Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende de wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie en aanscherping van de regels inzake industriële emissies (Kamerstuk 33118-202) en de reactie op de uitvoering van de motie van het lid Bruins c.s. over een milieuvergunning voor alle biomassacentrales (Kamerstuk 32813-872)
2021D42496 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over het ontwerpbesluit houdende de wijziging van het Besluit activiteiten
leefomgeving in verband met de actualisatie en aanscherping van de regels inzake industriële
emissies (Kamerstuk 33 118, nr. 202) en zijn reactie op de uitvoering van de motie van het lid Bruins c.s. over een milieuvergunning
voor alle biomassacentrales (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 63) (Kamerstuk 32 813, nr. 872).
De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
blz.
Inleiding
2
SP-fractie
2
GroenLinks- en PvdA-fractie
2
Partij voor de Dieren-fractie
4
BBB-fractie
5
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij het schriftelijk
overleg Ontwerpbesluit houdende de wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving
in verband met actualisatie en aanscherping van de regels inzake industriële emissies
en hebben hierover geen verdere vragen/opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben de stukken die voorliggen gelezen en hebben daar
nog een aantal vragen over.
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben kennisgenomen van de stukken
die geagendeerd zijn voor dit schriftelijk overleg.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn bezorgd over de uitvoering van
belangrijke aangenomen moties in het biomassadossier. Zij hebben de indruk dat de
moties niet naar de wens van de Kamer worden uitgevoerd.
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen
wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving.
SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of hij het met hen eens is dat
de kwaliteit van de lucht het best beschermd kan worden wanneer in het hele land dezelfde
normen gelden. Wordt het daarmee niet inzichtelijker en voorspelbaarder voor inwoners?
Vindt de Staatssecretaris niet ook dat ook biomassacentrales kleiner dan 15 megawatt
(MW) sowieso uit woonwijken geweerd moeten worden?
De leden van de SP-fractie vragen ook hoe inwoners worden geïnformeerd. Gaat dat in
alle gemeenten op dezelfde wijze? Is ook de manier van inspraak overal gelijk geregeld?
Klopt het dat omwonenden geen bezwaar kunnen aantekenen, maar alleen een zienswijze
kunnen indienen of terechtkunnen bij de Raad van State? Zo ja, waar kunnen omwonenden
dan hulp krijgen met het indienen van een zienswijze? Is dat in alle gemeenten op
dezelfde manier geregeld?
GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA lezen dat de Staatssecretaris het
instrumentarium van de Omgevingswet wil benutten om invulling te geven aan de uitvoering
van de motie-Bruins c.s. Deze leden zien in hoe het aanwenden van dit instrumentarium
in potentie kan leiden tot een betekenisvolle uitvoering van de motie. Niettemin maken
zij zich zorgen. Welke garanties heeft de Staatssecretaris dat het «richting gemeenten
inzetten» op de benutting van het instrumentarium van de Omgevingswet daadwerkelijk
zal leiden tot de benutting van dit instrumentarium, op een manier die zal leiden
tot een bevredigende uitvoering van de motie-Bruins c.s.?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen zich in het verlengde hiervan
af welk stok achter de deur het Rijk op deze manier nog zal hebben om de luchtkwaliteit
te garanderen. Welke mogelijkheden heeft het Rijk, indien gemeenten niet of onvoldoende
handelen? Hoe kan het Rijk in deze gevallen zicht op de uitstoot behouden? Als de
luchtkwaliteitsnormen in gemeenten worden overschreden, hoe kan het Rijk bij de voorgenomen
handelwijze dan nog ingrijpen? Kan de Staatssecretaris bij de beantwoording van deze
vragen ook ingaan op de relevante internationale en Europese verplichten van de regering
die zien op het waarborgen van de luchtkwaliteit en de mogelijkheden die de Staatssecretaris
bij de voorgenomen handelwijze zal hebben om deze verplichtingen na te komen?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA lezen in de beleidsnota dat de
Staatssecretaris noemt dat een nadeel van de decentrale aanpak via de Omgevingswet
is dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat mogelijk minder sturing zal
hebben op het toelaten of weren van de biomassastook. Waarom acht de Staatssecretaris
dit risico aanvaardbaar? Welke waarborgen heeft hij dat de luchtkwaliteit niet verslechtert,
ondanks de mogelijkheid dat hij minder sturing zal hebben op het toelaten of weren
van de biomassastook? Hoe kan de Staatssecretaris hierbij een wildgroei aan biomassacentrales
voorkomen? Kan de Staatssecretaris bij zijn beantwoording van deze vragen tevens ingaan
op zijn ambitie om een circulaire economie te bewerkstelligen? Hoe verhoudt deze voorgenomen
handelwijze zich tot deze ambitie?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben eerder van de regering vernomen
dat een centrale vergunningsplicht zou leiden tot onevenredige administratieve lasten
voor het bedrijfsleven. Mede hierom is de voorkeur gegeven aan een decentrale aanpak
op basis van de Omgevingswet. Heeft de Staatssecretaris in zijn afweging niet alleen
de potentiële administratieve lasten voor het bedrijfsleven meegenomen, maar ook de
potentiële administratieve lasten voor de gemeenten? Zo ja, kan de Staatssecretaris
reflecteren op deze afweging en zijn afwegingskader delen? Zo nee, waarom niet? Is
het niet zo dat de lokale verschillen die in het onderhavige geval door de Omgevingswet
kunnen ontstaan, waaronder een lokale vergunningplicht, juist tot meer administratieve
lasten voor het bedrijfsleven kunnen leiden, omdat hierdoor initiatiefnemers overal
met andere regels in aanraking komen? Heeft de Staatssecretaris hier onderzoek naar
gedaan? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Heeft de
Staatssecretaris een beeld van de werklast die de benutting van het instrumentarium
van de Omgevingswet zal behelzen voor gemeenten? Zo ja, hoe ziet dat beeld eruit en
welke prognoses heeft de Staatssecretaris op basis daarvan voor een succesvolle uitvoering?
Zo nee, welke risico’s ziet hij als gevolg van het ontbreken van een dergelijk beeld
bij de regering?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA lezen in de beleidsnota dat het
brede beoordelingskader van het omgevingsplan zal leiden tot meer voorspelbare regels
voor zowel bedrijven als omwonenden, ten opzichte van een centrale vergunningplicht.
Dit herhaalde de Staatssecretaris in zijn brief van 18 oktober 2021. Kan hij deze
uitspraak nader uitleggen, nu het tegenstrijdig lijkt dat een breder beoordelingskader
zal leiden tot meer voorspelbaarheid?
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen ten eerste op de aangenomen motie-Van
Esch c.s. over geen nieuwe subsidies voor houtige biomassa af te geven tot het afbouwpad
met de Kamer is gedeeld (Kamerstuk 30 175, nr. 360). In de brief over de uitvoering van de motie-Van Esch c.s. heeft de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat (ongevraagd en ongewenst) een onderscheid tussen
houtige biomassa voor lagetemperatuurtoepassingen en hogetemperatuurtoepassingen aangebracht.
Dit onderscheid bestaat op zich en is gebaseerd op het SER-rapport. In 2021 staat
de SDE++ nu niet open voor houtige biomassa voor lagetemperatuurtoepassingen, maar
wel voor hogetemperatuurtoepassingen. Aangezien de motie-Van Esch c.s. dit onderscheid
echter niet maakt, hebben deze leden de indruk dat de motie niet 100% wordt uitgevoerd.
Bovendien is in de Eerste Kamer de motie-Koffeman c.s. (35 668, F) aangenomen over helemaal geen subsidies voor houtige biomassa. Daarnaast is er motie-Van
Raan/Leijten (Kamerstuk 35 668, nr. 27) over voortaan de uitstoot door de bijstook van biomassa meten. Hierover heeft de
Staatssecretaris drie Kamerbrieven gestuurd.
Uit de brief van 28 juni (Kamerstuk 35 668, nr. 45) over de uitvoering van de motie-Van Raan/Leijten over de uitstoot van biomassa voortaan
meten, blijkt dat de Staatssecretaris niet aan de schoorsteen wil meten, maar de uitstoot
wil berekenen, vanaf volgend jaar. In deze brief staat dat er in 2019 ongeveer 15 PJ
aan houtige biomassa werd verbrand, corresponderend met 1,7 Mton. Die 15 PJ lijkt
echter maar een deel van het totale hoeveelheid houtige biomassa te zijn. Bovendien
vraagt de motie om het meten van alle bijstook van biomassa, niet alleen houtige biomassa.
De Staatssecretaris beperkt hier dus ongevraagd en ongewenst de reikwijdte van de
motie.
Toen het Kamerlid Van Raan van de Partij voor de Dieren-fractie bij de begrotingsbehandeling
EZK vroeg wat de uitstoot is van de voorgenomen ca. 119 PJ biomassa t/m 2032 (cijfers
komen uit de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV2021)), schreef de Staatssecretaris
van EZK hierover in een brief met de schriftelijke beantwoording (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 64): «Het klopt dat de KEV2021 op basis van voorlopige gegevens de prognose stelt dat
er in 2020 119,4 PJ biogrondstoffen voor energie zijn ingezet en dat dit geen afname
ten opzichte van het voorgaande jaar impliceert. Deze biogrondstoffen zijn ingezet
voor verschillende toepassingen: het verbranden van biogeen afval in verbrandingsinstallaties,
de bij- en meestook in kolencentrales, verbranding van biogrondstoffen bij huishoudens
of bedrijven, biogas en transportbrandstoffen. Het is niet bekend hoeveel biogene
CO2 hierbij vrijgekomen is, omdat deze uitstoot o.b.v. internationale afspraken als CO2-neutraal telt. Het is dus niet mogelijk om aan te geven hoeveel CO2 hierbij is vrijgekomen.»
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat dit niet lijkt te kloppen,
omdat in de brief van 28 juni staat dat de Staatssecretaris van EZK het wel over het
jaar 2019 wist (15 PJ, 1,7 Mton). Dus door dezelfde berekening toe te passen zou zij
het wel bij benadering kunnen zeggen. Klopt het dat, als dezelfde berekening wordt
aangehouden, de berekening dan als volgt is: 15 PJ: 1,7 Mton CO2 = 119 PJ: x Mton CO2. X = 13,5 Mton?
Ook bij de begrotingsbehandeling EZK zelf zei de Staatssecretaris: «De motie op stuk
nr. 50 van de Partij voor de Dieren vraagt de regering om alsnog te meten hoeveel
CO2-uitstoot is vrijgekomen bij de verbranding van biomassa in 2020. Deze motie ontraad
ik. Het is niet bekend hoeveel biogene CO2 bij de verbranding is vrijgekomen, omdat deze uitstoot volgens internationale afspraken
als CO2-neutraal telt.» (Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 18).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat dit niet waar lijkt
te zijn, omdat het wel bekend is. In elk geval kan er bij benadering wat over gezegd
worden, en de Kamer heeft bovendien een motie aangenomen die het argument over CO2-neutraal niet geldig maakt.
In de brief van 8 november 2021 (Kamerstuk 35 668, nr. 48) over biomassa meten schrijft de Staatssecretaris van EZK: «De uitstoot door de bijstook
van biomassa wordt reeds gemeten, maar deze informatie wordt nog niet op een toegankelijke
manier gepubliceerd. Daarom heb ik aangekondigd met betrokken kennisinstellingen te
overleggen of het mogelijk is vanaf volgend jaar jaarlijks over deze CO2-emissies te rapporteren. Dit overleg zal op korte termijn plaatsvinden en ik zal
uw Kamer vervolgens uiteraard informeren.»
Hieruit blijkt dat er wel gemeten wordt, maar dat de vraag van deze leden tijdens
de begrotingbehandeling EZK over tot hoeveel uitstoot de voorgenomen hoeveelheid biomassa
t/m 2032 (zoals in de Klimaatnota (de KEV2021) staat) leidt, niet meer wordt beantwoord.
Gelet op het bovenstaande vermoeden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat de Staatssecretaris van EZK de bovengenoemde aangenomen moties niet (geheel) naar
de wens van de Kamer uitvoert en zich voor deze leden ongewenste beperkingen oplegt
bij de uitvoering ervan, die lastig zijn te rijmen met elkaar. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat dit het geval is?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Staatssecretaris ten slotte
hoe hij dit ziet. En wat is de impact van het verbranden van houtige biomassa op de
luchtkwaliteit? Zij ontvangen hier graag meer informatie over.
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt de inzet om op basis van best beschikbare technieken
emissies te beperken. Het is daarbij vanzelfsprekend wel van belang dat deze technieken
ook steeds verbeteren. De impuls om tot verbeterde technieken te komen dient daarom
duidelijk aanwezig te zijn. Hierbij is sprake van een wisselwerking met aangescherpte
normen en financiële prikkels om extra emissiereductie te bevorderen.
Het lid van de BBB-fractie is wel kritisch op de gang van zaken rondom biomassacentrales.
Deze centrales blijken veel emissies uit te stoten naar de lucht en zorgen daarmee
voor een slechte luchtkwaliteit. Wat dit lid betreft zouden alle biomassacentrales
onder de vergunningplicht moeten vallen. Ook moeten de emissies zo spoedig mogelijk
zakken naar aanvaardbare niveaus. Toch begrijpt dit lid ook dat de spelregels niet
tijdens het spel veranderd kunnen worden. Investeringen die zijn gedaan in het kader
van verschillende soorten subsidies ten behoeve van de Stimulering Duurzame Energietransitie
en Klimaattransitie (SDE-subsidies) kunnen niet zomaar worden aangepast. Dit lid wil
daarom verzoeken om te bezien hoe met steun van de overheid toch eerder dan in 2027
voldaan kan worden aan strengere eisen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.