Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele videoconferentie van EU-milieuministers 23 april 2021 (Kamerstuk 21501-08-823)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 824
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 april 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 13 april
2021 over de geannoteerde agenda informele videoconferentie van EU-milieuministers
23 april 2021 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 823).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 april 2021 aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 13 april 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Klimaat
De leden van de VVD-fractie zijn positief over de hernieuwde klimaatadaptatiestrategie
en steunen de lijn van het kabinet van een gedegen en proactief klimaatadaptatiebeleid.
Deze leden lezen dat de Europese Investeringsbank ervoor zal zorgen dat alle activiteiten
die door de bank worden gesteund klimaatbestendig zijn en dat de bank op zoek gaat
naar investeringsmogelijkheden. De Commissie zoekt bovendien naar oplossingen voor
het probleem dat risico’s van klimaatverandering steeds minder door verzekeringen
worden gedekt. Kan de Minister aangeven aan welke oplossingen hierbij wordt gedacht?
In hoeverre maakt klimaatbestendigheid deel uit van andere financiële instrumenten,
zoals Europese fondsen in het kader van het Europese klimaatbeleid en de Green Deal?
En in hoeverre komen oplossingen en investeringen voor klimaatadaptatie in aanmerking
voor financiering uit het Just Transition Fund?
De Commissie noemt in haar strategie het belang van het stimuleren dat preventieve
maatregelen tegen schade worden uitgevoerd, waar verzekering van schade die niet kan
worden voorkomen volgens de Commissie onderdeel van uitmaakt. De Commissie wil hiervoor
onder andere betere dataverzameling ten behoeve van verzekeraars creëren. In dit kader
gaan in Nederland het KNMI en het Verbond van Verzekeraars samenwerken om schade door
extreem weer en klimaatverandering tegen te gaan of beter te kunnen ondervangen, onder
andere via het uitwisselen van gegevens.
Naast het stimuleren van verzekeringen, is de Commissie voornemens de EU-taxonomie
voor duurzame activiteiten verder te ontwikkelen. Met de taxonomie1, het EU classificatiesysteem met technische screeningscriteria voor economische activiteiten,
wordt gedefinieerd welke investeringen duurzaam genoemd mogen worden. Dit geldt voor
activiteiten van zowel de publieke als van de private sector. Nederland steunt de
Commissie in haar streven naar een ambitieuze uitwerking van de taxonomie met betrekking
tot klimaatadaptatie zodat ie klimaatadaptatie integraal onderdeel van investeringen
door zowel de overheid als de private sector wordt.
Er bestaan diverse mogelijkheden om adaptatiemaatregelen te financieren met behulp
van Europese fondsen. De Commissie heeft aangegeven dat financiële steun in toenemende
mate beschikbaar is via de Europese structuur- en investeringsfondsen, zoals het Cohesiefonds,
het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling,
het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, het Europees Sociaal Fonds (plus)
en het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF).
De leden van de VVD-fractie erkennen dat samenwerking en een gezamenlijke inzet vanuit
de EU en meer adaptieacties nodig zijn. Adaptatie is grensoverschrijdend, Nederland
kan hier alleen geen vuist maken. In hoeverre en op welke wijze werkt Nederland nu
al samen met onze buurlanden op het gebied van adaptatie? Op welke internationale
programma’s is de Nederlandse inzet gestoeld? In welke mate ziet de Minister mogelijkheden
om het gelijke speelveld te kunnen verbeteren tussen Europese lidstaten voor wat betreft
gelijke aandacht en prioritering? De leden van de VVD-fractie onderschrijven de inzet
op efficiënter watergebruik en -hergebruik en een Europese aanpak op dat gebied. Deze
leden vragen de Minister of er voldoende aansluiting is bij de Nederlandse aanpak
op de Europese agenda en financiering. In hoeverre worden internationale waterprojecten
(in het Deltaprogramma) met EU-geld gefinancierd? Wat zijn de ervaringen op het gebied
van samenwerking met andere (buur)landen? De leden van de VVD-fractie lezen dat in
internationaal verband wordt samengewerkt aan, en plannen van aanpak worden gemaakt
voor laagwater en droogte. Hoe ziet deze samenwerking eruit? Wat voor Interreg-projecten
heeft de Minister voor ogen? Welke projecten zijn voor Nederland het meest effectief?
Nederland heeft de afgelopen jaren met het initiatief voor de Global Commission on Adaptation en de organisatie van de Climate Adaptation Summit 2021 sterk ingezet om het belang van adaptatie wereldwijd hoog op de politieke agenda
te houden. Binnen het beleid voor ontwikkelingssamenwerking zijn er diverse programma’s
op uiteenlopende terreinen, zoals water en voedselzekerheid, waarvan klimaatadaptatie
een hoofd- of mede doelstelling is. Over klimaatfinanciering wordt u jaarlijks geïnformeerd
in het HGIS verslag2 en vindt u de resultaten in de resultatenrapportage3. Nederland is ook actief in belangrijke sectoren voor klimaatadaptatie, waaronder
water, landbouw en voedselzekerheid, transport en infrastructuur. Op het gebied van
water wordt er vanuit de Nederlandse Internationale Water Ambitie (NIWA) en het Partners
voor Water programma samengewerkt met delta’s wereldwijd. Nederland werkt daarnaast
door middel van internationale programma’s aan de ontwikkeling van duurzame voedselsystemen
in met name de Sahel, de Hoorn van Afrika en het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Hierbij
valt bijvoorbeeld te denken aan het Geodata 4 Agriculture and Water programma. Deze ontwikkelt digitale adviesdiensten voor kleinschalige boeren. Een
ander voorbeeld is het Climate Resilient Agriculture for Tomorrow programma, dat het klein- en middenbedrijf in Tanzania, Oeganda en Kenia ondersteunt
bij het ontwikkelen van climate proof business cases.
Klimaatverandering en de aanpassing daaraan verschilt per land en per regio, dus prioritering
van adaptatie thema’s verschilt per land. In Europa is beschikbaarheid van water en
droogte (en verwoestijning) in toenemende mate een probleem, waardoor dit meer aandacht
verdient. Nederland steunt dan ook de ambities van de EU om landen te ondersteunen
om de negatieve gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Tijdens de Climate Adaptation Summit in januari 2021 namen EU-commissaris Timmermans en meerdere EU-Ministers deel om
het belang van adaptatie te onderschrijven en nationale en/of regionale acties en
plannen te presenteren. Daarnaast bevat de recent gepresenteerde EU Adaptatie Strategie
d.d. 24 februari 2021 voorstellen van climate proofing en integrale aanpak van klimaatrisico’s integreren in bijvoorbeeld macro-fiscaal beleid
en innovatie.
Nederland werkt daarnaast intensief samen met de buurlanden op het gebied van adaptatie.
Met Duitsland heeft Nederland bijvoorbeeld al een lang bestaande samenwerking als
het gaat om water en onder meer adaptatie. Zo zitten beide landen bijvoorbeeld in
riviercommissies, onder andere in de Internationale Commissie ter bescherming van
de Rijn en de Internationale Maascommissie. Over thema’s als waterveiligheid, waterkwaliteit
worden in deze commissies afspraken gemaakt. Laagwater is als een nieuw thema in het
Rijn 2040 programma opgenomen en in 2025 zal de aangepaste klimaatadaptatiestrategie
verschijnen. Het vasthouden van water is een maatregel die zowel bijdraagt aan hoogwaterbescherming
als om voorbereid te zijn in perioden van droogte. Duitsland is begonnen met een nationale
waterstrategie om beter voorbereid te zijn op klimaatverandering en perioden van droogte.
Met de aan Nederland grenzende bondslanden Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen vindt
over diverse thema’s eveneens afstemming plaats en vindt op dit moment overleg plaats
hoe meer structureel aandacht besteed kan worden aan grondwater en droogte in de bestaande
overleggen zoals de Werk- en Stuurgroep Deltarijn en de subcommissies van de Nederlands-Duitse
Permanente grenswaterencommissie.
In de Internationale Maascommissie nemen ook Wallonië, Vlaanderen, het Brussels Gewest,
Federaal België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk deel. Klimaatadaptatie is bij een
regenrivier als de Maas al lang een agendapunt, met speciale aandacht voor laag water.
Immers, naast hoogwater komen ook perioden van droogte en laagwater regelmatig voor.
Eind 2020 is een Plan van aanpak extreem laagwater fase 1 gereed gekomen. Met België
loopt er daarnaast sinds 2018 een intensievere informele kennisuitwisseling met Vlaanderen
op het gebied van droogte en waterschaarste door waterbeleid en waterbeheerders op
nationale, provinciale en waterschapsniveau’s inclusief drinkwaterbedrijven.
Via het Europese programma Interreg wordt aan grensoverschrijdende concrete projecten
gewerkt. Zo heeft er bijvoorbeeld in het verleden in internationaal Maascommissieverband
al een project Amice naar klimaatadaptatie in het Maasstroomgebied gelopen en wordt
er nu gekeken naar een vervolg.
De Nederlandse aanpak van het Deltaprogramma Zoetwater sluit aan bij de Europese agenda
en financiering. Op dit moment wordt het maatregelenpakket van fase 1 van het Deltaprogramma
Zoetwater uitgevoerd. De maatregelen voor het hoofdwatersysteem worden nationaal gefinancierd.
Of regionale maatregelen worden gecofinancierd met Europees geld verschilt per regio.
Een voorbeeld van een deels Europees gefinancierd project is het Triple C-project
in de Hoge Zandgronden Zuid. Daar werken de provincie Antwerpen, ZLTO, Waterschap
Brabantse Delta en Agrobeheercentrum E Eco² samen aan het realiseren van een evenwichtig
grond- en oppervlaktewatersysteem. Hier wordt naast regionale-, en Deltafondsmiddelen,
ook geld uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkelingen (EFRO) ingezet.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland de nadruk
op natuurgebaseerde oplossingen op het gebied van klimaatadaptatie verwelkomt. Is
de Minister van mening dat het kiezen voor deze natuurgebaseerde oplossingen op dit
moment voldoende wordt gestimuleerd en gefaciliteerd met de bestaande financiële middelen
zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
het LIFE-programma en de faciliteit voor herstel en veerkracht? Zo nee, is Nederland
bereid ervoor te pleiten om deze stimulans beter in te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, op welke manier? Hoe zorgt de Europese Commissie ervoor dat het kiezen voor
natuurgebaseerde oplossingen op andere manieren dan financieel wordt gestimuleerd?
De Commissie heeft in haar strategie beschreven dat een significant deel van het EU
budget kan worden ingezet voor klimaatadaptatie waarbinnen ook de op de natuur gebaseerde
oplossingen kunnen worden gebruikt. Nederland is het met de Commissie eens dat dat
op dit moment nog niet in voldoende mate wordt opgepakt en zal de Commissie actief
steunen bij het vergroten van de kennisbasis. Betere kennis over de op de natuur gebaseerde
oplossingen en betere kwantificering van de voordelen voor zowel het vergroten van
de klimaatveerkracht als voor verbetering van ecologische, sociale en economische
omstandigheden leiden tot een groter draagvlak voor het gebruik ervan.
De leden van de CDA-fractie zijn het met de Minister eens dat het van belang is dat
er bij de uitvoering van de herziene EU-klimaatadaptatiestrategie door de Commissie voldoende nadruk wordt gelegd op het daadwerkelijk
nemen van maatregelen. Zij merken op dat in de evaluatie4 van de vorige strategie wordt gesteld dat de strategie weliswaar aanpassingsplannen
op alle niveaus aanmoedigde, maar minder effectief was waar het gaat om de uitvoering
en monitoring van deze plannen in de lidstaten. Ook stakeholders geven aan dat de
daadwerkelijke uitvoering van maatregelen in veel landen achterblijft. Onder meer
een gebrek aan prioriteit wordt door hen genoemd als een oorzaak. Gezien het feit
dat de uitvoering van maatregelen in lidstaten achterblijft, vragen deze leden de
Minister waar de nadruk op het daadwerkelijk nemen van maatregelen volgens haar uit
zou moeten bestaan. Hoe kan de uitvoering van klimaatadaptatiemaatregelen worden verbeterd
in lidstaten waar de uitvoering vooralsnog achterblijft? Welke concrete oplossingen
ziet de Minister hiervoor en wat zou de rol van de Europese Commissie daarbij volgens
haar moeten zijn?
De EU Klimaatadaptatiestrategie bevat voorstellen die ondersteunend zijn bij intensivering
en versnelling van het nemen van maatregelen op het gebied van klimaatadaptatie. Het
gaat daarbij enerzijds om het zo snel mogelijk verkrijgen van de noodzakelijke aanvullende
kennis over maatregelen en de voordelen voor de samenleving van het nemen van die
maatregelen alsmede het breed beschikbaar maken van die kennis. Anderzijds betreft
het voorstellen gericht op het activeren van publieke en private partijen door bijvoorbeeld
te wijzen op de beschikbare financiering en de noodzaak bij investeringen rekening
te houden met de lange termijn ontwikkelingen. Daarbij zal de EU-taxonomie voor duurzame
activiteiten een belangrijke rol gaan spelen.
Essentieel is dat de Commissie klimaatadaptatie opneemt in de uitwerking van de andere
onderdelen van de Green Deal, alsmede beleid en regelgeving, waardoor adaptatie integraal
onderdeel wordt van het EU-beleid. Om er voor te zorgen dat adaptatie in de EU als
geheel adequaat wordt opgepakt, is het tevens van belang om lidstaten desgewenst te
ondersteunen door bijvoorbeeld kennisuitwisseling.
De leden van de GroenLinks-fractie willen het als eerste hebben over de EU-klimaatadaptatiestrategie.
Volgens de Minister sluit deze strategie aan op de ambitie om Nederland in 2050 klimaatbestendig
en waterrobuust te hebben ingericht en is deze in lijn met de Nederlandse inzet om
de mondiale weerbaarheid tegen klimaatverandering te vergroten. Deze leden zijn uiteraard
ook voorstander van een gedegen en proactief klimaatadaptatiebeleid, maar zij zijn
wel benieuwd hoe Nederland dit gaat bereiken. Kan de Minister deze leden daarom alvast
inzicht geven in wat de concrete inzet van Nederland is met betrekking tot de EU-klimaatadaptatiestrategie? De Europese Commissie heeft goede en noodzakelijke ambities in
de klimaatadaptatiestrategie, maar de uitvoering ligt bij de lidstaten. Uit de evaluatie
van de vorige strategie blijkt dat de uitvoering in veel landen traag gaat. Wat gaat
de Minister doen om dit bij de nieuwe strategie te voorkomen? Kan de Minister toelichten
hoe zij ervoor wil zorgen dat de Europese doelen goed worden vertaald naar nationaal
beleid? Het Europees Parlement heeft gevraagd om bindende en gekwantificeerde doelen,
op zowel EU-niveau als bij de lidstaten. Zulke doelen zijn echter niet in de strategie
terechtgekomen. Wat vindt de Minister hiervan? Wil de Minister in Nederland wel inzetten
op bindende doelen? Kan zij dit toelichten?
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de herziene
EU-klimaatadaptatiestrategie. Deze leden lezen dat er zorgen bestaan dat de Commissie
bij de uitvoering voldoende nadruk legt op het daadwerkelijk nemen van maatregelen,
aangezien de strategie vooral randvoorwaarden schept. Deze zorgen worden ook gereflecteerd
in de evaluatie van de vorige strategie in 2013, waaruit bleek dat de ambities weliswaar
hoog waren, maar de uitvoering door een gebrek aan prioriteitstelling bij enkele lidstaten
uitbleef. Welke stappen moeten er volgens het Kabinet worden gezet door de Commissie
om het uitblijven van resultaten te voorkomen? Hoe kan de nadruk meer op uitvoering
worden gelegd in plaats van het louter faciliteren van maatregelen? Hoe kijkt u aan
tegen het amendement dat is aangenomen door het Europees Parlement op 17 december
van 2020 voor het verbeteren van de strategie door het opnemen van bindende en gekwantificeerde
doelen? Gaat Nederland zich inzetten voor het vrijmaken van aanvullende middelen voor
het behalen van de doelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Voor de inzet van Nederland met betrekking tot de EU Klimaatadaptatiestrategie verwijs
ik naar het «Fiche: Mededeling EU Klimaatadaptatiestrategie» dat op 2 april aan uw
Kamer is gezonden5. Nederland zal actief met gelijkgestemde lidstaten uitvoering geven aan de strategie
en waar nodig andere lidstaten met kennis ondersteunen.
De vertaling van de Europese doelen naar nationaal beleid verloopt in Nederland via
de twee bestaande sporen voor klimaatadaptatiebeleid: De Nationale Adaptatiestrategie
en het Deltaprogramma. Beide sporen zijn erop gericht Nederland in 2050 klimaatbestendig
en waterrobuust ingericht te laten zijn. Hiertoe zijn diverse maatregelen- en actieprogramma’s
opgesteld waarbij verschillende departementen samen optrekken en maken alle overheden
op basis van het Deltaprogramma gezamenlijk bestuurlijke afspraken. Jaarlijks rapporteert
de Deltacommissaris over de voortgang. Ruimtelijke uitgangspunten heeft het rijk vastgelegd
in de NOVI; ruimtelijke maatregelen door decentrale overheden probeer ik te versnellen
via de impulsregeling van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie. Daarnaast lopen
er een aantal programma’s die ook een bijdrage leveren aan het klimaatbestendig maken
van Nederland zoals de Deltaprogramma’s Waterveiligheid en Zoetwater, Integraal Riviermanagement
en het Programma grote Wateren.
Voor klimaatdreigingen zoals overstromingen zijn er landelijke waterveiligheidsnormen.
Voor andere meer lokale bedreigingen zoals wateroverlast door extreem weer is het
lastiger om landelijk bindende (gekwantificeerde) doelen te ontwikkelen. Het is daardoor
lastig om uniform bindende doelen te formuleren zoals wordt voorgesteld door het Europees
Parlement.
Om de voortgang van de uitvoering van het Nederlandse klimaatadaptatiebeleid te bewaken
ontwikkelt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een monitoringprogramma.
Het belangrijkste nationale juridische kader waarbinnen klimaatadaptatie wordt geborgd
is de Omgevingswet. Daaronder vallen de waterwet (met normen voor waterveiligheid)
en de watertoets (raadpleging waterbeheerders bij ruimtelijke plannen). Doelen op
decentraal niveau worden binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie bepaald op
basis van zgn. stresstesten en worden vastgelegd in lokale uitvoeringsagenda’s. Deze
uitvoeringsagenda» s zijn voor mij een belangrijk aanknopingspunt om te monitoren
op de inhoudelijke voortgang.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernamen dat op een aantal onderdelen
van de EU-klimaatadaptatiestrategie nog verdere uitwerking nodig is, aangezien de
strategie vooral randvoorwaarden schept voor maatregelen, maar de daadwerkelijke uitvoering
van de maatregelen in veel landen achterblijft. Deze leden vragen de Minister om een
stand van zaken weer te geven over de vraag hoe Nederland ervoor staat met de uitvoering
van de maatregelen: ligt Nederland «op schema», of loopt ook Nederland achter? Waar
blijkt dat uit? Hoe verhoudt de voortgang van de uitvoering van deze maatregelen in
Nederland zich tot het doel om Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust
te hebben ingericht? Wat vindt de Minister ervan dat er geen bindende en gekwantificeerde
doelen in de EU-klimaatadaptatiestrategie terecht zijn gekomen, terwijl het Europees
Parlement hier wel om heeft gevraagd? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de Europese
Commissie voldoende nadruk legt op het daadwerkelijk uitvoeren van maatregelen door
de lidstaten? Hoe denkt de Minister dat de ambities van de Europese Commissie kunnen
worden gehaald, als de uitvoering van de maatregelen door de lidstaten achterblijft?
Nederland werkt via twee sporen aan klimaatadaptatie: De Nationale Adaptatiestrategie
(NAS) en het Deltaprogramma. Beide sporen werken de doelen om in 2050 klimaatbestendig
te zijn uit via maatregelen- en actieprogramma’s. Verschillende departementen trekken
hierin samen op. In het Deltaprogramma worden de sporen verder door alle overheden
gezamenlijk opgepakt op basis van bestuurlijke afspraken. Jaarlijks rapporteert de
Deltacommissaris over de voortgang. Via het Deltaprogramma waterveiligheid worden
normen gesteld aan primaire waterkeringen. Op grond van het hoogwaterbeschermingsprogramma
(HWBP) moeten de primaire keringen in 2050 voldoen aan de norm. Voor de zoetwatervoorziening
geldt dat maatregelen voor adaptatie en financiering daarvan via het Deltaprogramma
Zoetwater loopt. Doelen om klimaatbestendiger te worden met oog op wateroverlast en
watertekort worden op decentraal niveau binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie
bepaald op basis van stresstesten en worden vastgelegd in lokale uitvoeringsagenda’s.
Andere effecten van klimaatverandering worden geadresseerd via de NAS die gericht
is op het klimaatbestendig maken van sectoren. Hiervoor wordt door het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) een monitoringprogramma ontwikkeld.
Werkzaamheden uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie met betrekking tot het
uitvoeren van stresstesten en met name de doorvertaling daarvan naar uitvoeringsagenda’s
heeft door Corona vertraging opgelopen. Als Nederland lopen we echter alsnog voorop
op het gebied van stresstesten ten opzichte van de andere Europese lidstaten. Voor
wat betreft de Nationale Adaptatiestrategie merk ik op dat actieprogramma’s over de
gehele linie zijn opgesteld en in uitvoering zijn. In de loop van 2021 zal de Nationale
Adaptatiestrategie worden geëvalueerd en zal bekeken worden of we op schema liggen.
Uw Kamer zal daarover te zijner tijd worden geïnformeerd.
Om als Nederland in 2050 weerbaar te zijn tegen zoetwatertekorten zullen we het water
beter moeten vasthouden en opslaan. Dit wordt momenteel door alle waterbeheerders
al in de praktijk toegepast. Daarnaast wordt het maatregelpakket ruim 400 miljoen
euro voor fase 1 van het Deltaprogramma Zoetwater uitgevoerd. In de komende kabinetsperiode
zal fase 2 van het Deltaprogramma Zoetwater 2022–2027 uitgevoerd worden, met een voorgenomen
maatregelenpakket van circa € 800 mln. Dit is een verdubbeling van de ambitie uit
fase 1. Dit maatregelenpakket wordt momenteel uitgewerkt tot een programma van maatregelen
voor het Hoofdwatersysteem en van de zoetwaterregio’s. Besluitvorming hierover vindt
dit najaar plaats in het kader van de besluitvorming over het Deltaprogramma 2022.
Het Deltaprogramma is onderdeel van de begroting van het Ministerie van IenW, dat
op Prinsjesdag aan uw Kamer wordt aangeboden. In de periode 2022–2027 wordt niet alleen
het maatregelenpakket voor de tweede fase uitgevoerd, maar wordt ook gestart met het
agenderen en programmeren van maatregelen voor de periode daarna. Dit sluit aan bij
de zesjaarlijkse cyclus van het Deltaprogramma die is vastgelegd in de Deltawet.
Daarnaast zullen we in de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten houden met waterbeschikbaarheid.
Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik.
Dat is verankerd in de Nationale Omgevingsvisie met een voorkeursvolgorde voor (regionaal)
waterbeheer.
Voor de inzet van Nederland met betrekking tot de EU Klimaatadaptatiestrategie verwijs
ik u graag naar het BNC-fiche hierover. Nederland zal actief met gelijkgestemde lidstaten
uitvoering geven aan de strategie en waar gewenst andere lidstaten met kennis ondersteunen.
Als de uitvoering door lidstaten achterblijft is de kans klein dat de EU in 2050 daadwerkelijk
klimaatbestendig zal zijn, zoals de Commissie met haar strategie beoogt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen met betrekking tot de op de natuur
gebaseerde oplossingen («nature-based solutions») om klimaatbestendigheid te bevorderen,
in hoeverre de Minister van mening is dat klimaatmitigatie en -adaptatiemaatregelen
met elkaar kunnen worden gecombineerd. Welke mogelijkheden ziet de Minister om maatregelen
te nemen die zowel klimaatmitigatie als -adaptatie opleveren? Kan de Minister toelichten
welke van deze maatregelen wat het kabinet betreft het meest kansrijk zijn? Wat gaat
het kabinet doen om de maatregelen die zowel klimaatmitigatie als -adaptatie teweegbrengen
extra te bevorderen?
Er worden kansen gezien om bepaalde klimaatadaptatie maatregelen te kiezen die ook
een bijdrage leveren aan mitigatiedoelen. Voorbeeld daarvan zijn op de natuur gebaseerde
oplossingen voor waterbufferfunctie en vergroening van stedelijk milieu.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn groot voorstander van het continu
ontwikkelen van kennis over de effecten van klimaatverandering en zijn daarom positief
over de oprichting van het European Climate and Health Observatory, waar kennisontwikkeling
op het terrein van gezondheidsgevolgen van klimaatverandering wordt gestimuleerd,
gebundeld en gedeeld. De Minister schrijft het belangrijk te vinden «dat de ambitie
verder wordt onderbouwd met kennis en op onderzoek gebaseerde toegankelijk data».
Deze leden vragen of de Minister ook van plan is om het Nederlandse klimaatbeleid
vervolgens dusdanig aan te passen, dat het daadwerkelijk in lijn komt met de (huidige)
bevindingen in de klimaatwetenschap. Erkent de Minister dat het kabinet op basis van
de reeds beschikbare kennis over de klimaatcrisis al lang tot een crisisaanpak voor
de klimaatcrisis had moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de klimaatcrisis is een urgente opgave. Nederland heeft daarom in
de afgelopen jaren intensief en succesvol gelobbyd om de Europese klimaatdoelen op
te hogen en in lijn te brengen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs
en de aanbevelingen van het IPCC. Europa heeft afgesproken om in 2050 klimaatneutraal
te zijn en op weg daarnaartoe in 2030 haar broeikasgasemissies met ten minste 55%
te hebben gereduceerd. Daarnaast heeft Nederland zich een ambitieus reductiedoel opgelegd
van 49% CO2-reductie in 2030 (Bijlage bij Kamerstuk 21 501-08, nr. 809), dat ook in de Nederlandse klimaatwet is opgenomen. De aangescherpte Europese doelstellingen
zullen ook voor Nederland een extra opgave betekenen. De precieze nationale gevolgen
zijn afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen over de onderliggende wetgevende
voorstellen. Deze voorstellen zullen in juni 2021 worden gepresenteerd. Om het volgende
kabinet hierop voor te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart
gebracht om nationaal invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (kamerstuk
32 813, nr. 664). Na vaststelling van de Europese klimaatwet zal ook de Nederlandse klimaatwet hiermee
in lijn gebracht moeten worden. Dat is ook aan het volgend kabinet.
Aanpassen aan veranderende omstandigheden is belangrijk, maar voorkomen is uiteraard
beter dan genezen. Erkent de Minister dat Nederland zo snel mogelijk, zo veel mogelijk
moet doen om een verdere opwarming van de aarde te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Erkent de Minister dat Nederland op dit gebied absoluut geen internationale klimaatkoploper
is – in tegenstelling tot wat het kabinet zichzelf graag doet geloven – zoals onder
andere blijkt uit de boterzachte klimaatwet, het op diverse punten door grote vervuilers
vormgegeven klimaatakkoord, het achterblijven van het aandeel duurzame energie en
het niet behalen van het Urgenda-doel? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat
er met betrekking tot klimaatmitigatie veel meer met gebeuren om Nederland internationaal
koploper te maken? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat klimaatadaptatie in
zekere zin secundair is aan klimaatmitigatie, omdat er minder klimaatadaptatiemaatregelen
nodig zijn naarmate er meer wordt ingezet op het voorkomen van verdere opwarming van
de aarde? Zo nee, waarom niet?
Voor het klimaat is het van belang dat emissies zo snel en zo veel mogelijk worden
teruggedrongen. In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering
zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige
generaties: zowel als het gaat om mitigatie als adaptatie. Daarbij heeft Nederland
zich een ambitieus reductiedoel opgelegd van 49% in 2030, dat ook in de Nederlandse
klimaatwet is opgenomen. Bij inrichting van het Nederlandse klimaatbeleid dient een
afweging te worden gemaakt hoe deze emissiereductie nationaal kan worden gerealiseerd,
maar het tegelijkertijd wel haalbaar en betaalbaar blijft voor de (Nederlandse) samenleving.
Het klimaat is er niet bij gebaat dat rigoureuze maatregelen worden getroffen, als
dit leidt tot zeer hoge kosten voor huishoudens en koolstoflekkage door wegtrekkende
bedrijven. In dat kader ziet het kabinet klimaatmitigatie en -adaptatie als complementair
aan elkaar. Ook met implementatie van het Parijs-akkoord zullen adaptatiemaatregelen
nodig zijn, maar beter realiseerbaar en minder vergaand dan wanneer dat niet het geval
is.
Daarom is het ook belangrijk om in internationaal verband samen op te trekken. Nederland
heeft in aanvulling op het eigen reductiedoel in Europees verband succesvol gepleit
voor het in lijn brengen van de Europese klimaatdoelen met de doelstellingen van de
Overeenkomst van Parijs en de aanbevelingen van het IPCC. Daarom is het kabinet ook
blij met de ophoging van het Europese 2030-doel naar ten minste 55% t.o.v. 1990. Momenteel
lopen nog onderhandelingen over het vaststellen van de Europese Klimaatwet waarbij
dit nieuwe doel voor 2030 en het klimaatneutraliteitsdoel voor 2050 worden vastgelegd.
Nederland is daar duidelijk voorstander van. Zo loopt de EU internationaal voorop
als het gaat om het vaststellen van de klimaatambitie.
De uitvoering van de afspraken onder het Klimaatakkoord is pas net van start gegaan.
Het is belangrijk dat de komende jaren effectief uitvoering wordt gegeven aan de gemaakte
afspraken zodat deze emissiereducties ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Daarnaast
moet de Europese ophoging van het reductiedoel van ten minste 55% emissiereductie
in 2030 nu doorvertaald worden in de Europese wet- en regelgeving. In juni 2021 worden
voorstellen hiervoor gepresenteerd. De aangescherpte Europese doelstellingen zullen
ook voor Nederland een extra opgave betekenen. Om het volgende kabinet hierop voor
te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart gebracht om nationaal
invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (kamerstuk 32 813, nr. 664). Na vaststelling van de Europese klimaatwet zal ook de Nederlandse klimaatwet hiermee
in lijn gebracht moeten worden. Dat is ook aan het volgend kabinet.
Op de natuur gebaseerde oplossingen kunnen bijdragen aan klimaatadaptatie en -mitigatie.
Meer bomen en groen in steden en in het landelijk gebied zorgen bijvoorbeeld voor
verkoeling en opvang van wateroverlast en tegelijkertijd voor koolstofvastlegging.
Mitigatie en adaptatie raken elkaar als het om de natuur zelf gaat, zoals bijvoorbeeld
veen en bos. Om CO2 uitstoot door veenoxidatie tegen te gaan, kunnen hydrologische maatregelen getroffen
worden, waarbij de CO2 in het veen blijft opgeslagen en waar veen ook weer kan aangroeien. Om CO2 op te slaan kun je ook bos aanplanten. Dat heeft alleen zin als het bos dat aangeplant
wordt zelf klimaatbestendig van aard is, zodat het de druk van klimaatverandering
op de lange termijn aankan. Een klimaatbestendig bos is op zichzelf weer een oplossing
voor klimaatverandering, omdat dat bos de gevolgen van klimaatverandering voor ons
leefklimaat opvangt en in die zin verzacht. Daarnaast vervult een klimaatbestendig
bos ook een klimaatadaptatiefunctie, want het zorgt voor een betere waterhuishouding.
In de Bossenstrategie zijn deze elementen meegenomen. Het kabinet werkt onder ander
via het Programma Natuur aan het bevorderen van op de natuur gebaseerde oplossingen
en het robuuster maken van de natuur en biodiversiteit. Via de Actielijnen klimaatadaptatie
natuur, het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw, Deltaprogramma Zoetwater en
Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie wordt extra ingezet op herstel en duurzaam gebruik
van bodem- en watersystemen, de basis van een veerkrachtig landelijk gebied en goed
voor veenweide en bos.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen weten hoe volgens de Minister
de EU-biodiversiteitsstrategie, de EU-bosstrategie en de EU-klimaatadaptatiestrategie
zich tot elkaar verhouden. Hoe kunnen volgens de Minister deze strategieën elkaar
versterken of verzwakken? Welke kansen ziet de Minister? Beaamt de Minister dat klimaatadaptatie
natuurinclusief moet plaatsvinden ter versterking van de biodiversiteits- en bosstrategie?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat zij dit concreet vormgeven in Nederland en met
welke doelstellingen?
Natuur inclusieve adaptatie is een belangrijk onderdeel van het palet aan maatregelen
dat moet worden genomen in het kader van klimaatadaptatie. Door met de juiste voorzorgsmaatregelen
gebruik te maken van op de natuur gebaseerde oplossingen, kan worden bijgedragen aan
zowel het vergroten van de klimaatveerkracht als aan de verwezenlijking van andere
doelstellingen zoals genoemd in de EU biodiversiteitsstrategie en de nog uit te brengen
EU bossenstrategie. Tegelijkertijd is het ook van belang dat de natuur zelf veerkrachtig
genoeg is voor het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering. Hier werkt het
kabinet aan via de Actielijnen klimaatadaptatie natuur. Zoals genoemd in haar reactie
op de EU biodiversiteitsstrategie, ziet het kabinet graag dat de Commissie in de aangekondigde
EU-bossenstrategie een afwegingskader presenteert voor het gebruik van bossen voor
biodiversiteit, klimaat en biogrondstoffengebruik in een circulaire economie (Kamerstuk
22 112, nr. 2897).
Water: watermanagement & waterschaarste
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe de Europese preventieaanpak, die
moet voorkomen dat er chemische stoffen in water terechtkomen, eruitziet, aangezien
handhaving enkel een nationale aangelegenheid is. Hoe ziet het krachtenveld eruit
als het gaat om deze preventieaanpak? Steunen andere landen deze aanpak ook, nu Nederland
voor de zoetwateraanvoer door de grote rivieren ook afhankelijk is van andere landen?
Het Europese beleid zoals Richtlijn industriële emissies en het toelatings- en authorisatiebeleid
gaat er vanuit dat er zoveel mogelijk wordt voorkomen dat schadelijke chemische stoffen
in het milieu belanden. Zoals ook in vraag 13 en 15 is aangegeven werkt Nederland
daarnaast ook nauw samen met de landen in de internationale stroomgebieden van Rijn,
Maas en Schelde om chemische belasting terug te dringen. Zo is er in de Internationale
Commissie van de Rijn een reductiedoelstelling van 30% voor microverontreinigingen
afgesproken in het programma Rijn 2040.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat in de nieuwe EU-Drinkwaterrichtlijn
wordt gevraagd om klimaatverandering mee te nemen bij risicoanalyses en risicomanagement
van de drinkwatervoorziening. Hoe gaat de Minister dit vormgeven? Hoe ziet het proces
van implementatie van deze nieuwe EU-Drinkwaterrichtlijn eruit?
In Nederland wordt al ingespeeld op klimaatverandering. Zowel bij het beheer van de
waterbronnen (waterbeschikbaarheid en kwaliteit), als ook bij het management van de
drinkwatervoorziening door de drinkwaterbedrijven. Hierbij kan onder meer gedacht
worden aan ons Deltaprogramma Zoetwater, gebiedsdossiers, stresstesten die gedaan
worden door de drinkwaterbedrijven, leveringsplannen en de toepassing van diverse
instrumenten voor de kwaliteitsborging door de drinkwaterbedrijven. Bij de gevraagde
risicoanalyses en het risicomanagement in de nieuwe EU Drinkwaterrichtlijn voor drinkwaterbronnen
en de drinkwatervoorziening zullen we daarop voortbouwen. Waar mogelijk wordt aangesloten
bij bestaande praktijk en verantwoordelijkheden. De focus ligt de komende periode
op aanpassing van regelgeving en het opstellen van een uitvoeringsplan in samenwerking
met de verantwoordelijke partijen, waaronder de waterbeheerders en de drinkwatersector.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de passieve houding ten
opzichte van het droogtebeleid. Nederland is het land met mogelijk de meest gereguleerde
grondwaterstand ter wereld, ondanks de grotere variaties door de toenemende klimaatverandering
en een fors neerslagoverschot. Desondanks zijn de grondwatertekorten van de droogtes
van 2018 en 2020 nog niet aangevuld. De belangrijkste reden hiervoor is dat we zelf
continu water naar zee pompen. De kunstmatig lage waterstanden in het ene gebied leiden
tot verdroging in het andere gebied. Het onvoldoende laten accumuleren in de winter
leidt tot droogte in de zomer. Dat hebben we volledig zelf in de hand en het vergt
geen plan of maatregelen tot 2050 om hiermee te stoppen. Is de Minister bereid om
met nationaal beleid voor hogere grondwaterstanden Europees het voorbeeld te geven
hoe laaggelegen waterrijke landen beter met droogte om kunnen gaan?
Het beeld dat Nederland een passieve houding heeft ten opzichte van droogte herken
ik niet. Ik wijs daarbij op de resultaten van de Beleidstafel Droogte, die ik naar
aanleiding van de droogte 2018 heb ingesteld. Vrijwel alle aanbevelingen liggen op
schema of zijn al ingevoerd. Daarnaast is fase 1 van het Deltaprogramma Zoetwater
met een maatregelenpakket van ruim 400 miljoen euro in uitvoering. Veel van de maatregelen
zijn gericht op het beter vasthouden van water en aanvullen. Zo kan bij de Springendalse
beek in Twente door diverse ingrepen desgewenst water minder snel worden afgevoerd
en kan de grondwaterstand worden verhoogd. Zowel de landbouw als de natuur kunnen
de droogte daar nu beter aan. De meanderende Maas houdt straks water langer vast.
Dat is belangrijk voor de natuur, de scheepvaart en voor het op peil houden van het
grondwater. Bij de stuwwal Nijmegen zorgen maatregelen dat het water beter infiltreert
in de stuwwal zodat droogteschade voor natuur en landbouw afneemt en de stedelijke
wateroverlast aan de voet vermindert. Verder heb ik vorig jaar aangekondigd dat er
€ 100 mln extra uit het Deltafonds beschikbaar zal worden gesteld voor de 2e fase van het Deltaprogramma Zoetwater 2022–2027. Daarmee kan een totaalpakket van
circa € 800 mln gerealiseerd worden, waarvan ruim € 400 mln voor de hoge zandgronden.
Tijdens de informele Milieuraad over de nieuwe EU Klimaatadaptatiestrategie, zal ik
de Nederlandse lessen en ervaringen delen met mijn collega’s van de andere lidstaten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat tijdens de informele videoconferentie
op 23 april de herziene EU-klimaatadaptatiestrategie opnieuw zal worden besproken.
Ook lezen deze leden dat volgens de Minister deze strategie aansluit op het doel om
Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te hebben ingericht om zo de mondiale
weerbaarheid tegen klimaatverandering te vergroten. 2050 ligt echter wel erg ver in
de toekomst. Erkent de Minister dat Nederland nu al te maken heeft met droogte en
watertekorten in de zomer? Welke stappen gaat de Minister op korte termijn zetten,
mede in relatie tot de EU-klimaatadaptatiestrategie? Wat zijn volgens de Minister
de zaken die Nederland in de aankomende kabinetsperiode kan regelen met betrekking
tot klimaatadaptatie?
Droge zomers zoals die van 2018 komen door klimaatverandering nu al vaker voor. Fase
1 van het Deltaprogramma Zoetwater (2016–2021) speelt daar nu al op in met een pakket
maatregelen voor het hoofdwatersysteem en de zoetwaterregio’s. Daarnaast heb ik in
2018 de Beleidstafel droogte ingesteld. De realisatie van vrijwel alle aanbevelingen
liggen op schema of zijn al afgerond. En in de Nationale Omgevingsvisie is een voorkeursvolgorde
voor waterbeheer opgenomen, met als uitgangspunt dat bij de ruimtelijke inrichting
meer rekening moet worden gehouden met water. De fysieke kenmerken van het water-
en bodemsysteem worden daarmee in belangrijke mate bepalend voor toekomstige ruimtelijke
ontwikkelingen.
Voor de langere termijn is de overkoepelende doelstelling van het Deltaprogramma Zoetwater
dat Nederland in 2050 weerbaar is tegen watertekorten. Bij het realiseren van deze
doelstelling staat adaptief deltamanagement centraal. Dat betekent dat bij het maken
van afwegingen over maatregelen op de korte termijn steeds wordt geredeneerd vanuit
wat nodig is om Nederland op de lange termijn van zoetwater te voorzien. Daarbij speelt
het Deltaprogramma Zoetwater in op nieuwe kansen, voortschrijdende inzichten en veranderende
omstandigheden. Bij de herijking van het Deltaprogramma 2021 (Kamerstuk 35 570 J, nr. 4) heeft dit onder meer geleid tot een aangepaste strategie voor het hoofdwatersysteem
en grotere nadruk op water vasthouden op de hoge zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland.
In de periode 2022 – 2027 wordt fase 2 van het Deltaprogramma Zoetwater 2022–2027
gelanceerd, met een voorgenomen maatregelenpakket van circa € 800 mln. Dit maatregelenpakket
wordt momenteel uitgewerkt tot een programma van maatregelen voor het Hoofdwatersysteem
en van de zoetwaterregio’s. Besluitvorming hierover vindt dit najaar plaats in het
kader van het Deltaprogramma 2022. Het Deltaprogramma is onderdeel van de begroting
van het Ministerie van IenW, dat op Prinsjesdag aan uw Kamer wordt aangeboden. In
de periode 2022–2027 wordt niet alleen het maatregelenpakket voor de tweede fase uitgevoerd,
maar wordt ook gestart met het agenderen van maatregelen voor de periode daarna. Dit
sluit aan de bij de zes jaarlijkse cyclus van het Deltaprogramma die is vastgelegd
in de Deltawet.
Naast maatregelen en financiering die via het Deltaprogramma Zoetwater lopen, worden
doelen op decentraal niveau binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie bepaald
op basis van stresstesten en vastgelegd in lokale uitvoeringsagenda’s. Deze uitvoeringsagenda»
s zijn voor mij een belangrijk aanknopingspunt om te monitoren op de inhoudelijke
voortgang.
Bossen & biodiversiteit
De leden van de GroenLinks-fractie willen ingaan op de klimaatadaptatiestrategie in
relatie tot de EU-bosstrategie. Deze leden maken zich grote zorgen over ontbossing
en de gevolgen die dat heeft voor ons klimaat en de biodiversiteit. Bomen zorgen voor
het tegengaan van klimaatverandering, maar spelen een net zo belangrijke rol in het
aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zo valt gelukkig ook in de klimaatadaptatiestrategie
te lezen. Hoe ziet de Minister de relatie tussen de EU-klimaatadaptatiestrategie en
de EU-bosstrategie? Is de Minister het met deze leden eens dat ontbossing niet in
lijn is met de klimaatadaptatiestrategie? Kan zij reageren op de oproep van twaalf
lidstaten waarin zij uitdagingen en prioriteiten van het EU-bosbeleid schetsen? Waarom
heeft Nederland zich niet aangesloten bij de oproep van deze lidstaten? Is de Minister
het met deze leden eens dat het tegengaan van ontbossing, om zo onder andere klimaatdoelen
te bereiken, van groot belang is? Kan zij dit toelichten? Wat is de Nederlandse inzet
met betrekking tot het EU-bosbeleid? Hoe werkt de Minister hierin samen met haar collega
van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?
Ik onderschrijf het belang van bossen en het bestrijden van ontbossing voor het behalen
van de klimaatdoelen. Via het nationaal en internationaal bosbeleid zet het kabinet
dan ook in om ontbossing en bosdegradatie in 2030 te stoppen en bossen te beschermen,
te herstellen en uit te breiden. Het kabinet verwelkomt de aankondiging van de EU-bossenstrategie,
evenals de voornemens van de Europese Commissie om tot 2030 3 miljard bomen te planten
en om alle resterende «oerbossen» en oude bossen in Europa strikt te beschermen. Het
kabinet onderschrijft de noodzaak dat EU acties niet leiden tot ontbossing elders.
Nederland zet zich met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die ervoor
zorgen dat producten die op de Europese markt komen duurzaam en zonder directe en
indirecte bijdragen aan de ontbossing zijn geproduceerd (Kamerstuk 35 570 XVII nr. 28). Daarnaast ziet het kabinet graag dat de commissie een afwegingskader presenteert
voor het gebruik van bossen voor klimaat, biodiversiteit en als biogrondstof in een
circulaire economie (Kamerstuk 22 112, nr. 2897). Nederland heeft tijdens de Landbouw- en Visserijraad van maart 2021 de kernboodschap
van de oproep van de 12 lidstaten onderschreven namelijk dat bossen in de Europese
Unie een belangrijke rol vervullen voor het realiseren van de doelen van de Greendeal
en dat naast ecologische ook sociale en economische aspecten van duurzaamheid moeten
worden meegenomen in het opstellen van de strategie. Ook ik heb gepleit voor aandacht
voor de multifunctionele aard van bossen en opnieuw mijn steun uitgesproken voor het
opstellen van een EU-bossenstrategie. Overigens heeft de Raad al eerder in raadsconclusies
de Commissie gevraagd om te zorgen voor consistentie en samenhang in de bosgerelateerde
beleidsmaatregelen van de EU voor de periode na 2020.6
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat vanuit twaalf lidstaten zorgen zijn
geuit over voorstellen gedaan vanuit de Green Deal die een link hebben met de EU-bossenstrategie.
Volgens deze lidstaten lijkt de visie op bosbeleid tot nu toe te beperkt gericht op
de functie van koolstofvastlegging. Hoe oordeelt de Minister over de geuite zorgen?
Hoe ziet de Minister de relatie tussen de EU-bosstrategie en klimaatadaptatie?
Bossen vervullen veel verschillende maatschappelijke functies. Ik deel dan ook de
opvatting dat bosbeleid niet beperkt mag blijven tot koolstofvastlegging. Zie ook
de antwoord op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie hierover.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen weten of de Minister beaamt dat
de Nederlandse en Europese bossen en biodiversiteit onder enorme druk staan en kwetsbaarder
worden door klimaatverandering, zoals droogte? Beaamt zij dat hierdoor ziektes en
(invasieve) diersoorten, zoals de letterzetter en de bastkever, een ravage kunnen
aanrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt de Minister dat het in stand houden
van biodiversiteit ook afhangt van het behoud van het bos? Welke rol speelt de herziening
van de REDII (Richtlijn Hernieuwbare Energie) bij het opstellen van de EU-biodiversiteits-
en bosstrategie? Beaamt de Minister dat het kappen van bos voor houtige biomassa desastreus
is voor het behalen van de doelen van de EU-biodiversiteitsstrategie, bosstrategie
en klimaatadaptatie, zeker in een tijd van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Hoe garandeert de Minister dat het kappen van bomen voor houtige biomassa niet tot
biodiversiteitsverlies of aantasting van het bos zal leiden?
Ik onderschrijf dat de bossen en biodiversiteit met verschillende grote problemen
te maken hebben die door klimaatverandering toenemen en dat het behalen van de afgesproken
biodiversiteitsdoelen voor bossen afhankelijk is van de vitaliteit van het bos, zoals
ook omschreven in de uitwerking van de ambities en doelen van de Nationale bossenstrategie.
De EU biodiversiteitsstrategie is opgesteld en de EU bossenstrategie wordt momenteel
opgesteld door de Europese Commissie. Het is aannemelijk dat daarbij een koppeling
is/wordt gelegd met de herziening van de Richtlijn Hernieuwbare Energie, alhoewel
die niet zo expliciet in de tot nu toe bekende documenten naar voren komt. In de EU
biodiversiteitsstrategie heeft de Commissie wel richtsnoeren aangekondigd voor de
toepassing van nieuwe duurzaamheidscriteria voor bosbiomassa overeenkomstig de Richtlijn
Hernieuwbare Energie.
Het kabinet beoogt te waarborgen dat het kappen van bomen voor houtige biomassa niet
tot biodiversiteitsverlies of aantasting van het bos zal leiden door het hanteren
van duurzaamheidscriteria. Op dit moment betreft dat de nationale duurzaamheidseisen
voor vaste biomassa voor energiedoeleinden, zoals afgesproken in het Energieakkoord,
alsmede het inkoopbeleid voor duurzaam hout. Binnenkort worden de duurzaamheidscriteria
uit de REDII opgenomen in de verplichtingen voor de SDE++-subsidie voor houtige biomassa
voor energietoepassingen. Daarnaast wordt momenteel het duurzaamheidskader biogrondstoffen
(Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 617) uitgewerkt, waarmee wordt beoogd dat alle biomassa die in Nederland wordt gebruikt,
duurzaam is.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de Statistische Commissie
van de Verenigde Naties onlangs heeft besloten om natuurlijkkapitaalrekening (een
middel om de waarde van natuur voor de economie te meten) officieel te erkennen als
standaard ter aanvulling op het bruto binnenlands product (bbp). Kan de Minister aangeven
wat de stand van zaken is met betrekking tot het Natuurlijk Kapitaal Rekenen voor
Nederland en vanaf wanneer deze hier kan worden ingezet als aanvulling op het bbp
en de Monitor Brede Welvaart? Hoe zal het Natuurlijk Kapitaal Rekenen ingezet worden
om beleid te bepalen en/of aan te passen? Welk beeld komt er uit het Natuurlijk Kapitaal
Rekenen naar voren met betrekking tot Nederland en de omvang van de baten van ecosysteemdiensten?
Welke rol spelen drassige veenweidegebieden bijvoorbeeld?
De natuurlijk Kapitaalrekeningen (NKR) zijn in Nederland de experimentele fase grotendeels
ontgroeid. In de komende editie (mei 2021) van de Monitor Brede Welvaart (MBW) zal
een beperkt aantal indicatoren afkomstig uit de NKR reeds meegenomen worden. Vlak
na de publicatie van de MBW zullen de nieuwe cijfers (over 2018) en onderliggende
data en rapportages over de NKR worden gepubliceerd. Hierin zijn voor het eerst cijfers
voor meerdere jaren beschikbaar, waardoor ontwikkelingen door de tijd zichtbaar worden.
Het rapport bevat cijfers en ontwikkelingen over de omvang van ecosystemen, de milieukwaliteit,
de koolstofbalans, en fysieke en monetaire informatie over ecosysteemdiensten. Doel
is om voor de editie 2022 van de MBW te komen tot een selectie van kernindicatoren
uit de NKR. Daartoe worden het komende jaar deze kernindicatoren ontwikkeld en in
de praktijk getest. Hierin zal ook de waarde van natuurlijk kapitaal in Nederland
bekeken worden als mogelijke kernindicator.
In het kader van de MBW en het gebruik daarvan als input bij en voor monitoring van
nationale beleidsafwegingen zullen ook indicatoren uit de NKR een rol gaan spelen.
Ook in de regionale MBW, die wordt gebruikt bij de opstelling van plannen en afweging
van investeringen in Regionale beleidsprogramma’s (Regio Deals) zullen natuurlijk
kapitaal indicatoren worden meegenomen. Komend jaar zullen verder mogelijkheden worden
onderzocht voor toepassingen van de data, modellen en uitkomsten van de NKR bij verschillende
concrete beleidsthema’s, zowel ten behoeve van beleidsvraagstukken op nationale schaal
als op regionale schaal.
Op zit moment zijn met de in 2020 gepubliceerde experimentele natuurlijk kapitaal rekeningen van het CBS alleen voorlopige en gedateerde (2013/2015) gegevens voorhanden over de baten van
een beperkt set van 10 ecosysteemdiensten. Daarbij is ook een experimentele schatting
gemaakt van de economische waarde van deze ecosysteemdiensten. Zoals hiervoor aangegeven zullen binnenkort nieuwe, betere en completere cijfers
worden gepubliceerd, waarmee ook trends kunnen worden geduid. Op grond van deze publicaties
valt deze vraag binnenkort beter te beantwoorden.
De waarde van ecosysteemdiensten van veenweidegebieden – al dan niet met een hoog
of verhoogd waterpeil – kan beter in beeld gebracht worden op grond van de cijfers
uit de binnenkort te verschijnen CBS-rapportages over de Natuurlijk Kapitaal Rekeningen
(zie antwoord vorige paragraaf).
Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
De leden van de Partij voor de Dieren willen weten of de Minister beaamt dat de kosten
van het verlagen van het waterpeil in veenweidegebied om melkkoeien te houden (elektriciteit
en onderhoud van drainageapparatuur, plus de schade aan fundering van huizen en de
kosten van CO2-uitstoot) hoger zijn dan het bedrag dat de boer netto verdient aan de melkkoeien?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de Minister voornemens te doen aan deze situatie?
Hoe zal het Natuurlijk Kapitaal Rekenen meegenomen worden bij de EU-klimaatadaptatiestrategie,
de EU-biodiversiteitsstrategie en EU-bosstrategie? Is de Minister bereid om Natuurlijk
Kapitaal Rekenen toe te passen op de Nederlandse biodiversiteits- en bosstrategie
en klimaatadaptatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Een goede vergelijking vraagt een integrale maatschappelijke kosten baten afweging,
waarbij alle kosten en baten en de verdeling daarvan moeten worden meegenomen. Om
de kosten van het verlagen van het waterpeil in veenweidegebieden te berekenen is
het niet juist om enkel de maatschappelijke kosten af te wegen tegen private opbrengsten.
De aanwezigheid van boeren en hun rol in het landschap levert immers ook andere maatschappelijke
baten (en kosten) op.
De Europese Commissie steunt de Verenigde Naties in de ontwikkeling en toepassing
van het onlangs vastgestelde internationale raamwerk voor natuurlijk kapitaalrekeningen. Dit geldt zowel de toepassing bij beleidsontwikkeling op EU-niveau (b.v. via een
herziene EU-Richtlijn voor Europese Milieurekeningen) als die van EU-lidstaten. De EU heeft daarvoor diverse programma’s in uitvoering. Het meten en integreren van de waarde van natuur is als doel opgenomen in de EU
Biodiversiteitsstrategie. Voortbouwend op bestaande werkzaamheden7 zal de Commissie in 2021 methoden, criteria en normen ontwikkelen om de essentiële
kenmerken van biodiversiteit, haar diensten, waarden en duurzaam gebruik te beschrijven.
Deze omvatten het meten van de ecologische voetafdruk van producten en organisaties.
Ook zal de Commissie de oprichting van een internationaal initiatief inzake boekhoudpraktijken
voor natuurlijk kapitaal ondersteunen.
Vooralsnog wordt voor informatie over de omvang, conditie en gebruik van ecosystemen
en ecosysteemdiensten in het kader van de EU-Biodiversiteitsstrategie, – Klimaatadaptatiestrategie
en -Bosstrategie vooral gebruik gemaakt van databases, modellen en onderzoek op EU-schaal
en van EU-instellingen, zie ook het rapport «Mapping and Assessment of Ecosystems and their Services: An EU ecosystem assessment« van het Joint Research Centre (JRC, 2020). Dit omvat nog geen monetaire waarderingen,
omdat het aantal beschouwde ecosysteemdiensten daarvoor nog te gering is en waarderingsmethoden
nog onvoldoende zijn geïmplementeerd. Nationale natuurlijk kapitaalrekeningen volgens
de nieuwe standaard zijn nog slechts voor enkele landen beschikbaar.
Ja, ik ben bereid Natuurlijk Kapitaal Rekenen toe te passen. Hierbij wordt de samenwerking
gezocht met andere departementen en overheden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de Milieuraad van 23 april
waarschijnlijk één van de laatste momenten is dat Nederland input kan leveren aangaande
de Europese positie met betrekking tot het Verdrag inzake Biologische Diversiteit,
dat in 2021 in Kunming, China tot stand zal komen. Een ambitieus en bindend mondiaal
biodiversiteitsverdrag is essentieel voor het voortbestaan van soorten en van onszelf.
Deze leden vinden dat het van groot belang is dat Nederland en ook Europa het goede
voorbeeld geven door het vaststellen van een ambitieuze en bindende EU-biodiversiteitsstrategie.
Is de Minister het eens met de EU-rapporteur voor de biodiversiteitsstrategie dat
de doelstellingen voor de uitbreiding van het EU-netwerk van beschermde natuur bindend
moeten worden voor de lidstaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de Minister
dit vastleggen in Nederland? Zo nee, wat is de Nederlandse positie met betrekking
tot het EU-natuurherstelplan, die juridisch bindende hersteldoelstellingen bevat?
Beaamt de Minister dat het toepassen van het Natuurlijk Kapitaal Rekenen van invloed
zal zijn op de budgettaire consequenties met betrekking tot de kosten en de baten
van de biodiversiteitsstrategie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt de Minister dat
het toepassen van Natuurlijk Kapitaal Rekenen mogelijk van belang is voor het hebben
van bindende biodiversiteitsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
De raadsconclusies over de EU Biodiversiteitsstrategie zijn op 23 oktober 2020 (Kamerstuk
21 501-08, nr. 813) vastgesteld in de Milieuraad. Hierin hebben de betrokken Ministers van de lidstaten
aangegeven dat de doelstelling voor gebiedsbescherming – minimaal 30% van het land
en 30% van de zee in de EU is beschermd, waarvan een derde (10%) strikt – een collectief
doel betreft dat een gezamenlijke inspanning vraagt van alle lidstaten. Nederland
heeft deze raadsconclusies onderschreven.
Naast de doelstelling voor gebiedsbescherming, kondigt de Europese Commissie in de
EU Biodiversiteitsstrategie wettelijk bindende natuurhersteldoelen aan. Deze hersteldoelen
worden nog uitgewerkt. De Nederlandse positie is afhankelijk van die uitwerking. In
algemene zin onderschrijft het kabinet de noodzaak om tot verder herstel van ecosystemen
te komen. Zie ook het BNC-fiche over de EU Biodiversiteitsstrategie dat in juli vorig
jaar is opgesteld (Kamerstuk 22 122, nr. 2897).
In het algemeen kan natuurlijk kapitaal rekenen bijdragen aan meer integrale afwegingen
en beter onderbouwde en effectievere besluiten. Een voorbeeld daarvan betreft het
vergelijken van kosten en baten van verschillende scenario’s voor een bepaalde beleidsdoelstelling
ter optimalisatie van het maatschappelijke effect. Thans is – gezien het prille stadium
van het natuurlijk kapitaal rekenen – nog niet te voorzien in welke mate dat toegepast
kan worden bij uitwerkingen van de biodiversiteitsstrategie en of dat tot budgettaire
consequenties zal leiden. In Nederlandse context worden mogelijkheden daartoe komend
jaar verder onderzocht, zie ook de antwoorden op de vorige vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat de urgentie van de implementatie
van bindende en ambitieuze afspraken omtrent biodiversiteits- en bosbehoud ook blijkt
uit het recent verschenen rapport van Global Forest Watch8, dat stelt dat het bosverlies in 2020 is gestegen met 12% ten opzichte van 2019.
In de Amazone is het oerbosverlies zelfs toegenomen met 15% en in heel Brazilië met
25%. Kan de Minister reageren op dit rapport? Het rapport bevestigt de zienswijze
van deze leden, namelijk dat onze internationale inzet voor het komen tot verdragen
en afspraken over bosbehoud teniet wordt gedaan door het aandeel van de bv Nederland
in het verdwijnen van bossen wereldwijd. We weten dat Brazilië door het ontbreken
van juridische instrumenten die bedrijven en overheid tot verantwoording kunnen roepen,
bijna 100 keer zoveel kan investeren in sectoren die ontbossing veroorzaken, als dat
het aan bosbehoudsfinanciering ontvangt. Is de Minister het met deze leden eens dat
het tijd is om strenge consequenties te verbinden aan Nederlandse bedrijven die activiteiten
uitvoeren die leiden tot ontbossing? Kan de Minister reflecteren op het feit dat deze
leden het kabinet meermaals hebben gevraagd om een Europese bosstrategie niet ten
koste te laten gaan van bindende wetgeving op nationaal niveau voor het tegengaan
van ontbossing, maar dat het kabinet liever wacht op Europa met alle consequenties
van dien? Deze leden wijzen er opnieuw op dat de grootste bedreiging voor de afname
van de biodiversiteit het intensieve landbouwsysteem is. Ontbossing kan alleen worden
tegengegaan als we ons op de grondoorzaken richten, namelijk de vlees- en veevoerproductie.
Deze leden lezen dat de lidstaten en de Raad oproepen hebben gedaan aan de Europese
Commissie om met regelgevende en niet-regelgevende maatregelen te komen aan de vraagzijde,
om de consumptieafdruk van de EU op de bodem te verkleinen. Kan de Minister toelichten
wat de Europese Commissie met deze oproepen heeft gedaan? Kan de Minister zich in
deze oproepen vinden en, zo ja, welke stappen heeft de Minister ondernomen om ook
de Nederlandse consumptieafdruk te verkleinen? Tot slot benoemen deze leden ook de
rol van de Nederlandse financiële sector, die in de afgelopen vijf jaar meer dan 12,3
miljard euro9 aan leningen en beleggingen heeft toegewezen aan hoog-risicobedrijven die de Amazone
leegkappen. Is de Minister het met deze leden eens dat het niet zo kan zijn dat we
in Europa prediken dat bosbehoud zo belangrijk is, terwijl we ontbossing zelf financieren?
Kan de Minister toelichten waarom deze sector nog steeds niet aan juridisch bindende
regels onderhevig is? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze sector, complementair
aan Europese wetgeving, voortaan wel aan de richtlijnen voor biodiversiteits- en bosbehoud
wordt gehouden?
Ik heb kennis genomen van het genoemde rapport en deel uw zorgen omtrent biodiversiteits-
en bosverlies, met name de situatie in de Amazone is bijzonder zorgelijk. Van bedrijven
wordt verwacht dat zij handelen in overeenstemming met IMVO-principes en risico’s,
waaronder het risico op ontbossing, binnen hun keten in kaart brengen, mitigeren en
voorkomen. Met de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls
aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap (Kamerstukken 26 485 en 35 495, nr. 337) is uw Kamer geïnformeerd over het nieuwe Nederlandse IMVO beleid, bestaande uit
een doordachte mix van maatregelen. Kernelement van deze mix van maatregelen is een
verplichting ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid, bij voorkeur in EU-verband. Een
Europees voorstel daartoe wordt verwacht in juni. Daarnaast hebben lidstaten, inclusief
Nederland, de Europese Commissie in Raadsconclusies opgeroepen om een ambitieus wetgevend
voorstel en andere maatregelen te presenteren die gericht zijn op het vermijden dan
wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd
zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Het voorstel van de Commissie wordt eveneens
in juni verwacht. Conform de motie van het lid Bouali c.s. (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28) zet Nederland zich met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die ervoor
zorgen dat producten die op de Europese markt komen duurzaam en zonder directe en
indirecte bijdragen aan de ontbossing zijn geproduceerd. Nederland zet zich daarnaast
als lid van onder meer het Amsterdam Declarations Partnership al geruime tijd in voor
het bevorderen van ontbossingsvrije en duurzame agrowaardeketens.
Gezien de fase waarin de financiële sector verkeert als het gaat om inzicht in de
impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit, is ervoor gekozen om zowel nationaal
als internationaal optimaal mee te werken aan het ontwikkelen van tools, methoden
en raamwerken die dit inzicht kunnen geven. Zo werkt LNV samen met het Ministerie
van Financiën aan de ontwikkeling van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosure
(TNFD). Daarnaast ondersteunen we coalities van financiele instellingen die dit soort
instrumenten en mechanismen nu al in de praktijk toepassen en ontwikkelen zoals het
Partnership for Biodiversity Accounting Financials (PBAF) opdracht. Ook participeert
LNV namens de overheid actief in de werkgroep biodiversiteit, opgericht en voorgezeten
door de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) en vallend onder het Platform Duurzame Financiering
van De Nederlandsche Bank (DNB). Deze werkgroep heeft een rapport uitgebracht over
de risico's en kansen rondom biodiversiteit in relatie tot de financiële sector en
ook een rapport welke instrumenten er zijn om de relatie met ontbossing in kaart te
brengen als financiële instelling. Wat betreft wetgeving werken we zeer actief meer
aan de ontwikkelingen van de Renewed Sustainable Finance Strategy van de EU, van waaruit
verschillende soorten regelgeving gericht op vergroenen van de financiële sector wordt
voorbereid.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de in januari 2020 gepresenteerde
Europese Biodiversiteitsstrategie. Deze leden lezen dat ten minste 30% van het Europese
landoppervlak en 30% van het zeeoppervlak beschermd gebied moeten worden, waarvan
10% strikt beschermd. Klopt het dat deze doelstellingen voortbouwen op Natura 2000?
Eerder hebben deze leden vernomen dat het kabinet zich neutraal opstelt ten opzichte
van deze plannen. Is de Minister het eens met deze leden dat het vanwege de internationale
uitdagingen op het gebied van klimaat, natuur en biodiversiteit noodzakelijk is om
positief tegenover deze doelen te staan? Zo nee, waarom niet en welke aanpassingen
zijn nodig om positief te oordelen?
De EU-Biodiversiteitsstrategie stelt dat de aanwijzing van extra gebieden om aan 30%
beschermd landoppervlak en 30% beschermd zeeoppervlak in de EU te komen moet bijdragen
aan de voltooiing van het Natura 2000-netwerk of onder nationale beschermingsregelingen
moet vallen. De beoordeling van het kabinet van de EU-Biodiversiteitsstrategie is
weergegeven in het BNC-fiche dat in juli vorig jaar naar uw Kamer is verzonden (Kamerstuk
22 112, nr. 2897). Hierin staat ook wat er nodig is voor een positief oordeel.
De leden van de D66-fractie geven aan dat de aangewezen rapporteur op de biodiversiteitsstrategie
2030 vanuit de ENVI-commissie in het Europees Parlement van is mening dat de doelstellingen
bindend moeten worden voor de lidstaten. Hoe oordeelt de Minister over het rapport
van de rapporteur? Deze leden lezen dat de rapporteur verder onderstreept dat de biodiversiteitsstrategie
de vijf belangrijkste factoren voor verandering in de natuur moet aanpakken: veranderingen
in het gebruik van land en zee, directe exploitatie van organismen, klimaatverandering,
verontreiniging en invasieve uitheemse soorten. Kan de Minister hierop reflecteren?
Ik heb kennis genomen van het rapport van de ENVI-commissie. De vijf factoren die
daarin worden onderstreept door de rapporteur komen overeen met de meest impactvolle
directe oorzaken voor veranderingen in natuur uit het Global Assessment van het Intergovernmental
Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) dat in 2019 is verschenen.
Voor de reflectie van het kabinet daarop verwijs ik u naar de Kamerbrief met de appreciatie
van het IPBES-rapport van oktober 2019 (Kamerstuk 26 407, nr. 130) en naar de vervolgbrief over het Programma Versterken Biodiversiteit van oktober
2020 (Kamerstuk 26 407, nr. 136).
Chemicaliën
De leden van de D66-fractie lazen in het verslag van de vorige Milieuraad dat er brede
steun was voor de insteek van de Commissie met betrekking tot de toepassing van de
preventieve en coherente aanpak van alle zeer zorgwekkende stoffen. Deze leden zijn
benieuwd of dit betekent dat hiermee werd ingestemd met het voorstel om de weging
van kosten en baten te vervangen door een verbod op niet-essentiële toepassingen van
de meest schadelijke stoffen. Zo nee, kan de Minister toelichten waarom hier niet
mee werd ingestemd en wat de inzet van Nederland hier was?
De leden van de D66-fractie vragen of de Milieuraad heeft ingestemd met de brede preventieve
aanpak die de Europese Commissie (EC) heeft voorgesteld. De Raadsconclusies ondersteunen
inderdaad deze aanpak. De EC is recent gestart met een discussie over hoe essentiële
toepassingen kunnen worden gedefinieerd als eerste stap in de nadere uitwerking van
deze brede preventieve aanpak.
Importheffing, importheffing afvalindustrie, importheffing buitenlands afval
De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van het vorige schriftelijke overleg
(Kamerstuk 21 501-08, nr. 821) dat de Kamer zo spoedig mogelijk per Kamerbrief zal worden geïnformeerd over de
vragen van deze leden met betrekking tot het verstrekken van de stukken onderliggend
aan de berekening van de CO2-effecten van de importheffing, de besluitvorming inzake de importheffing voor de
afvalindustrie, en van de stukken die in het kader van het Wob-verzoek over de importheffing
op buitenlands afval op 18 februari 2020 openbaar zijn gemaakt. Deze leden kunnen
zich moeilijk voorstellen dat de Staatssecretaris in haar nadere afweging tot een
andere conclusie zal komen dan dat deze stukken in hun geheel en ongelakt naar de
Kamer worden gestuurd. Dit in het licht van de keuze van het kabinet voor een ruime
informatievoorziening aan de Kamer en de nog steeds uiterst relevante lopende discussie
over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader
van artikel 68 van de Grondwet. Deze leden vragen de Staatssecretaris wanneer de door
haar toegezegde Kamerbrief zal worden gestuurd en zij vragen haar te bevestigen dat
daarbij tevens de door deze leden opgevraagde stukken aan de Kamer zullen worden verstrekt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal de stukken zo snel mogelijk
aan uw Kamer ter beschikking stellen. De Staatssecretaris zal zeker zorg dragen voor
een zo ruim mogelijke informatievoorziening aan de Kamer. De Staatssecretaris zal
conform de afspraken die hierover zijn gemaakt zorg dragen voor een zo ruim mogelijke
informatievoorziening aan de Kamer.
Productieketens
De leden van de CDA-fractie constateren dat er een oplopende schaarste aan mineralen
en metalen ontstaat die benodigd zijn voor elektrische auto’s, batterijen, windmolens,
katalysatoren et cetera. In de wereldmarkt zien deze leden recordprijzen en een geopolitieke
strijd ontstaan rondom grondstoffen als bijvoorbeeld rodium en vanadium. De vraag
naar zeldzame metalen overtreft het aanbod en deze leden vragen hoe de regering bedrijven
ondersteunt bij het opvangen van de tekorten en hoe met deze situatie rekening wordt
gehouden bij milieumaatregelen.
Bedrijven zijn primair zelf verantwoordelijk om goed inzicht te hebben in de aanleverketens
van hun (kritische) grondstoffen ook vanuit het bredere perspectief van Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Binnen het uitvoeringsprogramma circulaire
economie werkt het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie10 aan het slimmer hergebruiken van met name metaalgerelateerde materialen en producten.
TNO heeft becijferd dat de transitie naar een circulaire maakindustrie in potentie
Euro 3,2 miljard extra toegevoegde waarde oplevert en 2,3 miljoen ton CO2-reductie. Tevens kan het er voor zorgen dat magnesium, titaan, aluminium, fosfor
en antimoon van de lijst kritieke materialen verdwijnen. Via het programma worden
ondernemers ondersteund om beter inzicht te verkrijgen in de milieu, sociale en economische
risico’s van grondstoffen via de Grondstoffenscanner.11 Daarnaast worden ondernemers geholpen bij het formuleren van nieuwe businessproposities
die ook leveringszekerheidrisico’s verkleinen en de milieu-impact verminderen. Verder
worden veelbelovende circulaire projecten actief ondersteund bij het rondkrijgen van
de businesscase en het vinden van financiering. Naast ondersteuning van ondernemers
zijn er zes icoonprojecten (circulaire windparken, -zonneparken, – batterijen, capital
equipment, warmte as a service en Circulaire Economie & Smart Industry) waarin proactief
gewerkt wordt aan het versterken van de nieuwe economie en het zeker stellen van grondstoffen
voor de toekomst.
De leden van de CDA-fractie lazen in antwoord op eerdere vragen van deze leden over
het belang van transparante productieketens, met welk inzicht bedrijven deze ketens
zo kunnen inrichten dat zij minder afhankelijk zijn van één land of één leverancier
en dus weerbaarder zijn, dat «dit strategische beslissingen zijn die het bedrijfsleven
zelf moeten maken» en dat «de overheid geen directe rol heeft in de bedrijfsvoering
van private bedrijven» (Kamerstuk nr. 21 501-30, nr. 527). Deze leden kunnen zich echter voorstellen dat er bedrijven zijn die hierbij behoefte
hebben aan deskundigheid en ondersteuning. Is die expertise desgewenst beschikbaar?
Waar kunnen bedrijven terecht?
De keuze over samenwerking met bepaalde leveranciers ligt primair bij bedrijven zelf.
Het hangt tevens per waardeketen af welke specifieke kennis nodig is en wat strategisch
de beste keuzes zijn. Bij dergelijke strategische beslissingen is geen rol voor de
overheid weggelegd. Ondernemers kunnen met algemene vragen over internationaal ondernemen
wel terecht bij de RVO (voor bijvoorbeeld een marktverkenning of landenvergelijking).
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Europese Commissie in september 2020
een actieplan presenteerde voor kritieke grondstoffen welke met hulp van de lidstaten
zou moeten worden uitgevoerd. Kan de Minister aangeven wat dit Europese actieplan
tot nu toe heeft opgeleverd? In hoeverre zijn de in het plan genoemde acties reeds
tot uitvoering gekomen en wat zijn daarvan de resultaten? Kan de Minister tevens uiteenzetten
of en hoe er in het Europese actieplan voor kritieke grondstoffen aandacht wordt besteed
aan het ondersteunen van bedrijven bij het opvangen van tekorten? In hoeverre en op
welke wijze wordt er ook in het Europese milieubeleid rekening gehouden met de huidige
situatie waarin de schaarste aan mineralen en metalen steeds verder oploopt?
Als onderdeel van de Green Deal heeft de Europese Commissie in september 2020 een
actieplan gepresenteerd over kritieke grondstoffen met daarin 10 actiethema’s. De
Europese Commissie heeft in vervolg daarop de lidstaten geconsulteerd voor verdere
versterking van deze actiethema’s. Een van de 10 actiethema’s is de Europese Alliantie
Grondstoffen, waarin grondstoffenschaarste en de circulaire economie als handelingsperspectief
nader worden uitgewerkt met bedrijven en overheden. Binnen het nationale uitvoeringsprogramma
circulaire economie, is de circulaire maakindustrie in gesprek met de Europese Commissie
om de thema’s circulaire windparken en -zonneparken verder vorm te geven binnen de
Europese Alliantie Grondstoffen. Aanvullend op het actieplan kritieke grondstoffen
wordt via het Europese milieubeleid gewerkt aan het verhogen van het hergebruiken
van mineralen en metalen.
Zo heeft de Europese Commissie op 10 december 2020 het voorstel voor een verordening
met betrekking tot batterijen uitgebracht12, waarin onder meer de doelstelling is opgenomen om de recycling van (de materialen
in) batterijen sterk te verbeteren. Daarnaast heeft de Europese Commissie voor eind
2021 een voorstel voor duurzaam productbeleid aangekondigd om te komen tot het versterken
van Europese regels voor productontwerp, en waarin hergebruik van materialen en producten
veel aandacht krijgen. Hiermee verbetert het speelveld in Europa en stelt dit vooroplopende
circulaire Nederlandse bedrijven om succesvolle businessmodellen te realiseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier