Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 940 Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en de Prijzenwet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie (PbEU 2019, L 328)(Implementatiewet richtlijn modernisering consumentenbescherming)
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 9 juni 2021en het nader rapport d.d. 8 oktober, aangeboden aan de Koning door
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Rechtsbescherming.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 april 2021, nr. 2021000702,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan de voormalige Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 juni 2021,
nr. W18.21.0101/1V, bied ik U hierbij aan.
De afdeling heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening
te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief afgedrukt aan, voorzien van een
reactie daarop.
Bij Kabinetsmissive van 9 april 2021, no.2021000702, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en de Prijzenwet in verband met
de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad
van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen
98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft
betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de
Unie (PbEU 2019, L 328) (Implementatiewet richtlijn modernisering consumentenbescherming),
met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
(hierna: de richtlijn).2 De richtlijn en de implementatiewet regelen een verbetering van de handhaving van
Europese consumentenregels en een aanpassing van de Europese consumentenregels zodat
zij beter geschikt zijn voor nieuwe, met name digitale ontwikkelingen.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de motivering
van de keuze om een optionele bepaling uit de richtlijn over verdere bescherming van
de consument tegen colportage niet te implementeren. In verband daarmee is aanpassing
wenselijk van de toelichting.
1. Achtergrond en inhoud wetsvoorstel
De richtlijn maakt deel uit van het geheel van Europese richtlijnen op het terrein
van consumentenbescherming en beoogt het consumentenrecht te versterken. Zij heeft
tot doel een betere handhaving van consumentenregels te realiseren en consumentenregels
voor digitale ontwikkelingen te optimaliseren. Om dit te bereiken worden verschillende
sancties verder uitgewerkt, zodat alle lidstaten werkelijk doeltreffende en afschrikkende
sancties voor inbreuken binnen de EU kunnen opleggen. Daarnaast worden in het bijzonder
de regels die gelden voor online handelaren en aanbieders van onlinemarktplaatsen
uitgebreid en verduidelijkt. De richtlijn bevat expliciete precontractuele informatieverplichtingen
voor onlinemarktplaatsen, verheldert bestaande informatie- en transparantieverplichtingen
voor online handelaren en breidt deze uit.3
Met de richtlijn worden vier bestaande richtlijnen gewijzigd, namelijk de richtlijn
oneerlijke bedingen,4 de richtlijn prijsaanduiding producten,5 de richtlijn oneerlijke handelspraktijken6 en de richtlijn consumentenrechten.7 De implementatiewet voorziet in wijzigingen van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek,
de Prijzenwet en de Wet handhaving consumentenbescherming.
2. Lidstaatoptie colportage
De richtlijn bevat de mogelijkheid om nationale bepalingen vast te stellen ter bescherming
van consumenten met betrekking tot agressieve of misleidende marketing- of verkooppraktijken
in het kader van ongevraagde bezoeken door een handelaar bij de consument thuis of
verkoopexcursies.8 Er is besloten deze richtlijnbepaling niet te implementeren, omdat het kabinet heeft
gekozen voor een beleidsarme implementatie, zo blijkt uit de toelichting. Dit betekent
dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om uitzonderingen te maken of om
verdergaande bescherming te bieden dan de richtlijn minimaal vereist. Wel biedt het
kabinet aan om, als colportage tot grote problemen leidt, in gesprek te gaan met de
Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de betreffende sector, om te bezien hoe deze
problematiek het best kan worden aangepakt.9
De ACM geeft in haar uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets (UHT) aan dat zij regelmatig
klachten ontvangt over colportage en dat het verkrijgen van bewijs lastig is als het
niet om telemarketing gaat. In dat verband verzoekt de ACM om in het onderhavige voorstel
de mogelijkheden tot het verkrijgen van bewijs van misleiding bij colportage te vereenvoudigen,
om zo de handhaafbaarheid te verbeteren en daarmee aansluiting te zoeken bij bestaande
wetgeving voor telemarketing.
De Afdeling wijst erop dat de ACM al een probleem met (bewijsvergaring rond) colportagepraktijken
constateert, terwijl de toelichting dit nog als een mogelijk probleem benoemt. Tegen
deze achtergrond schiet de inhoudelijke motivering van de keuze tekort om in het voorstel
geen gebruik te maken van de lidstaatoptie.
Uitsluitend wordt verwezen naar het uitgangspunt van beleidsarme implementatie. Voor
dit uitgangspunt zijn goede gronden,10 maar in het bijzonder als het gaat om lidstaatopties kunnen er goede redenen zijn
om van dit uitgangspunt af te wijken, zoals ook uit het onderhavige voorstel op twee
andere punten blijkt.11
De Afdeling adviseert de keuze om in het wetsvoorstel ten aanzien van colportagepraktijken
geen aanvullende beschermende maatregelen voor de consument op te nemen nader te motiveren
en de toelichting daarmee aan te vullen.
Het advies van de Afdeling om de keuze om in het wetsvoorstel ten aanzien van colportagepraktijken
geen aanvullende beschermende maatregelen voor de consument op te nemen nader te motiveren
en de toelichting daarmee aan te vullen, heb ik opgevolgd. Paragraaf 6 van de memorie
van toelichting is aangevuld met een toelichting waarom in het wetsvoorstel geen gebruik
is gemaakt van de ruimte die de richtlijn biedt om nationale bepalingen vast te stellen
ter bescherming van de consument met betrekking tot agressieve of misleidende marketing-
of verkooppraktijken in het kader van ongevraagde bezoeken door een handelaar bij
de consument thuis of verkoopexcursies. Het kabinet is van mening dat de consument
wordt beschermd door een stevig wettelijk kader, aangevuld met mogelijkheden voor
maatwerk op gemeentelijk niveau en zelfregulering.12
,
13 Dat neemt niet weg dat het kabinet scherp blijft op het signaleren van structurele
misstanden bij colportage, en daarom in gesprek is met ACM over de door hen gesignaleerde
problematiek. Indien de analyse van deze problematiek daartoe aanleiding geeft, dan
kan alsnog gebruik worden gemaakt van de ruimte die de richtlijn aan lidstaten biedt
om met aanvullende wettelijke maatregelen te komen.
3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De redactionele kanttekening van de Afdeling is verwerkt. Van de gelegenheid is tevens
gebruik gemaakt om enkele tekstuele verbeteringen in de memorie van toelichting aan
te brengen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vicepresident van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U verzoeken, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, het hierbij gevoegde
gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
S.A. Blok
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no. W18.21.0101/IV
– De voorgestelde bepaling 6:193g, onderdeel aa, van het Burgerlijk Wetboek zo aanpassen
dat deze in overeenstemming is met de toelichting, in die zin dat ondubbelzinnig tot
uitdrukking komt dat de zinsnede «sociale media» slechts betrekking heeft op «aanbevelingen»
en niet (ook) op eerdere zinsdelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.