wetsvoorstel «Verbeteren beschikbaarheid
zorg voor jeugdigen» zal daar ook op worden geijkt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er wordt gekeken of de inzet van zorgmiddelen
in onderwijstijd gestroomlijnd kan worden door collectieve financiering. Wordt dit
streven door ouders en het onderwijsveld ondersteund, zo vragen zij. Zij vragen voorts
of dit betekent dat ouders een deel van het individuele budget moeten inleveren en
wat er gebeurt wanneer een kind ziek is of als er vakantie is? Ook dan heeft een kind
overdag zorg nodig, maar dat geld zit dan bij school, stelt de fractie van GroenLinks.
Tevens vragen zij of dit probleem wordt onderkend en hoe dat opgelost wordt in dit
systeem
Het onderzoek waarin gekeken wordt naar collectieve financiering van zorg tijdens
onderwijstijd (hierboven besproken onder andere in antwoord op de vragen van de VVD
en de SP) heeft als doel inzichtelijk te maken hoe collectieve financiering in de
praktijk werkt of niet werkt, in hoeverre de aanpak succesvol of risicovol is, welke
knelpunten zich voordoen binnen de huidige wettelijke kaders en welke oplossingen
daarvoor gevonden worden. Het uitgangspunt is en blijft dat met het beter organiseren
van zorg in onderwijstijd, de zorg thuis adequaat blijft. Dus ook tijdens ziekte van
de leerling en uiteraard tijdens de vakanties. Dit zal bij een verdere uitwerking
van een eventuele systeemverandering meegenomen worden.
In hoeverre blijft de keuzevrijheid van ouders voor zorgbieders nog overeind bij collectieve
financiering en in hoeverre past dit in de beweging richting meer maatwerk die de
voornoemde leden ook in de brief lezen, zo vragen zij. Met zorgvuldige communicatie
en transparantie lijkt het mogelijk draagvlak bij ouders voor de collectieve aanpak
te verwerven, ook als dat inperking van keuzes tot de aan de school verbonden zorgaanbieders
met zich meebrengt.
De voornoemde leden krijgen ook signalen over het onrechtmatig plaatsen in de verwijsindex
risicojongeren (hierna: VIR). Bijvoorbeeld door elke leerling met leerlingenvervoer
daarin te plaatsen. Zij vragen of de Minister deze signalen herkent en of hij kan
uiteenzetten wanneer leerlingen vanuit het onderwijs wél in de VIR moeten worden vermeld.
In de beantwoording van vragen van het lid Wörsdörfer (VVD) aan de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de Verwijsindex Risicojongeren is aangegeven
dat er inderdaad signalen zijn ontvangen over onrechtmatig melden in de VIR.23 Naar aanleiding hiervan heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onlangs haar
leden toegelicht hoe de Verwijsindex correct te gebruiken conform de Jeugdwet. Daarbij
heeft de VNG de gemeenten opgeroepen om de wettelijke eisen aan een melding te communiceren
richting de organisaties en professionals met wie de gemeenten afspraken rondom de
VIR heeft vastgelegd in een regionaal convenant.
Een leerling vanuit het onderwijs zou in de VIR moeten worden vermeld door een meldingsbevoegde
professional enkel bij een redelijk vermoeden van de in de Jeugdwet (artikel 7.1.4.1)
genoemde risicosignalen. Risicosignalen zoals beschreven in de Jeugdwet zijn in dit
verband onder andere dat een jeugdige veelvuldig verzuimt van school of een andere
onderwijsinstelling, dan wel die voortijdig verlaat of dreigt die voortijdig te verlaten
en de jeugdige meer dan bij zijn leeftijd normaliter voorkomende financiële problemen,
psychische problemen, ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft. Het gaat om
«risicosignalen»: de meldingsbevoegde professional moet ervan overtuigd zijn dat dit
risico de ontwikkeling naar volwassenheid van de jeugdige in de weg staat.24
De leden van de GroenLinks-fractie lezen tot slot dat als einddoel wordt gesteld een
onderwijszorg-continuüm, waarbinnen kinderen onderwijs en zorg krijgen die aansluit
op hun behoeften. De voornoemde leden misten echter in de brief informatie over kinderen
die medische handelingen op school nodig hebben. Is er een reden voor dat er geen
specifieke aandacht aan die groep kinderen is besteed? Deze leden vragen hoe er uitvoering
is gegeven aan de moties die op 3 juli 2014 zijn aangenomen over leerlingen met diabetes
in het reguliere onderwijs. Wat kunnen ouders van kinderen die medische handelingen
op school nodig hebben verwachten van een school? Ook vragen de voornoemde leden welke
problemen, haken en ogen er nog rondom dit vraagstuk spelen en wat er gedaan wordt
om dit op te lossen. In de verbeteraanpak passend onderwijs wordt verwezen naar een
nieuw protocol medisch handelen in onderwijstijd, zij vragen hoe het daarmee staat.
Zoals ook is aangegeven in antwoord op vragen van de fractie van het CDA is eind oktober
2021 de factsheet Gezondheidszorg in onderwijstijd herzien. Onze departementen hebben de factsheet in afstemming met PO-Raad, AOb, AVS,
CNV en FVOv geüpdatet. Deze factsheet gaat in op het uitvoeren van (niet-)voorbehouden
medische handelingen in onderwijstijd, wat ouders van kinderen die medische handelingen
op school nodig hebben kunnen verwachten en op het maken van goede afspraken hierover.
De herziene versie kunt u vinden op rijksoverheid.nl.25
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het staat met de Samen naar School-klassen?
Hoe verloopt de erkenning hiervan? Zijn er meer Samen naar School-klassen bijgekomen?
Ten slotte vragen zij tegen welke knelpunten nog wordt aangelopen. Het aantal Samen
naar Schoolklassen is groeiende, op dit moment zijn er 42 klassen met in totaal 256
leerlingen. Daarnaast zijn er 12 klassen in oprichting. De transformatie van de Samen
naar Schoolklassen die nog niet binnen de vigerende wet- en regelgeving zijn vormgegeven
zal in opdracht van OCW worden ondersteund door een handreiking voor samenwerkingsverbanden,
scholen en initiatieven. Een onderwijsarrangeur kan die transformatie desgewenst begeleiden
vanuit het Steunpunt Passend Onderwijs. Ook kan gebruik worden gemaakt van ondersteuning
door de Zorgarrrangeurs. Daarnaast neemt één van de Samen naar Schoolklassen deel
aan de proeftuinen OZA. In het voortgezet onderwijs kan een Samen naar Schoolklas
niet binnen de huidige wet- en regelgeving voor het vo worden vormgegeven. Daarvoor
is experimenteerruimte nodig. Momenteel wordt gezocht naar de juiste grondslag hiervoor.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier