Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 734 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG, en van Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (PbEU 2019, L 136) (Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 21 mei 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
blz.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
2.
De richtlijnen op hoofdlijnen
3
2.1
Richtlijn verkoop goederen
3
2.2
Richtlijn levering digitale inhoud
3
3.
Wijze van implementatie en belangrijkste wijzigingen voor de praktijk
4
3.1
Belangrijkste wijzigingen voor de praktijk
4
3.1.1
Recht op updates
4
3.1.2
Richtlijn verkoop goederen
5
4.
Persoonsgegevens
6
4.1
Toestemming
6
4.2
Advies Autoriteit Persoonsgegevens
6
5.
Gevolgen voor het bedrijfsleven en burgers
8
5.1
Adviescollege Toetsing en Regeldruk
8
6.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor de Autoriteit Consument en Markt
8
7.
Consultatie
8
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
9
Artikel II
9
Artikelen IV en V
9
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Implementatiewet
richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud (hierna: het wetsvoorstel).
Deze leden onderschrijven het doel van eenduidige en geharmoniseerde regels voor consumentenbescherming
binnen de EU-lidstaten. Juist om de goede werking van de interne markt te bevorderen
is het wenselijk om bepaalde regels te harmoniseren. Ook wordt het voor handelaren
en producenten na implementatie van de richtlijnen eenvoudiger om hun producten op
de interne markt te verkopen en daarbij enige kosten te besparen. Niettemin hebben
voornoemde leden nog de nodige vragen en opmerkingen bij het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover nog enkele vragen. Deze leden zijn te spreken over de uitbreiding
van consumentenbescherming door middel van het harmoniseren van aspecten van het overeenkomstenrecht.
Deze leden achten het van groot belang dat dit in Europees verband gebeurt, zodat
grensoverschrijdende handel niet belemmerd wordt.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. De Europese consumentenrichtlijnen zijn een waardevolle toevoeging gebleken
op het terrein van de consumentenbescherming, zo menen deze leden. Deze leden kunnen
dan ook instemmen met de inzet van de nieuwe richtlijn om consumenten voor een redelijke
termijn te voorzien in updates van (digitale) producten. Wel hebben voornoemde leden
nog enkele vragen over onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze Europese afspraken over het consumentenrecht bieden Nederlanders zekerheid en
duidelijkheid wanneer zij producten in andere Europese lidstaten kopen. Daarnaast
leidt deze implementatiewet ook tot een betere consumentenbescherming in Nederland
zelf. De termijn waarbinnen de omgekeerde bewijslast in geval van een gebrek geldt
wordt namelijk verlengd van zes maanden naar één jaar, het recht op updates wordt
wettelijk geregeld en de praktijk van het aankopen van goederen en diensten met persoonsgegeven
als tegenprestatie wordt wettelijk erkend. Over de diverse onderdelen hebben deze
leden nog enkele vragen.
Voornoemde leden zijn erg benieuwd hoe de regering het publiek wil gaan informeren
over deze nieuwe rechten. Is de regering bereid om een publiekscampagne te lanceren
waarin consumenten en producenten worden gewezen op de nieuwe rechten en plichten?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend
wetsvoorstel. Zij steunen het doel van verbetering van de rechten van consumenten
waaronder de versterking van de verplichting voor handelaren om updates voor digitale
inhoud te verstrekken. Deze leden hebben evenwel nog enkele vragen ten aanzien van
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die door dit wetsvoorstel ook wordt
geraakt. Dat betreft met name de overeenkomsten waarbij digitale inhoud of een digitale
dienst in ruil voor persoonsgegevens wordt gekocht.
2. De richtlijnen op hoofdlijnen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de totstandkoming van overeenkomsten, de geldigheid,
nietigheid en gevolgen van een overeenkomst buiten het bereik van de richtlijnen vallen.
De regering schrijft dat dit betekent dat Burgerlijk Wetboek-leerstukken, zoals dwaling
en schadevergoeding wegens wanprestatie, niet worden geraakt door de richtlijnen.
Deze leden delen deze stellingname, maar wijzen er wel op dat er in de literatuur
op is gewezen dat dit niet volledig is uitgesloten. Als op grond van dwaling een verdergaande
bescherming wordt geboden dan een consument op basis van de richtlijnen zou hebben,
kan daarmee de maximumharmonisatiedoelstelling worden ondermijnd. Kan de regering
reflecteren op deze stelling die in de literatuur is opgeworpen?
2.1 Richtlijn verkoop goederen
De leden van de CDA-fractie lezen op enkele punten in de memorie van toelichting dat
het uitgangspunt van de richtlijn «maximumharmonisatie» is. Deze leden kunnen zich
hier iets bij voorstellen, maar kan de regering aangeven waarom hiervoor is gekozen
en of dat consequenties heeft voor andere (reeds bestaande of wellicht plannen voor
nieuwe) nationale regelgeving?
2.2 Richtlijn levering digitale inhoud
De leden van de D66-fractie zien dat er voor het eerst in de wetgeving wordt vastgelegd
dat er voor producten betaald kan worden met persoonsgegevens, met alle gevolgen van
dien. Deze leden vragen aan de regering of niet duidelijker gemaakt moet worden welke
prijs je betaalt voor een product, al dan niet in euro’s of persoonsgegevens. Zouden
we hier niet betere waarborgen voor moeten opnemen in de wet, zoals het ook laten
gelden van een wettelijke bedenktijd voor producten die aangeschaft worden met persoonsgegevens?
Zou daarmee voorkomen kunnen worden dat data niet direct met derden wordt gedeeld?
Op welke andere wijze(n) kunnen consumenten volgens de regering duidelijker worden
gewezen op het feit dat aan producten die in de eerste plaats gratis lijken, door
producenten toch geld wordt verdiend met de persoonsgegevens van de consument? Welke
stappen overweegt de regering zelf nog te nemen in dit verband? Zijn er volgens de
regering grenzen aan de (bijzondere) persoonsgegevens die van consumenten gevraagd
mogen worden om af te staan in ruil voor voordelen?
De leden van de SP-fractie zijn erg benieuwd naar de compatibiliteit tussen goederen.
Met de digitalisering van allerlei producten, van horloges tot koelkasten, neemt het
belang van compatibiliteit tussen al die producten toe. Producenten concurreren door
hun producten compatibel te maken met andere producten. Zo kan een consument de keuze
op een specifieke robotstofzuiger laten vallen omdat deze via een slimme speaker aan
de hand van spraakopdrachten te bedienen is, terwijl de slimme speaker en de robotstofzuiger
van verschillende producenten zijn. Het is mogelijk dat na een update van één van
de twee producten, een producent besluit een einde te maken aan de compatibiliteit
met het andere product. In hoeverre voorziet deze implementatiewet in het recht voor
de consument in compensatie in een dergelijk geval, aangezien het beoogde gebruik
van het product op basis van compatibiliteit met een ander product onmogelijk wordt?
Deze leden herinneren de regering graag aan eerder discussie over de compatibiliteit
van slimme televisies met applicaties. Deze leden ontvangen graag een reactie.
3. Wijze van implementatie en belangrijkste wijzigingen voor de praktijk
3.1 Belangrijkste wijzigingen voor de praktijk
De leden van de SP-fractie betreuren het besluit van de regering om de termijn waarbinnen
omgekeerde bewijslast bij non-conformiteit geldt, slechts wordt verlengd naar één
jaar in plaats van twee. Deze leden delen de analyse van de Autoriteit Consument en
Markt (ACM) dat het verlengen van deze periode tot minimaal twee jaar, het eenvoudiger
maakt voor consumenten om hun recht te halen. Kan de regering deze keuze nog eens
toelichten? Waarom vormt een termijn van één jaar wel een balans tussen de rechten
van consumenten en plichten van producenten en een termijn van twee jaar niet?
Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de klachtplicht die op consumenten ligt.
Wanneer een consument een non-conformiteit constateert dient die consument dat gebrek
binnen twee maanden bij de producent te melden. Deze leden vragen hoe die klachtplicht
zich verhoudt tot de termijn van één jaar waarbinnen de omgekeerde bewijslast geldt.
Bij wie ligt de bewijslast van het aantonen van (non-)conformiteit wanneer een consument
in de elfde maand een gebrek constateert maar dit pas in de dertiende maand na aankoop
meldt?
3.1.1 Recht op updates
De leden van de VVD-fractie constateren dat de richtlijnen geen specifieke termijn
voor het leveren van updates kent, maar dat updates geleverd moeten worden «gedurende
de periode die de consument redelijkerwijs kan verwachten». Deze leden begrijpen dat
deze open norm ultimo door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in concrete
gevallen moet worden ingevuld. Toch vragen voornoemde leden of de regering concreter
kan aangeven hoe lang een consument redelijkerwijs kan verwachten dat updates moeten
worden geleverd door de verkoper. Welke criteria dienen verkopers hierbij in ogenschouw
te nemen?
De leden van de D66-fractie zijn in beginsel positief over de wijziging die handelaren
verplichten updates te verstrekken aan consumenten. Deze leden achten het van belang
dat consumenten niet langer onrechtmatig worden gedwongen om hun digitale goederen
te vervangen als deze niet meer adequaat functioneren vanwege het uitblijven van updates.
Kan de regering echter uitleggen hoe deze verplichting in de praktijk in zijn werk
zal gaan, gelet op het feit dat (kleinschalige) handelaren voor updates in de meeste
gevallen afhankelijk zijn van de keuzes van producenten?
De leden van de CDA-fractie vragen om verduidelijking van de nieuwe verplichting voor
handelaren om updates te verstrekken. Kan de regering aan de hand van enkele praktijkvoorbeeld
aangeven hoe deze verplichting in zijn werk zal gaan en in het bijzonder ten aanzien
van derden die als handelaar optreden en producten verkopen die een digitale functionaliteit
hebben, maar dat niet hun primaire functie is, zoals een slimme koelkast, zo vragen
deze leden.
Voornoemde leden achten dat de open EU-norm die stelt dat het leveren van updates
dient te gebeuren binnen een termijn die de consument redelijkerwijs kan verwachten
nog veel ruimte openlaat voor interpretatie. Deze leden lezen dat een dergelijke norm
betekent dat de precieze invulling uiteindelijk ingevuld moeten worden door het Europese
Hof van Justitie. Deze leden achten dit merkwaardig aangezien de termijn een cruciaal
onderdeel is van de consumentenbescherming. Hoe gaan andere lidstaten hiermee om?
Deze leden veronderstellen dat het doel toch harmonisatie is en dat dan voor de hand
ligt dat ook op dit aspect vergelijkbare termijnen of afwegingen hieromtrent worden
gemaakt.
Welke ruimte heeft de regering bij implementatie om op voorhand al verdere richting
te geven aan deze norm? En indien er ruimte is, vragen deze leden om deze in te vullen
met een termijn die de consumentenbescherming ten goede komt.
De aan het woord zijnde leden vragen ten aanzien van de open EU-norm hoe dat in andere
lidstaten is geregeld. Klopt het dat in nagenoeg alle EU-lidstaten men een wettelijke
garantie van twee jaar kent en dat de open EU-norm in deze lidstaten gelijk wordt
gesteld aan twee jaar? Ook vragen deze leden of de regering heeft nagedacht over een
redelijke verbruiksvergoeding als een product na langere tijd vervangen wordt voor
een nieuw product omdat het product niet meer voldeed aan de eisen.
Een handelaar kan worden uitgezonderd van de update-verplichting op basis van de dubbele
uitdrukkelijkheidstoets, zo lezen voornoemde leden. Zij vragen hoe dit in de praktijk
werkt tussen bijvoorbeeld dropshipping-handelaren en consumenten. Kan de regering
dat voorbeeld schetsen?. Deze leden vragen of er als er op een site (webshop) melding
wordt gemaakt dat geen updates worden verstrekt en als de consument daarbij akkoord
aanvinkt, dit betekent dat er voldoende invulling is gegeven aan de uitdrukkelijkheidstoets.
3.1.2 Richtlijn verkoop goederen
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de balans die de regering heeft getroffen
tussen de bescherming van de positie van de consument enerzijds en de verplichtingen
voor verkopers anderzijds. Zij begrijpen dat de regering mede om die reden niet heeft
gekozen voor een afwijkende termijn van twee jaar voor de omkering van de bewijslast
voor goederen en voor digitale inhoud en digitale diensten. Deze leden achten het
eveneens niet proportioneel de termijn uit te breiden naar twee jaar. Welke EU-lidstaten
hebben het voornemen kenbaar gemaakt deze termijn wel uit te breiden naar twee jaar?
Welke gevolgen heeft een afwijkende termijn in andere EU-lidstaten voor het level playing field van Nederlandse handelaren en producenten?
Voornoemde leden lezen dat een jaar bewijslastomkering volgens de regering voor de
huisdierenbranche niet tot substantieel grotere lasten zal leiden. Daarom maakt de
regering geen gebruik van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om de verkoop van
levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn. In reactie
hierop vragen deze leden hoe kleine bedrijven kunnen voldoen aan de omgekeerd bewijslast
van zes maanden naar één jaar in deze sector. Volgens de reactie bij de internetconsultatie
op het wetsvoorstel van VNO-NCW leidt onverkorte toepassing van de richtlijn in deze
sector in de praktijk tot mogelijke onwerkbare situaties. Kan de regering hierop reflecteren?
Welke andere landen hebben het voornemen geuit gebruik te maken van de uitzondering
voor levende dieren? Waarom is het onmogelijk de omkering van de bewijslast voor levende
dieren te handhaven op een half jaar?
De leden van de D66-fractie lezen dat de richtlijn verkoop goederen uitgaat van een
periode van één jaar waarin er sprake is van omkering van de bewijslast, maar tevens
de mogelijkheid biedt voor lidstaten om af te wijken naar een termijn van twee jaar.
De regering heeft besloten een termijn van één jaar aan te houden. Kan de regering
nader toelichten wat haar overwegingen zijn om de termijn van één jaar aan te houden,
en niet te kiezen voor een termijn van twee jaar? Hoe heeft de regering hierbij de
balans gezocht tussen de belangen van de consument enerzijds en de handelaar anderzijds?
Voornoemde leden constateren dat de richtlijn verkoop goederen de optie geeft om de
verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn,
maar dat de regering hier geen gebruik van maakt. Deze leden zijn van mening dat de
consultatie terecht opmerkt dat het uitsluiten van levende dieren van de regeling
consumentenkoop niet bijdraagt aan de bevordering van diervriendelijke maatregelen.
Kan de regering haar visie op deze kwestie toelichten?
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de subjectieve conformiteitsvereisten.
Deze leden begrijpen dat het subjectieve element betekent dat het gaat om vereisten
die voortvloeien uit de verwachtingen die worden geschapen in de koopovereenkomst.
Deze leden vragen of er andere rechtsgebieden bestaan waar er met dergelijke subjectieve
vereisten wordt gewerkt en of dat daar tot problemen heeft geleid.
4. Persoonsgegevens
4.1 Toestemming
De leden van de D66-fractie zijn positief te spreken over het feit dat de richtlijn
levering digitale inhoud de consument complementaire bescherming biedt ten opzichte
van de AVG en de e-privacy richtlijn. Deze leden vernemen dat wanneer de consument
zijn toestemming heeft ingetrokken, de handelaar moet stoppen met het verwerken van
zijn gegevens en de verwerkingsverantwoordelijke de plicht heeft om de verzamelde
gegevens bij derden te verwijderen binnen de grenzen van wat redelijkerwijs mogelijk
is. Kan de regering verduidelijken of er gevallen zijn waarbij het verwijderen van
de gegevens niet mogelijk is? Zo ja, hoe kan de privacy van burgers in deze gevallen
toch gewaarborgd worden?
4.2 Advies Autoriteit Persoonsgegevens
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voorstelt
om vormen van toestemming te formuleren die op voorhand als onaanvaardbaar kwalificeren
als tegenprestatie. De regering geeft aan dit bij voorkeur in Europees verband op
te lossen. Echter zouden voorbeelden hiervan niet kunnen worden toegevoegd in ons
huidige stelsel van de grijze en zwarte lijst (met onredelijk bezwarende of onaanvaardbare
bedingen) in ons BW, zo vragen deze leden. Kan de regering aangeven waarom vormen
van «betalen met persoonsgegevens» in alle of sommige gevallen niet als onredelijk
bezwarend zouden kunnen worden beschouwd? Of ziet de regering hier een rol voor de
zogenaamde Europese «blauwe lijst» voor zich? Deze leden vragen of de regering hier
nader op in kan gaan.
De leden van de SP-fractie hebben net als de AP en de Raad van State ook vragen over
de bescherming van persoonsgegevens. Vooropgesteld zijn deze leden blij met het toekennen
van consumentenbescherming aan goederen of diensten die zijn aangekocht in ruil voor
het verstrekken van persoonsgegevens. De constatering van de AP dat dit tot druk leidt
op consumenten die minder geld te besteden hebben om toestemming te verlenen om persoonsgegevens
te verwerken is terecht. Maar deze leden merken graag op dat deze druk reeds bestaat
en dat met deze wet in ieder geval wordt geregeld dat gelijkwaardige consumentenbescherming
wordt toegekend aan aankopen op basis van persoonsgegevens. Toch zijn de aanmerkingen
en adviezen van de AP en de Raad van State, in de ogen van voornoemde leden, volkomen
terecht. De suggestie van de regering om dit op Europees niveau op te pakken is gerechtvaardigd.
Maar uit de memorie van toelichting blijkt niet de urgentie vanuit de regering om
dit binnen afzienbare tijd te regelen. Hoe ziet de regering het politieke speelveld
op dit punt en kan de regering schetsen op welke termijn dit te regelen zou moeten
zijn? Met andere woorden, is het niet zinvol om in afwachting van Europese regelgeving,
dit in ieder geval nationaal te regelen? Is de regering bijvoorbeeld bereid om wettelijk
vast te stellen welke vormen van toestemming als inbreng in een overeenkomst niet
aanvaardbaar zijn? En hoe zit het met een verbod op het verwerken van persoonsgegevens
tot aan het verstrekken van de bedenktijd, zoals de AP voorstelt? Daarnaast zouden
deze leden graag een reactie van de regering willen ontvangen op de constatering van
de AP dat het intrekken van de toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens
die als betaling dienden en mogelijk op grote schaal zijn verspreid tot substantiële
problemen kan leiden. Is de regering bereid zich in te spannen om de consumentenbeschermingen
van aankopen op basis van het verstrekken van persoonsgegevens beter te gaan regelen
in de nabije toekomst?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat consumenten die een digitale inhoud of dienst
kopen door middel van het geven van persoonsgegevens dezelfde bescherming gaan genieten
als consumenten die dit met geld kopen. Deze leden zouden er echter op willen wijzen
dat de consumenten die zijn persoonsgegevens als «betaling» verschaft waarschijnlijk
geen goed idee heeft wat de waarde daarvan is en ook niet welke risico’s tot aantasting
van de persoonlijke levenssfeer hij daarmee loopt. Deelt de regering de mening dat
een consument daarom mogelijk te weinig doordacht of zelfs lichtzinnig zijn gegevens
ter betaling kan afgeven? Zo ja, duidt dit dan niet op de noodzaak om deze consumenten
beter te beschermen? Zo nee, waarom niet? De AP vraagt naar de mening van deze leden
dan ook terecht om aanvullende bescherming van consumenten die met persoonsgegevens
«betalen». Begrijpen deze leden het goed dat volgens de regering de AVG en de e-privacy
richtlijn het enige kader voor de bescherming van persoonsgegevens bieden en dat er
geen ruimte is om in voorliggende extra eisen te stellen aan de bescherming van persoonsgegevens?
Zo ja, waarom dan niet? Zo nee, welke ruimte bestaat er dan wel om vooral in het kader
van de bescherming van consumenten extra bescherming op te nemen? Hoe moeten voornoemde
leden in dit verband de zinssnede lezen op pagina 14 van de memorie van toelichting
dat de richtlijn het aan lidstaten «vrijlaat om te bepalen of er aan de vereisten
voor de totstandkoming, het bestaan en de geldigheid van een overeenkomst naar nationaal
recht is voldaan»?
De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat de regering
weliswaar op sommige punten begrip kan opbrengen voor de vragen van de AP, maar de
regering die niet kan oplossen vanwege het dwingende Europees kader of omdat de regering
vindt dat dit in Europees verband opgelost dient te worden. Deelt de regering, los
van de naar haar mening juridische (on)mogelijkheid om het in voorliggende wet vast
te leggen, de mening van de voorzitter van de AP zoals verwoord in een artikel in
de Volkskrant van 20 mei 20211 dat de consument door het overhandigen van zijn persoonlijke gegevens zonder dat
hij precies weet wat ermee gebeurt, daarmee het risico loopt dat deze gegevens met
andere partijen kunnen worden gedeeld dan de partij waarmee de consument een overeenkomst
heeft gesloten? Zo ja, hoe kan dit dan voorkomen worden? Zo nee, waarom kan dat niet?
Deelt de regering de mening, ook weer los van de juridische mogelijkheid om daar in
deze wet iets aan te veranderen, van de voorzitter van de AP dat duidelijker moet
worden wat de waarde van «te betalen» persoonsgegevens is door die waarde in euro’s
uit te drukken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat is de mening van de regering
over de mogelijkheid van het volledig ongedaan kunnen maken van een aankoop met privacygegevens?
Vooral als die gegevens ook bij derde partijen terecht zijn gekomen? Deelt de regering
de mening dat in het geval persoonsgegevens als «betaalmiddel» worden gebruikt dat
die gegevens pas na een bedenktijd verwerkt mogen worden? Hoe denkt de regering over
de in het artikel genoemde privacy-kloof waardoor consumenten die niet over voldoende
financiële middelen beschikken dan maar hun persoonsgegevens verkopen en daarmee hun
privacy op het spel zetten, terwijl meer welgestelde consumenten dat niet hoeven te
doen? Duidt niet ook op het feit dat de bescherming van consumenten op dit punt verbeterd
moet worden?
5. Gevolgen voor het bedrijfsleven en burgers
5.1 Adviescollege Toetsing en Regeldruk
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
adviseert voorlichting aan consumenten te verzorgen over de update-verplichting voor
leveranciers en de verantwoordelijkheid van de consument om die updates zelf te installeren.
De regering onderschrijft dit advies van het ATR. Op welke wijze wil de regering dit
concreet vormgeven?
6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor de Autoriteit Consument en Markt
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de controle van deze nieuwe wetgeving
door de AP en Autoriteit Consument en Markt. Acht de regering beide waakhonden voldoende
toegerust om de nieuwe praktijk die voort zal vloeien uit deze wet te kunnen controleren
en handhaven? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat de regering daaraan doen?
7. Consultatie
I. non-conformiteitstermijn
De leden van de CDA-fractie constateren dat er de mogelijkheid bestaat voor een verkoper
of handelaar om overeen te komen met de consument om geen updates te verstrekken.
Deze leden lezen dat in dit kader sprake is van een dubbele uitdrukkelijkheidstoets,
dat wil zeggen de eis dat de verkoper of handelaar uitdrukkelijk de consument informeert
over het niet voorzien van updates en de consument die uitdrukkelijk daarmee instemt
alvorens er sprake is van een geldig afstand doen van het recht op updates. Deze leden
delen met VNO-NCW/MKB Nederland, Detailhandel Nederland, Techniek Nederland, de Raad
Nederlandse Detailhandel (RND) en INRETAIL dat deze dubbele uitdrukkelijkheidstoets
gebaat zou zijn bij een verdere invulling. Ook vragen deze leden in hoeverre deze
dubbele uitdrukkelijkheidstoets in de praktijk de consument echt zal beschermen. In
het verleden is al gebleken dat middels onduidelijke instemmingsformulieren of het
aanvinken van allerlei opties de consument niet goed weet waar mee wordt ingestemd.
In hoeverre kan een consument aandragen dat hij of zij niet goed was geïnformeerd
als blijkt dat de wijze waarop instemming werd gevraagd onduidelijk blijkt te zijn,
zo vragen deze leden.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel II
De leden van de VVD-fractie lezen dat de consument niet kan worden verplicht een «gebruiksvergoeding»
te betalen bij vervanging van een non-conform exemplaar voor het gebruik van het non-conforme
exemplaar. In het verlengde hiervan is in een nieuw zevende lid van artikel 21 van
Boek 7 BW in het wetsvoorstel opgenomen dat de koper niet gehouden is te betalen voor
normaal gebruik van de vervangen zaak in de periode voor de vervanging. Deze leden
menen dat deze bepaling mogelijk in de praktijk voor sommige verkopers van goederen
tot onredelijke uitkomsten kan leiden. Diverse branches hebben ook op dit risico gewezen.
Kan de regering in dit kader nader toelichten waarom verkopers van goederen straks
geen enkele mogelijkheden meer hebben om – bijvoorbeeld in de periode vanaf twee jaar
na aanschaf tot aan de vervanging – een redelijke vergoeding te kunnen vragen voor
jarenlange normaal gebruik bij vervanging of ontbinding? Is dit gebaseerd op de tekst
van de richtlijn? Of vloeit dit rechtstreeks voort uit jurisprudentie van het HvJEU?
Kan de regering tevens toelichten of, en zo ja, hoe andere EU-lidstaten in hun nationale
wetgeving soortgelijke bepalingen hebben opgenomen ter implementatie van de richtlijn?
Voornoemde leden roepen hierbij in herinnering dat het uitgangspunt bij de totstandkoming
van titel 7.1 BW is geweest dat de verkoper slechts in uitzonderingsgevallen recht
heeft op een gebruiksvergoeding. Een dergelijke uitzondering kan zich evenwel volgens
de parlementaire geschiedenis voordoen indien een gebrek zich na langere tijd manifesteert,
in welk geval het redelijk kan zijn dat de koper een vergoeding voor het gebruik betaalt
(i.e. Parl. Gesch.Boek 7, p. 136–137 en 141). Kan de regering nader toelichten welke
problemen worden opgelost door dit uitgangspunt te verlaten?
Artikelen IV en V
De leden van de CDA-fractie zijn verrast dat er niet is gekozen om gebruik te maken
van de lidstaatoptie om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik
van de richtlijn, aangezien de termijn voor de bewijslastomkering is verlengd naar
één jaar. In hoeverre is het nog redelijk om van een verkoper of handelaar te verwachten
dat hij of zij moet bewijzen dat het gebrek niet ten tijde van de levering is ontstaan
na bijvoorbeeld elf maanden? In hoeverre is dat nog proportioneel als het om levende
wezens gaat, zo vragen deze leden. In het bijzonder bij exclusieve sectoren kan dit
tot onnodig veel juridische getouwtrek leiden, zo menen deze leden. Ook vragen voornoemde
leden of er geen mogelijkheid is om voor levende dieren de bestaande termijn van zes
maanden te blijven hanteren.
Onder paragraaf. 3.2.2 van de memorie van toelichting staat dat «een jaar bewijslastomkering
leidt voor de huisdierenbranche niet tot substantieel grotere lasten». Deze leden
merken op dat de categorie «levende dieren» ruimer is gedefinieerd dan de hier genoemde
categorie «huisdieren».
Overweegt de regering alsnog een nadere afbakening in of onderscheid binnen de categorie
levende dieren waarbij bijvoorbeeld alsnog categorieën, bijvoorbeeld landbouwdieren
en/of paarden, worden uitgezonderd? Bij levende dieren kan er immers in zes maanden
veel gebeuren; dieren kunnen ziek worden ook al werd er goed voor hen gezorgd voor
de verkoop.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Brood
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Tegen |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.