Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden inzake CAF-11
31 066 Belastingdienst
Nr. 765 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 18 december 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Financiën over de brief van 4 december 2020 inzake de reactie op het verzoek van
het lid Omtzigt om twee documenten en toelichting conceptadvies Landsadvocaat 2009
(Kamerstuk 31 066, nr. 753).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 december 2020. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Weeber
1
Herinnert u zich dat bij het opstellen van de second opinion over ambtsmisdrijven
(bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 653) uitsluitend gebruik is gemaakt van openbare documenten, waaronder de rapporten van
de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT; de adviescommissie die geen onderzoek
deed), het rapport van de Nationale ombudsman uit 2017 en de documenten die in november
2019 zijn vrijgegeven in een procedure op basis van de Wet openbaarheid van bestuur
(Wob) van RTL Nieuws en Trouw?
Mr. Biemond is gevraagd of, op basis van de documenten die als bijlagen zijn gevoegd
bij de brieven over CAF die in 2019 aan de Kamer zijn gestuurd, alsmede de CAF-documenten
die in 2019 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt, en
de eventuele aanvullende documenten, een verplichting bestaat tot het doen van aangifte
van ambtsmisdrijven, waarvoor op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering
een aangifteplicht geldt.
2
Herinnert u zich hetgeen de opsteller van de second opinion heeft verklaard over de
«opdracht, uitvoering en beperkingen», te weten: «De uitgevoerde opdracht en, daarmee,
het in dit memorandum vervatte advies zijn aan beperkingen onderhevig. Ten eerste
is ons uitsluitend gevraagd om een juridisch advies te geven op basis van een bestaande
aan ons aangeleverde set informatie, die deels afkomstig is uit door derden uitgevoerde
onderzoeken. Wij hebben geen eigen onderzoek verricht. Hoewel wij geen aanwijzingen
hebben dat de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de informatie die aan ons
is verstrekt ondeugdelijk zijn uitgevoerd, kunnen wij geen uitspraken doen over de
compleetheid en/of juistheid van de aan ons voorgelegde informatie, noch over de deugdelijkheid
van de onderzoeken en andere werkzaamheden die aan de verzameling van die informatie
ten grondslag hebben gelegen. Wij kunnen niet uitsluiten dat, indien wij zelf onderzoek
hadden gedaan, wij andere onderzoeksmethoden hadden gebruikt en/of andere informatie
hadden geselecteerd. Om de voornoemde redenen kunnen wij geen conclusies trekken van
feitelijke aard en dit memorandum dient zodoende niet te worden gelezen als een onderzoeksrapport
of andersoortige vaststelling omtrent feitelijke gebeurtenissen.» (Pagina 2 second
opinion).
Ik herinner mij de tekst van het memorandum van de heer Biemond.
3
Herinnert u zich dat in de second opinion werd gesteld dat er inzake de casus CAF
Hawai geen redelijk vermoeden van een ambtsmisdrijf (valsheid in geschrifte) zou zijn
en dat die conclusie stoelt op de volgende redenering: «De Staatssecretaris van Financiën
heeft in zijn antwoorden op Kamervragen aangegeven dat de onjuiste datum op de casusbeschrijving
van Casus Hawaii het gevolg is van een «typefout». De Documenten bevatten geen relevante
informatie op basis waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van dit antwoord
van de Staatssecretaris van Financiën.»
Ik herinner mij de tekst van het memorandum van de heer Biemond.
4
Kunt u toelichten op grond waarvan u in uw beantwoording over de vragen over een eventuele
aanvullende aangifte stelt dat er sinds het gereedkomen van de second opinion en de
aangifte «geen nieuwe elementen» zouden zijn die nopen tot een aanvullende aangifte?
Welk onderzoek ligt ten grondslag aan deze beantwoording?
De betreffende zinsnede ziet op de vraag of het vermelden van een verkeerde datum
in de Casusbeschrijving CAF 11 Hawaï leidt tot de verplichting tot het doen van aangifte
van een vermoeden van valsheid in geschrifte. In mijn brief van 4 december jl. heb
ik vervolgens aangegeven dat ik in hetgeen het lid Omtzigt op 11 november jl. naar
voren heeft gebracht over de kwestie van de datering van de Casusbeschrijving CAF
11 Hawaï geen nieuwe elementen zie die mij tot de conclusie zouden brengen dat er
in dat verband nu wel een aangifteplicht voor het vermoeden van valsheid in geschrifte
bestaat.1 De betreffende zinsnede moet ook in deze context gelezen worden.
In de second opinion is ingegaan op de vraag of sprake is van valsheid in geschrifte
omdat de Belastingdienst/Toeslagen een verkeerde datum heeft vermeld op een casusbeschrijving
van de «casus Hawaii». De betreffende casusbeschrijving is betrokken bij de second
opinion die is uitgevoerd door de heer Biemond op dit punt. De heer Biemond komt tot
de conclusie dat de betrokken documenten geen aanwijzingen bevatten dat er getwijfeld
moet worden aan de uitleg dat er sprake zou zijn van een typefout. In hetgeen aan
de orde is gekomen tijdens het debat van 11 november jl. en de stukken die daarin
besproken zijn, heb ik geen nieuwe aanwijzingen aangetroffen die op dat punt een ander
licht schijnen.
5
Heeft u zelf kennisgenomen van de openbaar gemaakte factsheets – behorend bij notities
aan de Staatssecretaris van 11 en 14 juni 2019 – waaruit volgt dat uit informatie
van Belastingdienst Toeslagen zelf vast is komen te staan dat onjuiste en verouderde
en gedateerde informatie uit 2011 in de casusbeschrijving is omschreven als een onderzoek
in Rotterdam uit 2013?
Ja. Mijn ambtsvoorganger heeft hierover ook melding gemaakt in onder meer antwoord
1 op de feitelijke vragen van de vaste commissie Financiën die op 11 juni 2019 zijn
beantwoord.2
6
Wilt u bij de beantwoording van deze vragen expliciet ingaan op hetgeen is gesteld
in factsheet 14 (Informeren Kamer), waar onder het kopje «mogelijke onjuistheden»
wordt erkend dat de in de casusbeschrijving genoemde inspectie-actie niet in 2013
maar in 2011 plaats vond, en dat die eerder inspectie bovendien niet (alleen) zag
op gastouders van het bureau in Eindhoven, maar op juist op allerlei gastouders in
de regio Rotterdam-Rijnmond? Wilt u hierbij ook ingaan op factsheet 6, waarin wordt
gesteld dat het «verouderde» signaal uit 2011 en een email van de FIOD uit 2012 «mee»
hebben gewogen? Wilt u hierbij ook betrekken dat de later opgedoken GGD-mail uit september
2013 van GGD Haaglanden zag op één gastouder en niet op het GOB?
Deze informatie heeft mijn ambtsvoorganger reeds geduid in de beantwoording van de
feitelijke vragen van de vaste commissie Financiën op 11 juni 2019.
7
Kunt u puntsgewijs toelichten welke informatie is weggelakt in factsheet 14, behorende
bij de notitie van 14 juni 2019, over het «Informeren Kamer». Wilt u de Kamer alsnog
een ongelakte versie van dit document doen toekomen?
Het betrof een opsomming van 6 punten waarbij de Kamer op het CAF-dossier verkeerd
geïnformeerd was in het verleden. Deze werden als conclusies/adviezen gezien en daarom
als persoonlijke beleidsopvatting (artikel 11.1 Wob) gelakt. Na nadere beoordeling
blijken deze conclusies inmiddels in diverse kamerbrieven reeds aan de orde te zijn
geweest. Bovendien betreft het een opsomming van constatering waarop de Kamer volgens
de opsteller onjuist geïnformeerd is, waaraan de opsteller geen conclusie of concreet
advies verbindt. Om deze redenen treft u de betreffende pagina alsnog ongelakt in
de bijlage3.
8
Bent u zich bewust van het feit dat de zogeheten review van 7 juni 2019 (in opdracht
van DG Belastingdienst), die u recent aan de Kamer heeft verstrekt, feitelijk onjuist
is? Bent u bekend met de informatie dat het niet klopt dat er in drie resterende dossiers
toch sprake zou zijn van onvolkomenheden? Realiseert u zich dat een van die dossiers
een ouder betreft die in december 2019 heeft ontvangen, en dat die zaak nu voorligt
bij de Commissie Werkelijke Schade?
Op de individuele casus die u noemt, kan ik niet ingaan. Dit feitenrelaas in juni
2019 is in korte tijd gemaakt op basis van de tot dan toe beschikbare informatie.
Nadien is er ook aanvullende informatie over CAF 11 (en andere CAF-zaken) verzameld
en geanalyseerd. Dit is gebeurd ter voorbereiding op het onderzoek van de ADR en de
werkzaamheden van de AUT. Dat ouders compensatie ontvangen voor het handelen van de
Belastingdienst/Toeslagen, wil overigens niet zeggen dat er geen enkele onvolkomenheid
aanwezig was.
9
Op grond van welk onderzoek of welke advisering stelt u in uw beantwoording van 2 december
2020 dat u aan (de omgang met/gang van zaken rond) het memo van maart 2017 «geen vermoedens»
ontleent dat er sprake zou kunnen zijn van een redelijk vermoeden van een of meerdere
ambtsmisdrijven? Kunt u in dit licht toelichten waarom in de aangifte uiteindelijk
ook het jaar 2017 is opgenomen, waarbij is verwezen naar de Directie Toeslagen?
In mijn brief van 4 december jl. heb ik uiteengezet waarom er geen herleefde plicht
tot aangifte bestaat nu onder meer het memo uit 2017 bekend is geworden. De betreffende
passage ziet op de vraag of de documenten die recent boven tafel zijn gekomen aanleiding
geven tot de verplichting aangifte te doen van vermoedens van andere strafbare feiten
dan waar al aangifte van is gedaan. Het OM bestudeert nu de aangifte van het vermoeden
van knevelarij (artikel 366 Sr) en beroepsmatige discriminatie (artikel 137g Sr).
Het is uiteindelijk aan het OM om zijn eigen onderzoek vorm te geven en te bepalen
welke documenten het hiervoor nodig acht. Dat geldt ook voor het betreffende memo
van maart 2017. Voor de goede orde wil ik hier nogmaals benadrukken dat het OM geenszins
wordt ingeperkt door de aangifte tot de vermoedens van strafbare feiten zoals die
zijn neergelegd in de aangifte.
10
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met de volgende formulering in uw antwoord:
«Het is immers niet zo dat ieder nalaten om te handelen waar dat aangewezen was, een
misdrijf is waarop een strafrechtelijke sanctie staat. Ook is het niet zo dat het
handelen in strijd met bestuursrechtelijke normen leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.»?
Met de betreffende passage heb ik uiteengezet dat het niet nakomen van een bestuursrechtelijke
norm of zelfs het evident handelen in strijd met een bestuursrechtelijke norm, niet
gelijk is te trekken aan een strafbaar feit. Met andere woorden kan het heel goed
zijn dat een gedraging niet strookt met een bestuursrechtelijke norm en dat dit betekent
dat het bestuursorgaan in bestuursrechtelijke zin onrechtmatig heeft gehandeld. Dit
betekent echter niet automatisch dat er ook sprake is van een strafrechtelijke overtreding
of misdrijf. Voor dat laatste is van belang dat de gedraging is te kwalificeren als
een strafbaar feit zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Het Openbaar Ministerie
(OM) bestudeert momenteel de aangifte van een vermoeden van knevelarij en beroepsmatige
discriminatie. Het OM is hierbij echter niet beperkt tot de aangifte. Als het OM vindt
dat op andere vlakken sprake is van een strafbaar feit, dan kan zij dit meenemen in
een eventueel onderzoek. Ik acht het van groot belang dat het OM nu in alle rust en
onafhankelijkheid haar werk kan doen.
11
Volgt hieruit dat er inzake het memo naar uw opvatting inderdaad sprake is van nalaten
om te handelen, d.w.z. nalaten om te handelen naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter?
Zo nee, wilt u uitvoerig toelichten waarom hier naar uw opvatting geen sprake zou
zijn van nalatigheid, gegeven het feit dat na maart 2017 procedures (over stopzettingen
en terugvorderingen) tegen ouders doorliepen, geen compensatie werd geboden, (dwang-)invorderingen
doorliepen, en ouders op onterechte gronden werden aangemerkt als fraudeur?
In mijn brief van 4 december jl. heb ik toegelicht dat ik van oordeel ben dat er geen
aanleiding is voor een aanvullende aangifte van een vermoeden van ambtsmisdrijven,
dat zou blijken uit de documenten die recent boven tafel zijn gekomen. Met uw Kamer
heb ik reeds gedeeld dat de adviezen van de betreffende ambtenaar een zeer treffende
analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak vormen en dat het memo opnieuw laat
zien dat kritische signalen van medewerkers over de werkwijze in de CAF-11 zaak helaas
pas veel te laat de aandacht hebben gekregen die zij verdienden.
12
Indien u van opvatting zou zijn dat sprake is van nalatigheid: heeft u onderzoek laten
doen naar de vraag of sprake is van verwijtbare nalatigheid? Heeft u daarnaast onderzoek
laten doen naar de vraag of de nalatigheid in 2017 moet worden opgevat als plichtsverzuim?
Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 4 december jl. heb ik toegelicht dat ik van oordeel ben dat er geen
aanleiding is voor een aanvullende aangifte van een vermoeden van ambtsmisdrijven,
dat zou blijken uit de documenten die recent boven tafel zijn gekomen. Het Wetboek
van Strafrecht kent geen algemeen verbod op verwijtbare nalatigheid. De nalatigheid
dient te zijn gekoppeld aan een specifieke situatie, zoals in het geval dat er wordt
nagelaten om hulp te bieden aan iemand die in ogenblikkelijk levensgevaar verkeert,
bijvoorbeeld een drenkeling. Daarvan is in dit geval geen sprake. Eventuele onderzoeken
naar het handelen of nalaten een ambtenaar zijn persoonsgerichte onderzoeken. Het
is vast gebruik dat ik uw Kamer niet informeer over individuele personele aangelegenheden.
Wel heb ik u in de voortgangsrapportage ingelicht over de voortgang op het onderzoek
dat loopt naar een melding van mogelijke misstand waarmee ook invulling wordt gegeven
aan de motie van de leden Van Kooten-Arissen en Leijten aangenomen over dit onderzoek.4 Wanneer de betreffende documenten in dit kader relevant zijn, dan kan de onderzoeker
deze betrekken.
13
Heeft u onderzoek laten doen naar de vraag of in de zomer van 2019 (ook) sprake is
geweest van mogelijke plichtsverzuim, mogelijke ambtsovertredingen of ambtsmisdrijven
door de cruciale informatie uit het memo en uit de factsheets te onthouden aan parlement,
aan de pers (in de Wob) en aan betrokken ouders en gastouderbureau(s)? Zo nee, waarom
niet?
Ik heb hier geen onderzoek naar laten doen. In de zomer van 2019 was de Adviescommissie
Uitvoering Toeslagen bezig met haar onderzoek. Mijn ambtsvoorganger heeft over deze
periode aangegeven dat hij op dat moment uit de tunnel kwam. Er is in deze periode
binnen het ministerie met man en macht gewerkt om de feiten boven tafel te krijgen.
14
Kunt u de volgende passage toelichten: «Aan het verzoek om het advies van de Landsadvocaat
uit 2009 met uw Kamer te delen kan ik niet tegemoetkomen. Het is staand kabinetsbeleid
om adviezen van de Landsadvocaat niet openbaar te maken. Hier wordt slechts in zeer
uitzonderlijke situaties van afgeweken. Zoals ik ook al in mijn brief van 11 november
jl. heb aangegeven, zie ik geen aanleiding om in dit geval van het kabinetsbeleid
af te wijken. Het gaat hier om adviezen van een advocaat aan zijn cliënt, die behoren
tot de vertrouwelijke relatie tussen advocaat en cliënt. Die vertrouwelijke relatie
is van fundamenteel belang voor onze rechtsstaat, ook als de overheid cliënt is. Elke
partij moet zich volledig en in vertrouwen kunnen laten adviseren door zijn advocaat,
om zijn of haar rechtspositie te kunnen bepalen. Als dit anders zou zijn, dan zou
het de Landsadvocaat onmogelijk gemaakt worden om goed als de advocaat van de Staat
te functioneren. Hij kan dan niet in vrijheid adviseren over de procespositie van
zijn cliënt.»? Deelt u de menig dat het hier niet om een advies gaat in een lopende
rechtszaak maar een advies hoe de wet geïnterpreteerd dient te worden om daarna te
handelen? Is het juist niet zo dat dit advies daarom zeker wel openbaar gemaakt zou
moeten worden?
Zoals ik in de brief bij deze antwoorden heb toegelicht, zal ik niet voldoen aan het
verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 9 december jl.5 Ik deel uw standpunt niet dat dit anders zou zijn als het advies geen betrekking
heeft op een lopende rechtszaak maar een uitleg geeft aan de wet. Ook in het geval
er sprake is van een wetsuitleg is dit een advies gegeven in de vertrouwelijke relatie
tussen advocaat en cliënt. Dit is slechts anders als het van meet af aan uitdrukkelijk
de bedoeling is om het advies te delen met derden.
15
Is elk van de CAF-zaken afzonderlijk aan de orde geweest in het tripartiete overleg?
Zo nee, kunt u aangeven over welke CAF-zaken het tripartiete overleg een besluit genomen
heeft over de una via beslissing?
Alleen CAF-zaken waar na onderzoek door Belastingdienst/Toeslagen bleek dat er sprake
was van een vermoeden van een strafbaar feit zijn besproken in het tripartiete overleg
tussen Toeslagen, de FIOD en het Functioneel Parket. Het betreft de volgende zaken:6
– CAF 02, De Stroom / Caledonië
– CAF 16, Danny Dé / Twins.
– CAF 68, Hook
– CAF 72, Banzai
– CAF 138, Leguaan
– CAF 139, Medusa
– CAF 140, Jafar
– CAF 141, Poppins
– CAF 146, Telescoop
– CAF 149, Bocuse.
16
Is aan het tripartiete overleg (of nu de weegploeg toeslagen) duidelijk voorgelegd
hoe de ouders onder het bestuursrecht behandeld zouden worden? Ofwel was het OM op
de hoogte van de keiharde, illegale behandeling door de belastingdienst van de toeslaggerechtigden?
In het tripartiete overleg (TPO) wordt in overleg met de FIOD en het Functioneel Parket
besloten of een bepaalde zaak strafrechtelijk wordt opgepakt of dat de zaak bestuursrechtelijk
wordt opgepakt. Op het moment dat een zaak in het TPO wordt besproken is doorgaans
het toezicht al uitgevoerd. De wijze waarop het toezicht is uitgevoerd is niet besproken.
17
Kunt u een (geanonimiseerd) dossier opsturen van CAF 11 of een andere CAF-zaak op
basis waarvan het tripartiete overleg een una via besluit nam?
CAF 11 is niet in het tripartiete overleg besproken. In dit overleg worden «pre weeg»
documenten van de voorliggende zaken besproken. Deze documenten zien volledig op de
specifieke situatie van de betreffende zaak en zijn niet geanonimiseerd te verstrekken,
zonder dat dit een onleesbaar document zou worden.
18
Zijn de klachtprocedures die in het memorandum van mevrouw Palmen onder punt 4 en
5 worden besproken achteraf alsnog formeel gegrond verklaard?
De zaak onder punt 4 was een eis tot schadevergoeding van het gastouderbureau. De
schadevergoeding is destijds afgewezen. De rechtbank heeft het gastouderbureau in
2019 in een door haar geïnitieerde procedure ook in het ongelijk gesteld. In 2020
is overleg opgestart om tot een minnelijke schikking te komen. Inmiddels is het overleg
hierover vergevorderd. De klacht als bedoeld onder punt 5 van het memo was gericht
aan de Nationale ombudsman die heeft geresulteerd in het rapport «Geen fair play,
maar power play». Drie dezelfde tijd bij Toeslagen ingediende klachten door dezelfde
gemachtigde zijn direct gegrond verklaard.
19
Herinnert u zich dat het memo van mevrouw Palmen stelt dat het managementteam (MT)
verantwoordelijk is voor het gehele proces, ook op inhoud? Hoe is achteraf het MT
feitelijk tot verantwoording geroepen? Zijn medewerkers die verantwoordelijk waren
voor de werkwijze alsnog werkzaam binnen de dienst? Zo ja, in welke functies zijn
ze werkzaam? Zo nee, zijn ze op non actief gesteld?
Ik spreek niet met uw Kamer over de positie van individuele ambtenaren.
20
Is duidelijk geworden hoe het MT tot de conclusie gekomen is dat hoger beroep wenselijk
was ondanks het afbreukrisico? Zijn notities en adviezen daarover beschikbaar? Zo
ja, kunt u die dan doen toekomen aan de Kamer?
Deze vraag kan nog niet beantwoord worden. Dit behoeft nader onderzoek en afstemming
en wederhoor met het toenmalige MT waarvoor in de korte periode van beantwoording
geen gelegenheid was. Ik informeer u hier uiterlijk bij de volgende Voortgangsrapportage
over.
21
Hoe heeft het MT akkoord gegeven op het niveau van de beantwoording van vragen aan
de Afdeling? Is daar een advies in gegeven? Zo ja kan dit advies met de Kamer gedeeld
worden?
Deze vraag kan op deze termijn nog niet beantwoord worden. Dit behoeft nader onderzoek
en afstemming en wederhoor met het toenmalige MT waarvoor in de korte periode van
beantwoording geen gelegenheid was. Ik informeer u hier uiterlijk bij de volgende
Voortgangsrapportage over.
22
Herinnert u zich dat de heer Uijlenbroek tijdens het verhoor door de Parlementaire
Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) heeft gesteld dat in de CAF 11-zaak
sprake zou zijn van «ernstige administratieve tekortkomingen»? Hoe verhoudt zich deze
uitspraak met de uitspraak van de voormalige Staatssecretaris tijdens het debat op
4 juli 2019, dat er geen aanleiding was? Staat u achter deze uitspraak van de heer
Uijlenbroek?
Ja, dat herinner ik mij. In de eerste fase van het CAF 11-onderzoek zijn tekortkomingen
geconstateerd in de administratie van een aantal gastouders en het gastouderbureau.
Het ging daarbij om gebreken in contracten en urenstaten die vooringevuld waren of
waarbij uren op niet-bestaande dagen waren geschreven. Een nader onderzoek naar het
recht op kinderopvangtoeslag lag daarom in de rede. De heer Snel gaat in op de overgang
naar de behandeling van de ouders. Er was geen sprake van individueel toerekenbare
informatie die het stopzetten van de lopende toeslag op dat moment rechtvaardigde
voor alle ruim 300 ouders.
23
Herinnert u zich dat de heer Blankestijn tijdens het verhoor door de POK heeft gesteld
dat helder overwogen is waarom in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van november
2015? Zijn deze overwegingen schriftelijk vastgelegd? Is daar een advies over beschikbaar?
Een verslag?
Deze vraag kan op deze termijn nog niet beantwoord worden. Dit behoeft nader onderzoek
en afstemming en wederhoor met het toenmalige MT waarvoor in de korte periode van
beantwoording geen gelegenheid was. Ik informeer u hier uiterlijk bij de volgende
Voortgangsrapportage over.
24
Kunnen alle onderdelen die met verwijzing naar artikel 11.1 van de Wob zijn weggelakt
in de bijlagen alsnog naar de Kamer worden gestuurd?
25
Waarom is één zin in het memo van het directoraat-generaal Belastingdienst aan OCW
met verwijzing naar artikel 11.1 van de Wob weggelakt? Is die zin na 10 jaar nog te
classificeren als een persoonlijke beleidsopvatting? Wat mag de samenleving niet weten? (bijlage 5)
26
Waarom is «Wat wil Toeslagen» deels weggelakt met verwijzing naar artikel 11.1 van
de Wob, alsmede een deel van de conclusie? (bijlage 7)
27
Waarom zijn de juridische risico's rond het wettelijk regime weggelakt met verwijzing
naar artikel 11.1 van de Wob? (bijlage 8)
31
Waarom is het gedeelte in bijlage 6 onder «3.2 strafrechtelijke vervolging» weggelakt
met verwijzing naar artikel 11.1 van de Wob?
Artikel 11.1 van de Wob ziet op persoonlijke beleidsopvattingen in stukken die zijn
opgesteld ten behoeve van intern beraad. Persoonlijke beleidsopvattingen in stukken
die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad worden geen onderdeel gemaakt van
het politieke debat. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord
in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer
van 20 februari 2020 (28 362, nr. 26).
28
Is de rechter medegedeeld dat de wet geen betaling binnen een bepaalde termijn na
afname kinderopvang eist? (bijlage 6)
Tot 2012 stond er geen termijn in de regelgeving. Dat is voor zover achterhaald kon
worden altijd aan de rechter medegedeeld. Daarbij is in voorkomende gevallen wel aangegeven,
dat B/T van mening is dat dit niet betekent dat er helemaal geen termijn is. Daarnaast
heeft de Raad van State voor het eerst op 17 juli 2013 geoordeeld dat, ondanks het
feit dat er geen termijn in de wetgeving staat, de achtergrond van de kinderopvangtoeslag
wel met zich meebrengt dat de kosten ten tijde van de opvang of kort daarna voldaan
moeten zijn.7 Sinds 1 januari 2012 is in artikel 11f van de Regeling Wko bepaald dat een gastouder
uiterlijk binnen twee kalendermaanden na afloop van het tijdvak betaald moeten worden.
Voor opvang in een kindercentrum is geen termijn opgenomen in de regelgeving. Belastingdienst/Toeslagen
sluit voor opvang in een kindercentrum daarom aan bij de termijn voor gastouderopvang.
Deze werkwijze is als zodanig ook steeds aan de rechter medegedeeld. Daarnaast is
deze werkwijze per 20 december 2019 ook opgenomen in het Verzamelbesluit Toeslagen.
29
Waarom is Belastingdienst Toeslagen doorgegaan met procederen tegen ouders over de
eigen bijdrage terwijl de Landsadvocaat had gemeld dat het juridisch niet onomstreden
was? (bijlage 6)
De Landsadvocaat heeft kort gesteld geadviseerd dat het toekennen van kinderopvangtoeslag
op basis van de betaalde kosten redelijk is, en het nihil stellen van de kinderopvangtoeslag
pleitbaar. Dit advies is opgekomen in een situatie waarin het vermoeden bestond dat
sprake was van misbruik van toeslagen. Ik betreur het dat helaas niet meer is te achterhalen
wat de exacte afwegingen zijn geweest om het advies van de Landsadvocaat betreffende
het toekennen van kinderopvangtoeslag op basis van de betaalde kosten niet toe te
passen.
30
Wie heeft wanneer het besluit door te procederen genomen dan wel goedgekeurd?
Dit is helaas niet meer te achterhalen.
32
Is te verklaren waarom het directoraat-generaal Belastingdienst op 22 september 2010
aan OCW laat weten dat het niet zo is dat vraagouders moeten bloeden voor een frauduleus
gastouderbureau, als blijkt dat tenminste 1/3 rechtmatig is? (bijlage 5)
Dit is helaas niet meer te achterhalen.
33
Op welke wijze speelt het bewust doorprocederen tegen vraagouders van Appelbloesem
door de Belastingdienst om de grenzen van de wet te verkennen mee in de herbeoordeling
van mensen die zich hebben gemeld bij de hersteloperatie?
Op individuele casussen van vraagouders kan ik niet ingaan. Wel kan ik in zijn algemeenheid
aangeven dat bij verschillende gastouderbureaus sprake was van een verscheidenheid
aan situaties, zoals aanvragen met terugwerkende kracht terwijl er nog geen opvang
plaatsvond, aanvragen voor te hoge uren en/of zonder het betalen van een eigen bijdrage.
Destijds werd de kinderopvangtoeslag ook regelmatig door een gastouderbureau aangevraagd
en rechtstreeks op het bankrekeningnummer van het gastouderbureau uitbetaald. Dat
in deze gevallen Belastingdienst/Toeslagen zekerheid zoekt over de juiste juridische
duiding, acht ik begrijpelijk. Met betrekking tot de Appelbloesem is hierover in 2010
ook overleg gevoerd met de gemachtigde van een aantal ouders en is besloten tot het
voeren van een «proefprocedure». Alle ouders van de Appelbloesem konden zich hierbij
aansluiten. Tot aan de uitspraak van de Raad van State werden bij hen geen invorderingsmaatregelen
getroffen. Belastingdienst/Toeslagen heeft destijds aangegeven dat het juridisch niet
onomstreden was hoe gehandeld moest worden als aanvragers alsnog de eigen bijdrage
zouden betalen. De wet eiste vóór 2012 nog niet dat een betaling binnen een bepaalde
termijn na afname van de kinderopvang moest plaatsvinden. Belastingdienst/Toeslagen
vermoedde dat sprake was van een op een constructie lijkende opzet terwijl ook het
contract geen daadwerkelijke betaling van de aanvrager eiste. Belastingdienst/Toeslagen
vond dat de procedure moest worden doorgezet ook omdat hiermee zichtbaar grenzen konden
worden gesteld en jurisprudentie werd gevormd. Ten tijde van de uitspraak van de Raad
van State was Belastingdienst/Toeslagen zich ervan bewust dat de uitspraak grote gevolgen
voor ouders kon hebben, doordat zij de gehele kinderopvangtoeslag moesten terugbetalen.
Daarom werd ook overleg gezocht met Financiën en SZW om te komen tot een oplossing
voor de ouders, bijvoorbeeld in de vorm van het alsnog betalen van de eigen bijdrage,
eventueel verhoogd met een boete. Deze oplossing werd helaas toen niet gevonden.
Ten aanzien van de behandeling van de ouders bij de Appelbloesem heeft UHT onlangs
advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen. De Commissie is tot het oordeel gekomen
dat over 2008 en 2009 sprake is van groepsgewijze institutionele vooringenomenheid.
Ik informeer u hier uitgebreider over in mijn brief die gelijktijdig met deze antwoorden
naar uw Kamer gaat.8
34
Is het geoorloofd overheidshandelen als het rechtssysteem en belastinggeld wordt gebruikt
om grenzen van wetten te verkennen, terwijl de wetgever zou moeten beslissen over
reden waarom iemand als fraudeur wordt aangemerkt?
Ik deel de opvatting dat het niet aan de overheid is om aan juridische grensverkenning
te doen. Het is echter niet altijd duidelijk wat de wetgever in specifieke situaties
heeft beoogd. Het betreft dan niet het verkennen van de grenzen van de wet maar de
interpretatie van de wettelijke bepalingen. In het geval van de Appelbloesem ging
het onder meer om het niet-betalen van de eigen bijdrage, waarbij de wet destijds
geen duidelijkheid gaf over de termijn waarbinnen de kosten moesten worden betaald.
35
Speelt het standpunt van de FIOD en Belastingdienst dat het niet betalen van een eigen
bijdrage – al dan niet via schenkingsconstructies – als fraude wordt gezien een rol
bij het doorprocederen in 2010 tegen de vraagouders van Appelbloesem? zo ja, hoe weegt
deze (vooringenomen) houding mee in de herbeoordeling van Appelbloesem in de pre-CAF-zaken
door de Commissie van Wijzen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 33.
36
Kunt u een toelichting geven op de 600 verstuurde brieven over VOG’s (deze liggen
volgens de bijlage bij de FIOD)? Wat is er met deze VOG’s bij de FIOD gebeurd? Liggen
deze VOG’s daar nog? Zo nee, welke actie is in gang gezet?
Deze vraag inzake de VOG’s bij de Appelbloesem kan nog niet beantwoord worden. Dit
behoeft nader onderzoek en afstemming waarvoor in de korte periode van beantwoording
geen gelegenheid was. Ik informeer u hier uiterlijk bij de volgende Voortgangsrapportage
over.
37
Wie stuurt het «Advies CAF dossier Hawai» in maart 2020 naar de Auditdienst Rijk (ADR)?
Via de ADR-contactpersoon bij de Belastingdienst heeft de landelijk vaktechnisch coördinator
dit advies onder de aandacht van de ADR gebracht.
38
Waarom maakt de ADR nergens melding van het memo?
Aan de ADR is gevraagd te onderzoeken of en wanneer de ambtelijke en politieke top
van problemen op de hoogte was. De ambtelijke top is gedefinieerd als één of meer
leden van de Bestuursraad van het Ministerie van Financiën. De politieke top is gedefinieerd
als de Minister of de Staatssecretaris van het Ministerie van Financiën. Volgens de
informatie van de ADR was de ambtelijke en politieke top niet op de hoogte van het
memo.
De ADR heeft onderzoek gedaan naar de hieronder aangegeven problemen. Uit dit onderzoek
blijkt dat de ambtelijke top eerder van de problemen op de hoogte was dan de datum
van het memo. Hieronder de problemen waar de ADR onderzoek naar heeft gedaan, met
de momenten dat de ambtelijke top daarvan in ieder geval op de hoogte was:
– het overschrijden van beslistermijnen inzake ingediende bezwaarschriften (december
2012)
– de intensieve uitvraag van bewijsstukken (mei 2013)
– de onduidelijkheid over ontbrekende bewijsstukken (februari 2014)
– het ontbreken van proportionaliteit (maatwerk) (oktober 2012)
– het ontbreken van de mogelijkheid voor een persoonlijke betalingsregeling (kwalificatie
« opzet/grove schuld») (januari 2006)
– het stopzetten van toeslagen voordat onderzoek bij de burger was gedaan (september
2013).
Voor de politieke top gelden, met uitzondering van de laatstgenoemde, dezelfde momenten.
Van het stopzetten van toeslagen voordat onderzoek bij de burger was gedaan was de
politieke top in ieder geval in augustus 2017 op de hoogte.
39
Kan het begeleidende bericht aan de ADR, met het versturen van het memo, naar de Kamer
worden gestuurd?
In de bijlage treft u de mail waarmee het memo naar de ADR is gestuurd9. Persoonsgegevens en twee zinnen met daarin privéinformatie zijn daarbij niet zichtbaar
gemaakt.
40
Wie heeft het memo op 4 en 5 juni 2019 gezien en/of gelezen op het Kerndepartement?
Het memo is niet gedeeld met het Kerndepartement. Hieronder wordt verstaan het deel
van het Ministerie van Financiën, buiten het Directoraat-Generaal Belastingdienst.
Het memo is binnen het DG Belastingdienst op ambtelijk niveau gedeeld met twee medewerkers
van de concerndirectie Uitvoerings- en Handhavingsbeleid en twee medewerkers die in
2017 werkzaam waren bij DGBel Cluster Bedrijf – Juridische Zaken. De directeur Toeslagen
en een medewerker van Toeslagen hebben dit memo ook ontvangen.
41
Wie is er op 4, 5 of 6 juni 2019 gesproken óver het memo, en door wie is diegene gesproken?
In de eerste versie van de factsheets van 5 juni 2019 heeft een verwijzing naar het
memo gestaan in factsheet 6. Deze factsheets zijn per e-mail verstuurd en besproken
binnen de werkgroep die met de voorbereiding bezig was voor de kamerbrief van 11 juni
2019. Hierop waren zowel medewerkers als de ambtelijke top aangesloten. Een verwijzing
naar het memo heeft ook op een actielijst van 6 juni 2019 gestaan, waarbij twee actiepunten
aan het Directoraat-Generaal Belastingdienst waren toegewezen om te verduidelijken
waar het memo in 2017 was besproken en met wie. In hoeverre daarna nog over het memo
zelf is gesproken valt niet meer te achterhalen. In opvolgende versies van de factsheets
komt dit onderwerp niet meer terug. Ter verduidelijking merk ik op dat factsheets
werden gebruikt als zijnde werkdocumenten, waarvan de inhoud gedurende de betreffende
weken wijzigde en werd aangevuld. Onderwerpen en inhoud stonden niet vooraf vast,
maar wijzigden op basis van nieuwe informatie of aandachtspunten.
42
Is de schrijver van het memo gesproken in juni 2019?
De landelijk vaktechnisch coördinator heeft met de schrijver van het memo gesproken.
43
Waar is naar het memo gezocht in de archieven van Belastingdienst/Toeslagen?
Er is gezocht binnen het archiefsysteem van de MT-vergaderingen van Belastingdienst/Toeslagen.
Zoals ik ook in mijn brief van 10 november jl. heb vermeld, was het memo hierin niet
opgeslagen.10 Onlangs is gebleken dat het memo in 2017 wel via e-mail onder de MT-leden van Belastingdienst/Toeslagen
is verspreid.
44
Wie heeft het memo gezien en besproken in maart 2017?
Het memo is in 2017 besproken tussen de MT-leden van Belastingdienst/Toeslagen, zij
hebben het memo via e-mail ontvangen. In het memo wordt geadviseerd om over de casus
contact op te nemen met het ministerie. In 2017 heeft een van de MT-leden contact
opgenomen met DGBel Cluster Bedrijf – Juridische Zaken, waar een lopende klachtenprocedure
werd behandeld. In juni 2019 is bij de betreffende medewerker getoetst of deze het
memo in 2017 ook had ontvangen. Daar is ontkennend op gereageerd.
45
Wat is de huidige functie van de mensen die het memo in 2017 hebben besproken binnen
de Belastingdienst en/of de rijksoverheid?
Ik ga niet in op de loopbaan van individuele ambtenaren.
46
Waarom zijn de passages van het memo gelakt in oktober 2020?
Bij brief van 20 oktober jl. heb ik het interne vaktechnische memo van 13 maart 2017
aan uw Kamer gestuurd. 11Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief zijn in de toegezonden memo de persoonlijke
beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar onleesbaar gemaakt. Dit is in lijn met
het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van
de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (Kamerstuk
28 362, nr. 26). Hierin komt steeds naar voren dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor
intern beraad geen onderwerp worden gemaakt van het politiek debat. Mede daarom is
in de kabinetsreactie van de Minister van BZK van 29 september jl. toegezegd dat gerichte verzoeken om specifieke documenten in principe worden
gehonoreerd. De documenten worden zelf ontdaan van de persoonlijke beleidsopvattingen.
Op deze wijze heb ik het betreffende interne vaktechnische memo ook behandeld. In
dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk
feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke
visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen
van de opsteller van het memo.
47
Op advies van wie zijn de passages gelakt in de eerdere vrijgegeven versie?
Als bewindspersoon en ondertekenaar van de brief ben ik verantwoordelijk voor de inhoud
hiervan.
48
Waarom zijn adviezen geduid als een «persoonlijke beleidsopvatting»?
Zie hiervoor het antwoord op 46.
49
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een bezwaar, waarnaar in het memo uit 2017 wordt
verwezen, nu? In hoeveel dagen wordt een bezwaar gemiddeld opgepakt?
De gemiddelde doorlooptijd van bezwaren is momenteel iets meer dan 50 dagen. De doorlooptijd
is het afgelopen jaar flink teruggedrongen, nadat dit in de loop van 2019 was opgelopen.
Sommige bezwaren kunnen niet worden opgepakt in verband met samenhang met behandeling
in de hersteloperatie.
50
Wat is de kortste doorlooptijd van de behandeling van een bezwaar en wat is de langste
doorlooptijd?
51
Hoe snel wordt een bezwaar nu in de meest snelle behandeling opgepakt en wat is de
langste duur?
De kortste doorlooptijd is één dag. De langste doorlooptijd van een bezwaar dat in
het huidige kwartaal werd afgehandeld bedroeg 980 dagen. Dit betrof een bezwaarschrift
waarbij in overleg met de burger is verdaagd. In 2020 was de doorlooptijd bij minder
dan 1 procent van de bezwaren langer dan een jaar.
52
Hoeveel zaken zijn er vanuit Toeslagen aangebracht in de tripartite overleg (weegploeg
Toeslagen) in de jaren 2012, 2013, 2014, 2015, 2016, 2017?
Deze vraag kan op deze termijn nog niet beantwoord worden. Dit behoeft nader onderzoek
en afstemming waarvoor in de korte periode van beantwoording geen gelegenheid was.
Ik informeer u hier uiterlijk bij de volgende Voortgangsrapportage over.
53
Hoeveel zaken zijn er vanuit CAF-onderzoeken voorgelegd aan de weegploeg Toeslagen?
Dit betreft 11 CAF-zaken, zie tevens het antwoord op vraag 15.
54
Hoeveel CAF-onderzoeken zijn ontstaan bij toeslagen zonder bemoeienis van het CAF-team?
Deze vraag kan op deze termijn nog niet beantwoord worden. Dit behoeft nader onderzoek
en afstemming waarvoor in de korte periode van beantwoording geen gelegenheid was.
Ik informeer u hier uiterlijk bij de volgende Voortgangsrapportage over.
55
Klopt het dat werkinstructies over het vaststellen van fraude betiteld kunnen worden
als contra legem?
Ik heb nog geen werkinstructies aangetroffen die specifiek over fraude gaan en die
ik als contra legem zou betitelen. Wel meen ik dat bijvoorbeeld een werkinstructie
waarin de suggestie wordt gewekt dat een opzet/grove schuld oordeel kan worden gegeven
op basis van een generieke norm niet acceptabel is.
56
Waarom wordt de handelwijze over het opleggen van opzet/grove schuld (O/GS) niet voorgelegd
aan het Openbaar Ministerie?
Ik heb uw Kamer toegezegd dit tot de bodem uit te zoeken en de Auditdienst Rijk bereid
gevonden dit onderzoek nog voor het nieuwe jaar te starten en het onderzoek in februari
2021 af te ronden. Bij de aangifteplicht van artikel 162 Wetboek van Strafvordering
is het aan het Openbaar Ministerie om te besluiten hoe hiermee om te gaan. Het Openbaar
Ministerie bepaalt zelf de omvang van het eventuele onderzoek en kan aanvullende documenten
vorderen en die zullen in voorkomend geval uiteraard desgevraagd worden verstrekt.
57
Zijn alle inmiddels bekende werkinstructies rond O/GS en het vaststellen van O/GS
geanalyseerd op hun rechtmatigheid?
Nee, in het onderzoek van de Auditdienst Rijk worden de door de Belastingdienst aangeleverde
reconstructies, beschouwingen en documentaties meegenomen. In de voortgangsrapportage
zijn bij de onderzoeksvragen van de Auditdienst Rijk om die reden ook de gehanteerde
werkinstructies expliciet benoemd. De resultaten hiervan verwacht ik in februari 2021.
58
Waarom wordt verwezen een ontkrachtte introductie zin in «Memo Palmen», maar vergeten
dat hetzelfde juridisch advies spreekt van gebruik van «onjuiste rechtsgronden» voor
het stopzetten van toeslagen en dat «er onzorgvuldig-, en onrechtmatigheden in het
proces en [...] diverse rechtsbeginselen geschonden [zijn]»?
In mijn brief van 4 december jl. heb ik uiteengezet waarom er geen herleefde plicht
tot aangifte bestaat nu onder meer de memo uit 2017 bekend is geworden. De betreffende
passage ziet op de vraag of de documenten die recent boven tafel zijn gekomen aanleiding
geven tot de verplichting aangifte te doen van vermoedens van andere strafbare feiten
dan waar al aangifte van is gedaan. Daarover heb ik uw Kamer toegelicht waarom dit
naar mijn oordeel niet het geval is. Met de betreffende passage heb ik uiteengezet
dat het niet nakomen van een bestuursrechtelijke norm of zelfs het handelen in strijd
met een bestuursrechtelijke norm, niet gelijk is te trekken aan een strafbaar feit.
Overigens wordt in de zin waarop uw vraag doelt, expliciet ingegaan op de constateringen
in het betreffende memo dat Belastingdienst/Toeslagen zich niet heeft gehouden aan
de geldende bestuursrechtelijke normen.
Het Openbaar Ministerie (OM) bestudeert momenteel de aangifte van een vermoeden van
knevelarij en beroepsmatige discriminatie. Het OM is hierbij echter niet beperkt tot
de aangifte. Als het OM vindt dat op andere vlakken sprake is van een strafbaar feit,
dan kan zij dit meenemen in een eventueel onderzoek. Ik acht het van groot belang
dat het OM nu in alle rust en onafhankelijkheid haar werk kan doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier