Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het nader verslag
35 527 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie richtlijnen elektronische handel)
Nr. 11
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
            
Ontvangen 3 februari 2021
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
1.
Algemeen
1
2.
Implementatieproces en implementatietermijn
2
3.
Uitvoeringsaspecten Belastingdienst
10
4.
Budgettaire aspecten
14
5.
Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
14
6.
Advies en consultatie
15
7.
Vragen over de Nota naar aanleiding van het verslag
15
1. Algemeen
               
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
                     leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks en de SP met betrekking
                     tot het wetsvoorstel implementatie richtlijnen elektronische handel. Het kabinet constateert
                     dat er bij de leden van deze fracties grote zorgen zijn over de tijdige uitvoering
                     van dit wetsvoorstel. Zo geven de leden van de fractie van de VVD aan dat zij zich
                     ernstige zorgen maken over een adequate implementatie en de gevolgen van een niet
                     tijdige en niet adequate implementatie voor ondernemers.
                  
De leden van de fractie van het CDA geven ook aan de nodige vragen te hebben. Zij
                     wijzen in dit verband op de brief van de Algemene Rekenkamer van 14 januari 2021 en
                     op mijn brief van 19 januari 2021. De leden van de fractie van de VVD vragen hier
                     ook naar. Met het noodspoor worden de knelpunten van niet tijdige implementatie weggenomen,
                     maar het noodspoor kent zelf ook serieuze risico’s en onzekerheden. Deze komen hierna
                     meer gedetailleerd aan de orde.
                  
De leden van de fractie van D66 merken op dat zij bij hun eerdere inbreng voor dit
                     wetsvoorstel meerdere vragen hebben gesteld over een tijdige implementatie en uitvoering
                     van dit wetsvoorstel. Deze leden spreken in dit verband ook hun dank uit voor de extra
                     waarschuwing van de Algemene Rekenkamer over de problemen bij de implementatie en
                     de gevolgen en risico’s daarvan voor het bedrijfsleven. Het kabinet deelt deze zorgen,
                     dit in antwoord op de desbetreffende vraag van deze leden. Deze zorgen bestaan ook
                     al langer, zeker toen duidelijk begon te worden dat er over een verder uitstel van
                     de datum van implementatie in Europees verband geen overeenstemming zou komen.
                  
De leden van de fractie van GroenLinks zeggen het wetsvoorstel inhoudelijk een goede
                     stap te vinden maar delen ook de zorgen van de Algemene Rekenkamer en het kabinet
                     over de uitvoering.
                  
Ook de leden van de fractie van de SP maken zich grote zorgen over de constateringen
                     die de Algemene Rekenkamer heeft gedaan. Zij menen dat de opmerkingen van het kabinet
                     dat het nog moet onderzoeken of de datum van 1 juli 2021 kan worden gehaald, weinig
                     geruststellend is.
                  
De leden van de hier genoemde fracties stellen naast hun meer algemene opmerkingen
                  verschillende vragen. In deze nota geef ik hierop een reactie. Bij de beantwoording
                  hierna houd ik zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aan, met dien verstande
                  dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen en opmerkingen samen worden
                  beantwoord.
               
2. Implementatieproces en implementatietermijn
               
De leden van de fractie van de VVD en het CDA stellen de regering een aantal vragen
                     over de risico’s van het noodspoor.
                  
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 19 januari 2021 heb ik aangegeven dat de ADR
                     en de CIO Belastingdienst gewezen hebben op een aantal belangrijke risico’s zoals
                     de onzekerheid over de aantallen registraties en meldingen en het niet tijdig goed
                     functioneren van de gegevensuitwisseling tussen lidstaten. Verder in de nota wordt
                     hier nader op ingegaan. Daarnaast zijn door de Belastingdienst in de notitie over
                     het noodspoor eveneens risico’s in kaart gebracht. Deze notitie is als bijlage opgenomen1. Naast de gesignaleerde risico’s zijn in de notitie ook eerste berekeningen met betrekking
                     tot de mitigerende maatregelen opgenomen. Daarbij is niet per risico een overzicht beschikbaar van de (financiële) gevolgen
                     voor de ondernemer en de Belastingdienst. Een dergelijk overzicht is er niet. Er is
                     wel een memo beschikbaar waarin in aangegeven welke risico’s zijn verbonden aan een
                     te late implementatie van de e-commerce regelgeving met de daarbij behorende gevolgen.
                     Dit memo is gedeeld met de ARK en zal ik ook als bijlage bijsluiten2.
                  
De minder beheerste procesuitvoering bij het noodspoor, waar de leden van de fractie
                  van de VVD naar vragen, betreft de beperkte functionaliteit voor geautomatiseerde
                  monitoring en beheerfunctionaliteit bij de uitvoering van de werkzaamheden. Door deze
                  beperkingen en het handmatig uitvoeren van een scala aan werkzaamheden is sprake van
                  een verminderde beheersing van de uitvoering van de processen. Zo is bijvoorbeeld
                  ook de bestuurlijke informatie niet ingericht naar de normen van een goede en volledige
                  procesbeheersing. Door deze handmatige werkzaamheden waarbij ook deels moet worden
                  aangesloten op een deel van het proces dat al wel is geautomatiseerd ontstaan eerder
                  fouten dan bij volledig geautomatiseerde werkzaamheden die volledig zijn getest. Deze
                  fouten kunnen leiden tot gedeeltelijke uitval in processen en allerlei meerwerk, bijvoorbeeld
                  voor de BelastingTelefoon die vragen van ondernemers ontvangt.
               
De beperkte IV-ondersteuning voor het bedrijfsleven betekent dat de invoervoorzieningen
                  voor ondernemers eenvoudiger zullen zijn dan gebruikelijk. Daaruit vloeit bijvoorbeeld
                  voort dat ondernemers formulieren niet, niet op de juiste wijze of onvolledig invullen.
                  Dit leidt dan vervolgens tot meer uitval bij de verwerking waarover contact moet worden
                  opgenomen met de ondernemer. Het handmatige werk bij de Belastingdienst betreft verder
                  bijv. het ontbreken van een geautomatiseerd workflow managementsysteem en het (in
                  het noodspoor) ontbreken van een online-systeem waarin de belastingplichtige kan zien
                  welke melding hij heeft gedaan. Het ontbreken van de nuttige IV-ondersteuning van
                  de processen leidt tot verminderde kwaliteit van de processen en ook van dienstverlening
                  naar bedrijven. Zo kan bijvoorbeeld de Belastingtelefoon in het noodspoor niet beschikken
                  over statusinformatie over of een melding al dan niet is gedaan en zal voor vragen
                  over dit soort statusinformatie moeten worden doorverwezen naar de inspecteur.
               
De leden van de VVD-fractie vragen specifiek naar de verwachte doorlooptijden en de
                     capaciteit die hiervoor aan de zijde van de Belastingdienst wordt ingezet. De Belastingdienst
                     maakt een uitvoeringstoets voor deze aanpak. Onderdeel daarvan is een uitwerking van
                     de verwachte benodigde capaciteit. In het in te stellen operations center vindt strakke
                     monitoring plaats van het binnenkomende en uitgaande werk. De monitoring stelt ook
                     in staat snel te kunnen opschalen en afschalen in inzet van fte’s, werkplekken en
                     huisvesting waar nodig, afhankelijk van volumegroei en het operations center moet
                     in staat zijn om snel in te spelen en bij te sturen als bedrijven proberen hun weg
                     te vinden naar de Belastingdienst als het niet goed loopt (routeringen website – telefonie
                     – uitvoeringsproces). Bij grote volumes werkstromen kan een toename ontstaan aan benodigde
                     capaciteit.
                  
De verwachte doorlooptijden van aanmeldingen en de verwerking van meldingen en betalingen
                     hangen af van de aantallen. Wanneer de aantallen laag blijven wordt het werk veelal
                     binnen normale behandeltermijnen behandeld. Is het aantal aanmeldingen en meldingen
                     hoger dan gaan de doorlooptijden oplopen en gaan achterstanden ontstaan.
                  
De risico’s voor de uitwisseling van gegevens met andere EU lidstaten bestaat uit
                  het volgende. Aan de ene kant is er een risico dat door de hoeveelheid handmatig werk
                  met betrekking tot het berichtenverkeer (bijv. uitvraag info over ondernemer vanuit
                  de lidstaat), en doordat er verschil van interpretatie kan ontstaan over de wetgeving
                  door de 27 lidstaten, geen of onvoldoende gegevens worden uitgewisseld. Aan de andere
                  kant bestaat het risico dat Nederland geen of onvoldoende data kan ontvangen, waarbij het risico bestaat dat ontvangen belastingbedragen uit andere EU lidstaten
                  niet ordentelijk worden geadministreerd.
               
Alle risico’s worden zoveel mogelijk gemitigeerd. Bijvoorbeeld door meer capaciteit
                     aan te trekken bij grotere aantallen. Voorts wordt met het bedrijfsleven verkend wat
                     de beste manier is om hen goed te informeren over de juiste wijze van registreren
                     en het doen van meldingen om de risico’s te verminderen dat bedrijven zich bijv. op
                     een onjuiste wijze gaan registreren. In dit kader wordt bijvoorbeeld informatiemateriaal
                     gedeeld en kan het bedrijfsleven op concepten van informatiemateriaal input leveren
                     en kan de Belastingdienst tijdig kennis nemen van in het bedrijfsleven bestaande vragen.
                     Het bedrijfsleven wordt als belangrijke stakeholder gevraagd te participeren in het
                     communiceren over de nieuwe regels en hun toepassing. Hiermee worden onnodige vragen
                     en werk voorkomen wat aan beide zijden de efficiency dient.
                  
Het niet juist en volledig versturen of ontvangen door de Nederlandse Belastingdienst
                     wordt zoveel als mogelijk voorkomen door intensief testen vooraf. Er worden extra
                     procescontroles ingericht voor bewaren, dupliceren en schonen van berichten.
                  
Met betrekking tot ontvangen van betalingen van andere EU lidstaten (MSCON)worden
                     bedragen geparkeerd als ze onvoldoende gematcht kunnen worden op de melding (aangifte)
                     om later verwerkt te worden in grootboek/administratie. Er vindt monitoring en zo
                     nodig alsnog handmatige verwerking plaats. De monitoring en belangrijke besluiten
                     over de uitvoering van het noodspoor worden verricht door de bestaande stuurgroep
                     e-commerce. Bij knelpunten worden deze besproken in het driehoeksoverleg Belastingdienst
                     met als leden de Secretaris-Generaal, de Directeur-Generaal Belastingdienst en de
                     Directeur-Generaal Fiscale Zaken. Hierdoor kan indien nodig sneller worden besloten
                     bij bijgestuurd. De verstevigde governance is aldus ingericht dat periodiek wordt
                     gerapporteerd over de voortgang van de implementatie van btw e-commerce door de DG
                     Belastingdienst.
                  
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van de VVD merk ik op dat
                  niet gebleken is dat er bij andere lidstaten dan Duitsland en Nederland gesproken
                  moet worden van implementatieproblemen bij btw e-commerce. Naast de formele procedures
                  zijn de verschillen tussen beide landen in dat opzicht te groot om daarvan voordelen
                  te verwachten binnen een zo kort tijdsbestek. Het is daarom niet mogelijk gebleken
                  de beschikbare capaciteit in beide landen te bundelen om zo te komen tot een tijdelijke
                  voorziening.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe opvolging is gegeven aan het rapport
                     van de Algemene Rekenkamer uit 2018, hoe de handhaving van deze btw-verplichtingen
                     is opgepakt en of de regering kan onderzoeken hoe de Belastingdienst de handhaving
                     van de btw-verplichtingen rondom grensoverschrijdende digitale dienstverlening heeft
                     opgepakt. De Algemene Rekenkamer heeft in november 2018 een rapport uitgebracht over
                     de handhaving van de btw-regels voor grensoverschrijdende digitale diensten en het
                     gebruik van het éénloketsysteem, beter bekend als MOSS (mini-one-stopshop). De Rekenkamer
                     heeft hierin aanbevelingen gedaan voor verbetering van de handhaving. De aanbevelingen
                     van de Rekenkamer waren op hoofdlijnen:
                  
− neem verder initiatief bij uitwisseling van gegevens en fraudesignalen in de EU,
− zet meer inspanning op het opsporen van onbekende belastingplichtigen en het verzamelen
                           van gegevens van betaaldiensten,
                        
− verbeter de werking van de MOSS, met name voor geautomatiseerde ondersteuning voor
                           toezicht en opsporing.
                        
Hierna geef ik aan wat de Belastingdienst met deze aanbevelingen heeft gedaan.
De Nederlandse Belastingdienst en FIOD vervullen al jaren een voortrekkersrol in de
                     EU bij het bestrijden van btw-fraude. Nederland werkt actief mee bij het uitwisselen
                     van gegevens en vervult een aanjagende rol bij het vroegtijdig signaleren van fraude
                     met btw. Voor e-commerce is Nederland actief lid van een speciale werkgroep in het
                     kader van Eurofisc. Dit biedt het wettelijke en organisatorische kader voor uitwisseling
                     tussen lidstaten van vroege signalen van non-compliance.
                  
Als het gaat om onbekende belastingplichtigen voert de Belastingdienst sinds het najaar
                     van 2020 een algemene verkenning uit naar het fenomeen van onbekende belastingplichtigen.
                     Uiteindelijke doel is om hieruit in de loop van 2021 actiepunten te formuleren die
                     kunnen worden meegenomen in de jaarlijkse handhavingsplannen van de uitvoerende directies,
                     met name op het gebied van de handhaving van de btw-verplichtingen bij e-commerce.
                  
Voor het gebruik van gegevens van betaaldiensten bij het toezicht is op EU-niveau
                     door de Europese Commissie initiatief genomen voor wetgeving die betaaldiensten verplicht
                     om gegevens aan te leveren over grensoverschrijdende betalingen. Deze gegevens worden
                     vanuit afzonderlijke lidstaten dan aan de Commissie aangeleverd, die deze op EU-niveau
                     geschikt maakt voor gerichte raadpleging en gebruik in het toezicht op naleving van
                     de btw e-commerce bepalingen. Dit wetgevingspakket is in 2019 door de Ecofinraad aanvaard.
                     Bedoeling is dat deze wetgeving ingaat per 2024. Daarvoor zal in 2022 een implementatiewetsvoorstel
                     naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
                  
Voor wat betreft de verbetering van de MOSS heeft mijn voorganger indertijd aangegeven
                     dat dit meeloopt bij de implementatie van het EU btw e-commerce pakket. Hierover heeft
                     de Rekenkamer u recent nog een brief gestuurd met een bestuurlijke reactie van mijn
                     kant. Ik verwijs u kortheidshalve daarnaar en naar mijn brief over de implementatie
                     per 1 juli a.s.
                  
Ik ben bereid een onderzoek te verrichten naar de opvolging van de aanbevelingen van
                     de Algemene Rekenkamer. Ik zal de Belastingdienst vragen hiervoor een opdracht te
                     verlenen aan de Auditdienst Rijk (ADR).
                  
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom begin 2019 is gekozen voor een andere
                  benutting van de IV-capaciteit en of hierdoor de gehele implementatie van het EU wetgevingspakket
                  stil is komen te liggen. De leden van de fractie van het CDA vragen hier ook naar.
                  De leden van de fractie van de VVD vragen ook wanneer de Tweede Kamer hierover is
                  geïnformeerd. In december 2018 heeft mijn voorganger de Tweede Kamer geïnformeerd
                  over de uitkomsten van het onderzoek door een externe commissie met betrekking tot
                  het gebruik van het bsn in het btw-nummer, waarvoor de Autoriteit Persoonsgegevens
                  een verwerkingsverbod heeft opgelegd. In deze brief heeft mijn voorganger aangekondigd
                  om de systematiek van het btw-nummer uiterlijk per 1 januari 2020 te wijzigingen.
                  In de uitvoeringstoets voor deze maatregel die vervolgens begin 2019 is afgerond,
                  is de impact van het programma op de IV-portfolio van de Belastingdienst in kaart
                  gebracht. Gelet op het forse beslag op de IV-keten in combinatie met Brexit is bekeken
                  of het haalbaar was om alle voorgenomen IV-activiteiten voor de OB uit te voeren.
                  Daaruit volgde het inzicht in maart 2019 dat vertraging op het gebied van EU btw e-commerce
                  (tot na 1 januari 2021) onvermijdelijk leek. Er zijn toen verschillende alternatieve
                  paden besproken op drie niveaus. Allereerst is ruimte gezocht in de technische implementatie,
                  bestaande uit mogelijke variatie in de IV-omgeving, bijvoorbeeld via extra inzet of
                  inhuur. Een alternatief was te zoeken naar ruimte in wet- en regelgeving op nationaal
                  niveau. Tot slot kon worden gezocht naar ruimte op EU-niveau.
               
Het was destijds al wel bekend dat Nederland in de rol van lidstaat van consumptie
                  waar de prestaties belast zijn met btw problemen ondervond. Dit is ook gemeld in het
                  Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk zoals gepubliceerd in mei 2019. Tegelijkertijd kwam
                  in het kader van de implementatie de vraag op of de ondersteunende systemen voor de
                  MOSS in de bestaande vorm konden worden uitgebouwd of dat er nieuwbouw van de IT-omgeving
                  moest plaatsvinden. Er is toen besloten dat het programma bsn uit btw-nummer voorrang
                  zou moeten hebben in verband met een oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens. Mijn
                  ambtsvoorganger heeft daarbij benadrukt dat al het mogelijke moet worden gedaan om
                  de implementatie per 1 januari 2021 of zo kort mogelijk daarna mogelijk te maken.
                  De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 27 februari 2020 over de
                  aanpak van de problemen bij Belastingdienst, Douane en Toeslagen.
               
Ik ben begin 2020 via het introductiedossier op de hoogte gesteld van de problemen
                  die er waren met betrekking tot de implementatie van de richtlijnen elektronische
                  handel, dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD. De beslissing
                  in Europees Verband om de deadline van 1 januari 2021 uit te stellen, is vastgelegd
                  in een richtlijn van 20 juli 2020.3
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom er niet voor is gekozen om ontwikkelcapaciteit
                     in te huren om aan de verplichtingen te voldoen?
                  
Bij de implementatie van btw e-commerce is er voor gekozen om wel extra ontwikkelcapaciteit
                     in te huren. In de afgelopen periode zijn binnen het IV voortbrengingsproces 37 fte
                     extra geworven en aan de slag gegaan. Helaas is verdere tijdswinst door het inhuren
                     van extra personeel niet haalbaar.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de samenwerkende centrales van
                     overheidspersoneel in het DGO Financiën, de ondernemingsraad en verschillende deelraden
                     hun zorgen hebben geuit over de aangekondigde reorganisatie naar aanleiding van het
                     besluit tot het ontvlechten van Belastingdienst, Toeslagen, Douane? Voorts vragen
                     de leden van de VVD of ook vanuit de afdeling ICT een brief aan de Minister is gestuurd
                     waarin zorgen zijn geuit over de reorganisatie in relatie tot de (ontwikkelcapaciteit)
                     ICT en of de regering bereid is deze brief te delen.
                  
Ja, het klopt dat vanuit de vakbonden en de ondernemingsraad Belastingdienst zorgen
                     zijn geuit na het besluit van 11 februari 2020 tot ontvlechting van Belastingdienst,
                     Toeslagen en Douane. Op 4 februari hebben de samenwerkende centrales van overheidspersoneel
                     in het DGO Financiën een brief gestuurd aan de Minister van Financiën waarin zij aandacht
                     vragen voor een dienstleiding met kennis van de fiscaliteit en van de Belastingdienst,
                     een veilige werkomgeving, werkende automatisering en uitvoerbare wetgeving. Dit is
                     door de samenwerkende centrales van overheidspersoneel ook in de openbaarheid gebracht.
                     Op 10 februari hebben de groepsondernemingsraad Belastingdienst en een aantal onderliggende
                     ondernemingsraden tevens een brief gestuurd naar de Minister waarin zij aandacht vragen
                     voor rust in de uitvoering, fiscale kennis bij de top van de Belastingdienst en het
                     belang van medezeggenschap. Op 12 februari 2020 heeft de ondernemingsraad Informatievoorziening
                     van de Belastingdienst een brief gestuurd. Deze twee documenten zijn reeds openbaar
                     gemaakt met het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst uit september 2020.4 U treft deze documenten als bijlage aan5. De betrokkenheid van medezeggenschap en bonden is vervolgens bij de verdere uitwerking
                     van de ontvlechting verder vormgegeven, onder andere door gesprekken met mijzelf en
                     de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane.
                  
De leden van de VVD-fractie hebben de regering gevraagd naar een verloop van de beschikbare
                     capaciteit en hoe deze in de afgelopen periode is opgeschroefd.
                  
Zoals hiervoor aangegeven is 37 extra fte aan de slag gegaan. In totaal zijn er nu
                     ongeveer 120 fte actief.
                  
De leden van de fractie van de VVD vragen wat er in de uitvoeringstoets veranderd
                     is waardoor het btw e-commerce pakket eerder geïmplementeerd kon worden en wat het
                     oordeel is over dit proces.
                  
Het opstellen van een uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel heeft in het laatste kwartaal
                     2019 plaatsgevonden omdat de IV-keten gaande de invoering van bsn uit btw-nummer per
                     1 januari 2020 tijd nodig had om een overzicht te verkrijgen van de benodigde capaciteit
                     en doorlooptijd bij een robuuste ontwikkeling van de benodigde ondersteunende systemen
                     voor btw e-commerce aan de hand van zogenaamde oplossingsarchitectuur. De bevindingen
                     van deze uitvoeringstoets die begin december 2019 is vastgesteld, waren dat het btw
                     e-commerce pakket op zijn vroegst in 2024 zou kunnen worden geïmplementeerd. Deze
                     toets is meegezonden met het implementatievoorstel bij de adviesaanvraag aan de Raad
                     van State in februari 2020.
                  
In het kader van deze uitvoeringstoets was vanuit de IV-keten wel het signaal afgegeven
                     dat de termijn kon worden verkort met maximaal twee jaar, maar dat de hiervoor benodigde
                     IV-capaciteit dan de bestaande kaders zou overschrijden.
                  
De toenmalige DG Belastingdienst heeft gedurende het hiervoor beschreven traject eind
                     2019 de vraag neergelegd bij de ketenvoorzitter OB welke impact eventuele alternatieve
                     paden voor EU btw e-commerce zouden hebben op het ketenplan voor de OB als geheel,
                     die was aangekondigd in de brief van mijn voorganger van 28 mei 2019 over de uitkomsten
                     van het portfolioproces 2019. De toenmalige ketenvoorzitter OB heeft mede naar aanleiding
                     hiervan in februari 2020 het programma «kwartier maken EU btw e-commerce» ingesteld,
                     gericht op een versnelling van de invoering. Uiteindelijk is na overleg met mij en
                     de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, een uitvoeringstoets opgesteld
                     met een richtdatum van 1 januari 2022, waarin de uitkomsten van het programma kwartier
                     maken btw e-commerce zijn opgenomen. Deze herijkte uitvoeringstoets is op 14 juli
                     2020 bij het implementatiewetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer.
                  
Door de beperkingen en schaarste in het IV-portfolio en de besluitvorming daarover
                     was het geen optimaal proces.
                  
De leden van de fractie van de VVD vragen wat deze prioritering betekent voor andere
                  ICT-projecten en onderdelen bij de Belastingdienst. Implementatie van Europese richtlijnen
                  zijn prioritaire dossiers en gaan daarmee vaak voor op andere opdrachten. Dit kan
                  de ruimte voor andere projecten beperken. Dit is het geval bij het noodspoor EU BTW
                  e-commerce. Door het realiseren van de structurele voorzieningen voor btw e-commerce
                  kan binnen de keten OB zelf in 2021 nog niet gestart worden met het oplossen van de
                  legacy-problematiek van het sterk verouderde ICT-landschap. Dit betekent dat de uitvoering
                  van het eerder aan de Tweede Kamer gemelde plan om het ICT-landschap van de omzetbelasting
                  te vervangen, wordt vertraagd. Voor het IV portfolio zal dit leiden tot enige vertraging,
                  maar dit leidt niet tot een continuïteitrisico.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of geconcludeerd kan worden dat het niet
                  voldoende prioriteit geven aan de tijdige implementatie heeft geleid tot grote inhaalstappen
                  en met de nodige onzekerheden en wat het oordeel hierover is. De leden van de fractie
                  van Groen Links vragen hier ook naar dit laatste. Ik constateer met deze leden dat
                  voor tijdige implementatie nu noodgedwongen grote inhaalstappen genomen moeten worden,
                  maar ook dat dit voortvloeit uit eerdere herprioritering binnen het IV-portfolio.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe wordt geborgd dat voor implementatie
                  van Europese richtlijnen voldoende ontwikkelcapaciteit beschikbaar is. Implementatie
                  van Europese richtlijnen, zijn prioritaire dossiers en gaan daarmee in een aantal
                  gevallen voor op andere opdrachten. Uiteraard is ons uitgangspunt dat op termijn de
                  ontwikkelcapaciteit wordt uitgebreid.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen welke stappen de Belastingdienst zet om
                  de achterstanden op ICT-gebied te verbeteren. Het Programma Modernisering IV bij de
                  Belastingdienst heeft als doel de verouderde ICT-systemen te vervangen. Daarmee beoogt
                  de Belastingdienst een wendbaar ICT-landschap, waardoor nieuw beleid gemakkelijker
                  doorgevoerd kan worden. Dit programma rapporteert op het Rijks ICT Dashboard.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke andere gebieden op dit moment duidelijk
                     is dat er problemen in de IV-dienstverlening kunnen optreden en of de Tweede Kamer
                     hiervan een lijst kan krijgen. De Belastingdienst onderkent op dit moment risico’s
                     in de IV-dienstverlening voor drie gebieden. Allereerst is voor de keten Loonheffingen
                     naar aanleiding van de brief van 28 mei 2019 van mijn voorganger aan de Tweede Kamer
                     hiervoor ook een ketenplan voor modernisering van het ICT-landschap opgesteld. Hieraan
                     wordt thans gewerkt. De geplande einddatum van het plan is ultimo 2024. Daarnaast
                     is voor de keten Gegevens, die indirect en ondersteunend aan de Dienstverlening werkt,
                     ook een ketenplan opgesteld met de aanpak voor het oplossen van het verouderde ICT-landschap.
                     Hieraan wordt gewerkt en dit brengt risico’s met zich mee voor uitloop. De geplande
                     einddatum van het plan is ultimo 2024. Tenslotte is op het gebied van de inkomensheffingen
                     de applicatie voor de inkomensheffing verouderd en moet deze vervangen worden. Dit
                     is echter wel één van de grootste applicaties van de Belastingdienst. De geplande
                     einddatum voor vervanging is 2026.
                  
Als de Belastingdienst aanvullende risico’s signaleert met impact voor burgers en
                     bedrijven, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik
                     gemaakt van de reguliere voortgangsrapportage aan de Kamer, maar wordt indien nodig
                     daarvan afgeweken zodat de Kamer eerder geïnformeerd kan worden.
                  
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe ervoor gezorgd wordt dat ondernemers
                  niet de dupe worden van achterstallig onderhoud bij de Belastingdienst. Op dit moment
                  is er geen sprake van achterstand in het up-to-date houden van systemen, waardoor
                  ondernemers niet aan hun aangifte verplichtingen kunnen voldoen. In het geval dit
                  zich toch voor zou mogen gaan doen en dit gevolgen gaat krijgen voor ondernemers,
                  wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kabinet in de toekomst problemen
                  als rond de implementatie van dit wetsvoorstel wil voorkomen en welke «safeguards»
                  daarbij worden ingebouwd. De problemen met de te korte implementatiedeadline bij dit
                  wetsvoorstel zijn ontstaan doordat er na de totstandkoming van de richtlijn een herprioritering
                  van de werkzaamheden in de portfolio van de Belastingdienst is geweest ten koste van
                  de uitvoering die hoort bij de implementatie van dit wetsvoorstel. De les voor de
                  toekomst is dat een dergelijke herprioritering achterwege moet blijven wanneer dat
                  ten koste zou gaan van de implementatie van nationale wetgeving waartoe Nederland
                  zich reeds heeft verplicht in Uniewetgeving.
               
De leden van de fractie van het CDA voelen zich op het verkeerde been gezet door de
                     opmerking van het kabinet in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat Nederland
                     met de landen die ook niet gereed zijn, zal proberen een oplossing te vinden ingeval
                     er nog steeds tijd zit tussen de officiële inwerkingtreding en het tijdstip dat Nederland
                     daadwerkelijk gereed is. Zij krijgen nu de indruk uit de Nota naar aanleiding van
                     het verslag dat de kans op een latere inwerkingtreding dan 1 juli 2021 toch al klein
                     was bij de totstandkoming van de memorie van toelichting.
                  
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september 2020 waren de onderhandelingen in Brussel
                     nog niet afgerond bij de indiening van het wetsvoorstel.6 Kort daarna is de richtlijn van 20 juli 2020 tot stand gekomen waarbij de datum van
                     inwerkingtreding is verschoven naar 1 juli 2021. In juli 2020 kon er binnen de EU
                     alleen overeenstemming worden bereikt over een kort uitstel tot 1 juli 2021. Als Nederland
                     die overeenstemming had geblokkeerd was de datum van inwerkingtreding gehandhaafd
                     op 1 januari 2021. Zoals ook is aangegeven in de brief van 4 september 2020 hebben
                     Nederland en Duitsland in de Ecofin-Raad gewezen op het belang een verder uitstel
                     tot 1 januari 2022 in beraad te houden. De Europese Commissie zou daartoe begin 2021
                     de stand van zaken van de implementatie moeten evalueren.
                  
De kans op het bereiken van een dergelijk uitstel is in de loop der tijd echter steeds
                     kleiner geworden. Ik deel de opvatting van deze leden dat de Commissie, en overigens
                     ook de meeste andere lidstaten, een snelle implementatie van de richtlijnen wil. Dat
                     houdt met name ook verband met de grote belangen die er voor de lidstaten en het bedrijfsleven
                     verbonden zijn aan het nieuwe systeem. Dat neemt niet weg dat ook de Commissie geen
                     enkel belang heeft bij een éénloketsysteem binnen de Europese Unie dat meteen bij
                     de aanvang niet zou werken. Voor zover mij bekend, deze leden en de leden van de fracties
                     van D66 en de SP vragen daarnaar, zijn er naast Duitsland en Nederland ook geen andere
                     lidstaten die problemen hebben met de tijdige implementatie van de nieuwe regels.
                     Het systeem zou daarom naar de opvatting van de Commissie kunnen draaien met ingang
                     van 1 juli 2021.
                  
Nederland heeft in dit verband verschillende keren ambtelijk overlegd met Duitsland
                  over de implementatie en de daarmee gepaard gaande uitvoeringsproblemen. Ook hebben
                  mijn medewerkers verschillende keren contact gehad hierover met de diensten van de
                  Commissie. Daaruit is naar voren gekomen dat een verder uitstel van de inwerkingtreding
                  niet kansrijk was. Ik verwijs in dit verband ook naar de bij de Nota naar aanleiding
                  van het verslag gevoegde brief van de Commissie aan de directeur-generaal voor Fiscale
                  Zaken van 20 oktober 2020.
               
Het kabinet verwacht dat de Europese Commissie inbreukprocedures zal starten tegen
                  die lidstaten die de richtlijnen elektronische handel niet of niet volledig zullen
                  implementeren met ingang van 1 juli 2021. Dit in antwoord op de vraag van de leden
                  van de fractie van D66.
               
De overgang van het tijdelijke noodspoor naar de structurele geautomatiseerde oplossing
                  start in 2022 en zal in de loop van 2023 worden afgerond, de leden van de fractie
                  van de VVD vragen hier naar.
               
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe op termijn gezorgd zal worden voor
                  een soepele overgang tussen de tijdelijke, deels handmatige infrastructuur en de permanente,
                  geautomatiseerde infrastructuur. Ik zeg hierbij toe, de leden van de fractie van de
                  VVD vragen daar naar, dat er wordt getracht de overgang van het tijdelijke systeem
                  naar het nieuwe definitieve systeem zo geruisloos mogelijk te maken. De overgang van
                  handmatige infrastructuur naar structurele en geautomatiseerde IV-ondersteuning is
                  zo ingericht dat de data van het noodspoor worden gemigreerd naar de geautomatiseerde
                  omgeving van de structurele infrastructuur. Uiteraard wordt dit uitgebreid getest
                  en wordt de software bijgesteld als verbeteringen noodzakelijk zijn.
               
3. Uitvoeringsaspecten Belastingdienst
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering de huidige situatie als een
                  continuïteitsrisico beoordeelt en welke rol de dienst Rijksbegroting hierin heeft.
                  In de uitvoeringstoets bij het implementatiewetsvoorstel is aangegeven dat de inpassing
                  van e-commerce in het IV-portfolio van de Belastingdienst ten koste gaat van de beschikbare
                  capaciteit voor andere trajecten zoals het vernieuwen van het btw-aangifte systeem
                  en het ketenplan omzetbelasting. Dit leidt echter niet tot een toenemend risico voor
                  de continuïteit van de btw-heffing. Daarnaast kunnen nieuwe trajecten in de IV-sfeer
                  invloed hebben op de implementatie en de daarmee de uitvoerbaarheid van btw e-commerce.
                  De uitkomsten van de uitvoeringstoets zijn afgestemd met de Rijksbegroting.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de aanvullende uitvoeringstoets
                  met de Tweede Kamer wordt gedeeld en of dit kan tegelijkertijd met de beantwoording
                  van het nader verslag. De leden van de fractie van het CDA vragen of toezending kan
                  plaatsvinden voor de plenaire behandeling. De leden van de fractie van Groen Links
                  vragen hier ook naar. Streven is de uitvoeringstoets zo snel mogelijk af te ronden.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen wanneer de voorbereidingen voor de implementatie
                  daadwerkelijk zijn begonnen. Op 17 juli 2017 heeft het toenmalige MT Uitvoering van
                  de Belastingdienst van 17 juli 2017 ingestemd met het voorstel om de voorbereidingen
                  te starten voor de implementatie van het EU wetgevingspakket voor btw e-commerce onder
                  coördinatie van de ketenvoorzitter OB. Dat gebeurde mede met het oog op de toen beoogde
                  invoeringsdatum van 1 januari 2021.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom een eerste uitvoeringstoets in december
                  2019 is opgeleverd. Al bij het uitbrengen van de voorstellen van de voorstellen van
                  de Europese Commissie in december 2016 is de Belastingdienst zoals gebruikelijk gestart
                  met de eerste activiteiten in het kader van de uitvoeringstoets via het opstellen
                  van een zogenaamde quickscan. Nadien zijn medio 2017 tussenbevindingen opgesteld,
                  die ook zijn aangeboden aan het toenmalige MT Uitvoering van de Belastingdienst. Een
                  definitieve uitvoeringstoets wordt in een dergelijk EU-traject opgesteld in het kader
                  van het implementatiewetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is in de loop van 2019 beschikbaar
                  gekomen.
               
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van het CDA om een tijdlijn
                     te geven van de implementatie van de e-commercerichtlijn en alle relevante waarschuwingen
                     die de ambtelijke en politieke top bereikt hebben merk ik het volgende op. De e-commercerichtlijnen
                     bestaan uit een tweetal richtlijnen, vastgesteld op 5 december 20177 en respectievelijk 12 maart 20198 in de Raad.
                  
Meteen na de totstandkoming van de richtlijn van 5 december 2017 is voorrang gegeven
                     aan de implementatie van artikel 1 van die richtlijn, omdat die implementatie moest
                     geschieden met ingang van 1 januari 2019. Vervolgens is in 2019 begonnen aan de omzetting
                     van de andere artikelen van die richtlijn in de Wet OB 1968. Daarbij zijn ook de bepalingen
                     meegenomen van de richtlijn van 12 maart 2019. Het daaruit voortkomende wetsvoorstel
                     dat nu voorligt is op 14 juni 2019 aan de Belastingdienst voorgelegd voor een Uitvoeringstoets.
                  
Van belang is op te merken dat er in de eerste helft van 2019 een her prioritering
                     van de werkzaamheden van de Belastingdienst is geweest, waarbij de zogenoemde «implementatie
                     bsn uit BTW-identificatienummer» naar voren is gehaald ten koste van de implementatie
                     van de e-commerce richtlijn. Mijn ambtsvoorganger is akkoord gegaan met deze lijn
                     op 9 juni 2019, maar hij heeft daarbij benadrukt dat al het mogelijke moet worden
                     gedaan om de implementatie per 1 januari 2021 of zo kort mogelijk daarna mogelijk
                     te maken.
                  
Zoals gebruikelijk is de concept wetgeving medio oktober 2019 voor consultatie gepubliceerd.
Uit de eerste Uitvoeringstoets is in november 2019 naar voren gekomen dat een robuuste
                     implementatie met ingang van 1 januari 2021 niet mogelijk was. Een robuuste implementatie
                     zou pas mogelijk zijn in 2024. Daarna is bezien of de implementatie kon worden versneld,
                     zodat 1 januari 2021 toch nog haalbaar zou zijn. Na onderzoek bleek dat niet mogelijk.
                  
Uit de geactualiseerde Uitvoeringstoets zoals meegezonden met het wetsvoorstel naar
                     de Tweede Kamer op 14 juli 2020 is gebleken dat de Belastingdienst dit wetsvoorstel
                     met ingang van 1 januari 2022 kan uitvoeren.
                  
In het Nader Rapport bij dit wetsvoorstel is op 14 juli 2020 aangegeven dat de Europese
                     Commissie heeft voorgesteld om de inwerkintreding met een half jaar te verlengen.
                     Bij brief van 4 september 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de lidstaten zijn
                     overeengekomen dat de e-commercerichtlijnen per 1 juli 2021 geïmplementeerd moeten zijn.
                  
Nederland heeft toen ook met Duitsland via een statement bij de aanvaarding van de
                     nieuwe datum gewezen op het belang om verder uitstel tot 1 januari 2022 in beraad
                     te houden en daartoe door de Europese Commissie begin 2021 de stand van zaken van
                     de implementatie te laten evalueren. Deze statement is als bijlage meegezonden bij
                     de brief van 4 september.
                  
Op 30 november 2020 is in de Nota naar aanleiding van het Verslag aangegeven dat een
                     extra uitstel met een half jaar niet haalbaar is en dat onderzoek gedaan wordt naar
                     de mogelijkheden om toch per 1 juli 2021 een draaiend systeem te hebben. Ik heb al
                     deze hiervoor genoemde stukken naar de Tweede Kamer gezonden.
                  
Zoals ik heb opgemerkt in mijn brief van 11 januari 2021 als reactie op de bevindingen
                     van de Algemene Rekenkamer van gelijke datum heb ik de Belastingdienst begin 2020
                     bij mijn aantreden verzocht alles in het werk te stellen om de implementatie te versnellen.
                     Dat de implementatie twee jaar vervroegd kon worden van 2024 naar 1 januari 2022 met
                     deels tijdelijke maatregelen is hiervan een succesvol resultaat.
                  
Het versnellen van de implementatie naar 1 juli 2021 kent zoals gezegd uitvoeringsrisico’s
                     die in kaart zijn gebracht en zoveel mogelijk worden voorzien van risico mitigerende
                     maatregelen.
                  
De leden van de fractie van het CDA hebben een aantal vragen gesteld over de inhoud,
                     omvang en duur van het noodspoor. Ook is gevraagd voor welke ondernemer Nederland
                     een aantrekkelijke one stop shop land is en wat dit betekent voor de capaciteit met
                     betrekking tot de omzetbelastingvoorbereidingen ten behoeve van de Brexit. Ook is
                     gevraagd naar het precieze terugval scenario als het loket met het noodspoor niet
                     werkt. Gevraagd is of Nederland aantrekkelijk zal worden voor fraudeurs.
                  
Het noodspoor zal zeker negen maanden worden toegepast voor de gehele uitvoering van
                     de e-commercerichtlijn. De realisatie van de voorzieningen voor het noodspoor vertraagt
                     de realisatie van het hoofdspoor.
                  
Om zo goed als mogelijk op de registratie voor het éénloketsysteem in te spelen wordt
                     een tijdelijke organisatie ingericht met intensieve monitoring en control en flexibele
                     opschaling en afschaling van fte.
                  
Er wordt vanuit gegaan dat bij gematigde aantallen van 30.000 deelnemers aan het éénloketsysteem dit nog redelijk beheerst kan werken, maar ook dan
                     zal de dienstverlening op een lager niveau zijn dan gebruikelijk. Het aantal bedrijven
                     dat hiervan in Nederland is gevestigd is niet gespecificeerd. Het aantal deelnemers
                     aan het éénloketsysteem in andere landen waarbij btw in Nederland wordt aangegeven
                     en betaald bedraagt 55.000 in een gematigd scenario. Het aantal kwartaal meldingen
                     is 4 keer per jaar, dus gaat het om respectievelijk 120.000 en om 220.000 meldingen.
                  
Nederland zou om meerdere redenen een aantrekkelijke one stop shop kunnen zijn. Zo
                     is het mogelijk dat een bedrijf buiten de EU veel klanten in Nederland heeft of op
                     zoek is naar registratie in een land met een Belastingdienst die Engels spreekt. De
                     vraag hoeveel mensen nodig zijn voor de handmatige verwerking hangt uiteraard af van
                     de aantallen. Het is mogelijk om in relatief korte tijd 100 mensen aan te nemen maar
                     of dit ook mogelijk is voor grote aantallen valt zeer te betwijfelen. Hiervoor zal
                     inderdaad de tijd maar ook capaciteit, bijv. voor het opleiden, ontbreken. Een groot
                     aantal van deze extra mensen zal langer dan zes maanden ingezet worden voor de tijdelijke
                     voorzieningen.
                  
De capaciteit met betrekking tot de omzetbelastingvoorbereidingen ten behoeve van
                     de Brexit heeft zeer beperkte invloed op de implementatie van btw e-commerce. Het
                     noodscenario zoals dat eerder is geschetst in een nota «worst case scenario» stuur
                     ik aan uw Kamer. Het risico dat juist fraudeurs Nederland kiezen als éénloketsysteemland
                     is niet erg waarschijnlijk. Nederland heeft nog steeds een moderne Belastingdienst met voldoende en
                     gekwalificeerd personeel die de btw actief handhaaft en toezicht uitoefent. Hierop
                     wordt ook ingezet bij btw e-commerce vanaf 1 juli 2021. Het kabinet beschikt niet
                     over signalen dat Nederland populair zal worden onder fraudeurs omdat er in de beginfase
                     een beperktere handhaving plaatsvindt of omdat wordt gewerkt met tijdelijke voorzieningen
                     en veel handmatig werk. Daar komt bij dat handhaving en toezicht op naleving van de
                     btw bij gebruikmaking van het éénloketsysteem snel de Nederlandse landsgrenzen passeert.
                     Andere EU lidstaten waarin bedrijven btw over afstandsverkopen of digitale diensten
                     moeten betalen, ook als ze gebruik maken van een éénloketsyteem, zullen de regels
                     handhaven en zo mogelijk toezicht uitoefenen.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen ook of is voorzien dat per 1 januari 2022 de noodvoorzieningen
                     deels overgaan in tijdelijke voorzieningen, of dat deze van kracht blijven totdat
                     alle structurele IV-ondersteuning per 1 januari 2023 is gerealiseerd. De leden van
                     de CDA-fractie vragen ook naar de risico’s van de overgang van het noodspoor naar
                     de tijdelijke oplossingen en naar structurele oplossingen.
                  
De noodvoorzieningen op IV-gebied zijn eindig. De data worden gemigreerd naar de structurele
                     IV. Bij deze migratie doen zich geen bijzonder risico’s voor. Het doel is de noodvoorzieningen
                     in 2022 en 2023 te gaan vervangen door structurele. De huidige stand van zaken met
                     betrekking tot de voorbereiding hiervan is dat de requirements hiervoor grotendeels
                     zijn opgesteld en al gestart is met de bouw van deze structurele IV. Er is voldaan
                     aan opschaling van de capaciteit binnen IV voor deze werkzaamheden. Er is aanvullend
                     30 fte binnen IV gestart (waarvan 26 inhuur) en binnen CAP 7. Een nadeel van het noodspoor
                     is dat een deel van de mensen die zouden kunnen werken aan de structurele oplossing
                     nu tijdelijk wordt ingezet voor de ondersteuning van het noodspoor. Hierdoor loopt
                     een structurele oplossing minimaal drie maanden vertraging op de oorspronkelijke planning.
                  
De leden van de fractie van het CDA vragen of grote vertragingen of fouten met betrekking
                  tot het noodspoor kunnen leiden tot schadeclaims van bedrijven en andere lidstaten.
                  Als Nederland de btw-richtlijnen elektronische handel te laat, dus na 1 juli 2021,
                  uitvoert bestaat het risico op schadeclaims van bedrijven en andere lidstaten. De
                  keuze voor een tijdige uitvoering door middel van het noodspoor beoogt juist deze
                  schadeclaims te voorkomen.
               
De leden van de fractie van D66 vragen naar de stand van zaken van het onderzoek van
                     de Belastingdienst naar de mogelijkheden om uitvoering van de nieuwe regels met ingang
                     van 1 juli 2021 op orde te hebben en dit onderzoek naar de Kamer te sturen. De leden
                     van de fractie van D66 vragen verder om een verdere toelichting op de ontwikkeling
                     van een robuuste IV-voorziening sinds de uitvoeringstoets uit december 2019 en de
                     geactualiseerde uitvoeringstoets.
                  
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de Belastingdienst een half
                     jaar tijdswinst kan boeken ten opzichte van de meest positieve scenario’s. Welke risico’s
                     zijn hieraan verbonden? Zoals hiervoor aangegeven stuurt het kabinet de uitkomsten
                     van dit onderzoek naar de Tweede Kamer.
                  
De robuuste of structurele IV voorziening voor e-commerce wordt parallel ontwikkeld.
                     Voor een aantal deelprocessen is sprake van het voorbereiden van de bouwwerkzaamheden
                     waarbij per deelproces wordt beschreven waarin die processen moeten voldoen Voor een
                     ander deel wordt al gebouwd.
                  
De tijdwinst van het halfjaar wordt geboekt via in hoofdzaak tijdelijke maatregelen.
                     Deze bestaan voor een deel uit tijdelijke IV en voor een deel uit handmatige werkzaamheden.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de Belastingdienst voorbereid
                  is om (deels) handmatig te handelen en of het oordeel van de CIO naar de Kamer gezonden
                  kan worden. De Belastingdienst richt hiervoor een tijdelijke organisatie in. Zoals
                  hiervoor aangegeven wordt het oordeel van de CIO als bijlage meegezonden9.
               
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om in te gaan op de onzekerheden over
                  de aantallen registraties en meldingen. In de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel
                  is hierover opgemerkt dat de uitvoeringstoets grotendeels is gebaseerd op schattingen
                  voor het aantal deelnemers aan de verschillende regelingen en het aantal registraties
                  in Nederland als lidstaat van consumptie. Deze schattingen zijn dusdanig zacht dat
                  afgesproken is om deze aantallen te blijven monitoren, zodat er tijdig op- of afhaling
                  kan worden gerealiseerd. Verwachting is dat pas bij de daadwerkelijke registratie
                  een minder volatiel beeld ontstaat van de aantallen.
               
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de risico’s bij stijgende volumes
                     van e-commerce gemitigeerd kunnen worden. Welke stappen heeft de regering op dit punt
                     reeds genomen?
                  
Voor wat betreft de handhaving door de Douane en Belastingdienst op de naleving van
                     wet- en regelgeving bij kleine zendingen, waaronder het aangeven van de juiste waarde,
                     richt deze zich – naast het controleren van individuele aangiften – meer en meer op
                     de ondernemers die deze aangiften indienen. Bedrijven die compliant zijn worden minder
                     gecontroleerd en bedrijven die dit niet zijn kunnen te maken krijgen met meer controles,
                     navorderingen, het intrekken van vergunningen of strafrechtelijke trajecten.
                  
4. Budgettaire aspecten
               
De leden van de fractie van D66 vragen om in te gaan op de mogelijke financiële gevolgen
                  voor het bedrijfsleven en de Staat, zoals beschreven door de Algemene Rekenkamer.
                  Voor wat betreft de Staat is het afschaffen van de 22 euro-regeling budgettair van
                  belang. Het budgettaire belang hiervan wordt geraamd op 150 miljoen euro hogere belastingontvangsten
                  uit de btw per jaar voor Nederland, waarbij opgemerkt moet worden dat deze raming
                  met veel onzekerheid omgeven is.
               
5. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
               
De leden van de fractie van de VVD en GroenLinks vragen naar de gevolgen van het noodspoor
                  voor de lasten van de ondernemer. De leden van de fractie van de VVD vragen tevens
                  of gesprekken zijn gevoerd over de gevolgen van het noodspoor. Bij de ontwikkeling
                  van het noodspoor hoeft er voor de ondernemer technisch beschouwd op zichzelf geen
                  verschil op te treden in afhandeling van zijn aanmelding voor de Unie-regeling en
                  zijn melding respectievelijk betaling. De dienstverlening vanuit de Belastingdienst
                  naar bedrijven zal evenwel op een lager niveau zijn dan gebruikelijk en er zal als
                  gevolg hiervan meer werk bij de bedrijven zijn. Met de vertegenwoordigende koepels
                  van ondernemers hebben hierover nog geen gesprekken plaatsgevonden, omdat uitgangspunt
                  was dat eerst de Tweede Kamer wordt geïnformeerd. Nu dit is gebeurd, zal dit traject
                  binnenkort worden opgestart zoals ook in de brief aan de Kamer is aangegeven.
               
De leden van de fracties van de VVD en Groen Links vragen naar de gevolgen en risico’s
                  voor de handelsstromen en de logistiek van het mogelijk niet tijdig en goed functioneren
                  van de uitwisseling van gegevens met andere lidstaten. Zonder noodspoor kunnen Nederlandse
                  ondernemers die btw verschuldigd worden in andere lidstaten niet het éénloketsysteem
                  toepassen. Zij zullen in die andere lidstaten aan hun fiscale verplichtingen moeten
                  voldoen. Met het noodspoor wordt dit voorkomen.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de betrokkenheid van het Bureau ICT-toetsing
                     BIT). Het programma implementatie EU btw e-commerce is als groot ICT-programma aangemerkt
                     aangezien de ICT-component de grens van € 5 miljoen overschrijdt. Om deze reden is
                     het programma bij het Adviescollege ICT-toetsing (voorheen Bureau ICT-toetsing) voor
                     2021 als te toetsen initiatief aangekondigd. De formele aanmelding volgt. Bij de aanmelding
                     wordt geen onderscheid gemaakt tussen nood- en hoofdspoor; het programma wordt als
                     geheel aangemeld.
                  
Voor het programma btw e-commerce geldt dat zij momenteel zeer druk zijn met het goed
                     op gang brengen van het noodspoor. Een BIT-toets inzake het hoofdspoor van dit programma
                     heeft de voorkeur. Daarmee kan de focus nu volledig op het halen van de (krappe) deadline
                     van het noodspoor. Het Adviescollege bepaalt, in goed overleg met de departementale
                     CIO, welke toetsen zij binnen de departementen uitvoert.
                  
De leden van de fractie van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de bevindingen van
                  de ADR en het CIO-oordeel van de Belastingdienst en welke aanbevelingen concreet zijn
                  overgenomen.
               
De ADR heeft in zijn voorlopige advies vooralsnog de volgende adviezen gegeven die
                     zijn en worden opgevolgd:
                  
− Stel stakeholdersanalyse op en voer tussentijdse herijking uit. Dit punt was al opgepakt
                           en wordt uitgevoerd.
                        
− Communiceer intern gerichter om zo haalbaarheid te vergroten. Dit gebeurt via verschillende
                           middelen. Een intern communicatieplan wordt vastgesteld inclusief een planning.
                        
− Laat onderzoek uitvoeren naar proces huisvesting en werving.
− Evalueer (besluitvormings)proces inzake traject invoeringsdatum
Van de CIO zijn de volgende aanbevelingen overgenomen:
− Werk de risico mitigerende acties gedetailleerd uit en begin spoedig met de uitvoering;
− Evalueer de governance afspraken op geschiktheid voor het noodspoor;
− Zorg voor eerdere en hogere escalatie bij issues, de tijd dringt;
− Borg de software kwaliteit en de online beschikbaarheid van portaal en
− website voor de deelnemende bedrijven.
6. Advies en consultatie
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of de zorgen van de Rekenkamer zijn toegenomen
                  naar aanleiding van de korte brief van de staatsecretaris van Financiën van 11 januari
                  2021 en of de zorgen van de Rekenkamer onvoldoende zijn erkend.
               
In mijn brief van 11 januari 2021 heb ik juist aangegeven dat de constateringen van
                  de Rekenkamer al bij mij bekend waren en ik mijzelf daar ook volledig in herken. Met
                  de grote (financiële en logistieke) gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven en
                  voor de Staat in het achterhoofd heb ik de Belastingdienst begin 2020 dan ook verzocht
                  alles in het werk te stellen om de implementatie te versnellen.
               
7. Vragen over de Nota naar aanleiding van het verslag
               
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de € 10.000 grens met betrekking tot
                  afstandsverkopen aan consumenten in andere lidstaten. Gevraagd wordt hoe deze grens
                  zich verhoudt tot de drempelbedragen bij afstandsverkopen naar consumenten in andere
                  lidstaten. Onder de huidige regels worden intracommunautaire afstandsverkopen vaak
                  belast in de lidstaat van de verkoper, en alleen belast in de lidstaat van de consument
                  wanneer een bepaalde per lidstaat van de consument verschillende jaarlijkse omzetdrempel
                  is overschreden. Deze leden refereren daarbij aan omzetgrenzen van € 100.000 en € 35.000
                  die nu gelden voor bijvoorbeeld Duitsland en België. In dit wetsvoorstel vervalt de
                  regeling voor deze omzetdrempels. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het beginsel
                  dat de btw moet toekomen aan het land van bestemming. In plaats van deze jaarlijkse omzetdrempels bevat dit wetsvoorstel een tegemoetkoming
                  voor kleinere ondernemers die grensoverschrijdende afstandsverkopen in de Unie verrichten.
                  Ondernemers die in maar in één lidstaat zijn gevestigd, en afstandsverkopen verrichten
                  binnen de Unie, kunnen voortaan de btw verschuldigd zijn in de eigen lidstaat zijn
                  naar het daar geldende tarief. Dit geldt echter alleen voor zover de totale grensoverschrijdende
                  omzet van de ondernemer voor deze goederen en digitale diensten onder een jaarlijkse
                  drempel van € 10.000 blijft.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet preciezer kan aangeven welk
                  percentage van het totaal aantal bedrijven in de elektronische dienstensector in Nederland
                  voor de btw geregistreerd zijn. Het gaat om minder dan duizend buitenlandse bedrijven
                  in de elektronische dienstensector in Nederland die voor de btw geregistreerd zijn.
               
Voorts vragen de leden van de fractie van het CDA of er niets is wat de Nederlandse
                  overheid kan doen om de klant te beschermen tegen het risico van dubbele heffing als
                  een ondernemer buiten de Unie in het bestelproces btw in rekening brengt maar deze
                  vervolgens niet afdraagt. Het betreft hier een algemeen risico dat een consument loopt
                  als hij of zij online aankopen doet. De consument heeft hier zelf een verantwoordelijkheid
                  om na te gaan of de leverancier bonafide is. Dubbele heffing kan in deze situatie
                  alleen worden voorkomen door het pakketje als consument bij aanbieding te weigeren.
                  Ik zie geen mogelijkheden om de consument in het kader van deze fiscale wetgeving
                  te beschermen.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen of de communicatie richting consumenten
                  al begonnen is. Dat is niet het geval. De algemene communicatie richting consumenten
                  wordt op dit moment voorbereid op basis van de gezamenlijke communicatiestrategie
                  die door de Belastingdienst en Douane is ontwikkeld. Over de communicatie heeft overleg
                  plaatsgevonden met betrokken partijen via het overleg tussen Douane en bedrijfsleven
                  en met de organisaties van belastingadviseurs.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen naar het oordeel over toezicht op de afhandeling
                  door post- en koeriersbedrijven richting de klant van zendingen met niet vooraf betaalde
                  btw. Dit betreft een relatie tussen de post- en koeriersbedrijven en de klant voor
                  wie de zending bedoeld is. Het is niet aan de Belastingdienst of Douane om daarin
                  op te treden.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen vervolgens waarom de aankoop van de pakjes
                  zo sterk zal stijgen. De markt voor de betreffende grensoverschrijdende leveringen
                  is sterk gegroeid, blijkens de cijfers over de afgelopen jaren. De expertinschatting
                  van de douane is dat de groei komende jaren 15% per jaar zal bedragen. Dit sluit grofweg
                  aan bij de inschatting van 12% jaarlijkse groei uit de Impact Assessment van de Europese
                  Commissie. Voor de groei tussen 2018 en 2021 is uitgegaan van de recentere inschatting
                  van 15% per jaar. Dit is een grote bron van onzekerheid in de raming.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen of de prijzen die buitenlandse platformen
                  berekenen zullen dalen als gevolg van de afschaffing van de € 22 regeling. Mogelijk
                  bedoelen de leden dat buitenlandse platformen hun prijzen verlagen om concurrerend
                  te blijven, aangezien de prijs inclusief btw die EU klanten betalen toeneemt als gevolg
                  van het wegvallen van de vrijstelling. Het is denkbaar dat buitenlandse platformen
                  dit doen, maar dit is niet onderzocht. De Europese Commissie gaat in haar Impact Assessment
                  ervan uit dat de invoerprijzen toenemen als gevolg van het wegvallen van de vrijstelling.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de verwachte economische gevolgen
                  van het wetsvoorstel. De impact assessment van de Europese Commissie spreekt van een
                  beperkt positief effect op economische groei, zonder nadere kwantificering. De Europese
                  Commissie merkt daarbij op dat het gaat om slechts een enkele sector die geraakt wordt.
                  Het kabinet heeft geen nadere kwantificering van de verwachting van de invoering van
                  de wet op de economische groei.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de dekking van het noodspoor. De budgettaire
                  gevolgen voor het noodspoor van e-commerce worden momenteel inzichtelijk gemaakt middels
                  een uitvoeringstoets. Vervolgens wordt bezien hoe financiering zal plaatsvinden. Het
                  uitgangspunt is om deze kosten te dekken op de begroting van het Ministerie van Financiën.
                  De Kamer wordt bij Voorjaarsnota geïnformeerd over de budgettaire effecten
               
De leden van de fractie van het CDA vragen naar het antwoord op de vraag van de Nederlandse
                  Orde van Belastingadviseurs (NOB) over fraude met invoerregelingnummers. In dat antwoord
                  wordt aangegeven dat het platform zijn invoerregelingnummer alleen moet verstrekken
                  aan partijen die noodzakelijk zijn voor de douaneaangifte van de goederen als deze
                  in een pakketje met vrijstelling van btw de Unie worden ingevoerd. Het platform moet
                  daarbij strikte regels overeenkomen met de leverancier, inclusief sancties (bijvoorbeeld
                  het verwijderen van een leverancier van een platform). Ook is het mogelijk dat de
                  leverancier afspraken maakt met de post- en koeriersdienst en zijn invoerregelingnummer
                  alleen met de post- en koeriersdienst deelt. Er is geen reden om dit niet van platforms
                  te verwachten.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen naar het mogelijke nadeel dat platforms
                  kunnen ondervinden bij oneigenlijk gebruik van hun invoerregelingsnummer. Bij oneigenlijk
                  gebruik van invoerregelingnummers is het risico dat de verschuldigde btw niet wordt
                  aangegeven. Dit kan blijken uit een mismatch tussen de invoergegevens van de Douane
                  en de door het platform ingediende btw-melding. In dat geval zal de Belastingdienst
                  te rade gaan bij het platform en deze vragen om een uitleg van de mismatch. Als het
                  platform in het geheel niet betrokken is geweest bij de zendingen die wel onder het
                  nummer van het platform zijn ingevoerd en voldoende zorgvuldig is geweest bij het
                  delen van zijn nummer, zal het platform niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor
                  de verschuldigde btw. Een volgende stap kan zijn dat de Douane de aangever hierop
                  aanspreekt.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen of de platforms actief op de hoogte worden
                  gesteld van risico’s van fraude met invoerregelingsnummers. Indien platforms zich
                  in Nederland registreren om van de invoerregeling gebruik te maken, zal met hen worden
                  gecommuniceerd over hun verplichtingen en rechten op basis van de EU regelgeving.
                  Daarbij hoort ook informatie over hun positie en aansprakelijkheid met betrekking
                  tot de af te dragen btw, ook wat betreft het geval dat een non-EU leverancier oneigenlijk
                  gebruik maakt van een invoerregelingsnummer.
               
De Staatssecretaris van Financiën,
                  J.A. Vijlbrief
Indieners
- 
              
                  Indiener
 J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
