Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de kabinetsreactie beleidsdoorlichting artikel 11 Uitvoering en evaluatie Wet SUWI (Kamerstuk 30982-62)
30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr. 64 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 november 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 6 juli 2021
inzake de kabinetsreactie beleidsdoorlichting artikel 11 Uitvoering en evaluatie Wet
SUWI (Kamerstuk 30 982, nr. 62).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 november 2021. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peters
De adjunct-griffier van de commissie, Blom
Vraag 1
Hoeveel procent van de werknemers van de eigenrisicodragers eindigt in de Inkomensvoorziening
Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en hoeveel procent van de niet-eigenrisicodragers?
Vraag 2
Hoeveel procent van de werknemers van de eigenrisicodragers eindigt in de Werkhervatting
Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en hoeveel procent van de niet-eigenrisicodragers?
Antwoord vraag 1 en 2
De WIA kent verschillende regelingen. De IVA voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikte
werknemers, en de WGA voor volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikte werknemers
en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. In de WIA kan doorstroom plaatsvinden
van de ene naar de andere regeling. De meest voorkomende doorstroom is van WGA volledig
(waarin werknemers tussen de 80 en 100% arbeidsongeschikt zijn) naar IVA, gevolgd
door WGA gedeeltelijk (waarin werknemers tussen de 35 en 80% arbeidsongeschikt zijn)
naar IVA. Doorstroom vindt relatief vaak na twee tot vier jaar plaats. Om een beeld
te geven van de instroom per regeling en de eindsituatie per regeling, is gekeken
naar werknemers die in 2016 de WIA instroomden. Gekeken is naar de regeling waarin
deze werknemers instroomden en in welke regeling ze eind 2020 (hieronder aangeduid
als «na vijf jaar») zitten. Het antwoord heeft betrekking op werknemers waarvoor de
loondoorbetalingsverplichting bij ziekte gold (dus niet op werknemers die gebruik
maken van de Ziektewet als vangnet).
Bij instroom is er nauwelijks verschil tussen werknemers met een werkgever die eigenrisicodrager
is (ERD-groep) en werknemers met een publiek verzekerde werkgever (publieke groep):
– 25% respectievelijk 24% komt in WGA gedeeltelijk,
– 45% bij beide groepen in WGA volledig en
– 30% respectievelijk 31% in de IVA.
Na vijf jaar is er een verschil ontstaan tussen de ERD-groep en de publieke groep:
– 29,6% van de ERD-groep en 28,3% van de publieke groep is uitgestroomd.
– Het aandeel in de IVA van de ERD-groep is gegroeid naar 44%, bij de publieke groep
naar 33% (dit is de resultante van doorstroom naar en uitstroom uit de IVA; bij de
ERD-groep is 26% van WGA naar IVA gegaan, bij de publieke-groep 15%).
– Bij de ERD-groep verblijft 15% in de WGA en van de publieke groep 25%.
Vraag 3
Hoeveel procent van de werknemers van de eigenrisicodragers wordt als 35-min beoordeeld
en hoeveel procent van de niet-eigenrisicodragers?
Antwoord vraag 3
In 2019 werd 31,0% van de werknemers van eigenrisicodragers (ERD-groep) en 32,1% van
de werknemers van publiek verzekerde werkgevers (publieke groep) na twee jaar ziekte
(aan het einde van de wachttijd) beoordeeld als 35-min.
Vraag 4
Welk percentage van de eigenrisicodragers gaat in beroep tegen een Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (WIA)-beslissing versus de niet-eigenrisicodragers? En welk percentage
van beide groepen is succesvol in beroep?
Antwoord vraag 4
In de jaren 2018 en 2019 ontvingen 63.500 werknemers een WIA-claimbeslissing, 22.900
van hen hadden een werkgever die eigenrisicodrager voor de WGA is (ERD-groep) en 40.600
hadden een publiek verzekerde werkgever (publieke groep).
De ERD-groep maakt vaker bezwaar dan de publieke groep (20,7% versus 13,4%). De kans
dat het bezwaar gegrond wordt bevonden is voor beide groepen ongeveer gelijk (28,5%
versus 29,9%).
Deze aantallen hebben betrekking op werknemers voor wie de loondoorbetalingsverplichting
bij ziekte gold, dus niet op werknemers die gebruik maken van de Ziektewet als vangnet.
Ook werknemers met een no-riskpolis en zieke zwangeren zijn uitgesloten. Tevens heeft
het antwoord alleen betrekking op bezwaar maken en niet op eventueel daaropvolgende
beroepsprocedures.
Vraag 5
Wanneer verwacht u concrete resultaten van onderstaande acties en/of wat hebben onderstaande
acties al opgeleverd en wanneer zal de Kamer worden geïnformeerd, betreffende de volgende
zaken:
A. De acties die Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) momenteel al onderneemt
met betrekking tot de tijdigheid van WIA, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
(Wajong) en Ziektewet;
B. De acties van UWV en Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot het niet-gebruik,
zoals tegengaan van niet-gebruik, klantgericht werken (Garage de Bedoeling) en vroegsignalering
van schulden; pilots UWV met betrekking tot signalering van schulden;
C. De verschillende onderzoeken van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) en UWV om zicht te krijgen op activerende dienstverlening;
D. Een meer assertieve opstelling van UWV en SVB om het samenspel in de driehoek te verbeteren;
E. De brede verkenning van het stelsel van gegevensuitwisseling (o.a. over de governance
van Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) en Inlichtingenbureau (IB));
F. Meer inzicht krijgen in de regionale samenwerking aan de uitstroom naar werk om de
samenwerking doeltreffender en doelmatiger in te richten;
G. Aandacht voor de hogere doelen van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen (Wet SUWI) in de overlegcycli binnen het driehoeksmodel;
H. Onderzoek naar meer focus op de effectiviteit van de (re-integratie-) dienstverlening
om de doeltreffendheid te vergroten;
I. Herijking kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s);
J. Doorontwikkeling van het organisatiegericht toezicht in een herzien toezichtsbeleid,
dat in 2021 zal worden vastgesteld;
K. Gebruik van de inzichten, ervaringen en behoeften van klanten om de uitvoering en
het SUWI-stelsel als geheel klantgerichter te maken (mede in relatie met motie van
het lid Omtzigt c.s. over effecten in wet- en regelgeving (Kamerstuk 35 510, nr. 13))?
Antwoord vraag 5A
Door automatisering en goed benutten van aanwezige informatie binnen de organisatie
hoopt UWV de tijdigheid op peil te houden en bij voorkeur te verbeteren. Het zo veel
als mogelijk geautomatiseerd afhandelen van de standaard situaties, creëert ruimte
op de werkvloer om de tijdigheid van de meer complexere situaties te verbeteren. Via
de verantwoordingscyclus van UWV zal de Kamer geïnformeerd worden over de resultaten.
Daarnaast worden er maatregelen genomen vanwege het beperkt aantal verzekeringsartsen
bij het UWV. Op 9 april 2021 heeft uw Kamer hier een brief over ontvangen1. In de Stand van de uitvoering van juli 2022 zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.
Antwoord vraag 5B
UWV
In 2018–2019 heeft UWV de pilot «vroegsignaleren en doorverwijzen bij schulden» uitgevoerd
in samenwerking met de gemeente Groot Amsterdam en de regio Zuid-Limburg. Het doel
van de pilot was inzicht geven in de mogelijke rol van UWV bij cliënten met geldzorgen.
Tijdens de pilot is een werkwijze beproefd om cliënten met geldzorgen breed te signaleren
en voor zover mogelijk verder te helpen binnen de kaders van de bestaande dienstverlening.
Onderdeel van de werkwijze was ook de mogelijkheid om cliënten, indien nodig door
te verwijzen naar een gemeentelijke instelling voor schuldhulpverlening. De resultaten
uit de pilot omschreven in het evaluatierapport bevestigen dat geldzorgen de weg naar
werk belemmeren en dat een rol voor UWV in de keten van schuldhulpverlening is weggelegd.
UWV heeft op dit moment geen wettelijke grondslag om de primaire contactgegevens van
de burger uit te wisselen met de gemeente wanneer er sprake is van noodzaak/behoefte
tot schuldhulpverlening. Op dit moment verkent UWV in samenwerking met een aantal
gemeenten en het Ministerie van SZW hoe de samenwerking bij het ondersteunen van burgers
met schulden versterkt kan worden. Een mogelijkheid is een tijdelijke regeling op
basis van artikel 10 uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) die grondslag
biedt om gegevens uit te wisselen met de gemeenten. Deze regeling geldt dan alleen
voor UWV-cliënten met schulden. Deze regeling geldt niet voor het signaleren van schulden
bij andere partijen. Het Ministerie van SZW informeert de Kamer via de Stand van de
uitvoering over de ontwikkelingen.
In 2022 gaat UWV door met de UWV-maatwerkplaatsen om de afhandeling van complexe maatwerkvraagstukken
in het dagelijks werk van UWV-medewerkers mogelijk te maken en nog beter dienstverlening
met een menselijke maat te kunnen realiseren.
SVB
SVB probeert het gebruik van de AIO de afgelopen jaren op allerlei manieren te stimuleren.
Vanaf 2022 kunnen klanten hun aanvraag AIO digitaal indienen en zijn op het aanvraagformulier
al meer gegevens vooraf ingevuld. Daarnaast worden in 2022 de resultaten verwacht
van de pilot die SVB in 2021 is gestart om niet-gebruik AIO te reduceren door middel
van de gerichte inzet van gegevensuitwisseling. Hierover wordt de Kamer periodiek
via de rapportages over de Stand van de uitvoering geïnformeerd2.
In 2022 wordt met het programma de Bedoeling 2.0 ingezet op verdere integratie van
maatwerk in het dagelijkse werk van SVB. SVB investeert in maatwerk teneinde de dienstverlening
aan burgers te verbeteren. Dit doet zij zowel intern als over de grenzen van de eigen
organisatie heen vanuit het programma De Bedoeling en de daaraan gekoppelde maatwerkplaatsen,
als ook door uitvoering te geven aan pilots gericht op het leveren van maatwerk en
daarmee verbeterde dienstverlening. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd middels het
jaarplan van SVB, het jaarverslag van SVB en de Stand van de uitvoering.
Wat betreft de inzet van SVB op het onderwerp schulden verwijs ik u naar het antwoord
op vraag 25. Ook over dit onderwerp wordt uw Kamer geïnformeerd middels het jaarplan
van SVB, het jaarverslag van SVB en de Stand van de uitvoering.
Antwoord vraag 5C
De afgelopen jaren zijn er drie omvangrijke onderzoekstrajecten gestart met als doel
de (netto)effectiviteit van dienstverlening van UWV vast te stellen van dienstverlening
in de WGA (een tussentijdse evaluatie mag uw Kamer de eerste helft van 2022 verwachten,
Wajong (een eindrapportage mag uw Kamer de eerste helft van 2022 verwachten) en WW
(de eerste twee tussenrapportages zijn 11 juni 2021 aan uw Kamer3 gestuurd, de eindrapportage zal in het voorjaar 2022 verschijnen). UWV heeft daarnaast
onderzoek laten doen naar de resultaten van de inzet van job coaching, de inkoop van
re-integratietrajecten en de inzet van scholing. De resultaten van deze onderzoeken
worden benut door UWV om de activerende dienstverlening te verbeteren met het oog
op verhoging arbeidsparticipatie van mensen met de betreffende uitkeringen.
Antwoord vraag 5D
Het belang van een assertieve houding en/of emancipatie van de uitvoering zoals deze
benoemd is in Werk aan Uitvoering is om een betere dienstverlening voor burgers te
realiseren. Vanuit het Ministerie van SZW is het reeds staande praktijk dat de uitvoering
vroegtijdig bij de ontwikkeling van beleid en regelgeving wordt betrokken en er een
uitvoeringtoets wordt gedaan die met uw Kamer wordt gedeeld. Oog voor de uitvoerbaarheid
van de totale opgaven is voor de uitvoering belangrijk. Ook is er nu een jaarlijkse
knelpuntenbrief vanuit de uitvoering. De betrokkenheid van de Kamer in trialogen,
waar de uitvoering bij aansluit is evenzeer van belang. Een evenwaardige relatie binnen
de driehoek is een belangrijk uitgangspunt in de samenwerkingsrelatie tussen SVB,
UWV en het Ministerie van SZW.
Antwoord vraag 5E
Eind 2021 wordt gestart met het onderzoek naar het stelsel van gegevensuitwisseling
dat ingaat op de governance van het BKWI en het IB. De voorbereidingen voor de aanbesteding
lopen op dit moment. In de Stand van de uitvoering die in december 2021 naar uw Kamer
wordt verzonden, wordt gerapporteerd over de voortgang van de verkenning.
Antwoord vraag 5F
Er loopt een aantal onderzoeken waarover uw Kamer wordt geïnformeerd:
– Perspectief op Werk: in elke arbeidsmarktregio voeren gemeenten, UWV, sociale partners, onderwijspartners
en SBB een actieplan uit om meer en betere matches te realiseren tussen werkzoekenden
en beschikbaar werk4. Door partijen via de actieplannen met elkaar te verbinden wordt verwacht de samenwerking
tussen partijen op een duurzame manier te versterken. De uitvoering van de actieplannen
beslaat vaak nog heel 2021 en zal soms zelfs tot begin 2022 duren. Uit de tussenevaluatie
van dit Programma5 komt een beeld naar voren dat de beweging richting verbeterde samenwerking bij de
arbeidstoeleiding goed op gang is gekomen. De rapportage over de eindevaluatie gaat
eind 2021 naar uw Kamer.
– Een Regionaal mobiliteitsteam in iedere arbeidsmarktregio: een onderzoek naar het samenwerkingsverband van sociale partners, gemeenten, onderwijsinstellingen,
SBB en UWV dat aanvullende crisisdienstverlening biedt aan werkzoekenden die sinds
het begin van de corona-crisis hun baan dreigen te verliezen of hebben verloren én
extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk. Zie verder het antwoord
op vraag 67.
– Werkgeversservicepunt: in elke arbeidsmarktregio is een werkgeversservicepunt aanwezig, waarin UWV en gemeenten
samenwerken voor de matching van de brede doelgroep werkzoekenden. De Inspectie SZW
voert een onderzoek uit naar de inrichting van deze werkgeversdienstverlening. De
eindrapportage wordt het derde kwartaal 2022 met uw Kamer gedeeld.
– Een Leerwerkloket in iedere arbeidsmarktregio: dit is een samenwerkingsverband van UWV, gemeenten en ROC. Het leerwerkloket helpt
en adviseert werknemers, werkzoekenden, scholieren en werkgevers op het gebied van
leren en werken vanuit de visie Leven Lang Ontwikkelen. In augustus 2021 is een evaluatieonderzoek
van start gegaan dat loopt tot eind 2021, bedoeld om inzicht te krijgen in het functioneren
van de leerwerkloketten. De verwachting is dat het evaluatierapport in het eerste
kwartaal 2022 naar uw Kamer gaat.
Antwoord vraag 5G
Gezamenlijk met UWV en SVB werken we aan het versterken van de sturing op publieke
waarden onder meer in de nieuwe samenwerkingsvisie en de P&C-cyclus. Om dit te versterken
hebben twee hoogleraren elk een policy paper over sturing op publieke waarden geschreven.
De twee papers zullen met de Stand van de uitvoering in december 2021 aan uw Kamer
worden aangeboden.
Antwoord vraag 5H
Zie het antwoord bij vraag 5C.
Antwoord vraag 5I
Met UWV is in 2020 gestart om gefaseerd de set van KPI’s te herijken. Jaarlijks worden
er drie KPI’s geanalyseerd. Het is de bedoeling de KPI-trajecten die in 2020 zijn
gestart dit jaar af te ronden. Aanpassingen in de set van KPI’s die hieruit voortkomen
worden dan voor het verantwoordingsjaar 2022 ingepast.
Voor SVB is een eerste herijking van de KPI’s gedaan. Deze gaan gelden vanaf 2022
en zijn opgenomen in het SVB jaarplan 2022. In de Stand van de uitvoering van december
2021 wordt uw Kamer verder geïnformeerd over de stand van zaken.
Het versterken van de sturing op publieke waarden speelt ook bij de herijking van
de KPI’s een belangrijke rol (zie ook het antwoord op vraag 32). Zowel UWV als de
SVB zetten in op het verrijken van de KPI’s aan de hand van de publieke waarden.
Antwoord vraag 5J
Het herijkte toezichtbeleid «Toezicht op UWV en SVB – Uitgangspunten» is op 17 juni
2021 vastgesteld en op 6 juli 2021 aangeboden aan uw Kamer, als bijlage bij de Stand
van de uitvoering van juli 2021 (Kamerstuk 26 448, nr. 652).
Antwoord vraag 5K
Vanuit de Werkagenda die is opgesteld binnen het programma Werk aan uitvoering en
naar aanleiding van de kabinetsreactie op het rapport Ongekend Onrecht van de parlementaire
onderzoekscommissie kinderopvangtoeslag zijn verschillende acties in gang gezet om
de dienstverlening van de overheid te verbeteren en klantgerichter te maken. In de
voortgangsbrief en bijlage van 29 juni jl.6 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de acties. Naar aanleiding van de
motie Omtzigt wordt onderzocht welke hardvochtige effecten optreden in de wetten die
UWV uitvoert, de Participatiewet en het pgb. Uw Kamer is in november separaat geïnformeerd
over dit onderzoek en de definitie van hardvochtigheid. In juni 2022 wordt het eindrapport
met handelingsperspectieven verwacht en met uw Kamer gedeeld. Het kabinet zal deze
handelingsperspectieven wegen en bezien welke concrete oplossingen kunnen worden doorgevoerd
om hardvochtige effecten terug te dringen en in een kabinetsreactie op het rapport
aan de Kamer sturen.
Vraag 6
Hoe verklaart u het verschil in opvatting over de mate van doeltreffendheidstoezicht
door de Inspectie SZW tussen u en de onderzoekers?
Antwoord vraag 6
Het verschil in opvatting over de mate van doeltreffendheidstoezicht door de Inspectie
SZW, herken ik niet. De onderzoekers hebben opgemerkt dat de wijze waarop de Inspectie
SZW het doeltreffendheidstoezicht in 2015–2020 heeft vormgegeven, weinig inzicht bood
in de doeltreffendheid van het stelsel in zijn geheel en de individuele zbo’s in het
SUWI-stelsel. Dat beeld heb ik opgenomen in de kabinetsreactie en aangegeven dat het
kabinet het belang van goed doeltreffendheidsonderzoek onderstreept. Vervolgens heb
ik toegelicht hoe de Inspectie SZW invulling heeft gegeven aan het doeltreffendheidstoezicht
op basis van haar risicoanalyse.
Vraag 7
Op welke wijze vindt het onderzoek naar klanttevredenheid bij UWV plaats? Wat is de
onderzoeksopzet en wie voert het uit?
Antwoord vraag 7
Met de klantgerichtheidsmonitor (KGM) brengt UWV de klanttevredenheid over UWV in
kaart. UWV meet de klanttevredenheid maandelijks voor de WW- en WIA-klanten en voor
klanten die bezwaar hebben ingediend. Elk half jaar wordt dit ook gedaan voor andere
doelgroepen, zoals ZW, IOW, Wajong, WAO en werkgevers.
Drie jaar geleden is middels een openbare Europese aanbesteding het marktonderzoeksbureau
MWM2 uitgekozen voor het verrichten van de Klantgerichtheidsmonitor. Het onderzoek
wordt uitgevoerd door middel van een online en papieren vragenlijst. Het betreft een
standaard vragenlijst die indien gewenst wordt aangepast naar de actualiteit. Jaarlijks
worden ruim 170.000 mensen benaderd om mee te doen aan het klantonderzoek.
Vraag 8
Heeft er wel eens onafhankelijk klanttevredenheidsonderzoek plaatsgevonden bij UWV?
Antwoord vraag 8
UWV laat de klantgerichtheidsmonitor uitvoeren door een onafhankelijk en objectief
onderzoeksbureau, dus UWV voert het klanttevredenheidsonderzoek niet zelf uit. De
onafhankelijkheid en objectiviteit zijn gewaarborgd doordat het betreffende bureau
én UWV beiden zijn aangesloten bij de MOA (branchevereniging marktonderzoek). Dit
betekent dat beide partijen zich houden aan de Nederlandse en Europese richtlijnen
voor onderzoek, ook op het punt van onafhankelijkheid. Daarbij worden ook internationale
richtlijnen gevolgd, met name de ISO-norm 20252.
Vraag 9
Vindt er (structureel) klanttevredenheidsonderzoek plaats bij re-integratietrajecten?
Zo ja: hoe ziet dit onderzoek eruit en wat zijn de resultaten? Zo nee: waarom niet?
Antwoord vraag 9
Ja, er vindt structureel klanttevredenheidsonderzoek plaats. De klanttevredenheid
was gemiddeld 8,3 in 2021. De re-integratietrajecten worden uitgevoerd door re-integratiebureaus
die gecontracteerd zijn door UWV. Het is contractueel bepaald dat de bureaus jaarlijks
een klanttevredenheidsonderzoek laten uitvoeren door een onafhankelijk onderzoeksbureau.
Als de tevredenheid van klanten van een re-integratiebureau onder de 7,0 ligt dan
wordt er door UWV een verbeterplan opgesteld met het betreffende re-integratiebureau.
In 2020 was dat bij minder dan 1% van de re-integratiebureaus het geval.
Vraag 10
Wat vindt het kabinet van de suggestie van de onderzoekers dat het bieden van bestaanszekerheid
meer is dan het verstrekken van uitkeringen?
Antwoord vraag 10
De onderzoekers wijzen er in het rapport op dat voor het beoordelen van de bijdrage
van de uitvoeringsorganisaties aan de bestaanszekerheid het van belang is om ook de
manier waarop met mensen met problematische schulden om wordt gegaan mee te nemen
en dat ook de aandacht die er is voor niet-gebruik van belang is7. De antwoorden op vraag 5B en vraag 25 laten zien dat UWV en SVB hier aandacht voor
hebben en er al diverse acties ingezet zijn.
Vraag 11
Kunt u aangeven in hoeverre al dan niet gebruik gemaakt gaat worden van (welke van)
de berekende besparingsopties?
Antwoord vraag 11
Er zijn besparingsopties berekend voor de versobering van dienstverlening en vereenvoudiging
van wet- en regelgeving. Of hiervan gebruik gemaakt gaat worden is aan een volgend
kabinet.
Vraag 12
De woorden «cliënt» en «klant» worden verschillend en door elkaar gebruikt als het
gaat om de dienstverlening van de SUWI-organisaties, is het mogelijk alleen het woord
cliënt te gebruiken, gezien het publieke karakter van de organisaties? Zo ja, per
wanneer is dit te implementeren?
Antwoord vraag 12
Voorop staat dat de SUWI-organisaties de dienstverlening op een toegankelijke en voor
burger begrijpelijke wijze organiseren, en hierover op heldere wijze communiceren.
Het is daarbij aan de organisatie om te bepalen welke woorden daarbij passend zijn:
klant, cliënt, ouder of burger. De SUWI-organisaties ontvangen geen signalen dat aanpassing
tegemoet zou komen aan wensen van de burgers die zij van dienst zijn.
Vraag 13
Kunt u een overzicht geven van de 35 arbeidsmarktregio’s en de centrumgemeente per
regio?
Antwoord vraag 13
In bijlage 1 is het gevraagde overzicht opgenomen.
Vraag 14
Is het mogelijk per arbeidsmarktregio aan te geven in hoeverre UWV tevreden is over
de regionale samenwerking? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Antwoord vraag 14
In algemene zin is UWV tevreden over de regionale samenwerking in de samenwerkingsprogramma’s
waarin UWV één van de samenwerkingspartners is. Er is geen uitsplitsing van de tevredenheid
van UWV per arbeidsmarktregio beschikbaar.
Vraag 15
Is het mogelijk per arbeidsmarktregio aan te geven hoeveel budget er wordt uitgegeven
aan re-integratiedienstverlening en wat de mate van werkloosheid is? Zo ja, kunt u
daar een overzicht van geven?
Antwoord vraag 15
In bijlage 2 en 3 is een overzicht opgenomen met de informatie die hierover beschikbaar
is.
Vraag 16
Zouden de eisen rond klantgerichtheid hoger moeten liggen?
Antwoord vraag 16
De publieke dienstverlening is in Nederland goed georganiseerd en wordt overwegend
positief gewaardeerd. Veel gaat goed. Toch zijn er regelmatig incidenten waardoor
de relatie van de burger met de overheid onder druk komt te staan. We werken met het
programma Werk aan uitvoering toe naar een toegankelijke dienstverlening waar de burger
voorop staat en met een menselijke maat. Dit betekent meer vanuit maatwerk en met
een duidelijke feedbackloop zodat we continu blijven leren en de dienstverlening aanpassen
op dat waar de burger behoefte aan heeft.
Vraag 17
Kan de Minister aangeven welke verbeteringen er worden aangebracht in de loonaangifteketen?
Antwoord vraag 17
De Loonaangifteketen (LAK) is een samenwerkingsverband tussen Belastingdienst, UWV
en CBS. De keten functioneert goed op de gegeven doelstellingen, te weten betrouwbaarheid,
tijdigheid en volledigheid van het ontvangen en verwerken van gegevens, als ook het
verstrekken ervan aan circa 1.100 afnemers. Daarbij gaat het om eenmalige uitvraag
van gegevens en het meervoudig gebruik ervan.
Er loopt een traject voor het verbeteren van de kwaliteit van de gegevens middels
het inventariseren en opstellen van definities. Op die manier wordt de gegevensuitvraag
verder verduidelijkt.
Misbruikrisico’s en oneigenlijk gebruik van de LAK worden bijgehouden in de Monitor Signalering mogelijke misbruikrisico’s. Ten behoeve van het vergroten van de gegevenskwaliteit en het verminderen van foutsignalen
in de aanlevering, wordt de mogelijkheid verkend van het versneld digitaal terugkoppelen.
Het werkgevers- en werknemersaandeel zijn nu gedeeltelijk handmatige processen en
zullen hierdoor worden vergemakkelijkt.
Verder heeft de beschikbaarheid van de gegevens uit de LAK er de afgelopen twee jaar
voor gezorgd, dat de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid) door
UWV uitgevoerd kon worden. Hiermee is opnieuw de flexibiliteit van de keten gebleken.
Hetzelfde geldt voor de aansluiting van de Schuldenketen met betrekking tot het derdenbeslag
op de LAK, die onlangs is gerealiseerd en wat tot verbreding van de keten heeft geleid.
Ten slotte verwijzen wij naar de Stand van de uitvoering van juni 20218, waarin wij u hebben geïnformeerd over mogelijke maatregelen die door de partners
in de loonaangifteketen zijn geïnventariseerd, om misbruikrisico’s te onderkennen
en te beperken.
Vraag 18
Kan de Minister aangeven welke organisaties gebruik maken van de SUWI-keten, en tegen
welke knelpunten zij aanlopen?
Antwoord vraag 18
De aanname bij het beantwoorden van deze vraag is dat gedoeld wordt op het begrip
«SUWI-keten» uit hoofdstuk 9 van het onderzoeksrapport van de beleidsdoorlichting
artikel 11 Uitvoering en evaluatie Wet SUWI. In dit hoofdstuk gaan de onderzoekers
in op het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI). Het BKWI is een afzonderlijk
en herkenbaar organisatieonderdeel van UWV. Het BKWI beheert Suwinet, een digitale
infrastructuur die UWV, SVB en gemeenten in staat stelt om gegevens met elkaar uit
te wisselen voor de uitoefening van hun taken. Verder ontvangen een aantal partijen
buiten SUWI zoals IND en DUO, gegevens via Suwinet.
Suwinet is essentieel voor veel primaire processen van de ketenpartners. Elke twee
jaar, houdt het BKWI een kwalitatief klanttevredenheidsonderzoek. Het laatste onderzoek
van 2019 wijst uit dat ketenpartners over het algemeen zeer tevreden zijn over Suwinet.
Zo ligt in de afgelopen jaren de beschikbaarheid van Suwinet boven de norm van 99,5%.
Verder benoemen de onderzoekers al eerder in hoofdstuk 4 dat de ophanging van het
BKWI in het stelsel een aandachtspunt vormt: «de governance is ingewikkeld omdat het BKWI enerzijds een organisatieonderdeel is
van het UWV, en anderzijds bestuurlijk wordt aangestuurd door de SUWI-partners gezamenlijk.
Bovendien is SZW uiteindelijk stelseleigenaar en stelt het ook de budgetten voor het
BKWI vast. De verbreding van dienstverlening, waardoor BKWI ook diensten levert aan
klanten buiten het SUWI-stelsel, stelt deze governance van het BKWI voor een extra
uitdaging.». Zie ook het antwoord op vraag 5E.
Vraag 19
Welke concrete maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat meer uitkeringen tijdig
worden verstrekt?
Antwoord vraag 19
SVB
Het tijdig verstrekken van uitkeringen geldt al jarenlang als belangrijk uitgangspunt
in de dienstverlening van SVB. Ook in de (sturings)relatie tussen het Ministerie van
SZW en SVB is er aandacht voor tijdigheid; tijdigheid maakt al jaren deel uit van
de set prestatie-indicatoren van SVB. SVB spant zich dan ook steeds in om de tijdigheid
op constant hoog niveau te houden, dan wel verder te verbeteren.
In 2021 is SVB gestart met het uitbreiden van haar capaciteit en het verder opleiden
van medewerkers. Het doel van deze inzet is het terugbrengen van de doorlooptijden
van de dienstverlening, in het bijzonder de complexe internationale dienstverlening.
Daarnaast wordt de tijdigheid bevorderd doordat de SVB achterstallig onderhoud in
de ICT aan het wegwerken is, en is de efficiency verhoogd door de tien locatie gebonden
administraties samen te voegen in één landelijke administratie. SVB zet robotics in
om administratieve (eenvoudige) deeltaken over te nemen (robots nemen geen handmatig
beoordelingswerk van medewerkers over). De doorontwikkeling van de internationale
gegevensuitwisseling (EESSI) draagt bij aan het verder verhogen van de tijdigheid
en snelheid van uitkeringen met een internationale component.
Voor de maatregelen die genomen zijn bij UWV zie het antwoord op vraag 5A.
Vraag 20
Wat is op dit moment de norm voor UWV en voor de SVB over het tijdig verstrekken van
uitkeringen?
Antwoord vraag 20
UWV
De geldende tijdigheidsnormen zijn 85% voor Wia, Wajong en Ziektewet en 90% voor de
WW.
SVB
Bij de SVB wordt onderscheid gemaakt tussen de tijdige verrichting van betalingen
en de tijdigheid van beschikkingen, waarbij vervolgens verbijzondering plaatsvindt
tussen tijdigheid nationaal en de tijdigheid internationaal.
Normen voor tijdigheid 2021
1.
Tijdigheid betalingen SV-regelingen
99,9%
2.
Tijdigheid – nationaal (AOW, Anw, AKW, AIO, TAS, REM, OBR)
96%
3.
Tijdigheid – internationaal (AOW, Anw)
96%
Vraag 21
Op welke wijze zou er breder naar de outcome indicator worden gekeken, zoals de onafhankelijk
deskundigen bepleiten?
Antwoord vraag 21
Momenteel worden de KPI’s van UWV gefaseerd herijkt. De afzonderlijke KPI’s uit de
huidige set worden daartoe bezien op hun bijdrage aan de hogere SUWI-doelen. Daarbij
is er aandacht voor wat de KPI vertelt maar ook niet vertelt. Met het herijken van
de KPI’s wordt zoveel mogelijk getracht om te bezien hoe meer inzicht kan worden gegeven
in de realisatie van publieke waarden dan enkel d.m.v. output indicatoren.
Vraag 22
Hoe zou het proces naar meer inzicht in de werkzaamheid van dienstverlening kunnen
worden versneld?
Antwoord vraag 22
Meer inzicht in de werkzaamheid van dienstverlening is een continue proces. In het
antwoord op vraag 5C is een overzicht van de lopende activiteiten om inzicht te krijgen
in de werkzaamheid van activerende dienstverlening opgenomen.
Vraag 23
Op welke wijze kan de reikwijdte van de initiatieven om de kosten en baten van dienstverlening
in beeld te brengen, worden verbreed?
Antwoord vraag 23
De onafhankelijk deskundigen die een oordeel hebben geveld over de kwaliteit van de
beleidsdoorlichting doen de suggestie om de reikwijdte van initiatieven om de kosten
en baten van dienstverlening in beeld te brengen te verbreden. Hierbij wordt als voorbeeld
genoemd: «[als] belangrijke gezondheidsverbeteringen optreden door de inzet van trajecten,
kan dit reden zijn om te accepteren dat uitkeringsbesparingen niet opwegen tegen gemaakte
kosten». De reikwijdte van de initiatieven kan bijvoorbeeld worden verbreed door niet
alleen te kijken naar besparingen op de uitkeringen, maar ook te kijken naar mogelijke
gezondheidsverbeteringen.
Vraag 24
Biedt het huidige kader voor business cases voldoende ruimte om bij de inzet van trajecten
ook te kijken naar gezondheidsverbeteringen of andere uitkomsten van brede welvaart?
Antwoord vraag 24
Ja, gezondheidsverbeteringen en andere maatschappelijke effecten zijn onderdeel van
het vaststellen van de (netto)effectiviteit van de WGA- en Wajong-dienstverlening.
De effectmeting van de WW dienstverlening beziet de kosteneffectiviteit door middel
van een bredere kosten-batenanalyse, waar niet alleen besparing op uitkeringen, maar
ook verhoogde belastinginkomsten worden meegenomen. Verder geeft de reeds gepubliceerde
eerste tussenrapportage9 een kwalitatieve duiding van de meerwaarde van de WW-dienstverlening op individueel
niveau, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat als gevolg van persoonlijke dienstverlening
aan WW-gerechtigden, de klanttevredenheid toeneemt.
Vraag 25
Klopt het dat bij de aansturing door het Ministerie van SZW geen aandacht wordt gevraagd
van de uitvoeringsorganisaties voor mensen met schulden en er geen budget voor de
uitvoeringsorganisaties beschikbaar is op dit onderwerp?
Antwoord vraag 25
Nee, dat klopt niet. Het Ministerie van SZW vraagt nadrukkelijk aandacht van de uitvoeringsorganisaties
voor mensen met schulden. Initiatieven van de SVB en UWV worden daarbij door het Ministerie
van SZW gesteund.
In het voorjaar van 2018 heeft de Staatssecretaris van SZW de Brede schuldenaanpak
gepresenteerd. In dit samenwerkingsverband werken veel organisaties, waaronder UWV
en SVB, samen om problematische schulden terug te dringen. UWV en SVB dragen via zorgvuldig
en maatschappelijk verantwoord incasseren bij aan het voorkomen van schulden en de
bescherming van het bestaansminimum. Zij voeren samen met de andere grote overheidsschuldeisers
in de Manifestgroep de Rijksincassovisie uit.
UWV en SVB werken actief mee met de gemeentelijke schuldhulpverlening. Hierover hebben
gemeenten en de grote overheidsschuldeisers vorig jaar een convenant gesloten. Schuldenproblematiek
kan een belemmering vormen bij re-integratie. Op het moment dat cliënten schuldenproblematiek
hebben kan UWV hen doorverwijzen naar de gemeente. Het WERKbedrijf heeft daartoe een
verwijsfunctie opgenomen als onderdeel van haar dienstverlening. UWV zet in op preventie
en vroegsignalering van schulden (zie vraag 5B).
SVB is in 2018 onder andere gestart met een Werkplaats Problematische Schulden. De
focus lag hierbij op het voorkómen van schulden en het oplossen hiervan bij klanten,
waarbij SVB ook heeft gekeken naar het interne proces rond terug- en invordering.
Dit kunnen klanten zijn die bij SVB een schuld hebben vanwege een onterecht ontvangen
uitkering, maar vaker nog gaat het om schulden bij andere instanties die vervolgens
beslag laten leggen op een SVB-uitkering, zoals bijvoorbeeld een AOW. Deze werkplaats
is begin dit jaar doorontwikkeld naar de Werkplaats Maatwerk in Dienstverlening. De
scope is verbreed en richt zich naast de problematische financiële situatie van klanten
ook op andere (vaak complexe) vraagstukken.
Financiering van de bestaande activiteiten van UWV en SVB vindt veelal plaats binnen
het integraal beschikbaar gestelde budget. Vanuit de kabinetsreactie op het parlementair
onderzoek naar de kinderopvangtoeslag zijn er vanaf 2022 oplopend extra middelen beschikbaar
gekomen om een verdere slag te maken ten aanzien van de verbetering van de dienstverlening,
inclusief verbreding van de schuldenaanpak.
Vraag 26
Hoeveel effectiviteitsstudies zijn er afgelopen jaren uitgevoerd op de inzet van middelen
door het UWV en het effect daarvan op het aantal uitkeringsgerechtigden?
Antwoord vraag 26
Het antwoord op de vraag 5C geeft inzicht in de effectiviteitsstudies die de afgelopen
jaren zijn uitgevoerd en lopen. Daarvoor zijn in de periode 2010–2016, ook enkele
effectiviteitsstudies gedaan naar dienstverlening WW, inzet re-integratietrajecten
in de WW en passend werkaanbod (PAWA) in de WW.
Vraag 27
Hoeveel effectiviteitsstudies zijn er afgelopen jaren uitgevoerd op de inzet van middelen
door gemeenten en het effect daarvan op het aantal uitkeringsgerechtigden?
Antwoord vraag 27
Het Ministerie SZW houdt geen uitputtende lijst bij van (lokale) studies met betrekking
tot de inzet van gemeenten en het effect daarvan op het aantal uitkeringsgerechtigden.
Effectiviteit van re-integratie en begeleiding is sterk afhankelijk van de doelgroep
en het moment waarop het wordt ingezet. Door onder andere het programma Vakkundig
aan het Werk wordt gestimuleerd om meer methodisch en evidence based te werken in de uitvoeringspraktijk.
De afgelopen jaren is voor een aantal gemeenten de mogelijkheid gecreëerd om tijdelijk
en onder voorwaarden te experimenteren met enkele onderdelen van de Participatiewet.
Deze experimenten hebben op een wetenschappelijk gefundeerde wijze beleidsrelevante
informatie opgeleverd, waarover CPB in mei 2020 heeft gepubliceerd en waarover uw
Kamer is geïnformeerd10.
In de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting Artikel 2, Bijstand, Participatiewet
en Toeslagenwet11, wordt een aantal studies genoemd die in samenwerking met het Ministerie SZW zijn
uitgevoerd, zoals «Persoonlijke begeleiding in de bijstand», welke inzicht geven hoe
gemeenten mensen die langdurig in de bijstand zitten, een grote afstand tot de arbeidsmarkt
hebben en vaak te maken hebben met multiproblematiek, effectief kunnen ondersteunen.
Hierbij zijn ook bredere baten (naast het uitstromen uit de uitkering) relevant.
Tevens blijkt uit cijfers van UWV en CBS dat proefplaatsing een belangrijk instrument
is om bijvoorbeeld Wajongers aan het werk te krijgen. Voor (psychisch) beperkten is
Supported Employment (o.a. IPS, meteen aan het werk en begeleiding en training op de werkplek) veelbelovend.
De WRR (in de studie «Het Betere Werk») en de Commissie Regulering van Werk (beiden
januari 2020) geven aan dat het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid sterk gericht
is op het activeren van uitkeringsgerechtigden, met financiële prikkels en re-integratieverplichtingen,
maar dat het (bescheiden) effect vooral betrekking heeft op de groep met een korte
afstand tot de arbeidsmarkt en/of een korte uitkeringsperiode.
Vraag 28
Zijn er voorbeelden uit andere landen waar veel meer onderzoek plaatsvindt naar de
effectiviteit van re-integratiebeleid?
Antwoord vraag 28
Net als in Nederland bestaat er in enkele andere landen (Duitsland, Denemarken en
het Verenigd Koningrijk) ook een sterke onderzoekstraditie waarin blijvend aandacht
is voor de effectiviteit van re-integratiebeleid en dienstverlening. De overzichtsstudie
van Card, Kluve en Weber (2017) maakt de effectiviteit van zogenaamde ALMP (active
labour market programs), waarin werklozen geactiveerd worden, inzichtelijk.12
Vraag 29
Klopt het dat het Ministerie van SZW niet heeft gestuurd op de inzet van UWV bij het
begeleiden van werknemers van werk naar werk?
Antwoord vraag 29
Nee, dat klopt niet. Zo heeft het Ministerie van SZW de totstandkoming van Regionale
Mobiliteitsteams (RMT’s) gestimuleerd. Bij de RMT’s opereert UWV in een samenwerkingsverband
met gemeenten en vakbonden waarbinnen o.a. VWNW-dienstverlening wordt aangeboden en
de partners elkaar waar nodig onderling ondersteunen. De primaire verantwoordelijkheid
voor van werk naar werk(VWNW)-begeleiding ligt overigens doorgaans wel bij werknemers,
werkgevers en de vakbonden en werkgeversorganisaties die hen daarin vertegenwoordigen.
Vraag 30
Waaruit blijkt dat het centraal geleide SUWI-stelsel en het gedecentraliseerde sociaal
domein van nature niet op dezelfde golflengte zitten?
Antwoord vraag 30
De onderzoekers zeggen hierover in het onderzoeksrapport13: «We signaleren dat het centraal aangestuurde SUWI-domein niet van nature op dezelfde
golflengte zit met het gedecentraliseerde sociale domein. Enerzijds ervaren UWV-vestigingen
soms weinig ruimte om aan te sluiten bij gemeentelijke of regionale inspanningen en
lopen gemeenten aan tegen «stugge», want centraal aangestuurde, regionale UWV-kantoren,
anderzijds is de diversiteit tussen gemeenten soms dusdanig dat het voor UWV lastig
is om daarbij aansluiting te vinden. Bovendien, en dit is waarschijnlijk het grootste
dilemma, zijn er voor zowel UWV als alle individuele gemeenten binnen een regio targets
en bijbehorende (financiële) belangen om juist de eigen doelgroepen te bemiddelen
naar werk. Samenwerking ten dienste van burgers en bedrijven is door de inrichting
van het stelsel soms niet in het belang van de eigen organisatie. Hierbij moet opgemerkt
worden dat de mate van samenwerking en het (vermeende) succes daarvan sterk verschilt
tussen arbeidsmarktregio’s».
Vraag 31
Wat kan er worden gedaan om het SUWI-stelsel en het gedecentraliseerde sociaal domein
beter op één golflengte te brengen?
Antwoord vraag 31
Per 1 januari 2021 is het SUWI-stelsel geactualiseerd door wijziging van het Besluit
SUWI ten aanzien van de publieke werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio.
Dit betreft de samenwerking tussen UWV en de gemeenten in de arbeidsmarktregio in
het algemeen en in het bijzonder vanuit het publiek werkgeversservicepunt van UWV
en de gemeenten. De onderzoeken genoemd in het antwoord op vraag 5F bieden mogelijk
uitkomsten voor verdere verbeteringen aan het SUWI-stelsel.
Vraag 32
Op welke wijze kunnen de KPI’s verder worden verbeterd om meer inzicht te geven in
de kwaliteit van de uitvoering?
Antwoord vraag 32
Veel KPI’s bevatten alleen output en throughput indicatoren en die geven maar deels
inzicht in de kwaliteit van de uitvoering. Met de huidige herijking van de KPI’s bekijken
we eerst de nut en noodzaak van iedere KPI, kijkend vanuit de hogere SUWI-doelen.
Daarna trachten we zoveel mogelijk te komen tot indicatoren die inzicht geven in de
outcome. Hiermee groeit het inzicht in de doeltreffendheid van de dienstverlening,
waar de kwaliteit een belangrijk onderdeel vanuit maakt. Tegelijkertijd wordt bezien
in hoeverre de KPI, per specifieke wet, op een meer kwalitatieve wijze verrijkt kan
worden om zo inzicht te krijgen in de realisatie van publieke waarden. Daarbij gaat
het bijvoorbeeld om de aandacht voor de menselijke maat in wet- en regelgeving en
de uitvoering ervan, een hogere kwaliteit in dienstverlening te realiseren en een
goede balans te bewaken tussen klantgerichtheid en aandacht voor handhaving.
Vraag 33
Hoe kan de rol van de opdrachtnemer verder versterkt worden in de driehoeksrelatie?
Antwoord vraag 33
Zie het antwoord op vraag 5D.
Vraag 34
Welke stappen neemt u concreet om de rol van de opdrachtnemer te versterken in de
driehoeksrelatie?
Antwoord vraag 34
Zie het antwoord op vraag 5D.
Vraag 35
In de kabinetsreactie staat: «het perspectief van de mensen om wie het gaat steeds
meegenomen worden», worden hier zowel de mensen die afhankelijk zijn van de SUWI-organisaties
meegenomen als de mensen die er werken?
Antwoord vraag 35
Hiermee wordt het perspectief van de mensen die afhankelijk zijn van de SUWI-organisaties
bedoeld. De mensen die bij de SUWI-organisaties werken kunnen hier ook een belangrijke
bijdrage aan leveren via hun kennis die zij over deze mensen hebben door het contact
dat zij met hen hebben.
Vraag 36
Welk deel van de 750 miljoen euro uit de financiële inschatting van de Werkagenda
voor de Uitvoering (WaU) zou ten gunste moeten komen van het SUWI-stelsel?
Antwoord vraag 36
Voor met name de thema’s ICT en Vakmanschap (investeren in kwaliteit personeel) bij
UWV en SVB is in totaal structureel € 108 miljoen ingeschat.
Vraag 37
Op welke termijn wordt een «transparant, politiek debat» verwacht om de ambities vast
te stellen? Wat ligt er al aan voorbereiding klaar voor het debat op het ministerie?
Antwoord vraag 37
In juni 2021 is de werkagenda van Werk aan uitvoering naar de Kamer gestuurd. Het
huidige kabinet zal, met inachtneming van haar demissionaire status, doen wat nodig
is binnen wat mogelijk is. Daarnaast is het van belang dat we in gezamenlijkheid,
in de komende kabinetsperiode maar ook daarna, richting en uitvoering geven aan de
Werkagenda. Daarbij betrekken we de inmiddels gestarte trialoog-gesprekken (waaraan
beleid, uitvoering en politiek – onder wie enkele Kamerleden als gelijkwaardige gesprekspartners
deelnemen om dilemma’s in de uitvoering te bespreken) en de waardevolle inzichten
uit het rapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties.
Vraag 38
Hoe worden de waarden «toekomstbestendig en wendbaar» meetbaar gemaakt?
Antwoord vraag 38
De onderzoekers stellen in de beleidsdoorlichting dat het moeilijk is om conclusies
te trekken over de toekomstbestendigheid en wendbaarheid van het SUWI-stelsel. Deze
waarden bleken tijdens het onderzoek lastig te definiëren en te meten. De aanbeveling
om de operationalisatie en het doel van wendbaarheid beter uit te denken neem ik dan
ook ter harte. De komende jaren zal ik dan ook investeren in een onderzoeksprogrammering
die inzet op het versterken van het inzicht in het functioneren van het SUWI-stelsel,
waarbij ook aandacht is voor de thema’s toekomstbestendigheid en wendbaarheid.
Vraag 39
Welke overwegingen zijn beschikbaar om het dilemma tussen enerzijds «maatwerk» en
anderzijds rechtsgelijkheid mogelijk te maken bij de uitvoering door de SUWI-organisaties
en de gemeenten?
Antwoord vraag 39
Rechtsgelijkheid in de vorm van het gelijkheidsbegingel geldt als norm voor al het
overheidshandelen en speelt daarmee een rol bij de overwegingen van de wetgever en
bij de keuzes die gemaakt worden in de uitvoering daarvan. Wanneer de wetgever door
middel van discretionaire ruimte de uitvoeringsorganisatie ruimte geeft voor maatwerk,
zal de uitvoeringsorganisatie dat maatwerk moeten bieden met inachtneming van het
gelijkheidsbeginsel. Daarmee zijn rechtsgelijkheid en maatwerk geen tegenovergestelde
elementen; wanneer maatwerk geboden wordt dient dat niet op arbitraire of willekeurige
wijze te gebeuren. Tegelijkertijd is er een spanningsveld tussen algemene regels die
voor iedereen gelden en het bieden van maatwerk in een individueel geval. Zowel de
wetgever als de uitvoeringsorganisaties dienen zich daartoe te verhouden. De overwegingen
die een rol spelen in de keuzes die in dit spanningsveld genomen worden zijn voor
de wetgever anders dan voor de uitvoeringsorganisatie.
De wetgever geeft algemene regels die in beginsel voor iedereen op gelijke wijze gelden.
In bepaalde gevallen is discretionaire ruimte in wetgeving nodig zodat de uitvoeringsorganisatie
individueel maatwerk kan leveren14. Bij deze overweging speelt enerzijds het belang van de normerende werking van de
wet een rol: de belangrijke keuzes moeten niet aan de uitvoering worden overgelaten,
maar moeten door de wetgever gemaakt worden. Duidelijke algemene regels bieden rechtszekerheid
en versterken de democratische legitimatie van het overheidshandelen. Anderzijds kan
de wetgever niet alle toekomstige situaties voorzien en is toepassing van maatwerk
op grond van een professioneel oordeel in sommige individuele gevallen geboden. De
wetgever dient bovengenoemde belangen te wegen en in balans te brengen15. Daarbij spelen signalen uit de praktijk van knellende wetgeving ook een rol: in
sommige gevallen noopt een knelpunt tot wijziging van de algemene regel en in andere
gevallen is meer ruimte voor maatwerk geboden.
Indien de wetgeving ruimte biedt voor maatwerk geeft hij de opdracht aan de uitvoeringsorganisatie
keuzes te maken in de praktijk. Deze keuzes zijn echter wel genormeerd, onder andere
door het gelijkheidsbeginsel. Bij de toepassing van het gelijkheidsbeginsel gaat het
allereerst om het gelijk behandelen van gelijke gevallen, maar ook om ongelijke gevallen,
naar hun mate van ongelijkheid, ongelijk te behandelen. Met andere woorden: het gelijkheidsbeginsel
vereist soms gedifferentieerde behandeling van gevallen. Bij het bieden van maatwerk
speelt met name dit laatste een belangrijke rol bij de overwegingen van de uitvoeringsorganisatie.
Of er sprake is van een ongelijk geval dient naar objectieve maatstaven bepaald te
worden. Om de kenbaarheid van de overwegingen van de uitvoeringsorganisatie te borgen
kunnen er beleidsregels worden vastgesteld16. Daarnaast bieden andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het zorgvuldigheidsbeginsel,
evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel waarborgen tegen willekeurige toepassing
van discretionaire bevoegdheden. De onafhankelijke bestuursrechter ziet toe op de
consistente en begrijpelijke toepassing van maatwerkbevoegdheden.
Daarnaast zijn er verschillende instrumenten ontwikkeld die professionals in het primaire
proces helpen deze soms ingewikkelde afwegingen te maken, zoals de Perspectiefcirkel,
Garage de Bedoeling, Toolbox Awb en Doorbraakmethodiek.
Vraag 40
Wat zijn concrete mogelijkheden om de bestaande wet- en regelgeving in het SUWI-domein
te vereenvoudigen en worden deze opties op dit moment uitgewerkt?
Antwoord vraag 40
Het kabinet onderschrijft het belang om waar mogelijk bestaande wet- en regelgeving
voor de burger en uitvoering te vereenvoudigen. Onder meer in het eindrapport «Klem
tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU)
wordt geconcludeerd dat de hoeveelheid, complexiteit en gedetailleerdheid van de wet-
en regelgeving die uitvoeringsorganisaties uitvoeren gereduceerd moet worden. Het
doel hiervan is in de eerste plaats het vergroten van onder meer de rechtszekerheid,
kenbaarheid en eenvoud voor burgers.
Concrete mogelijkheden voor vereenvoudiging in de sociale zekerheid ziet het kabinet
onder meer in de door UWV en SVB aangedragen ervaren knelpunten, zoals zijn opgenomen
in de knelpuntenbrieven van SVB en UWV bij de Stand van de uitvoering. Per knelpunt
wordt bezien waar de oplossing in gezocht moet worden.
Onder andere de voorbeelden die UWV in de knelpuntenbrief noemt met betrekking tot
de WW, zijn aanleiding om de mogelijkheden van vereenvoudiging van de WW te onderzoeken
en dit onderzoek breder te trekken dan de concrete voorbeelden die UWV in de brief
noemt. De wens bestaat om dit onderzoek te doen vanuit het perspectief van de burger,
werkgevers en de uitvoering.
Ook is het rapport «Als verrekenen een beperking is17» aanleiding om de mogelijkheden te verkennen om de in het rapport gesignaleerde knelpunten
op te lossen, waarbij mogelijke aanpassingen van wet- en regelgeving in beeld worden
gebracht.
Met het project «Simpel Switchen in de Participatieketen» wordt samen met Divosa en
vele partners een beweging in gang gezet om overgangen in de participatieketen te
versoepelen. Dan gaat het om inkomstenonzekerheid bij het aanvaarden van werk door
iemand in een uitkeringssituatie, of overgangen tussen dagbesteding, beschut werk,
de banenafspraak en regulier werk. Samen wordt gezocht naar oplossingen om overgangen
soepeler te laten verlopen en mensen op de best passende plek mee te laten doen, bij
voorkeur in een betaalde baan. Hierbij gaat het om oplossingen die nu al kunnen binnen
de huidige wet- en regelgeving als om oplossingen waarbij aanpassing van wet- en regelgeving
nodig is. Er zijn onder andere toolkits opgeleverd om gemeenten en UWV te ondersteunen
bij het aan de slag gaan met Simpel Switchen, het stroomlijnen van hun processen en
zo mensen te helpen bij het zetten van de stap van een bijstandsuitkering naar werk.
Ook is gekeken naar de stap die mensen zetten vanuit de Wajong naar werk. Om hen meer
zekerheid te bieden is de termijn waarbinnen het recht op Wajong kan herleven uitgebreid
van «binnen vijf jaar» naar «tot de AOW-gerechtigde leeftijd».
Zoals in de Miljoenennota 2022 reeds aangekondigd zal volgend jaar ook een Interdepartementaal
Beleidsonderzoek vereenvoudiging van de sociale zekerheid van start gaan.
Vraag 41
Wat heeft het Ministerie van SZW gedaan met de public value review en de Nederlandse
code voor goed openbaar bestuur in het licht van de beoordeling van prestaties van
de uitvoering? Zijn de resultaten hiervan beschikbaar voor de Kamerleden?
Antwoord vraag 41
Het Ministerie van SZW is samen met UWV en de SVB bezig met het ontwikkelen van een
samenwerkingsvisie. Deze samenwerkingsvisie is gebaseerd op principes zoals toegepast
in governance codes en gaat uit van kernwaarden zoals de code voor goed openbaar bestuur.
Hiermee willen we mede invulling geven aan het versterken van het gezamenlijk sturen
op publieke waarden. Om dit verder tot uitvoer te brengen hebben twee hoogleraren
elk een policy paper geschreven. De policy papers worden met de Stand van de uitvoering
van december 2021 met uw Kamer gedeeld. Het voornemen is om komend jaar de samenwerkingsvisie
tot afronding te brengen, waarna het een goede basis vormt om voortdurend het onderlinge
gesprek met elkaar te kunnen blijven voeren. Hier wordt uw Kamer via de Stand van
de uitvoering van juni 2022 verder over geïnformeerd.
Vraag 42
Kunt u nader toelichten dat u schrijft dat UWV voor de WIA automatisch voorschotten
verstrekt, terwijl in antwoord op eerdere Kamervragen werd gesteld dat er niet automatisch
voorschotten worden verstrekt?
Antwoord vraag 42
UWV neemt contact op met de betrokkene wanneer duidelijk is dat de WIA-claimbeoordeling
niet tijdig kan plaatsvinden. UWV bespreekt daarbij de mogelijkheid van het toekennen
van een voorschot. In die zin is er geen sprake van het automatisch toekennen van
een voorschot, waarmee de zin zoals opgenomen in de kabinetsreactie niet helemaal
correct geformuleerd is. Wel wordt het voorschot, als de betrokkene dat wil, in principe
altijd toegekend. De gevolgen van verstrekking van een voorschot kunnen – bijvoorbeeld
als achteraf geen recht op WIA bestaat – groot zijn als het verstrekte voorschotbedrag
moet worden terugbetaald. De verzekerde moet daarom zelf de afweging kunnen maken.
Vraag 43
Wat wordt bedoeld met het «eerste beeld» van de doeltreffendheid van de activerende
dienstverlening? Wanneer is een completer beeld beschikbaar?
Antwoord vraag 43
Begin 2022 zal uw Kamer geïnformeerd worden over de doeltreffendheid van de activerende
dienstverlening zoals deze blijkt uit de eindrapportages die dan beschikbaar zullen
zijn van de onderzoeken naar de (netto)effectiviteit van de dienstverlening Wajong
en WW. Hoewel er in de eerste helft van 2022 aan uw Kamer een tussentijdse evaluatie
aangeboden zal worden van de effecten van de dienstverlening van de WGA, duurt het
nog tot 2025 voordat het experiment dat de (netto)effectiviteit van de WGA dienstverlening
in beeld brengt is afgerond.
Vraag 44
Klopt het dat mensen bij beslagleggingen door UWV onder het bestaansminimum kunnen
komen? Zo ja, hoe vaak is dit het geval? Wat is het beleid van UWV hieromtrent?
Antwoord vraag 44
Op het moment wordt door UWV onderzoek uitgevoerd om te kijken of mensen bij beslagleggingen
op uitkeringen van UWV onder het bestaansminimum kunnen komen. De Kamer zal in de
Stand van de uitvoering van december 2021 nader over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Vraag 45
Klopt de constatering van de onderzoekers dat er in de aansturing door het ministerie
geen aandacht wordt gevraagd voor mensen met schulden en dat er bij uitvoeringsorganisaties
geen budget is voor dit onderwerp?
Antwoord vraag 45
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 25.
Vraag 46
Welke concrete stappen worden er genomen om als ministerie meer ruimte te bieden aan
UWV en SVB om kwetsbare informatie te delen over waar dienstverlening niet goed uitpakt?
Antwoord vraag 46
Transparantie over overheidshandelen is van groot belang. Om een goed geïnformeerd
debat te kunnen voeren in uw Kamer moet u ook altijd tijdig de beschikking kunnen
krijgen over dergelijke informatie. Samen met de uitvoeringsorganisaties werken we
aan het versterken van de onderlinge informatievoorziening, mede in het kader van
de versterking van het risicomanagement.
Technische briefings en werkbezoeken zijn een belangrijk instrument om (kwetsbare)
informatie te kunnen delen en gelegenheid te geven om uit te leggen hoe wet- en regelgeving
uitwerkt in de praktijk. Wij hopen dat uw Kamer daar veelvuldig gebruik van maakt.
Daarnaast is er een knelpuntenbrief geïntroduceerd die jaarlijks rechtstreeks vanuit
de uitvoering aan de Kamer toe wordt gestuurd. In de brieven melden UWV en SVB situaties
waarin de wet- en regelgeving ongewenst effecten creëert voor burgers. Deze brieven
geven de Kamer inzicht in waar burgers in de knel (dreigen te) komen.
Vraag 47
Worden bij het genoemde «gezamenlijke, meerjarige kennisprogramma» wetenschappelijke
inzichten meegenomen als het gaat om re-integratie? Welke zijn dat? Zijn er Europese
standaarden beschikbaar met betrekking tot de effectiviteit van re-integratieactiviteiten?
Zo ja, worden deze meegenomen?
Antwoord vraag 47
Het gezamenlijke, meerjarige kennisprogramma Onbeperkt aan het Werk maakt gebruik
van eerdere wetenschappelijke inzichten en creëert weer nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Het Ministerie van SZW en UWV laten diverse aspecten van de dienstverlening van UWV
onderzoeken op de effecten op uitstroom en arbeidsparticipatie door middel van onafhankelijk
wetenschappelijk onderzoek door onderzoeksbureaus en door het kenniscentrum van UWV.
Voor zover ons bekend zijn er geen Europese wetenschappelijke standaarden om effectiviteit
van re-integratie te onderzoeken, dit hangt ook samen met de systeem-afhankelijkheid
van de te onderzoeken effectiviteit. Het systeem van sociale zekerheid verschilt sterk
tussen de lidstaten waardoor uniformering in standaarden zeer lastig is. De wetenschappelijke
kwaliteit van de evaluatieonderzoeken is conform internationale inzichten over hoe
effectiviteit vastgesteld kan worden.
Vraag 48
Wat wordt bedoeld met de zinsnede «de primaire verantwoordelijkheid voor de ondersteuning
van werknemers ligt bij sociale partners»? Is hierin een verschuiving te zien, gezien
de groeiende roep naar dienstverlening op het gebied van van-werk-naar-werk?
Antwoord vraag 48
De primaire verantwoordelijkheid voor van werk naar werk (VWNW)-begeleiding ligt inderdaad
bij werknemers, werkgevers en de vakbonden en werkgeversorganisaties die hen daarin
vertegenwoordigen. Dit betekent dat in een VWNW-situatie er eerst wordt gekeken naar
mogelijkheden om de ondersteuning te regelen via de desbetreffende organisaties.
De verschuiving die genoemd wordt in de vraag duidt vermoedelijk op de recente invoering
van de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s). Via de crisisdienstverlening van de RMT’s
werken UWV, gemeenten en vakbonden nauw samen om mensen die sinds de corona-crisis
hun baan dreigen te verliezen of hebben verloren extra ondersteuning te geven bij
het vinden van nieuw werk.
De verschuiving die momenteel plaats vindt kan dan ook het best als volgt worden geduid:
er is geen sprake van een verschuiving van verantwoordelijkheden tussen de verschillende
partijen, maar wel een verschuiving naar meer focus op samenwerking tussen diezelfde
partijen.
Vraag 49
Hoeveel euro wordt jaarlijks door UWV besteed aan re-integratiedienstverlening? Hoeveel
euro wordt jaarlijks door sociale partners besteed aan re-integratiedienstverlening?
Hoeveel procent is dat respectievelijk?
Antwoord vraag 49
Volgens het jaarverslag 2020 van UWV heeft UWV in 2020 451,3 miljoen euro besteed
aan dienstverlening. Dit bedrag bestaat uit 265,9 miljoen euro voor WW-dienstverlening
en 185,4 miljoen euro voor AG-dienstverlening. Deze bedragen bestaan uit de inzet
voor persoonlijke dienstverlening, de uitvoeringskosten voor ondersteuning daarbij
en de uitvoeringskosten die nodig zijn voor de inkoop van re-integratietrajecten en
voorzieningen. Voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen heeft UWV
in 2020 bijna 157 miljoen euro besteed. Het is mij niet bekend wat de sociale partners
hebben besteed aan re-integratiedienstverlening.
Vraag 50
Kan het kabinet meer informatie geven over de lopende pilots rondom vroegsignalering
van schulden?
Antwoord vraag 50
Zie het antwoord op vraag 5B.
Vraag 51
Wanneer worden maatregelen met betrekking tot de versterking en het toegankelijker
maken van de dienstverlening uitgewerkt en vastgesteld? Wanneer en hoe wordt de Kamer
daarin betrokken?
Antwoord vraag 51
De werkagenda van Werk aan uitvoering (WaU) is in juni 2021 naar de Kamer gestuurd.
Vanuit het interdepartementale programma WaU zijn verschillende werkgroepen bezig
met het geven van invulling aan de opgestelde Werkagenda. Hier valt ook de versterking
en het toegankelijker maken van de dienstverlening onder. Begin 2022 wordt de Kamer
geïnformeerd over de voortgang.
Vraag 52
Wanneer wordt de herijking van de handhavingskoers verwacht? Wanneer en hoe wordt
de Kamer daarin betrokken?
Antwoord vraag 52
De nieuwe handhavingskoers wordt naar verwachting met de Stand van de uitvoering van
december 2021 aan de Tweede Kamer gestuurd. De nieuwe handhavingskoers en de meerjarenplannen
handhaving van uitvoering en toezichthouder (die in de loop van 2022 beschikbaar komen)
zullen eveneens naar uw Kamer toegezonden worden. Ik ben benieuwd wat uw Kamer van
de handhavingskoers vindt en ga daar graag het gesprek over aan.
Vraag 53
Welke stroomlijning van wetgeving en besturing wordt voorzien? Hoe wordt deze opgezet
en wanneer en hoe wordt de Kamer daarin betrokken?
Antwoord vraag 53
Het Inlichtingenbureau (IB) en het Bureau Keten Werk en Inkomen (BKWI) vervullen een
belangrijke taak in de totstandbrenging van gegevensuitwisselingen binnen de SUWI-keten
(SVB, UWV en gemeenten). Het IB en het BKWI de afgelopen jaren sterk zijn gegroeid
qua taken en werkzaamheden. Dit komt omdat beleidstrajecten steeds vaker een vorm
van organisatie-overstijgende gegevensuitwisseling en -verwerking bevatten. Voorbeelden
van deze beleidstrajecten zijn de wet Vereenvoudiging Beslagvrije Voet (vBVV), de
wet Stroomlijning Keten Derdenbeslag (SKD) en de wet Gemeentelijke schuldhulpverlening
(WGS) op het terrein van schulden en het programma Verbeteren Uitwisseling Matchingggegevens
(VUM) die de gegevensuitwisseling binnen gemeenten en tussen gemeenten en organisaties
mogelijk maakt. Daarnaast zijn er bij deze beleidstrajecten ook steeds meer verschillende
partijen en ketens zijn betrokken. Het huidige stelsel is hier niet voldoende op uitgerust.
In de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 11 Uitvoering en de evaluatie
van de Wet SUWI18 is opgenomen dat er een verkenning wordt gestart naar het stelsel van gegevensuitwisseling
waarin de governance van het IB en het BKWI nader onder de loep wordt genomen. Op
basis van de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek wordt nader bepaald hoe
het beste invulling aan gegeven kan worden aan de stroomlijning van de diverse wetgevingstrajecten.
Uw Kamer zal bij de Stand van de uitvoering in juni 2022 geïnformeerd worden over
de voortgang van het onderzoek.
Vraag 54
Hoe gaat «het verhaal achter de KPI’s» vormgegeven worden? Vanaf wanneer kan de Kamer
daarover in gesprek met de SUWI-organisaties?
Antwoord vraag 54
Samen met UWV en SVB werken we aan het versterken van het gezamenlijk sturen op het
creëren van publieke waarden. Middels het sturen op publieke waarden moet meer inzicht
ontstaan in het verhaal achter de KPI’s, de doeltreffendheid van de uitvoering. Ik
wijs uw Kamer op de mogelijkheid om middels een rondetafelgesprek hierover met de
uitvoeringsorganisaties in gesprek te gaan. Zodat u rechtstreeks door de uitvoering
meegenomen kan worden in het verhaal achter de KPI’s. Ik laat het aan uw Kamer, UWV
en de SVB over wanneer dit gesprek zal plaatsvinden. Een mogelijk geschikt moment
zou begin 2022 zijn wanneer de Stand van de uitvoering van december 2021 is verschenen,
evenals de policy papers die bijdragen aan het versterken van het sturen op publieke
waarden.
Vraag 55
Op welke manier worden de hogere doelen die op verschillende niveaus en in verschillende
stadia van het beleids- en uitvoeringsproces helder en op welke manier worden deze
voorgelegd aan de Kamer?
Antwoord vraag 55
De hogere doelen van het Ministerie van SZW, UWV en de SVB zijn terug te vinden in
de SUWI-doelstellingen, deze komen neer op het bieden van werk en bestaanszekerheid
voor iedereen. Zowel het ministerie als UWV en de SVB dragen deze doelstellingen uit
binnen de eigen organisaties. In afzonderlijke uitvoeringstoetsen wordt hier aandacht
aan besteed door het doel achter voorgestelde wijzigingen te beschrijven, zodat uw
Kamer daaraan kan toetsen. In de jaarplannen en jaarverslagen die met uw Kamer worden
gedeeld doen de organisaties ook verslag van de prestaties van de uitvoering in relatie
tot de hogere doelen.
Vraag 56
Hoeveel KPI’s zijn aanvaardbaar als indicatoren?
Antwoord vraag 56
In de huidige set voor SVB zitten 16 indicatoren, volgend jaar komen er mogelijk nog
4 indicatoren bij. Het doel is daarna om de werking van de set blijvend te evalueren
en na te gaan of de indicatoren zorgen voor een goed inzicht in de organisatie. De
huidige set van UWV bestaat uit 22 indicatoren. Mogelijk dat dit aantal in 2022 nog
iets wordt teruggebracht. Via de Stand van de uitvoering van december 2021 zal uw
Kamer hierover worden geïnformeerd.
De KPI-set moet een compacte en overzichtelijke set vormen die de hogere SUWI-doelen
en kernwaarden afdekt. De KPI’s waren veelal output indicatoren, deze geven onvoldoende
inzicht in de doeltreffendheid van de uitvoering. Met de herijkingen die plaatsvinden
is het streven om dit te verbeteren.
Vraag 57
Per wanneer worden invoeringstoetsen geïntroduceerd?
Vraag 58
Wanneer wordt de exacte opzet van deze invoeringstoetsen bepaald?
Vraag 59
Hoe wordt de Kamer betrokken bij de exacte opzet van de invoeringstoetsen?
Antwoord vraag 57, 58 en 59
Het is momenteel nog niet aan te geven op welk moment de door het kabinet beoogde
invoeringstoets vast onderdeel wordt van het beleidsproces. De exacte opzet van de
toetsen wordt thans nader uitgewerkt en het kabinet zal u hierover nader informeren,
zoals aangekondigd in de brief van 25 juni 2021 aan uw Kamer van de Minister voor
Rechtsbescherming19.
Vanuit het interdepartementale programma Werk aan uitvoering zijn verschillende werkgroepen
bezig met het geven van invulling aan de opgestelde Werkagenda. Dit geldt ook voor
de acties onder het handelingsperspectief «Rol van de politiek». Deze actielijn richt
zich specifiek op de samenwerking met de politiek als het gaat om het versterken van
dienstverlening en de uitvoerbaarheid. Een van de acties in deze actielijn betreft
een zogenaamde trialoog: het organiseren van trialogen tussen politiek, beleid en
uitvoering over samenwerking in deze driehoek.
Om meer onderling begrip te krijgen voor elkaars afwegingen en dilemma’s wordt er
een trialoog georganiseerd over de invoeringstoets. Daarnaast zal het kabinet u informeren
over de nadere uitwerking zoals aangekondigd in de brief van 25 juni 2021 aan uw Kamer
van de Minister voor Rechtsbescherming20. Het kabinet vindt het van belang dat hierbij wordt geleerd van en voortgebouwd op
ervaringen met vormen van invoeringstoetsen of monitoring die al door uitvoeringsorganisaties
zijn of worden uitgevoerd.
Vraag 60
Constaterende dat u schrijft dat het aan een volgend kabinet is om de vraag te beantwoorden
of met cliëntparticipatie wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de klantgerichtheid
van de uitvoering, betekent dat dat dit de afgelopen jaren niet het geval is geweest?
Antwoord vraag 60
Nee, er is wel degelijk de afgelopen jaren door UWV en SVB cliëntenparticipatie ingezet
om een bijdrage te leveren aan de klantgerichtheid van de uitvoering. De Beleidsonderzoekers
hebben geconstateerd dat de wetgever niet duidelijk is over de bedoeling van cliëntenparticipatie
in het SUWI-stelsel. Hierdoor kan de doeltreffendheid van cliëntenparticipatie – in
de context van de beleidsdoorlichting artikel 11 Uitvoering en evaluatie Wet SUWI –
niet eenduidig beoordeeld worden. Dit neemt niet weg dat UWV, SVB en SZW ook de afgelopen
jaren cliëntenparticipatie hebben ingezet met als doel de klantgerichtheid van de
uitvoering te bevorderen.
Vraag 61
Op welke wijze kan in wet- en regelgeving worden verduidelijkt wat het doel van cliëntparticipatie
is en daar meer naar worden gehandeld?
Antwoord vraag 61
Een goed antwoord op deze vraag vereist nadrukkelijk het perspectief van verscheidene
betrokkenen. Het Ministerie van SZW gaat daarom inventariseren welke beelden en verwachtingen
er zijn bij stakeholders, waaronder de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en cliëntenraden,
over het doel en de functie van cliëntenparticipatie binnen het SUWI-stelsel en wat
er (aanvullend) voor nodig is om dit doel te realiseren. Op basis hiervan wordt bezien
op welke wijze in wet- en regelgeving verduidelijkt kan worden wat het doel van cliëntenparticipatie
is, en hoe realisatie van dit doel het best geborgd kan worden.
Vraag 62
Op welke wijze wordt er concreet invulling gegeven aan het meer gebruiken van inzichten,
ervaringen en behoeften van klanten om de uitvoering en het SUWI-stelsel als geheel
klantgerichter te maken?
Antwoord vraag 62
Om de dienstverlening aan burgers te verbeteren heeft het kabinet ingezet op een overheidsbrede
werkagenda voor de publieke dienstverlening. Initiatieven gericht op het meer betrekken
van burgers en het burgerperspectief zijn onderdeel van de agenda. Zo heeft kabinet
onder andere maatwerkplaatsen ingericht of uitgebreid bij een aantal uitvoeringsorganisaties,
zoals de maatwerkplaatsen bij UWV. Hier worden signalen uit de praktijk direct binnen
de dienstverlening opgepakt en is ruimte om daar vanuit het eigen ambtelijk vakmanschap
mee om te gaan. Verder is bijvoorbeeld op het terrein van SZW aandacht voor het werken
vanuit de praktijk. Zo kent SVB een klantadviesraad en UWV decentrale cliëntenraden.
Leden van de klantadviesraad zitten ook in de Landelijke Cliëntenraad (LCR). Gebruikelijk
is dat bij een belangrijke wetswijzigingen de LCR gevraagd wordt om een cliëntentoets
uit te voeren, en om de nieuwe wetgeving te toetsen aan het cliëntenperspectief. Ook
ontwikkelen UWV en SVB momenteel een doenvermogentoets, en zijn bij UWV meerdere gedragswetenschappers
werkzaam die uitvoeringsprocessen vanuit het burgerperspectief bekijken.
Vraag 63
Hoeveel wil het ministerie investeren in een onderzoeksprogrammering?
Vraag 64
Hoe gaat deze programmering eruit zien en hoe wordt de Kamer daarin betrokken?
Vraag 65
Hoe wordt gemeten of deze programmering bijdraagt aan de gewenste inzichten?
Antwoord vraag 63, 64 en 65
Het ministerie werkt momenteel aan een nadere uitwerking van de onderzoeksprogrammering.
Doel van de onderzoeksprogrammering is het versterken van het inzicht in het functioneren
van het SUWI-stelsel. Via de Stand van de uitvoering wordt de Kamer op de hoogte gehouden
over de ontwikkelingen. Tevens zijn de voorgenomen onderzoeken naar het functioneren
van het SUWI-stelsel te vinden in de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) die onderdeel
uitmaakt van de jaarlijkse begroting van het Ministerie van SZW die door uw Kamer
vastgesteld wordt. Afhankelijk van de nadere invulling van de onderzoeksprogrammering
wordt er voor de voorgenomen onderzoeken budget gereserveerd. Bij de volgende evaluatie
van het SUWI-stelsel en de uitvoeringsorganisaties in 2026 zal duidelijk worden of
de opgedane inzichten in deze onderzoeken de onderzoekers beter in staat stelt om
het functioneren van het SUWI-stelsel te beoordelen. Of beter inzicht wordt verkregen
in het functioneren van het SUWI-stelsel wordt ook tussentijds bekeken, bijvoorbeeld
als onderdeel van de SEA die jaarlijks wordt bijgesteld op basis van kennisbehoeftes.
Vraag 66
Wordt op een of andere manier voorbereid om gemeenten mee te nemen in de SUWI-wetgeving?
Zo ja, kan de Kamer daar meer informatie over ontvangen? Zo nee, op welke wijze wordt
voorzien om het incomplete beeld van de realisatie van de SUWI-doelen via gemeenten
invulling te geven?
Antwoord vraag 66
Nee, er zijn geen voornemens om de gemeenten mee te nemen in de SUWI-wetgeving. Er
wordt wel gebruik gemaakt van studies om inzicht te krijgen in de bijdrage die gemeenten
leveren aan de SUWI-doelen (het bieden van bestaanszekerheid en arbeidsparticipatie).
Voorbeelden daarvan zijn de Beleidsdoorlichting Artikel 2 SZW Bijstand, Participatiewet
en Toeslagenwet21 en het rapport van de Inspectie SZW over niet-gebruik in de algemene bijstand22 (zie ook het antwoord bij vraag 5F).
Vraag 67
Wanneer wordt een evaluatie van de effectiviteit van regionale mobiliteitsteams verwacht?
Antwoord vraag 67
De regionale mobiliteitsteams bieden tot en met eind 2022 crisisdienstverlening aan
werkzoekenden die sinds het begin van de corona-crisis23 hun baan dreigen te verliezen of hebben verloren én extra ondersteuning nodig hebben
bij het vinden van nieuw werk. Omdat deze gezamenlijke aanpak nieuw is, zal deze uitvoering
gemonitord en geëvalueerd worden. De eerste resultaten van de monitor zullen voor
het eind van het jaar inzichtelijk gemaakt worden. Om werkende weg te bezien wat nodig
is om de gezamenlijke aanpak van de regionale mobiliteitsteams tot een succes te maken,
is er gekozen voor een lerende evaluatie in lijn met de motie van het lid Tielen24. Deze lerende evaluatie is in september 2021 van start gegaan, en richt zich op de
vraag of de gezamenlijke aanpak werkt, wat er precies werkt en waarom dit werkt.
De voortgang en laatste stand van zaken van de regionale mobiliteitsteams delen we
voor het eind van dit jaar met uw Kamer. Uw Kamer zal in 2023 over de eindresultaten
van de lerende evaluatie worden geïnformeerd.
Vraag 68
Wat kunnen wij leren uit de public value review en de code voor goed openbaar bestuur,
zoals de beleidsonderzoekers aanbevelen?
Antwoord vraag 68
De public value review en code voor goed openbaar bestuur kunnen volgens de onderzoekers
helpen om in de sturingsrelatie de blik op de juiste zaken te richten en waardevolle
informatie uit te wisselen tussen uitvoeringsorganisatie en departement.
Vraag 69
Op welke manier wordt bij de sturing van het Inlichtingenbureau de privacy gewaarborgd?
Antwoord vraag 69
Het Inlichtingenbureau (IB) verricht feitelijke handelingen op basis van een wettelijke
taak. De eindverantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het bestuur van de stichting.
Voor de taken die het IB in het kader van de Wet SUWI heeft, beschikt de Minister
van SZW als stelselverantwoordelijke over de nodige instrumenten om sturing te bieden.
In de planning- en controlcyclus die met het IB is afgesproken maakt het ministerie
zijn wensen kenbaar in de meibrief en geeft het hierin goedkeuring aan de uitwerking
daarvan in het jaarplan van de stichting Inlichtingenbureau. Hierin wordt privacy
en informatiebeveiliging nadrukkelijk behandeld. Verder legt het IB verantwoording
af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit
op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief).
Vraag 70
Welke concrete stappen worden gezet om de monitoringsinformatie van het Inlichtingenbureau
die juist ten gunste zou kunnen komen van de burger, zoals op het niet-gebruik, meer
te benutten?
Antwoord vraag 70
Het Inlichtingenbureau draagt zelf niet bij aan de dienstverlening en de activiteiten
die worden ondernomen om niet-gebruik tegen te gaan. Deze dienstverlening ligt bij
UWV, SVB en gemeenten. Het UWV en de SVB ondernemen verschillende acties om niet-gebruik
tegen te gaan, zie hiervoor het antwoord op vraag 5B. Wel speelt het IB een rol op
de achtergrond waar het gaat om het verknopen van (monitorings-)gegevens die gebruikt
kunnen worden om niet-gebruik tegen te gaan. Het Inlichtingenbureau heeft veelal geen
wettelijke taak voor het leveren van deze monitoringsgegevens. Mocht blijken dat er
bepaalde informatieproducten nodig zijn om niet-gebruik tegen te gaan, dan zal er
in samenwerking met het IB onderzocht worden onder welke voorwaarden en op welke termijn
het IB dergelijke informatieproducten kan leveren. Dit kan zich mede uitstrekken tot
de wettelijke grondslag die hiervoor nodig zou zijn.
Bijlage 1: overzicht van de arbeidsmarktregio’s en centrumgemeente25
Arbeidsmarktregio
Centrumgemeente
1.
Groningen
Groningen
2.
Friesland
Leeuwarden
3.
Noord-Holland (Noord)
Alkmaar
4.
Drenthe
Emmen
5.
Regio Zwolle
Zwolle
6.
Flevoland
Almere
7.
Zaanstreek/Waterland
Zaanstad
8.
Zuid-Kennemerland en IJmond
Haarlem
9.
Twente
Enschede
10.
Groot-Amsterdam
Amsterdam
11.
Stedendriehoek en Noordwest-Veluwe
Apeldoorn
12.
Gooi en Vechtstreek
Hilversum
13.
Holland Rijnland
Leiden
14.
Midden-Utrecht
Utrecht
15.
Amersfoort
Amersfoort
16.
FoodValley
Ede
17.
Achterhoek
Doetinchem
18.
Zuid-Holland Centraal
Zoetermeer
19.
Midden-Holland
Gouda
20.
Haaglanden
Den Haag
21.
Midden-Gelderland
Arnhem
22.
Rijnmond
Rotterdam
23.
Rivierenland
Tiel
24.
Gorinchem
Gorinchem
25.
Rijk van Nijmegen
Nijmegen
26.
Drechtsteden
Dordrecht
27.
Noordoost-Brabant
Den Bosch
28.
West-Brabant
Breda
29.
Zeeland
Goes
30.
Midden-Brabant
Tilburg
31.
Noord-Limburg
Venlo
32.
Helmond-De Peel
Helmond
33.
Zuidoost-Brabant
Eindhoven
34.
Midden-Limburg
Roermond
35.
Zuid-Limburg
Heerlen
Bijlage 2: uitgaven aan re-integratiedienstverlening per arbeidsmarktregio
De middelen die via SZW beschikbaar worden gesteld en worden uitgegeven voor re-integratiedienstverlening
zijn onder te verdelen in:
1. Middelen voor de uitvoering van re-integratiedienstverlening (apparaatskosten) door
medewerkers van de organisaties waaraan SZW de middelen verstrekt.
2. Middelen voor inkoop van re-integratiedienstverlening of voorzieningen door bovengenoemde
organisaties en voor vergoedingen/tegemoetkomingen in kosten.
3. Middelen voor regelingen gericht op re-integratie.
Het is niet voor alle budgetten mogelijk om de uitgaven per arbeidsmarktregio inzichtelijk
te maken. Hieronder wordt achtereenvolgens inzichtelijk gemaakt, voor zover mogelijk
uitgesplitst naar arbeidsmarktregio, wat de uitgaven zijn van de gemeenten, UWV en
de Regionale Mobiliteitsteams.
Gemeenten
In tabel 1 staan de uitgaven van gemeenten van alle op arbeid gerichte participatie-
en re-integratievoorzieningen geclusterd per arbeidsmarktregio. Dit betreft het jaar
2020 op basis van informatie voor derden (IV3). Dit is een informatiesysteem voor
de financiële informatie van provincies en gemeenten. De uitgaven voor de uitvoering
van re-integratiedienstverlening (apparaatskosten) zijn hierin niet meegenomen en
daarover wordt door gemeenten ook niet apart gerapporteerd via IV3.
Tabel 1 betreft de uitgaven voor de inzet van de volgende instrumenten:
• re-integratie-instrumenten, waaronder Work First, proefplaatsing, participatieplaatsen,
vrijwilligerswerk/ sociale activering, detacheringsbanen, scholing, duale trajecten;
• Erkenning van Verworven Competenties (EVC), ondersteuning bij starten van een eigen
bedrijf, bepaalde vormen van tijdelijke loonkostensubsidie (voor zover ingezet als
re-integratie-instrument);
• stimuleringsmaatregelen, waaronder Inkomensvrijlating, stimuleringspremies, vrijlating
onkosten vergoeding vrijwilligerswerk, onkostenvergoedingen, No-riskpolis;
• voorzieningen, waaronder Jobcoach, begeleiding Werkvoorzieningen zoals: werkplekaanpassingen,
vervoersvoorzieningen, doventolk, brailleregels, aangepaste rolstoel etc.;
• loonwaardebepaling;
• inburgering (WI) cursus Nederlands;
• voorzieningen ter voorbereiding van een zelfstandig bestaan als startend ondernemer
en ter begeleiding van startende ondernemers uit het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen
(Bbz).
Tabel 1: Uitgaven IV3 gemeenten participatie- en re-integratievoorzieningen 2020 (bedragen
* 1.000)
Arbeidsmarkregio
2020
Achterhoek
€ 12.435
Amersfoort
€ 6.168
Drechtsteden
€ 20.165
Drenthe
€ 19.148
Flevoland
€ 20.374
Food Valley
€ 15.273
Friesland
€ 26.806
Gooi en Vechtstreek
€ 12.670
Gorinchem
€ 5.653
Groningen
€ 60.704
Groot Amsterdam
€ 120.774
Haaglanden
€ 62.707
Helmond-De Peel
€ 10.501
Holland Rijnland
€ 13.551
Midden-Brabant
€ 19.248
Midden-Gelderland
€ 22.305
Midden-Holland
€ 5.358
Midden-Limburg
€ 9.461
Midden-Utrecht
€ 35.759
Noord-Holland Noord
€ 19.573
Noord-Limburg
€ 9.930
Noordoost-Brabant
€ 27.164
Regio Zwolle
€ 20.295
Rijk van Nijmegen
€ 20.980
Rijnmond
€ 117.234
Rivierenland
€ 8.340
Stedendriehoek en Noordwest Veluwe
€ 22.433
Twente
€ 36.139
West-Brabant
€ 13.086
Zaanstreek/Waterland
€ 15.207
Zeeland
€ 10.333
Zuid-Holland Centraal
€ 21.653
Zuid-Kennemerland en IJmond
€ 12.240
Zuid-Limburg
€ 37.291
Zuidoost-Brabant
€ 20.147
Totaal
€ 911.105
Bron: findo.nl, 6.5 – Arbeidsparticipatie, geraadpleegd 26-10-2021.
UWV
In tabel 2 staan de totale uitgaven van het UWV voor re-integratietrajecten, voorzieningen
en het scholingsbudget WW per arbeidsmarktregio.
Tabel 2: Uitgaven UWV aan re-integratietrajecten, voorzieningen en scholing WW per
arbeidsmarktregio in 2020 en 2021
Arbeidsmarktregio
2020
2021 (t/m sept)
Achterhoek
€ 2.142.441
€ 1.581.556
Amersfoort
€ 3.240.699
€ 2.315.983
Drechtsteden
€ 3.120.383
€ 2.478.745
Drenthe
€ 3.738.285
€ 2.728.187
Flevoland
€ 3.554.058
€ 2.789.895
FoodValley
€ 3.134.671
€ 2.345.987
Friesland
€ 5.737.378
€ 4.071.926
Gooi en Vechtstreek
€ 2.203.727
€ 1.383.794
Gorinchem
€ 1.284.542
€ 931.763
Groningen
€ 8.691.024
€ 5.684.593
Groot Amsterdam
€ 9.620.921
€ 7.724.622
Haaglanden
€ 6.373.846
€ 4.920.040
Helmond-De Peel
€ 2.395.553
€ 1.860.386
Holland Rijnland
€ 4.656.494
€ 3.573.989
Midden-Brabant
€ 3.616.720
€ 2.621.173
Midden-Gelderland
€ 5.002.518
€ 3.847.597
Midden-Holland
€ 1.710.723
€ 1.023.542
Midden-Limburg
€ 3.372.515
€ 2.390.170
Midden-Utrecht
€ 6.477.810
€ 4.961.755
Noord-Holland Noord
€ 6.709.695
€ 4.844.088
Noord-Limburg
€ 4.681.045
€ 3.653.259
Noordoost-Brabant
€ 6.061.334
€ 5.382.826
Regio Zwolle
€ 6.389.391
€ 4.680.239
Rijk van Nijmegen
€ 3.991.530
€ 2.748.182
Rijnmond
€ 13.337.706
€ 10.207.205
Rivierenland
€ 2.003.073
€ 1.572.312
Stedendriehoek en Noordwest Veluwe
€ 6.567.683
€ 4.678.492
Twente
€ 6.173.106
€ 4.490.925
West-Brabant
€ 5.389.401
€ 3.902.753
Zaanstreek/Waterland
€ 3.000.361
€ 2.519.397
Zeeland
€ 2.770.866
€ 2.238.565
Zuid-Holland Centraal
€ 2.602.109
€ 2.033.872
Zuid-Kennemerland en IJmond
€ 3.723.767
€ 2.732.072
Zuid-Limburg
€ 6.981.563
€ 5.699.113
Zuidoost-Brabant
€ 4.508.568
€ 2.974.848
totaal
€ 164.965.505
€ 123.593.851
De middelen voor uitvoering van re-integratiedienstverlening (de apparaatskosten)
bestaan in 2021 uit € 372 miljoen en worden op basis van de lokale arbeidsmarktsituatie
over alle arbeidsmarktregio’s verdeeld. Dit kan per jaar verschillen. Het beschikbaar
gestelde budget is voor het bekostigen van de fte-inzet en de daaraan gerelateerde
werkplekkosten.
Regionale Mobiliteitsteams
Als onderdeel van het aanvullend sociaal pakket zijn extra middelen beschikbaar gesteld
voor de periode 2020 t/m 2022 voor crisisdienstverlening door Regionale Mobiliteitsteams,
zowel voor apparaatskosten als voor inkoop van aanvullende crisisdienstverlening (re-integratiedienstverlening).
De verdeling van de middelen voor crisisdienstverlening is opgenomen in tabel 326. De uitgaven voor inkoop van aanvullende crisisdienstverlening zijn tot op heden
beperkt.
Tabel 3: Middelen 2021 voor crisisdienstverlening naar arbeidsmarktregio
Arbeidsmarkt-regio
Kosten UWV en colleges B&W
Aanvullende crisisdienst-verlening
Praktijkleren in het mbo
Dienstverlening-werkfit-behoud
Achterhoek
€ 423.906
€ 461.071
€ 445.892
€ 241.260
Amersfoort
€ 458.697
€ 730.345
€ 706.301
€ 382.159
Drechtsteden
€ 430.725
€ 513.855
€ 496.939
€ 268.879
Drenthe
€ 405.754
€ 320.587
€ 310.033
€ 167.750
Flevoland
€ 418.055
€ 415.786
€ 402.098
€ 217.564
FoodValley
€ 442.409
€ 604.280
€ 584.387
€ 316.195
Friesland
€ 458.195
€ 726.462
€ 702.547
€ 380.128
Gooi en Vechtstreek
€ 439.078
€ 578.503
€ 559.458
€ 302.707
Gorinchem
€ 391.289
€ 208.629
€ 201.760
€ 109.167
Groningen
€ 512.068
€ 790.941
€ 764.903
€ 413.867
Groot Amsterdam
€ 819.750
€ 3.474.378
€ 3.360.000
€ 1.818.000
Haaglanden
€ 554.850
€ 1.122.066
€ 1.085.127
€ 587.131
Helmond-De Peel
€ 428.009
€ 492.828
€ 476.604
€ 257.877
Holland Rijnland
€ 448.805
€ 653.785
€ 632.262
€ 342.099
Midden-Brabant
€ 571.257
€ 1.249.046
€ 1.207.927
€ 653.575
Midden-Gelderland
€ 445.069
€ 624.873
€ 604.302
€ 326.970
Midden-Holland
€ 391.594
€ 210.992
€ 204.046
€ 110.403
Midden-Limburg
€ 409.546
€ 349.933
€ 338.413
€ 183.105
Midden-Utrecht
€ 647.469
€ 1.838.907
€ 1.778.369
€ 962.225
Noord-Holland Noord
€ 448.334
€ 650.144
€ 628.741
€ 340.194
Noord-Limburg
€ 424.332
€ 464.375
€ 449.087
€ 242.988
Noordoost-Brabant
€ 557.854
€ 1.145.311
€ 1.107.607
€ 599.294
Regio Zwolle
€ 444.736
€ 622.293
€ 601.807
€ 325.620
Rijk van Nijmegen
€ 421.466
€ 442.190
€ 427.633
€ 231.380
Rijnmond
€ 670.998
€ 2.021.011
€ 1.954.478
€ 1.057.512
Rivierenland
€ 447.724
€ 645.417
€ 624.170
€ 337.721
Stedendriehoek en Noordwest Veluwe
€ 632.972
€ 1.726.707
€ 1.669.863
€ 903.515
Twente
€ 528.861
€ 920.912
€ 890.595
€ 481.876
West-Brabant
€ 558.645
€ 1.151.436
€ 1.113.530
€ 602.499
Zaanstreek/Waterland
€ 418.173
€ 416.702
€ 402.984
€ 218.043
Zeeland
€ 405.212
€ 316.391
€ 305.975
€ 165.554
Zuid-Holland Centraal
€ 408.496
€ 341.806
€ 330.554
€ 178.853
Zuid-Kennemerland en IJmond
€ 447.942
€ 647.105
€ 625.802
€ 338.604
Zuid-Limburg
€ 530.381
€ 932.680
€ 901.975
€ 488.033
Zuidoost-Brabant
€ 557.349
€ 1.141.405
€ 1.103.829
€ 597.250
Totaal 2021
€ 17.000.000
€ 28.953.150
€ 28.000.000
€ 15.150.000
Bijlage 3: werkloosheid per arbeidsmarktregio
Onderstaande tabel bevat het werkloosheidspercentage per arbeidsmarktregio in 2020.
Deze tabel bevat de meest recente cijfers op CBS statline.
Tabel 4: Werkloosheidspercentage per arbeidsmarktregio in 2020
Arbeidsmarktregio
2020
Achterhoek
3,1%
Amersfoort
3,2%
Drechtsteden
3,8%
Drenthe
3,9%
Flevoland
4,1%
FoodValley
3,3%
Friesland
3,8%
Gooi en Vechtstreek
3,6%
Gorinchem
3,2%
Groningen
4,3%
Groot Amsterdam
4,8%
Haaglanden
4,8%
Helmond-De Peel
3,7%
Holland Rijnland
3,5%
Midden-Brabant
3,6%
Midden-Gelderland
3,8%
Midden-Holland
3,4%
Midden-Limburg
3,5%
Midden-Utrecht
3,6%
Noord-Holland Noord
3,3%
Noord-Limburg
3,6%
Noordoost-Brabant
3,3%
Regio Zwolle
3,3%
Rijk van Nijmegen
4,0%
Rijnmond
4,6%
Rivierenland
3,2%
Stedendriehoek en Noordwest Veluwe
3,4%
Twente
3,7%
West-Brabant
3,5%
Zaanstreek/Waterland
3,7%
Zeeland
3,0%
Zuid-Holland Centraal
3,7%
Zuid-Kennemerland en IJmond
3,7%
Zuid-Limburg
4,0%
Zuidoost-Brabant
3,7%
Landelijk gemiddelde
3,8%
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier