Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Personeel/Materieel Defensie (Kamerstuk 35925-X)
2021D41284 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de aan de Minister van Defensie over Personeel/Materieel Defensie.
De fungerend voorzitter van de commissie, De Vries
Adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de stukken die zijn toegezonden
voor dit schriftelijk overleg. Daarbij merken zij op dat, gezien het aantal te behandelen
onderwerpen en het belang daarvan, een daadwerkelijk wetgevingsoverleg passender was
geweest. Zij gaan er dan ook vanuit dat hier volgend jaar in de Kamer weer steun voor
is. De leden van deze fractie starten met de waardering voor het structurele extra
geld dat beschikbaar komt voor defensie, zodat de grootste knelpunten in de bedrijfsvoering
opgelost kunnen worden. Tegelijkertijd realiseren zij zich ook dat dit slechts een
begin is en dat er nog meer nodig is om de aanwezige en oplopende tekorten op het
gebied van onder andere materieel, infrastructuur, ICT en goede arbeidsvoorwaarden
op te kunnen lossen. Verdere stappen zijn wat de VVD-fractie betreft dan ook vereist
om het hoofd te bieden aan de toenemende dreigingen die op ons af komen.
Ten aanzien van de vervanging van de onderzeeboten hebben de leden van de VVD-fractie
met grote bezorgdheid kennisgenomen van de recente kabinetsbrief die vertraging van
het project aankondigt. Aangezien daarin staat dat Defensie meer tijd nodig heeft
om de door de drie kandidaat-werven aangeleverde informatie goed te kunnen analyseren
vragen de leden van de VVD-fractie of de huidige projectorganisatie wel de juiste
omvang en het kennisniveau heeft om het project zonder vermijdbare vertragingen tot
een goed einde te kunnen brengen. Waarom kon de projectorganisatie de informatie niet
binnen de geplande tijd analyseren? Wat zegt dit over het risico op nieuwe vertragingen
als er weer informatie binnenkomt? Welke veranderingen vinden er plaats om de verwerking
in de toekomst te versnellen?
De leden van de VVD-fractie hebben ook enkele vragen over de mededeling dat Defensie
in de gesprekken met de drie werven niet informatie van voldoende diepgang krijgt,
omdat de werven niet gewend zijn in een dergelijke fase van een selectieproces die
informatie te geven. Deze leden vragen of de Minister in een volgende gespreksronde
de informatie wel verwacht te krijgen. Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd?
In hoeverre klopt het dat het hier gaat om bedrijfsgevoelige, dan wel (door de staat
waar het bedrijf gevestigd is) gerubriceerde, informatie die een aanbieder niet geneigd
is te delen met een projectorganisatie die tegelijkertijd met twee concurrenten praat,
of zolang er geen afspraak op regeringsniveau is gemaakt?
De leden van de VVD-fractie hebben ook een vraag over de mededeling dat Defensie ervoor
heeft gekozen de optimale behoefte uit te vragen, zonder aan te geven welke behoeften
hard zijn. Betekent dit dat al deze behoeften bij elkaar mogelijk ook verder zouden
gaan dan Variant B uit de B-brief, en beweging richting Variant A? Zijn al deze behoeften
tezamen nog inpasbaar in het idee van een aangepaste «military of the shelf» ontwerp,
of beweegt dit richting een nieuw ontwerp?
De leden van de VVD-fractie hebben ook vragen over het onderzoek naar de oorzaken
van de tijdsoverschrijdingen. Wie gaat dit onderzoek uitvoeren? Hoe wordt voorkomen
dat de projectorganisatie verder belast wordt, zeker gezien de eerdere problemen om
informatie binnen de gevraagde tijd te analyseren?
De leden van de VVD-fractie merken ook op dat er al meerdere onderzoeken en analyses
naar de aanschaf van onderzeeboten zijn verricht, naast het reguliere DMP-proces.
Voorafgaand daaraan was er een toekomstvisie over de onderzeedienst, heeft een externe
klankbordgroep de A-brief tegen het licht gehouden en geadviseerd over de inrichting
van de B-fase, de Auditdienst Rijk voert controles uit waaronder over het proces en
de governance, en de Algemene Rekenkamer is betrokken. De leden van de VVD-fractie
vragen dan ook hoe het kan dat al deze controlemechanismen niet de problemen en obstakels
aan het licht hebben gebracht die nu voor vertraging zorgen. Ook vragen zij wat er
anders wordt aan het huidige onderzoek, zodat dit wel zorgt voor levering van goede
boten voor de Nederlandse marine zonder verdere vertraging. Ook vragen de leden van
de VVD-fractie hoe voorkomen wordt dat het onderzoek zelf een oorzaak van vertraging
wordt, waarbij besluiten worden uitgesteld of worden doorgeschoven hangende het onderzoek.
Daarnaast benadrukken de leden van de VVD-fractie het belang van de participatie van
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bij het onderzeebootproject. Zij maken
zich zorgen dat dit nu niet afdoende geborgd is in het proces en in de selectiecriteria,
terwijl dergelijke participatie van groot belang is om ervoor te zorgen dat de marine
gedurende de gehele levensfase van de onderzeeboot zo strategisch autonoom mogelijk
over dit cruciale wapensysteem kan blijven beschikken. De leden van de VVD-fractie
willen met geborgde participatie van de Nederlandse industrie voorkomen dat Nederland
voor de militaire inzetbaarheid, onderhoud en upgrades van de onderzeeboten volledig
of grotendeels afhankelijk is van (kostbare en onzekere) medewerking uit het buitenland.
Gerelateerd aan de vertraging bij de aanschaf van de onderzeeboten, hebben de leden
van de VVD-fractie enkele vragen over de algemene situatie rond de aanschaf van nieuw
materieel. Zij merken op dat er bij diverse aanschafprojecten vertraging is opgetreden,
zoals bij het intrekken en opnieuw doen van de gunning van het Defensie Operationeel
Kledingsysteem, de vertraging en onderzoek of de aanbesteding van de nieuwe voertuigen
voor de Luchtmobiele Brigade wel kan worden vervolgd, en de beoogde wielvoertuigen
voor het Korps Mariniers die niet op de landingsvaartuigen bleken te passen. Betreft
het hier incidenten die zich onvermijdelijk voor zullen doen, of liggen hier structurele
tekortkomingen in het aanschafproces, wellicht vanwege personele tekorten bij DMO,
aan ten grondslag? Kan de Minister aangeven welke zwakke punten zijn geïdentificeerd,
of dat dit nog gaat gebeuren, en welke verbeteringen er worden doorgevoerd?
De leden van de VVD-fractie vragen tevens aandacht voor het personeel van Defensie.
Zij hebben de geluiden gehoord van militairen die ontevreden zijn over de arbeidsvoorwaarden,
in relatie tot het recente bod van Defensie, alsook het uitblijven van een nieuw personeelsmodel.
Hoewel er niet vooruitgelopen kan worden op coalitieonderhandelingen, hopen zij wel
dat hier de komende jaren stappen gezet kunnen worden.
Daarbij zien deze leden ook het belang van aandacht voor cultuur binnen de krijgsmacht.
Dit is niet omdat er iets mis is met de huidige militairen, maar wel omdat Defensie
net zoals andere organisaties zich moet blijven inspannen om ervoor te zorgen dat
iedereen zich welkom voelt. Dat kan ook helpen bij behoud en rekrutering van mensen,
waardoor uiteindelijk de hele organisatie sterker wordt. Is de Minister bereid zich
hiervoor in te blijven zetten? Daarnaast stellen deze leden dat een blik van buiten
soms nieuwe andere zaken kan signaleren. Zij vragen de Minister aan te geven hoe hij
aankijkt tegen een audit, waarbij Defensie de eigen cultuur periodiek extern onder
de loep laat nemen. Bij deze aandacht voor diversiteit willen de leden van de VVD-fractie
niet dat vrouwen of andere groepen expliciet bevoordeeld worden bij momenten dat een
select groepje officieren of onderofficieren kan doorstromen naar een hogere rang.
Dan moeten volgende deze leden militaire kwaliteiten de doorslag geven. Andere keuzes
zouden het moreel van eenheden en de autoriteit van vrouwelijke commandanten kunnen
ondermijnen, met alle risico’s van dien in een oorlogssituatie. Zij vragen of de Minister
kan toezeggen dat relevante militaire kwaliteiten in dergelijke gevallen de doorslag
geven?
Wat de leden van de VVD-fractie betreft kunnen ook andere maatregelen een toevoeging
zijn aan het aantrekkelijk houden en maken van de organisatie. Een van die maatregelen
is het realiseren van meer voorspelbaarheid in het oefen- en uitzendschema om de belasting
van het thuisfront te beperken. Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om hier
verdere stappen in te zetten en hoe de Minister zich hiervoor gaat inspannen.
Met betrekking tot de aantrekkelijkheid van de organisatie vragen de leden van de
VVD-fractie de Minister tevens te laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om
ook in de Randstad een meer zichtbare presentie van de krijgsmacht te creëren, daar
de bestaande kazernes en oefeningen veelal buiten de Randstad zijn gerealiseerd en
er hierdoor mogelijk wervingspotentieel blijft liggen. Is de Minister hiertoe bereid?
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog een vraag over de participatie van het
Nederlandse bedrijfsleven in de bouw van de F-35. Nu het toestel ook gekocht wordt
of gekocht gaat worden door landen die niet een oorspronkelijk partner in het programma
waren, en daarom een werkaandeel in de productie hadden, bestaat het risico dat deze
landen ook deelname aan de productie eisen, en zo de positie van Nederlandse bedrijven
onder druk komt te staan. Deze leden vragen of de Minister dit probleem herkent. Zo
ja, wat wordt eraan gedaan om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven uit het programma
gedrukt worden?
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over het Europees Defensiefonds
en de Nederlandse deelname daarin. Hoe zet Defensie in op Nederlandse deelname aan
nieuwe projecten, bijvoorbeeld die over energietransitie? In hoeverre is hier nationale
cofinanciering nodig om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen als deelnemer
te positioneren bij deze en andere projecten, en in hoeverre is dat beschikbaar?
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele losstaande vragen. Allereerst
vragen deze leden naar de motie Van den Bosch van 3 december 2020, die regelt dat
de mogelijkheden worden onderzocht om alle 18-jarigen in Nederland een dagprogramma
te laten volgen op een kazerne, naar Frans voorbeeld (Kamerstuk 35 570 X, nr. 37). Kan de Minister inzichtelijk maken wat de precieze status van (de uitvoering van)
deze motie is? Ten tweede vragen de leden van deze fractie of de Minister bekend is
met het financieringsmodel volgens bijgevoegde link1 en in hoeverre hij bereid is te onderzoeken of een dergelijk model mogelijk zou zijn
voor Nederland. Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar het veteranentenue.
Zij begrijpen dat zich voor het verkrijgen van een vergoeding van dit tenue een verschil
in vereisten voordoet per Defensieonderdeel. Klopt het dat bij de Koninklijke Luchtmacht
geldt dat een vergoeding wordt toegekend wanneer tweemaal aan een erkend evenement
in tenue wordt deelgenomen, waar bij de Koninklijke Landmacht deze eis niet geldt
en een vergoeding ook wordt gegeven zonder deelname aan evenementen? Deze leden vragen
de Minister in te gaan op de reden van dit verschil.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geagendeerde
stukken voor het schriftelijk overleg Personeel en Materieel Defensie. Deze leden
hebben nog de onderstaande vragen aan de Minister.
De leden van de D66-fractie zijn content met de opvolging van de Motie Belhaj/Voordewind
van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19) dat het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) per 1 januari 2022 wettelijk in werking
zal treden. Na vele discussies over het meerjarig begroten, zijn deze leden zeer content
met het feit dat deze discussie grotendeels is beslecht door de instelling van het
defensiematerieelfonds. De voorspelbaarheid en schokbestendigheid van de materieelbegroting
van Defensie wordt hiermee vergroot, en dit fonds zal tevens bijdragen aan de continuïteit
van de investeringsplanning. Deze leden geven complimenten voor de voortvarendheid
waarmee Defensie deze wetsvoorbereiding en realisatie heeft gerealiseerd. Deze leden
constateren tevens dat er een mismatch bestaat tussen de instandhoudingsbehoefte en
het beschikbare budget. Zij vragen de Minister per DMF-artikel te kwantificeren hoe
groot de mismatch tussen de instandhoudingsbehoefte en het budget is.
De leden van de D66-fractie kijken uit naar de HR-transitie van Defensie, die er voor
moet zorgen dat de werving weer op peil wordt gebracht, de uitstroom verkleind wordt
en Defensie een aantrekkelijkere werkgever wordt. Zij vragen of er reeds nieuwe KPI’s
zijn gekoppeld aan de HR-transitie? Zo ja, welke zijn dat? Wanneer verwacht de Minister
de opdrachten voor het versterken van diversiteit en inclusiviteit te verstrekken
en kan de Minister voor het volgen hiervan indicatoren opnemen in de volgende begrotingen
en personeelsrapportages? De leden van de D66-fractie zijn positief over het feit
dat de trainingsmodule «sociale veiligheid, Diversiteit en Inclusiviteit» verplicht
wordt. Zij vragen of dit geldt dit voor al het personeel van soldaat tot generaal
en medewerker tot Minister? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie merken op dat de vertrouwelijkheid van de inzetbaarheidsrapportage
de leden beperkt over het stellen van vragen over specifieke zaken. Deze leden vragen
in welke mate en waarom de vertrouwelijkheid op deze stukken nu en in de toekomst
nog noodzakelijk is. Zijn er op dit punt andere landen die meer inzicht geven en is
wat Nederland doet vergelijkbaar met andere landen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de krijgsmacht veel hinder heeft ondervonden
door de coronacrisis. Zeker als het gaat om de uitvoering van complexe oefeningen
op hoger niveau. Zij vragen of dit nog consequenties met zich meebrengt die betrekking
hebben op het kunnen doen van bepaalde missies? Is de veiligheid van militairen gewaarborgd
tijdens oefeningen vanwege het gebrek eraan op specifieke gebieden? Tevens sluiten
deze leden zich aan bij de opmerkingen van de Minister trots te zijn op de bijdrage
van Defensie tijdens de coronacrisis. De leden van de D66-fractie bedanken de medewerkers
en militairen van Defensie die zich keihard hebben ingezet in de moeilijke tijden
waarin die ondersteuning zo nodig was.
De leden van de D66-fractie lezen dat Nederland achterblijft in de bijdrage aan EU-missies
en PESCO-operaties. Zij vragen de Minister nader in te gaan op die afspraken. De Minister
geeft aan dat er van de 120 functies slechts 13 worden geleverd. Kan de Minister aangeven
wat de achterliggende redenen voor zijn? Wat is het plan om zo snel mogelijk te komen
tot het opvullen van deze 120 functies? De Minister geeft tevens aan dat ondanks de
ruim honderden miljoenen extra investeringen Nederland onderaan bungelt. Zij vragen
de Minister in een tabel een update te geven van de bruto uitgaven van de NAVO-leden
evenals de stijging dan wel daling van BBP per land van de afgelopen 3 jaar. Indien
dit moeilijk blijkt om korte termijn, dan vragen deze leden wat de termijn is dat
dit wel naar de Kamer gestuurd kan worden. De leden van de D66-fractie hechten er
waarde aan om, los van de intentieverklaring van de Minister-President in Wales, goed
in kaart te brengen en inzichtelijk te maken wat voor investeringen er in alle lidstaten
zijn gedaan. Dit geeft wat deze leden betreft een dieper inzicht in de Defensie-uitgaven
van de EU en NAVO-bondgenoten.
De leden van de D66-fractie zijn content met het feit dat Defensie door is blijven
werken aan de verbetering van de rapportage processen en sluiten zich aan bij het
compliment van de Algemene Rekenkamer hierover, mede in het licht van de structurele
aandacht die de Algemene Rekenkam en de Tweede Kamer in de rol van financieel rapporteurs
afgelopen jaren gevraagd heeft. Deze kant van de rapportage lijkt niet het meest belangrijk,
maar de leden van de D66-fractie zijn ervan overtuigd dat de inzichtelijkheid en goede
controleerbaarheid ten goede komt aan de Defensieorganisatie en het voor de Tweede
Kamer beter te volgen is hoe het er voor staat.
De leden van de D66-fractie lezen dat 1,2% van de Defensiebegroting wordt besteed
aan kennis en innovatie. Zij vragen de Minister uiteen te zetten hoe deze middelen
precies worden besteed en hoeveel wordt besteed aan PESCO-projecten.
De leden van de D66-fractie zijn content dat er uitvoering wordt gegeven aan motie
Sneller c.s. (kamerstuk 35 830 nr. 9). Wanneer kan de Kamer het vastgoedplan verwachten?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de aanbestedingsprocedure van de
onderzeeboten. De Algemene Rekenkamer wees er in haar onderzoeksrapport op dat het
prijspeil tijdens de B-brief niet actueel was en dat de kosten daardoor eigenlijk
hoger geraamd zouden moeten worden. Dee leden vragen of de Minister het hiermee eens
is. Deze leden constateren dat er onduidelijkheid bestaat over het soort product dat
wordt aanbesteed. Het is de leden van de D66-fractie op dit moment onduidelijk wat
het verschil is tussen MOTS met aanpassingen en de geambieerde behoefte. Is er nog
sprake van een «van de plank» ontwerp of is er sprake van maatwerk? In de beantwoording
op de schriftelijke vragen staat dat Defensie zich baseert op MOTS: «In antwoord op
Kamervragen hierover is toegelicht (Kamerstuk 34 225, nr. 25) dat de bestaande ontwerpen van de kandidaat-werven het uitgangspunt vormen en dat
geen sprake is van de ontwikkeling van een geheel nieuwe onderzeeboot «vanaf de tekentafel»
of de aanschaf van prototypes voor beproeving.» «Deze configuratie zal niet (alsnog)
berusten op een geheel nieuw ontwerp, maar zal voortbouwen op bestaande configuraties
en technische oplossingen die de kandidaat-werven al in gebruik of ontwikkeling hebben
en die in onderlinge samenhang tot een ontwerp zullen leiden dat invulling geeft aan
de eisen van Defensie. Daarnaast zullen deze ontwerpen aangevuld worden met innovatieve
oplossingen om de onderzeebootcapaciteit toekomstbestendig te maken.» Deze leden vragen
in hoeverre er gesproken kan worden van een MOTS-product als het ontwerp gebaseerd
is op verschillende configuraties, technische oplossingen en innovatieve oplossingen.
Kiest het kabinet nu voor een product van de plank (MOTS) of wordt het maatwerk? In
geval het tweede van toepassing is, kan de Minister uitleggen hoe het mogelijk is
dat in dat geval de C-fase wordt overgeslagen? Als er sprake is van maatwerk, dan
is er volgende de leden van de D66-fractie toch sprake van een geheel nieuw product
en dient de C-fase, juist bij zo’n groot project, doorlopen te worden? Gezien deze
zorgen willen deze leden vragen om een besluitvormingskader op te stellen voor de
Kamer waarbij in de D-fase alsnog gekeken kan worden in welke mate de C-fase eigenlijk
heeft moeten plaatsvinden. De leden van de D66-fractie realiseren zich de enorme consequenties
van alsnog een C-fase, maar vinden het van belang dat er duidelijk gekozen wordt.
Kan de Minister aan de hand van het toetsingscriteria van MOTS uiteenzetten en motiveren
hoe de aanbesteding van de onderzeeboten inderdaad onder MOTS valt en niet onder maatwerk?
Indien het eerste het geval is dringen de leden van de D66-fractie erop aan dicht
bij het MOTS te blijven gezien de risico’s die teveel aanpassingen met zich meebrengen,
zowel in de technische en financiële zin als in tijd. Deze leden maken zich zorgen
in welke mate het MOTS-ontwerp teveel aanpassingen zal gaan krijgen. De Minister geeft
aan dat Defensie zich «realiseert zich dat elke aanpassing van een door de kandidaat-werf
voorgesteld (MOTS-) ontwerp extra risico’s met zich kan meebrengen en eist daarom
dat de kandidaat-werven de risico’s verifieerbaar in kaart brengen en in een degelijk
risicomanagementplan voorzien. De «ontwerpvolwassenheid» van de aanbiedingen door
de kandidaat-werven en de verwachte effectiviteit van hun risicomanagementplannen
(Kamerstuk 34 225, nr. 32), vormen belangrijke onderdelen van de besluitvorming en de gunning. Uit de eerste
dialoogronde volgt dat, ook zonder nog te beschikken over een precieze inschatting
door de werven van de risico’s en de kosten ten opzichte van een MOTS-ontwerp, een
aantal van de door Defensie ingebrachte behoeften leidt tot ingrijpende aanpassingen
van de ontwerpen.» De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke stappen er
ondernomen worden om de ingrijpende aanpassingen te temperen. Deze leden begrijpen
de behoefte aan een state of the art onderzeeboot, maar gezien de enorme vertragingen,
de enorme behoefte om tijdig nieuwe onderzeeboten te hebben, de enorme financiële
risico’s die Defensie niet kan dragen gezien de enorme tekorten bij vele krijgsmachtonderdelen,
vinden deze leden het van levensbelang om niet teveel risico’s te nemen. Indien defensie
toch op veel aanpassingen inzet, vragen de leden van de D66-fractie of de Kamer te
zijner tijd aanvullend wordt geïnformeerd over de mate waarin de huidige risicoreserveringen
nog voldoen of dat deze verhoogd dienen te worden.
Tot slot op dit punt zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of er budget gereserveerd
is voor alle bewapening die uit de behoeftestelling voortvloeit, of is er ook bewapening
die wel uit de behoeftestelling voortvloeit maar waar (nog) geen budget voor is gereserveerd?
Welke bedrijven in Nederland zouden in de toekomst betrokken kunnen worden bij de
instandhouding van de onderzeeboten? Zijn bij de actualisatie van de risicoanalyse
ook de risico’s afgedekt in het ontwerpproces, die volgens de Algemene Rekenkamer
volgen uit het feit dat de aan te schaffen boten op dit moment niet van de plank te
koop zijn en waarvan de ontwerpen zich niet in de praktijk hebben bewezen?
De leden van de D66-fractie sluiten zich aan bij de aanbevelingen van het ADR inzake
de onderzeeboten en vragen of de Minister bereid is om de Kamer expliciet te blijven
informeren in voortgangsrapportages verwijzend naar deze twee aanbevelingen van de
Auditdienst Rijk (ADR) zodat de Kamer dit goed kan volgen. Helemaal tot slot op dit
punt, betreuren de leden van de D66-fractie het dat de leverdatum van de onderzeeboten
is vertraagd met drie jaar. Wat zijn de verwachtingen van de Minister of de Walrusklasse
nog zo lang door kan? Zijn er voorbeelden van landen die dit doen met vergelijkbare
onderzeeboten? Worden er scenario’s uitgedacht waarin de onderzeebootcapaciteit een
periode niet kan worden ingezet voor de krijgsmacht dan wel voor NAVO-verplichtingen?
Verder steunen de leden van de D66-fractie het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar
aanleiding van de vertraging bij het onderzeeboten vervangingsproces dat ingaat op
de oorzaken van de tijdsoverschrijdingen en hieruit lering te trekken. Deze leden
zijn erg benieuwd naar dit rapport en ziet het in 2022 tegemoet.
De leden van de D66-fractie zijn het met de regering eens dat verdere digitalisering
van groot belang is voor Defensie en dat dit ten goede komt aan een sterk opererende
krijgsmacht. In een eerdere digitaliseringsronde stond een goede klant-leverancier
relatie voorop. Daar heeft het BIT-advies op de GrIT ook op gewezen: er is te weinig
focus op de eindgebruiker die met IT-producten effectiever en efficiënter moet gaan
werken. In hoeverre wordt hiermee rekening gehouden in het rapport Defensie Duurzaam
Digitaal? Deze leden danken de Minister voor de uitvoerige rapportage, zij vragen
echter hoe deze plannen concreet worden omgezet in de operationele output van de Krijgsmacht,
alsmede om een toelichting hierop.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de F-35 gevechtsvliegtuigen.
Kan de Minister in retrospectief stellen dat de aanschaf van extra F-35 gevechtsvliegtuigeninderdaad
de juiste prioriteit is geweest in het licht van de tekortkomingen op het gebied van
personeel en het achterstallige onderhoud bij het vastgoed. Deze leden maken zich
zorgen over de stijgende onderhoudskosten van de F-35s. Hoe kan de Minister invloed
uitoefenen op een reductie van de exploitatiekosten? Voorziet de Minister een verdere
kostenstijging? Kan de Minister aangeven of er nog ruimte zit tussen de huidige ramingen
en het nieuwe kostenplafond? Of betekent een nieuwe stijging het opnieuw aanpassen
van de MoU? De leden van de D66-fractie constateren dat er over bepaalde facturen
van de F-35s nog geen btw is afgedragen. Hoeveel btw dient Defensie nog af te dragen
aan de belastingdienst en onder welk tarief? Gaan de belastingregels die gelden bij
de F-35 exploitatie ook op voor andere grote materieelprojecten? Zo ja, hoe staat
het bij alle andere materieelprojecten met het betalen van btw? De leden van de D66-fractie
merken op dat de F-35 vliegtuigen vaak aan de grond staan. In de beantwoording op
de feitelijke vragen staat dat de F-35 piloten einde jaar Initial Operational Capable
zijn. Geldt dit voor alle straaljagerpiloten? Hoeveel van die vlieguren zijn met F-35s
boven Nederlands grondgebied gemaakt?
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het proces voorstel Herinrichting
KNM en het realiseren van toekomstige kazerne ten behoeve van de operationele marinierseenheden
uit Doorn en de Maritime Special Operations Forces. Deze leden hechten veel waarde
aan de afstemming met de Centrale Medezeggenschapscommissie (CMC). Gezien de ervaringen
met de oorspronkelijke verhuisplannen naar Vlissingen en gebrekkige besluitvormende
invloed wat de CMC kreeg, willen deze leden na dit overleg met het CMC tussentijds,
desnoods vertrouwelijk, geïnformeerd worden over in welke mate er instemming is en
of er sprake is van onoverbrugbare meningsverschillen. Daarbij vragen deze leden om
een brede uitvraag te de doen onder personeel, qua behoefte en verwachtingen. Naarmate
dit tijdig gebeurt kan men volgens deze leden beter nog de bezwaren, behoeftes, opmerkingen
van militairen en burgerpersoneel betrekken, wat een goed procesverloop te goede komt.
Zij vragen of de Minister bereid is dit te doen?
De leden van de D66-fractie begrijpen de behoefte en de aankoop van Future Littoral
All Terrain Mobility Patrouillevoertuigen. Tegelijkertijd constateren deze leden dat
geen MOTS of COTS-oplossing volledig voldoet. Als er vervolgens wordt gesteld dat
er dan maar gekozen zal worden voor een MOTS/COTS-constructie lijkt dit onnodig risicovol.
Zijn er andere landen die diezelfde procedure hebben gevolgd voor dit materieel of
geheel tevreden zijn met COTS? De Minister stelt dat er een onderzoeksfase wordt uitgevoerd
om de risico’s zoveel mogelijk te beheersen. Wat betekent de COTS/MOTS voor het DMP-proces?
Dient er dan niet een C-fase gehanteerd te worden? Kan de Minister de aanbesteding
uiteenzetten aan de hand van het toetsingscriteria van de MOTS?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het feit dat er chroom-6 is aangetroffen
bij de FRISC-vaartuigen ondanks een verklaring van de leverancier dat er geen kankerverwekkende
stoffen zouden zijn toegepast. Is (oud)personeel dat de FRISC heeft gebruikt op de
hoogte gesteld van het feit dat er chroom-6 is gebruikt? In welke mate komen zij in
aanmerking voor regelingen rondom chroom-6?
De leden van de D66-fractie constateren dat munitie een houdbaarheidstermijn heeft.
Zij vragen hoe het staat het met de munitiedepots van Defensie waar geëxpireerde munitie
ligt op geslagen. Komen er risico’s kijken bij het demilitariseren van munitievoorraden?
Zo ja, welke? Deze leden vragen of de Minister kan garanderen dat deze risico’s zijn
ondervangen.
De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van de
onderliggende stukken en hebben over het brede onderwerp dat thans op de agenda staat
de volgende vragen en opmerkingen.
Met betrekking tot materieel wordt allereerst gewezen op de tekortkomingen aan de
F-35. Deze leden vragen wat op dit moment het aantal (bekende) gebreken aan het toestel
is. In geval dit aantal niet noemenswaardig afwijkt van het aantal dat vorig jaar
dan wel in de laatste voortgangsrapportages bekend was, vragen de leden van de PVV-fractie
wat hiervan de oorzaak is. Zijn veel gebreken (nog) niet opgelost of komen er juist
nieuwe gebreken bij? Hoeveel tekortkomingen vindt de Minister acceptabel? Voorts willen
deze leden vragen of het klopt dat het toestel nog steeds niet inzetbaar is bij onweer
(vanwege risico op exploderende brandstofleidingen). Hoe beoordeelt de Minister de
omstandigheid dat de inzet van het toestel voor lange tijd afhankelijk is van de weersomstandigheden
en hoe kan het dat dit gebrek nog steeds niet is opgelost?
In verband met het nieuw verrezen probleem van vier kapotte motoren vanwege zand op
de vliegbasis Leeuwarden vragen de leden van de PVV-fractie wat dit betekent voor
de inzetbaarheid van het toestel, aangezien elders op de wereld ook veel zand voorkomt.
Ook vragen deze leden of de Minister hun mening deelt dat het (in dit stadium) onacceptabel
is dat er nog steeds problemen zijn met bevestigingsbouten, die ofwel de verkeerde
lengte hebben ofwel bij hoge snelheid lostrillen.
Tenslotte stellen de leden van de PVV-fractie vast dat de F-35 ernstige geluidsoverlast
veroorzaakt. Hoe verhoudt deze overlast zich tot de bestaande geluidsnormen? Hoe zal
deze situatie zijn als alle bestelde toestellen in Nederland zijn? Kunnen de beoogde
vlieguren dan wel gemaakt worden? Is er een scenario mogelijk dat voor 5 miljard euro
aan vliegtuigen is gekocht, die door (onverwachte) geluidsoverlast veel vaker aan
de grond moeten blijven staan dan was beoogd? Deze leden willen zo spoedig mogelijk
inzicht verkrijgen in deze problematiek, omdat burgers vanzelfsprekend recht hebben
op bescherming tegen overlast die de bestaande normen t.a.v. geluidshinder overstijgt.
De leden van de PVV-fractie concluderen dat met de F-35- toestellen defecte vliegtuigen
zijn gekocht, waarbij de (eerder door de Minister geplaatste) kwalificatie «kinderziekten»
absoluut niet meer passend is. Deelt de Minister deze mening? In het verlengde hiervan
vragen deze leden of het kabinet bereid is om de F-35- toestellen die nog niet geleverd
zijn (kostenvrij) af te bestellen. De belastingbetaler kan immers niet worden geacht
om te betalen voor ondeugdelijke vliegtuigen (van zo’n 80 miljoen euro per stuk).
In dit kader wijzen deze leden ook op het feit dat onbemande vliegtuigen vaak taken
van bemande vliegtuigen kunnen overnemen. Zo kunnen de onbemande MQ-9 Reaper toestellen
die de luchtmacht krijgt worden bewapend met precies dezelfde (Hellfire-) raketten
als voor de F-35 worden gebruikt. Deze leden vragen het kabinet dan ook om hierop
in te zetten. Wat is de stand van zaken rond het onderzoeken van de bewapening van
de onbemande vliegtuigen?
De leden van de PVV-fractie zijn zeer ontevreden over de inkoop van rijdend materieel.
Zo zijn er voertuigen besteld die te zwaar waren voor het chassis en zijn er voertuigen
besteld die op landingsvaartuigen moeten passen, maar te breed waren voor de laadklep
daarvan. De laatste fout betreft 550 vrachtwagens van Scania, die onbruikbaar zijn
omdat de bijpassende containers te hoog zijn. De Minister heeft aangegeven dat de
fabrikant dit gaat oplossen, maar de leden van de PVV-fractie vragen of dat kan zonder
verlies van kwaliteit of functionaliteit. De auto verlagen kan bijvoorbeeld niet,
omdat juist voor verhoging is gekozen om (berm)bombestendig te kunnen zijn.
De leden van PVV-fractie vragen hoe het kan dat herhaaldelijk fouten worden gemaakt
rond de inkoop van auto’s die niet voldoen aan de operationele, technische en wettelijke
normen (zelfs niet aan de simpelste regels van de wegenverkeerswet). Voorts vragen
deze leden hoe de Minister garandeert dat dit niet nog een keer plaatsvindt. Hoe wordt
het inkoopproces concreet verbeterd?
De leden van de PVV-fractie betreuren de vertraging die optreedt bij de vervanging
van de onderzeeërs van de walrusklasse. Zij vragen om rond die vervanging in te zetten
op maximale betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Ook vragen deze leden of rekening
wordt gehouden met de ervaringen die Australië heeft opgedaan met één van de partijen
die rond de vervanging van de onderzeeërs in beeld is: de Franse Naval group. Bij
de geannuleerde Australische bestelling voor onderzeeërs bij dit bedrijf zou namelijk
sprake zijn van ernstige kostenoverschrijdingen en vertragingen, die voor de Nederlandse
situatie natuurlijk vermeden dienen te worden.
De leden van de PVV-fractie vragen (gelet op de aangenomen motie hierover) nogmaals
of gegarandeerd wordt dat geen nieuw radarstation komt in Herwijnen.
Ook ten aanzien van het onderdeel personeel hebben de leden van de fractie van de
PVV grote zorgen. Deze leden zijn met name gericht op het voornemen van de Minister
om een «Defensiebrede cultuurverandering» te creëren, waarbij in 2022 diversiteit
en inclusiviteit worden ingebed in alle initiële opleidingen. Deze leden zijn zeer
teleurgesteld in de ontwikkeling dat ook Defensie ten prooi valt aan de linkse, politiek
correcte diversiteitscultus en vragen om dit onmiddellijk terug te draaien. Deze leden
zijn van mening dat juist Defensie een rol dient te hebben in het verdedigen van de
Nederlandse identiteit en cultuur en dat de implementatie van diversiteitsbeleid onze
veiligheid niet verbetert.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts of de Minister beseft dat de prioriteitsstelling
in het personeelsbeleid bijzonder fout is nu in een situatie van zware onderbetaling
en onderbezetting van militairen de aandacht en het geld naar diversiteitsbeleid gaat,
waar werkelijk niemand binnen Defensie op zit te wachten. Ten aanzien van laatstgenoemd
punt wijzen deze leden ook op het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau
«Grenzen aan de eenheid», waaruit onder meer blijkt dat ook de meerderheid van vrouwen
binnen Defensie geen voorkeursbeleid voor vrouwen wenst. Genoemde leden willen graag
de garantie van de Minister dat binnen Defensie nimmer met vrouwen- en/ of allochtonenquota
gewerkt gaat worden.
Tenslotte willen vragen de leden van de PVV-fractie wanneer de Minister voornemens
is het nieuwe loon- en functiegebouw voor Defensiemedewerkers van kracht te laten
worden en hoe de vorig jaar door de Kamer aangenomen motie Fritsma is uitgevoerd die
ertoe strekt om vanuit Defensie geen leningen meer te verstrekken aan Turks- Nederlandse
militairen in verband met de afkoop van de Turkse dienstplicht (Kamerstuk 35 570 X, nr. 36). Kunnen deze leden logischerwijs aannemen dat sinds aanname van bedoelde motie geen
enkele lening meer is verstrekt voor bedoeld doel? Zo nee, hoeveel leningen zijn er
dan nog verstrekt en waarom is de door de Kamer aangenomen motie niet uitgevoerd?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor het schriftelijk
overleg Personeel/Materieel Defensie. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er volgend jaar wederom meer geld naar Defensie
gaat. De extra investeringen in Defensie in de afgelopen kabinetsperiode krijgen langzaam
effect. De bestemming van het extra geld komt wat deze leden betreft goed terecht:
voor munitie en veteranenzorg. Geld voor extra munitie is hard nodig. En er gaat meer
geld naar het Nationaal Fonds Ereschuld om veteranen te vergoeden voor de schade die
zij hebben opgelopen tijdens missies in het buitenland. Het belang hiervan staat voor
de leden van de CDA-fractie buiten kijf. Daarnaast krijgt Defensie meer geld om de
onderhoudsachterstanden te verkleinen en het vastgoed te verduurzamen. Het vastgoed
van Defensie is vaak sterk verouderd, niet duurzaam en niet toekomstbestendig. Defensie
heeft onvoldoende middelen voor het herstel en onderhoud van al het vastgoed. In 2019
hebben de leden van de CDA-fractie de regering verzocht Defensie nadrukkelijk aan
te laten sluiten bij en gebruik te laten maken van rijksbreed beschikbaar gestelde
middelen voor het realiseren van klimaatdoelen. Deze leden vragen de Minister aan
te geven hoe er invulling wordt gegeven aan deze motie.
De leden van de CDA-fractie kunnen niet vaak genoeg onze waardering uitspreken voor
het werk dat het Defensiepersoneel uitvoert voor Nederland. Tegelijkertijd is waardering
uitspreken niet voldoende. Voor een veiliger Nederland is beter loon voor militairen
noodzakelijk. Op dit moment schieten we daarin ernstig tekort. Salarissen van leidinggevende
militairen liggen regelmatig op de armoedegrens. De bijna tienduizend vacatures maken
pijnlijk duidelijk dat Defensie problemen heeft met het werven en vooral het behouden
van personeel. Elke dag dat er geen fatsoenlijke loonsverhoging komt zijn er militairen
die op zoek gaan naar ander werk. De leden van de CDA-fractie zijn bezorgd over de
voorgestelde salarisverhoging. Deze is minder dan het verwachte inflatiepercentage.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister op welke manier hij wel met een CAO-voorstel
kan komen die uiting geeft aan de waardering die we hebben voor het Defensiepersoneel.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor het instellen van de commissie
Schrijnende Gevallen AOW-gat Militairen. Deze leden kijken uit naar de uitkomsten
van dit onderzoek. Deze leden vragen de Minister aan te geven wanneer het rapport
wordt opgeleverd.
Het onderwerp «Informatievoorziening- en technologie» staat terecht hoog op de agenda
van het Ministerie van Defensie en wordt prominent beschreven in Defensievisie 2035.
De leden van de CDA-fractie hebben zorgen ten aanzien van de realisatiemogelijkheden
van de IT-ambities van Defensie. Eerdere verbeterplannen hebben te weinig opgeleverd,
de doelstellingen voor de aangekondigde IT-uitgaven zijn vaag geformuleerd, de IT-governance
binnen Defensie is onrijp en de JIVC-organisatie presteert onvoldoende. De leden van
de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de IT-ambities van Defensie. Is de Minister
bekend met de speech die de Commandant der Strijdkrachten (CDS) op de Defensietop-dag
(8 oktober jl.) heeft gehouden. Is de Minister het eens met de boodschap van de CDS,
namelijk dat er een nieuwe schets van de krijgsmacht moet worden gemaakt? Zo ja, kan
de Minister dan ook aangeven welke rollen Informatiegestuurd Optreden (IGO) en digitalisering
in die nieuwe, getransformeerde krijgsmacht spelen?
De in februari door de Staatssecretaris aangeboden brief «Defensie Duurzaam Digitaal»
stelt dat er tot 2035 per jaar zo’n 2 miljard euro extra nodig is voor de digitalisering
van de krijgsmacht. Hoe wordt deze digitaliseringsslag bekostigd? Hoe gaat de Minister
voorkomen dat er opnieuw enorme bedragen voor digitalisering worden uitgegeven, zonder
dat er duidelijkheid is over de militaire effectiviteit die dit moet opleveren? Welke
mogelijkheden ziet de Minister om de digitalisering van onze krijgsmacht structureel
met partnerlanden, zoals Duitsland, België en Frankrijk, op te pakken? Dit zou immers
tot kostenbesparing en reductie van (ondersteunend) IT-personeel kunnen leiden. Kan
de Minister in dit kader aangeven welke besparing wordt verwacht van de samenwerking
met Duitsland in het programma TEN? Kunnen ook substantiële voordelen bij andere IT-programma’s
worden bereikt? Technisch personeel is schaars op het moment. En daar waar werving
nog enigszins lijkt te lukken is het behoud lastiger. Hoe verhoudt deze problematiek
zich met de ambitie om uit te breiden met grote aantal IV/ICT personeel (inbegrepen
Cyber en Datascience)? Welke mogelijkheden ziet de Minister om het tekort aan kennis
bij het Joint Informatievoorziening Commando aan te vullen door middel van verregaande
samenwerking met de markt? Waarom biedt het huidige consortium dat bezig is met GrIT
geen oplossing voor (een deel van) het personeelstekort? De leden van de CDA-fractie
vragen wat de status is van de diverse blokken van GrIT.
De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen over het project vervanging onderzeeboten.
De urgentie lijkt te ontbreken en er lijkt meer oog te zijn voor het proces en de
prijs dan voor de doelstelling namelijk: «De beste boot voor onze mannen en vrouwen
van de marine.» Oorspronkelijk zouden de eerste nieuwe boten in 2025 in de vaart komen,
dat zou nu 2028 worden en het begint er steeds meer op te lijken dat de vervanging
van de onderzeeboten nog vele jaren langer gaat duren, nu de Minister op 27 oktober
2021 schreef dat een substantiële aanpassing van de huidige planning wordt voorzien
en dat er derhalve extra levensverlengend onderhoud nodig zal zijn (Kamerstuk 34 225, nr. 34). Dit kost vele miljoenen euro’s extra. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
aan hoeveel meer tijd hij denkt en of de Minister de Kamer kan garanderen dat deze
miljoenen niet ten koste gaan van het budget van het vervangingsproject?
De leden van de CDA-fractie zijn echter wel positief over de openheid die de Minister
middels deze brief geeft over het proces en de gebreken ervan. De CDA-fractie vraagt
zich echter af of het nuttig is om onder deze tijdsdruk een doorlichting/onderzoek
te doen naar de kennis en capaciteit van zowel binnen als buiten Defensie met betrekking
tot het managen van het vervolgproces. Deze leden vragen of het inmiddels niet duidelijk
is dat het doorgaan met drie partijen te veel vraagt van de kennis en expertise die
bij Defensie aanwezig is. Kan die tijd niet beter worden gebruikt om het proces anders
in te richten met advies vanuit de industrie waar de kennis om dergelijke complexe
projecten te managen nog veelvuldig aanwezig is?
Vanuit de industrie is meermaals gewaarschuwd voor mogelijke vertragingen door verder
te gaan in concurrentiestelling met drie partijen en het daardoor niet kunnen inschakelen
van de kennis en expertise uit de industrie. Zo ook in het FD-artikel van 31 oktober
2021, waarin de branches nogmaals het belang van inschakeling van de industrie in
deze fase benadrukken. Bovendien zijn er meerdere moties aangenomen die hebben verzocht
om de kennis en expertise van de Nederlandse industrie te betrekken ten behoeve van
het behouden van strategische autonomie om de onderzeeboten gedurende de gehele levensduur
in stand te kunnen houden. Ook de CDA-fractie heeft eerder aandacht gevraagd voor
het betrekken van de industrie ten behoeve van een goed proces en het waarborgen van
strategische autonomie. In de antwoorden op de feitelijke vragen geeft de Minister
aan dat de kaders voor de motie van het lid Bruins Slot c.s., die verzoekt om «ontwerp,
ontwikkeling, bouw, instandhouding en eindregie van onderzeeboten binnen de gouden
driehoek te accommoderen.» (Kamerstuk 31 125, nr. 96) zijn afgestemd in de MCOV voor de start van de dialoog. In de brief van 27 oktober
jl. leest de CDA-fractie echter niets over inschakeling de Nederlandse industrie.
Kan de Minister gedetailleerd aangeven of en hoe die kaders daadwerkelijk uitvoering
geven aan de motie Bruins Slot c.s.? Zorgen die kaders voor betrokkenheid van de Nederlandse
industrie in alle fasen van het proces? Kan de Minister aangeven of hij zelf de kaders
afdoende acht om te voldoen aan de invulling van de motie Bruins Slot c.s.? En zijn
deze zodoende onderdeel van het eisenpakket dat voorligt in de dialoogronde van december?
Kan de Minister daarin meenemen dat de industrie zelf stelt dat zij betrokken dient
te worden in deze fasen om later in staat te zijn een bijdrage te kunnen leveren aan
de instandhouding en onderhoud?
Nederland is al jaren wereldwijde koploper wat betreft radarsystemen. De Kamer heeft
vorig jaar uitgebreid stilgestaan bij de SMART-L radars, de moderne luchtverdedigingsradars.
In Wier is in 2020 een SMART-L-radar geplaatst. Deze nieuwe radar wordt op dit moment
getest. Hoe verlopen deze testen? De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er bij
de radar in Wier rekening wordt gehouden met de geluidsnorm en geluidbeleving in de
omgeving. Met het plaatsen van een koepel over de radar laat de Minister zien tegemoet
te komen aan de zorgen die leven in de gemeente Waadhoeke en de inwoners van Wier.
Zolang de radar nog niet aan de geluidsnorm voldoet en er nog geen merkbare reductie
is aangetoond, blijft het gebruik van de radar beperkt van maandag tot en met vrijdag
van 08:00 tot 19:00 uur. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd wat dit betekent
voor de testen die worden gedaan en welke invloed dit heeft op de bewaking van het
luchtruim. Vorig jaar heeft de CDA-fractie een duidelijk standpunt ingenomen over
de mogelijke plaatsing van de SMART-L radar in Herwijnen. De radarlocatie in Herwijnen
was qua stralingsbelasting voor de bevolking een heel slechte locatie in Nederland.
Daarom heeft deze Kamer vorig jaar de regering verzocht de rijkscoördinatieregeling-procedure
in Herwijnen stop te zetten en een alternatieve locatie voor de SMART-L radar te zoeken.
Waarom is de RCR conform de motie Van Helvert voor Herwijnen nog steeds niet gestopt?
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de voortgang van de zoektocht naar
een alternatieve locatie.
De leden van de SP-fractie wensen ter inleiding op de punten die in dit schriftelijk
overleg worden voorgelegd een algemene opmerking maken over de relatie tussen beide
hoofdonderwerpen van het WGO. Naar het oordeel van deze leden heeft de regering in
de afgelopen jaren de verkeerde prioriteiten gelegd in de afwegingen van de diverse
behoeften.
De schrijnende werkelijkheid van vandaag is dat het thema’s betreft waarvan de ene,
het materieel-beleid, voortvarend gaat en het personeelsbeleid ronduit slecht. Een
zogeheten kritische prestatie-indicator stelt dat het vijfjaars-gemiddelde van de
investeringsquote 24,2% wordt. Het door de NAVO opgelegde doel was 20%. Dat is in
2020 al bereikt, dus de militaire investeringen gaan geweldig.
Het personeelsbeleid is ronduit armetierig. Het aantal vacatures is onverminderd hoog.
Het meest recente CAO-bod van Defensie is onder de maat. En dat terwijl de afgelopen
jaren de begroting alleen maar omhoog is gegaan. Het is duidelijk waar de prioriteiten
liggen. Dat is bij «de ijzerwinkel» die tevens de economische stimulans voor de internationale
bewapeningseconomie is. Die wapeneconomie draait op volle toeren.
Dat leidt deze leden tot de vraag of de Minister bereid is deze prioriteitenstelling
om te gooien en absolute voorrang te geven aan het personeelsbeleid?
De leden van de SP-fractie willen de volgende personeelsbeleidskwestie voorleggen.
De verhoging van de AOW-leeftijd van enkele jaren geleden heeft een sociaal probleem
voortgebracht dat ook een groep personeelsleden van Defensie onevenredig hard heeft
getroffen. Dat heeft de laatste jaren tot een campagne van betrokken (oudere) militairen
geleid. De leden van de SP-fractie hebben hier al jaren geleden aandacht voor gevraagd.
Dat resulteerde vorig jaar in de aangenomen motie Kerstens/Karabulut. Doel «het instellen
van een onafhankelijke commissie die als taak krijgt de omvang van dit probleem in
kaart te brengen, alsook in het eerste kwartaal van 2021 te komen met aanbevelingen
voor mogelijke oplossingen» (Kamerstuk 35 570 X, nr. 25) Die commissie is er gekomen en staat o.l.v. dhr. Van Zon. De motie is door Staatssecretaris
Visser zo uitgelegd dat het mandaat voor de commissie alleen «schrijnende gevallen»
betreft. De commissie heeft inmiddels meer dan 1.000 mailtjes gehad van leden van
de achtergestelde groep. Een afschrift was aan leden van de vaste Kamercommissie voor
Defensie gericht.
De Leden van de SP-fractie zijn van mening dat er een structurele oplossing voor de
gehele groep moet komen, zoals de motie ook stelt en niet alleen over individuele
schrijnende gevallen gaat. Is de regering bereid de opdracht van de commissie te wijzigen?
Een ander hoofdpunt in het personeelswerk van de SP-fractie in het Defensiebeleid
is het werken met gevaarlijke stoffen bij Defensie. Daarbij hebben de leden van de
SP-fractie op dit moment twee zaken. Coördineert Defensie de afhandeling van de chroom-6
schaderegeling met Sociale Zaken? Hoe staat het met plan om einde te maken aan het
gebruik van chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen bij Defensie? Hoe staat het met
de beveiliging van personeel bij het werken met gevaarlijke stoffen?
Vrijdag 22 oktober 2021 meldde de website van Defensie dat er een overeenkomst over
arbeidsvoorwaarden is gesloten. Dat wordt aan het personeel voorgelegd en begin december
moet duidelijk zijn of er een overeenkomst is. Half mei was er een kleine actie van
de militaire vakbonden bij de Tweede Kamer waardoor leden van de SP-fractie de mok
«niet mokken +2,5% dokken» op hun bureau hebben staan. «Een loonsverhoging met terugwerkende
kracht van 1% per 1 januari 2021 en een tweede verhoging van 0,4 procent per 1 januari
2022. Naast de loonsverhoging is er voor iedere medewerker een incidentele uitkering
van 1.000 euro bruto. Dat is lang niet de naar het oordeel van de leden van de SP-fractie
toch al bescheiden 2,5% die de personeelsvertegenwoordigers vroegen. Dit jaar wordt
er ook een inflatie van 2% verwacht. Het bod is dus niet dekkend om de gestegen kosten
van levensonderhoud te voldoen. Hoe denkt de Minister in het licht van het enorme
aantal vacatures, 9.200, aan het werven van nieuw personeel? Vreest de Minister niet
dat het met zo’n karig bod amper mogelijk is de uitstroom te stuiten, laat staan een
grote instroom te bevorderen? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat dit een
sprekend voorbeeld is van de totaal verkeerde prioriteitsstelling «die in de inleiding
is aangegeven.
De Minister schreef in een brief op 7 oktober 2021 dat de SMART-L-radar uitgerust
zal worden met een koepel. Dat gebeurt voor de radar in Wier en ook voor de zuidelijke
radar, waarvoor nog geen vestigingsplaats is vastgesteld. In de beslissing over het
aanbrengen van een koepel op de SMART-L is het vreemd dat dat het nog twee jaar duurt.
Bovendien zijn de ingenieurs niet zeker of het volledig afdoende is om de geconstateerde
overlast te voorkomen. Dat roept vele vragen op over de voorbereiding van de bouw
en plaatsing van deze radar.
De leden van de SP-fractie vragen of ook de SMART-L-radar die op marineschepen staat
of komt van een koepel wordt voorzien. Indien dat niet zo is, waarom niet? Voorts
vragen de leden van de SP-fractie of over dit uitstel een afspraak met de NAVO en/of
de VS is gemaakt. Is de conclusie gerechtvaardigd dat dit uitstel ook een uitstel
op een inschakeling van de Nederlandse militaire infrastructuur in het Amerikaanse
raketschild? Zo ja, hoe lang duurt dit uitstel?
Met betrekking tot de beslissing over de vestiging van een zuidelijke radar achten
de leden van de SP-fractie het ongewoon dat in de brief van 7 oktober 2021n «Herwijnen»
nog steeds niet uitgesloten wordt als vestigingsplaats. Deze leden vragen of het juist
is dat de plaats Zuilichem als locatie wordt gefluisterd, althans of het juist is
dat die optie er is? Zuilichem ligt direct aan de overkant van de Waal tegenover Herwijnen.
Als de radar daar komt, afhankelijk van de exacte locatie, zou het kunnen dat hij
zelfs nog dichterbij Herwijnen staat dan de huidige beoogde locatie. Dan wordt Herwijnen
tussen twee radars bestraald. De leden van de SP-fractie dringen er bij de Minister
op aan een dergelijke keuze niet te maken.
De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens gereageerd op de beslissing
over de order voor een nieuwe onderzeeboot. Deze leden zijn tevreden over het uitstel
om tot een beslissing over de bouw van een nieuwe onderzeeboot over te gaan. Deze
tijd kan benut worden om een strategische heroverweging te maken om in het geheel
af te zien van deze onderzeeboot. De leden van de SP-fractie hebben er nooit twijfel
over laten bestaan dat Nederland af moet zien van deelname in het hoogste geweldsspectrum.
Bijgevolg moeten andere militaire middelen gekozen dan de deelname aan een wapenwedloop.
De leden van de SP-fractie hebben de voorkeur voor een andere politieke prioriteit,
zoals bekend vervat in de leus dat het beter is onderwijzers aan te stellen dan onderzeeboten
aan te schaffen. Inmiddels werpt de beslissing over langdurige vertraging de vraag
op wat er met de oude Walrusklasse gaat gebeuren. Een opknapprogramma? En hoe lang
moeten die walrussen dan mee? Wanneer kunnen de Kamer een begroting voor die update
verwachten? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat nu het geschikte moment
is om helemaal afzien van het onzalige plan voor nieuwe onderzeeboten.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Defensiebegroting
en de overige geagendeerde stukken en hebben de volgende vragen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de Inzetbaarheidsrapportage dat de operationele
gereedheid onder druk staat. Dit is vooral het gevolg van de personeelstekorten bij
Defensie. Deze zijn de afgelopen jaren eerder toegenomen dan afgenomen ondanks de
toegezegde inspanningen. Ongeacht de woorden over het belang van het personeel, lijkt
de daadkracht te ontbreken als het gaat om de daadwerkelijke waardering. Deze leden
vragen of de Minister zich kan voorstellen dat Defensie als werkgever hiermee niet
aantrekkelijk is. Hoe denkt de Minister de concurrentie met de markt aan te kunnen
als de waardering voor het personeel, die ook nog te maken hebben met een bijzondere
rechtspositie, hierbij achter blijft? Deze leden achten het zorgelijk dat het personeelstekort
zich al jaren voortzet door en de vooruitzichten niet goed zijn. Los van de werving
van de nieuw personeel is ook het behoud van personeel een punt van zorg.
Zij vragen wat de Minister concreet gaat doen om van Defensie een moderne werkgever
te maken die met name het jonge en operationele militaire personeel eerlijk beloond
wordt voor haar taken, verantwoordelijkheden en gebrachte offers. Welke wijziging
heeft de Minister voor ogen om te komen tot een modern organisatie-, personeels- en
beloningsmodel?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de cijfers in de personeelsrapportage
waarin Defensie tevens een HR-transitie aankondigt die behelst dat de focus van het
kwantitatief vullen naar het kwalitatief verbeteren van de personele gereedheid verschuift.
Zij vragen hoe de vorderingen op dit gebied inzichtelijk gemaakt zullen worden. Wat
betekent kwantiteit vullen precies en welke gevolgen heeft dit voor het kwantitatief
vullen? Welke keuzes zullen hierbij gemaakt worden? De leden van de PvdA-fractie vinden
het onduidelijk wat deze HR-ttransitie betekent. Welke doelen zijn er gesteld aan
deze transitie?
De vulling voor militair personeel komt naar verwachting in 2022 uit op gemiddeld
79,4%, ruim onder de norm van 90%. De begroting bevat geen meerjarig tijdpad voor
de prognoses van ontwikkeling van de vulling. De leden van de PvdA-fractie vragen
hoe de ontwikkeling van de militaire vulling in de jaren na 2022 eruit ziet en welke
doelen er zijn gesteld. Wanneer zal de militaire vulling weer aan de norm van 90%
militaire vulling voldoen?
De Minister geeft ook aan dat er ambities zijn als het gaat om diversiteit en inclusiviteit
in het personeelsbestand, waarbij er ook streefcijfers voor instroom en doorstroom
van vrouwelijk personeel zijn genoemd. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de
beoogde samenstelling is van de man/vrouw verhouding en hoe dat is vertaald in streefcijfers.
Verder valt het deze leden op dat de vulling van het burgerpersoneel weliswaar geen
tekorten kent maar wel dat er gezien de leeftijdssamenstelling in de komende jaren
sprake zal zijn van een relatief grote uitstroom van burgerpersoneel. Hoe anticipeert
Defensie op deze uitstroom om de bezettingsgraad van het burgerpersoneel te behouden?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het tekort aan militair personeel doorwerkt
in de gehele organisatie; onvoldoende personele gereedheid heeft een negatief effect
op de materiele gereedheid en de geoefendheid. De materiële gereedheid is onder de
norm als gevolg van een disbalans tussen de behoefte en het huidige instandhoudingsbudget
en tekorten in personele capaciteit. Ook de geoefendheid behoeft versterking, hetgeen
door knelpunten in de personele en materiele gereedheid bemoeilijkt wordt, aldus deze
leden.
Hoewel het Defensiematerieelbegrotingsfonds de investeringen en onderhoudskosten van
materieel per krijgsmacht, vastgoed of IT weergeeft,is het onduidelijk hoe groot het
verschil is tussen de behoefte en budget en wat noodzakelijk is om de gereedheid op
orde te brengen omdat in de toelichting bij het Defensiematerieelbegrotingsfonds het
verschil tussen budget en behoefte wel is benoemd, maar verder niet is uitgewerkt.
Ook is het onduidelijk hoe de extra middelen en die inzet van die middelen gaan zorgen
voor een verbetering van de gereedheid.
Deze leden vragen of er een duidelijker overzicht kan komen van welke middelen waaraan
en waarom besteed worden en in welke mate deze middelen bijdragen aan het verbeteren
van de inzetbaarheid en gereedheid. Wat zal in welke mate bijdragen van verbetering
voor de inzetbaarheid en de gereed en welke middelen zijn hierbij beschikbaar en welke
middelen zijn hierbij nodig?
Hetzelfde is volgens deze leden van toepassing op het strategisch vastgoedplan waarbij
er ook onvoldoende middelen beschikbaar zijn om de onderhoudsachterstanden weg te
werken en onduidelijk is wat nu het daadwerkelijke verschil is tussen behoefte en
beschikbare middelen. Een volgend kabinet zou moeten gaan schrappen in de vastgoedportefeuille,
deze begroting gaat echter uit van het bestaande. De leden van de PvdA-fractie vragen
op welke manier hiermee rekening is gehouden met de inzet van de (extra) middelen?
Ook blijkt uit Duurzaam Digitaal Defensie IT dat er een (jaarlijkse) mismatch is tussen
middelen en behoefte. In hoeverre worden de extra middelen hier ingezet en met welke
beoogd doel? Wat is het netto resultaat van de extra middelen, is het tekort hiermee
opgelost? Hoe hoog is de eventueel resterende mismatch? Zou voor IT-middelen zelfs
een overschot kunnen ontstaan?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de instandhoudingsuitgaven gericht op
alle activiteiten om materieel, ICT-middelen en infrastructuur gereed te houden voor
gebruik en inzet ook te maken hebben met een financiële kloof tussen de instandhoudingsbehoefte
en het beschikbare budget. Zij vragen of er een duidelijker inzicht gegeven kan worden
in de grootste instandhoudingsknelpunten op dit moment. Wat is de concrete impact
op de gereedheid? Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie of er in de toekomst
ook een instandhoudingsbijlage voor de materieel artikelen en het IT-artikel komt.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen heeft de Kamer de regering de opdracht gegeven
om o.a. € 300 miljoen structureel toe te voegen aan de begroting van het Ministerie
van defensie met het oog op het verbeteren van (achterstallig) onderhoud van vastgoed,
defensiematerieel en IT. Deze middelen zijn door de regering bij nota van wijziging
d.d. 5 oktober 2021 aan de begroting voor 2022 toegevoegd. De leden van de GroenLinks-fractie
verzoeken de Minister een nadere specificering te geven van waaraan de € 290 miljoen
die direct aan het Defensiematerieelbegrotingsfonds wordt toegevoegd concreet zal
worden besteed of, indien dit nu nog niet mogelijk is, een indicatie te geven van
wanneer deze plannen gefinaliseerd zullen zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat 20% van de militaire functies al
geruime tijd onvervuld zijn en dat uit de diverse personeelsrapportages blijkt dat
fatsoenlijk loon en doorgroeimogelijkheden hierin belangrijke knelpunten zijn. Deze
leden vragen op welke termijn de Kamer mag verwachten dat de sociale partners en de
Minister tot (gezamenlijke) conclusies komen over de bevindingen van de paritaire
commissie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens waarom het rapport van
de paritaire commissie niet aan de Kamer is gestuurd en of de Minister er zorg voor
kan dragen dat dit alsnog gaat gebeuren.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de antwoorden op gestelde feitelijke vragen
inzake deDefensiebegroting dat de Minister beleidskeuzes over mogelijke specialisatie
van de krijgsmacht overlaat aan een nieuw kabinet. Hoewel deze leden begrijpen dat
majeure beslissingen over de inrichting van defensie genomen dienen te worden door
een missionair kabinet, wijzen zij er wel op dat de Kamer reeds in 2020 middels de
aangenomen motie Van den Nieuwenhuijzen/Belhaj (Kamerstuk 35 570 X, nr. 39) het kabinet heeft verzocht om gedetailleerde scenario’s voor specialisatie uit te
werken en die scenario’s aan de Kamer voor te leggen. De leden van de GroenLinks-fractie
constateren dat zij nog geen uitgewerkte scenario’s hebben ontvangen, en de motie
dus niet is uitgevoerd. Deze leden verzoeken de Minister dit alsnog te doen, zodat
een volgend kabinet voortvarend aan de slag kan met het maken van essentiële beleidskeuzes
omtrent specialisatie die afgelopen kabinetsperiode helaas zijn blijven liggen.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat het cyberdomein een steeds groter
deel uitmaakt van de landsverdediging en dat deze trend zich naar alle waarschijnlijkheid
de komende jaren voort zal zetten. Tegelijkertijd is onze Defensieorganisatie nog
altijd gericht op een ouderwets – en tot op zekere hoogte achterhaald – concept van
landsverdediging, waarbij de primaire dreiging wordt verwacht te land, ter zee en
in de lucht. De leden van de GroenLinks-fractie pleiten al langer voor het herzien
van dit paradigma, door een Cybermacht in te richten als afzonderlijke organisatietak.
De Minister stelt hiertegen als bezwaar dat teveel transparantie inzake het cyberdomein
in het kader van de nationale veiligheid onwenselijk is. Een soortgelijk argument
wordt door de Minister gehanteerd om het verzoek van de leden van de GroenLinks-fractie,
om de budgetten voor de MIVD en het Defensie Cybercommando openbaar te maken, af te
wijzen. De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken de Minister nader in te gaan
op deze door hem gepercipieerde risico’s voor de nationale veiligheid bij «teveel»
transparantie over de inzet van Defensie in het cyberdomein en wat dit domein daarin
anders maakt dan andere domeinen waarin defensie actief is. Deze leden vragen daarbij
ook in te gaan op de vraag of het niet juist ook een meerwaarde heeft om potentiele
vijanden af te schrikken middels stevige «posture» op het gebied van cyber. Ook vragen
de leden van de GroenLinks-fractie de Minister om alsnog de reeds door hen in de feitelijke
vragenronde gestelde vraag te beantwoorden, waarom transparantie over het budget op
hoofdlijnen voor de AIVD blijkbaar géén risico voor de nationale veiligheid is, en
hier bij de MIVD wel sprake van zou zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van berichten dat
China in augustus van dit jaar een test heeft uitgevoerd met een hypersonische raket
en dat geïnformeerde bronnen concluderen dat China verbazingwekkend veel voortgang
heeft geboekt bij de ontwikkeling van dit wapen. Deze leden vrezen dat de doorontwikkeling
van de hypersonische raket door China, de VS, Rusland en mogelijk Noord-Korea het
bestaande nucleaire evenwicht kan aantasten, aangezien momenteel geen pasklare verdediging
tegen deze raketten bestaat. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister
deze vrees deelt en of hij met hen van mening is dat het noodzakelijk is dat Nederland
en haar bondgenoten investeren in de ontwikkeling van een defensieve capaciteit om
hypersonische raketten mee uit te schakelen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat er toch andere locaties mogelijk
blijken voor de plaatsing van de SMART-L radar in Herwijnen. Wel bevreemdt het deze
leden dat het tot recent heeft geduurd dat deze opties naar voren zijn gekomen en
de Kamer in meerdere brieven en tijdens meerdere debatten van het kabinet te horen
heeft gekregen dat er geen geschikte alternatieve locaties waren voor de plaatsing
van de radar. Deze leden vragen de Minister waarom de geïdentificeerde alternatieve
locaties niet eerder zijn opgemerkt door het ministerie en of met de huidige kennis
de eerder door Defensie uitgevoerde oriëntatie naar alternatieve locaties onvoldoende
nauwkeurig en/of vooringenomen is geweest.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat met de procedures rond de luchthavenbesluiten
voor Woensdrecht, De Peel en Gilze-Rijen wordt voorgesorteerd op een succesvolle uitkomst,
terwijl dit uiterst ongewis is gelet op de bezwaren van gemeenten, omwonenden en de
ruimte voor de depositie van stikstof. Deze leden vragen de Minister naar het scenario
dat hij voor zich ziet wanneer één of meerdere luchthavenbesluiten geen doorgang kunnen
vinden. Deze leden vragen of dit dan zal betekenen dat de vliegbewegingen op de andere
militaire luchthavens zullen toenemen en wat dit betekent voor de lokale stikstofdepositie
en geluidsoverlast aldaar. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of overwogen
is om de benodigde vlieguren te verkrijgen door vliegoefeningen uit te voeren bij
de Baltische staten, zoals in het kader van de NATO Enhanced Forward Presence, aangezien
de Baltische staten juist prijs stellen op deze militaire activiteit in het kader
van de afschrikking.
Defensie bezit ongeveer 30.000 hectare aan oppervlakte, grotendeels oefen- en schietterrein.
Dit zijn ruim 45.000 voetbalvelden aan ruimte, waarvan een groot deel natuur is. Zo
bevindt 30% van het Nederlandse areaal hei-schraal grasland zich op defensieterrein.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in 2012 voor het laatst in kaart
is gebracht hoe het stond met de gezondheid van de natuur in beheer van defensie.
Deze leden verzoeken de Minister een nieuw onderzoek in gang te zetten, en waar nodig
bij te sturen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van het schriftelijk
overleg over het personeel en materieel van Defensie. Naar aanleiding daarvan hebben
zij een aantal vragen en opmerkingen.
Allereerst hebben deze leden enkele vragen over het personeel. Zij constateren dat
onlangs is vastgesteld dat respectievelijk 1 en 0,4% loonsverhoging voor militairen
het maximaal haalbare is. Aangezien deze verhoging minder is dan de huidige feitelijke
inflatie zal het voor militairen moeilijk zijn hierin veel waardering voor hun werk
te ontdekken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister deze mening
met hen deelt. Hoe verhouden de lonen voor militairen zich tot de lonen van ander
overheidspersoneel?
Hoewel deze leden beseffen dat Defensie over de hele linie met tekorten te maken heeft,
vragen zij of met deze maximale ruimte die het personeel geboden wordt, wel de juiste
prioriteiten binnen het beschikbare budget zijn gesteld. Zou het personeel niet een
hogere prioriteit moeten krijgen, aangezien dat ook een cruciale rol speelt bij het
herstel van de inzetbaarheid en gereedheid? De leden van de ChristenUnie- vragen hierop
en reactie van de Minister.
Zij vragen of de Minister het met hen eens is dat een dergelijke loonsverhoging niet
veel zal bijdragen aan de wervingskracht die nodig is voor het terugbrengen van het
aantal vacatures. Heeft Defensie hoe dan ook voldoende budget om deze mensen te betalen,
mochten zich opeens voldoende geschikte kandidaten melden voor deze vacatures?
Aangezien de Minister in het kader van de aangekondigde HR-transitie heeft laten weten
dat de focus minder op het vullen van alle vacatures zal zijn, maar meer op het kwalitatief
verbeteren van personele gereedheid, betekent dit dan dat er ook vacatures zullen
gaan vervallen? Over welke functies gaat dit dan met name?
Is geldgebrek ook de voornaamste reden dat er nog steeds geen nieuw loongebouw is,
aangezien dit onder de huidige omstandigheden niet te betalen zou zijn?
Ten aanzien van het verbeteren van de inzetbaarheid en de gereedheid van het materieel
vragen deze leden zich af wat het gevolg is van het feit dat het beschikbare budget
en de instandhoudingsbehoefte niet op elkaar aansluiten? Betekent dit dat het probleem
van achterstallig onderhoud daarmee verder zal toenemen en daarmee de inzetbaarheid
en de gereedheid ook steeds moeilijker hersteld zullen kunnen worden? Kan de Minister
dit toelichten?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het feit dat
de besluitvorming over de vervanging van de onderzeebootcapaciteit vertraging heeft
opgelopen en dat daarmee de vervanging van de Walrusklasse niet op tijd gerealiseerd
zal zijn. Kan de Minister aangeven welke extra kosten dit met zich mee gaat brengen,
namelijk als gevolg van het feit dat de huidige onderzeeërs langer zullen moeten doorvaren?
Gaan die extra kosten af van het beschikbare budget voor de aanschaf van de nieuwe
schepen?
Zij vragen of de Minister het met hen eens is dat de vertraging die nu opgelopen wordt
het gevolg is van de keuze om met drie werven te gaan praten in plaats van meteen
al de keuze te maken voor die kandidaat-werf waarvoor geldt dat deze bij ontwikkeling,
bouw en onderhoud de Nederlandse zogenoemde gouden driehoek van bedrijven met strategische
kennis en kunde op dit gebied maximaal zal kunnen en willen betrekken, zoals de motie-Bruins
Slot ook van de regering heeft gevraagd?
Deze leden maken zich zorgen over de mogelijkheid dat politieke druk uit de betrokken
landen waar de kandidaat-werven gevestigd zijn uiteindelijk een rol in de uiteindelijke
beslissing gaat krijgen. Is de Minister het met deze leden eens dat zulke politieke
druk geen rol zou mogen spelen in de besluitvorming? Kan de Minister uitsluiten dat
dergelijke politieke druk, al dan niet op de achtergrond en in welke vorm dan ook,
een rol gaat spelen in de keuze voor een werf? Is er nu al sprake van dergelijke druk
en is de Minister bereid de Kamer hierover te informeren?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van de
brief van de Minister waarin hij schrijft dat er mogelijk geschikte alternatieve locaties
gevonden zijn voor de geplande radar in Herwijnen. De Minister schrijft echter ook
dat de beslissing omtrent de locatie van de radar en de RCR-procedure mede zal afhangen
van het verloop van de gesprekken met de gemeenten waar de nieuwe locaties gelegen
zijn. Deze leden missen bij deze afweging de aangenomen motie-Van Helvert die om stopzetten
van de RCR-procedure vraagt. Is deze motie niet het uitgangspunt voor de Minister?
Waarom niet?
Verder hebben deze leden nog enkele specifieke vragen over dit onderwerp. Hoe denkt
de Minister om te gaan met de weerstand van deze gemeentes vanwege het slecht gelopen
proces rond de voorgenomen plaatsing in Herwijnen en de gerealiseerde plaatsing in
Wier met allerlei problemen? Is de Minister het met deze leden eens dat het onverstandig
zou zijn als een alternatieve locatie voor de radar even dichtbij het woongebied van
Herwijnen zou zijn als de oorspronkelijke locatie aan de Broekgraaf? Waarom spreekt
de Minister over een zoekgebied in Midden Nederland voor de zuidelijke radar? Betekent
dit dat zoekgebieden in Noord Brabant zijn afgevallen? Klopt het dat een hogere locatie
van de radar zal leiden tot een ruimer zoekgebied?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
bij het wetgevingsoverleg (omgezet in schriftelijk overleg) Personeel en Materieel
Defensie. Deze leden zijn content met de langjarige financiële inzichten die het Defensiematerieelbegrotingsfonds
biedt. Ook waarderen zij de afspraken inzake het tegengaan van schokken vanwege valutaschommelingen,
alsmede het feit dat Nederland boven de investeringsquote van 20% blijft. Zij hebben
de volgende vragen.
De leden van de SGP-fractie nemen in de diverse stukken met zorg kennis van de mismatch
tussen behoefte en budget. Zo lezen zij: «Defensie kampt met een mismatch tussen behoefte
en budget in de IT-keten,» en «De instandhoudingsbudgetten van de marine, landmacht
en luchtmacht kennen een mismatch tussen behoefte en budget. Hierdoor zal materieel
nu en in de toekomst niet, niet tijdig of niet volledig gereed zijn voor inzet.» Deze
leden vrezen dat de uitvoering van de grondwettelijke taken en het nakomen van bondgenootschappelijke
verplichtingen hiermee in het gedrang komen. Zoals ook de Minister zelf aangeeft:
«De EU en de NAVO verwachten meer van Nederland: afspraak is afspraak.» Welke veiligheidsrisico’s
zijn aan deze mismatches verbonden? Welke financiële en beleidsmatige interventies
zijn nodig om deze mismatches definitief en defensiebreed op te heffen, zo vragen
de leden van de SGP-fractie.
De leden van de SGP-fractie maken zich eveneens zorgen over het feit dat de materiële
gereedheid met 49,6% onder de norm ligt. Ook hier is sprake van een disbalans tussen
de behoefte en het (instandhoudings)budget, en daarnaast wordt dit veroorzaakt door
tekorten in de personele capaciteit die nodig is om de vereiste reparaties uit te
voeren. Op welke wijze en welke termijn kan de materiële, en daarmee de algehele operationele
gereedheid, op orde gebracht worden, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie stellen vast dat er enerzijds te weinig geld voor Defensie
beschikbaar is en dat anderzijds grote bedragen wegsijpelen. Eén van de belangrijkste
hoofdpijndossiers is in dit opzicht het Defensievastgoed. De motie-Stoffer verzocht
om verbeterd inzicht in de staat van het vastgoed en de benodigde middelen voor verbetering
(Kamerstuk 35 830, 22). De leden van de SGP-fractie achten het van belang dat inmiddels gestart is met
de verkenning van opties voor «concentreren, verduurzamen en vernieuwen» van het vastgoed.
Welke (extra) beleidsmatige en budgettaire interventies zijn nodig, en voorzien of
gepland, om deze financiële «slagaderlijke bloeding» te stelpen? Heeft dit breder
binnen de rijksoverheid, dus ook binnen het Ministerie van Financiën, grote prioriteit?
Een ander hoofdpijndossier is de vervanging van de onderzeeboten. De leden van de
SGP-fractie achten, gezien de wereldwijde geopolitieke dreigingen en onze bondgenootschappelijke
verantwoordelijkheden, een voortvarende vervanging van dit wapen- en inlichtingenplatform
van cruciaal belang. Met grote bezorgdheid en afkeuring lazen zij het bericht over
de vertragingen in het verwervingsproces.
Deze leden achten dit besluit in flagrante tegenspraak met eerder gedane verzoeken,
uitspraken en toezeggingen van Kamer en/of kabinet. Zij noemen de volgende voorbeelden.
Conform de «Maakindustriebrief» van 30 oktober 2020 en de Defensie Industrie Strategie
van 2018 is het behoud van maritieme kennis en kunde binnen het Nederlandse marinebouwcluster
van groot economisch en strategisch belang. Ook zegde het kabinet toe ernaar te streven
om bij het garanderen van essentiële nationale veiligheidsbelangen zo min mogelijk
afhankelijk te zijn van andere landen, de (buitenlandse) industrie en/of bedrijven.
Bovendien verzocht de Kamer het kabinet onder meer via de moties Bruins Slot c.s.
(Kamerstuk 31 125, nr. 96), Van Helvert/Stoffer (Kamerstuk 35 570-X-63) en Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 570-X, 30) optimaal gebruik te maken van de Nederlandse maritieme industrie en een «zelfscheppend
Nederlands marinecluster». En tot slot gaf ook Defensie zelf aan de nieuwe onderzeeboten
gedurende hun levensduur zelfstandig te willen kunnen inzetten en onderhouden en daarbij
een beroep te moeten doen op Nederlandse kennis en technologie.
De leden van de SGP-fractie menen dat de Kamer in deze gebruuskeerd wordt en nemen
dat zwaar op. Zij vragen de Minister of hij erkent dat Defensie hier zélf haar huiswerk
niet op orde heeft gehad, dat deze ontwikkeling zowel onnodig als zeer onwenselijk
is? Voorst vragen of de Minister erkent dat de vertraging op gespannen voet staat
met de vele oproepen van de Kamer over snelle vervanging van de onderzeeboten en inzet
op «een zelfscheppend Nederlands marinebouwcluster» ten behoeve van onze nationale
veiligheid en strategische autonomie. Beaamt de Minister voorts dat de vertraging
voorkomen had kunnen worden wanneer eerder gekozen was voor verdere gesprekken met
één in plaats van drie consortia, omdat juist die insteek kan zorgen dat consortia
niet het achterste van hun tong laten zien? Deze leden vragen tevens een reflectie
van de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken op de gang van zaken op
het dossier vervanging onderzeeboten, inclusief een inschatting van de gevolgen van
de vertraging voor de Nederlandse maritieme industrie.
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie hoe de Minister dit voornemens is recht
te zetten. De vertraging kan immers schadelijke operationele gevolgen hebben. Zo moet
de NAVO voor snelle reactie-eenheden altijd kunnen rekenen op de beschikbaarheid van
twee Nederlandse onderzeeboten binnen 30 dagen. Wat betekent de vertraging voor deze
inzetdoelstelling?
Is de Minister voorts bereid vertraging te voorkomen of minimaliseren door de aanbesteding
alsnog voort te zetten met één consortium, binnen de in de moties geschetste kaders,
zo vragen de leden van de SGP-fractie? Deelt de Minister de mening dat er Nederlandse
hoofdleverancier(s) zijn die ontwerp, bouw en instandhouding van de onderzeeboten
kunnen uitvoeren? Is de Minister in elk geval bereid om voorafgaand aan de gunning
van mededingende werven te eisen dat minimaal de helft van de (bouw)waarde van de
nieuwe onderzeeboten door Nederlandse bedrijven verzorgd wordt?
De leden van de SGP-fractie merken op dat een gedegen krijgsmacht staat of valt met
goede en gemotiveerde mensen. Zij vrezen dat onvoldoende werk gemaakt wordt van de
randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn. Begrijpt de Minister de onrust onder defensiemedewerkers
over het loonbod dat te laag is om inflatie te compenseren? Tegelijk moeten medewerkers
wel een cursus «diversiteit en inclusiviteit» volgen. De leden van de SGP-fractie
zijn van mening dat hiermee de prioriteiten verkeerd liggen. Beaamt de Minister dat
in het bijzonder en met prioriteit werk gemaakt moet worden van behoud van personeel,
en is hij ook bereid te zorgen voor de marktconforme salariëring en doorgroeimogelijkheden
die daarvoor nodig zijn? Wat bedoelt de Minister, tot slot, als hij stelt dat ook
geestelijk verzorgers aan de Gedragscode Defensie moeten voldoen?
Ten aanzien van het Main Ground Combat System (MGCS), alias de «tank van de toekomst»,
vragen de leden van de SGP-fractie om een update naar de uitvoering van de motie-Stoffer
(Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) inzake vroegtijdige betrokkenheid van de Nederlandse defensie-industrie. Wat is
de huidige stand van zaken en wat is de Nederlandse inzet voor de (nabije) toekomst?
De leden van de SGP-fractie constateren dat Defensie met ingang van de realisatiefase
van het GrIT-programma de eerste stappen zet naar het robuuste IT-systeem dat nodig
is voor effectieve operationele inzet van moderne wapens. Zij vragen hoe de mismatch
tussen behoefte en budget in de instandhouding IT van tenminste € 100 miljoen per
jaar wordt opgevangen. Ook op dit dossier achten de leden van de SGP-fractie, naast
zorgvuldigheid in het licht van de BIT-advisering, voortvarendheid van groot belang.
Conflicten en oorlogen zullen in de toekomst immers waarschijnlijk in sterke mate
in het digitale domein beslecht worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Tegen |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.