Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag
31 066 Belastingdienst
Nr. 762 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 18 december 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Financiën over de brief van 4 december 2020 inzake de Vierde Voortgangsrapportage
kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31 066, nr. 754).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 december 2020. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
1.
Wat is de laatste stand van het aantal mensen van wie de situatie is beoordeeld?
Graag verwijs ik hiervoor naar de oplegbrief bij de beantwoording van deze vragen
waarin de meest actuele cijfers met betrekking tot het aantal geholpen ouders zijn
opgenomen.
2.
Welke Wob-verzoeken staan er nog open op het gebied van toeslagen en op welke termijn
denkt u dat hieraan kan worden voldaan?
Op dit moment zijn op mijn ministerie drie Wob-verzoeken in behandeling op het gebied
van Toeslagen. Dit zijn verzoeken die zijn ingediend door een vertegenwoordiger van
de media, van politieke en maatschappelijke organisaties of van belangengroeperingen.
Dit betreft een verzoek om alle informatie over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen
(hierna: AUT), een verzoek om informatie over de aanvraag van zorgtoeslag door arbeidsmigranten
en een verzoek om informatie over FSV-lijsten.
Daarnaast zijn nog zes verzoeken van particulieren in behandeling bij Toeslagen zelf.
Dit betreft een verzoek om informatie betreffende de verlening van huurtoeslag bij
mantelzorgunits, een verzoek om informatie over de wijze waarop de kinderopvangtoeslag
2019 definitief wordt vastgesteld en een verzoek om informatie over de vertalingseis
bij stukken in een andere EU-taal dan Duits, Nederlands en Engels. Bij de resterende
drie verzoeken wordt gevraagd om stukken uit het dossier van de verzoeker zelf.
De verwachting is dat alle negen Wob-verzoeken medio januari gereed zijn, waarbij
opgemerkt wordt dat een eerste deelbesluit op het Wob-verzoek over AUT op 11 december
2020 genomen is. Hierbij werd echter geconstateerd dat enkele gegevens die te herleiden
waren tot personen per abuis niet waren gelakt. Na de ontdekking hiervan zijn het
besluit en de stukken meteen van rijksoverheid.nl gehaald en is de procedure inzake
datalekken in werking gesteld.
3.
Hoe waarderen de ouders die inmiddels geholpen en uitbetaald zijn het afgeronde traject?
De reactie van ouders zijn wisselend en variëren van blij en dankbaar tot – begrijpelijkerwijs –
blijvend ontevreden over de eerdere behandeling en over de wachttijd tot afronding
van het traject. Alle kritische opmerkingen van ouders worden serieus genomen en vormen
onderdeel van het leer- en verbeterproces binnen UHT. De ervaring van ouders wordt
in Q1 ook meer systematisch onderzocht.
4.
Waarom wordt er gesproken over «de beoordeling van ouders» en niet «de beoordeling
van de situatie van ouders»?
Dit is inderdaad ongelukkig geformuleerd, met «de beoordeling van ouders» is altijd
«de beoordeling van de situatie van de ouders» bedoeld.
5.
Hoeveel uur kost het proces gemiddeld om ouders in de meest acute en schrijnende situaties
goed te helpen, startend vanuit het verhaal van de ouder en met laagdrempelig contact
vanuit de zaakbehandelaar, een aparte beoordeling met vierogenprincipe, en aanvullende
hulp waar nodig?
Zoals beschreven in de 3e VGR (Kamerstuk 31 066, nr. 704) is de inschatting dat een gemiddeld traject ongeveer 40 uur duurt. Dit is echter
geen richttijd: UHT stuurt niet op het zo snel mogelijk afdoen van zaken, maar op
het goed helpen van de ouders. De ouders die nog dit jaar geholpen worden vormen ook
geen «gemiddelde» groep, maar zijn de ouders in de meest schrijnende situaties. Daar
komt bij dat met een groot deel van deze ouders al geruime tijd een persoonlijk zaakbehandelaar
heeft, die ook al lange tijd met hen in contact staat. Deze tijdsbesteding vormt onderdeel
van de hulp aan ouders maar is niet gestructureerd bijgehouden, wat het niet mogelijk
maakt om nu voor deze ouders een precies gemiddeld aan te geven. Wel valt op dat de
tijdsbesteding enorm kan variëren, met uitschieters richting de 100 uur.
Ouders echt helpen kost tijd, maar deze tijd is ook echt belangrijk.
Deze tijd wordt gebruikt om het verhaal van ouders in kaart te brengen, en niet alleen
te luisteren naar de situatie van een ouder in het verleden, maar ook naar de effecten
in latere jaren en de hulp die vandaag de dag nog nodig is. Wanneer dit acute hulp
betreft wordt hier ook gelijk actie op ondernomen, bijvoorbeeld in contact met een
gemeente, woningcorporatie of bewindvoerder.
Op basis van het verhaal wordt in kaart gebracht welke documenten nodig zijn voor
de beoordeling; welke UHT zelf al heeft, en welke een ouders wellicht nog aanvullend
heeft. UHT kijkt ruimhartig en gaat niet op zoek naar het laatste bonnetje, maar soms
vraagt dit desondanks uitzoekwerk. Bijvoorbeeld als een ouder in verschillende jaren
in zeer verschillende situaties heeft gezeten. Of als een ouder zelf ook niet meer
weet wat er jaren geleden gebeurd is. Of om een FSV-registratie uit te zoeken. Of
om de situatie van een frauderend gastouderbureau met meerdere gedupeerden in kaart
te brengen. Alle bevindingen worden vastgelegd, en met de ouder doorgenomen voordat
ze naar het beoordelingsteam gaat.
Dit beoordelingsteam beoordeelt op ruimhartige wijze de toepassing van de wet en waarborgt
dat ouders allemaal op een zorgvuldige manier geholpen worden. Hierbij wordt ook het
vier-ogen-principe gehanteerd. Bij twijfel kijkt ook de onafhankelijke Commissie van
Wijzen nog naar de situatie van de ouder. En als een ouder meent grotere schade te
hebben geleden dan de forfaitaire percentages uit de wet, dan kan de ouder zich richten
tot de Commissie Werkelijke Schade. Ook hierbij ondersteund de persoonlijk zaakbehandelaar.
Uit de gesprekken kan ook blijken dat een ouder aanvullende hulp nodig heeft. Bijvoorbeeld
door een ouder te koppelen aan een gemeente, door contact op te nemen met schuldhulpverlening
of grote schuldeisers. Of door de ouder te helpen om richting andere instanties aan
te tonen dat hij of zij geen fraudeur is. Ook hierbij ondersteunt de zaakbehandelaar,
geholpen door een specialistisch hulpteam.
De praktijk leert dat elke situatie van een ouder bijna uniek is. En dus ook de hulp
die nodig is.
6.
Deelt u de mening dat de voortgang van de hersteloperatie moeilijk te vergelijken
is met voorgaande rapportages, en dat iedere voortgangsrapportage eerder een stand
van zaken geeft op een specifiek tijdstip, dan de daadwerkelijke voortgang weergeeft?
Kunt u een tabel opstellen waaruit de voortgang in de loop der tijd blijkt?
Kunt u in de tabel de stand van zaken op het moment van de 1e, de 2e, de 3e en de 4e voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 066, nrs. 630, 679, 704 en 754) opnemen waarbij een vergelijking, absoluut en percentagegewijs, wordt gemaakt aangaande:
– het aantal (verwachte) gedupeerde ouders;
– het aantal gedupeerden dat bekend is;
– het aantal ouders dat volledig gecompenseerd is;
– het aantal ouders dat gedeeltelijk gecompenseerd is en
– het aantal ouders dat nog (gedeeltelijk) gecompenseerd moet worden?
7.
Kunt u een tabel opstellen waaruit de voortgang van de herstelorganisatie per voortgangsrapportage
blijkt?
Kunt u in de tabel, per voortgangsrapportage, opnemen:
– hoeveel fte’s er in dienst zijn van de herstelorganisatie;
– hoeveel fte’s er nog aangetrokken dienen te worden;
– hoeveel fte’s extern aangetrokken zijn;
– hoeveel fte’s er operationeel zijn en hoeveel niet;
– het totale budget voor de hersteloperatie;
– de uitgaven gedaan op het moment van elke voortgangsrapportage en
– een onderverdeling van de uitgaven per voortgangsrapportage (herstel, personeel, organisatie,
consultants)?
Afgelopen maanden heeft UHT prioriteit gegeven aan het bieden van directe hulp aan
ouders in acute probleemsituaties en het goed inrichten van de organisatie. Onze doelstelling
is om de Kamer middels een uitbreid overzicht cijfermatige te informeren over de voortgang
van de hersteloperatie op verschillende vlakken, in aanvulling op de cijfers die ik
reeds in de vorige voortgangsrapportages heb opgenomen. Hierbij zal ik de hierboven
gevraagde cijfers zoveel mogelijk meenemen. Van de gevraagde cijfers kan ik nu in
ieder geval het aantal ouders dat al compensatie heeft ontvangen en de stand van aantal
ouders dat zich als gedupeerde heeft aangemeld weergeven. Zie tabel hieronder.
1e VGR
(29-04-2020)
2e VGR
(2-06-2020)
3e VGR
(29-09-2020)
4e VGR
(4-12-2020)
Aantal ouders dat zich heeft aangemeld als gedupeerde
~4.800
~5.500
~8100
~9.500
Aantal uitbetaalde ouders
287
287
395
515
8.
Kunt u aangeven hoeveel geld er begroot was voor de hersteloperatie in 2020, uitgesplitst
naar uitvoering en compensatie ten tijde van de Miljoenennota 2021?
In de Voorjaarsnota 2020 (Kamerstuk 34 450, nr. 1) is een bedrag van € 235 mln. opgenomen voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag
in 2020. Dit bestond uit € 200 mln. programmamiddelen (compensatie) en € 35 mln. apparaatsmiddelen
(uitvoering).
Bij de Miljoenennota 2021 (Kamerstuk 35 570, nrs. 1 en 2) is een kasschuif van € 70 mln. (zie regel 2a in de tabel op pagina 25 van de vierde
Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag) van 2020 naar 2021 en 2022 opgenomen voor
dit budget, zodat per saldo € 165 mln. voor programma- en apparaats-middelen voor
2020 werd geraamd (€ 235 mln. – € 70 mln. = € 165 mln. resterend; zie regel 2b in
dezelfde tabel) voor de compensatie van gedupeerden. Daarnaast is er bij Miljoenennota
2021 € 20 mln. aan extra middelen in 2020 beschikbaar gesteld i.v.m. de O/GS-tegemoetkomingsregeling
n.a.v. het amendement Leijten (Kamerstuk 35 468, nr. 20) (zie regel 2c in de tabel).
Per saldo kwam het geraamde bedrag voor 2020 ten tijde van de Miljoenennota 2021 uit
op € 185 mln. bestaande uit € 35 mln. uitvoeringskosten en € 150 mln. voor programmamiddelen
(regel 3 in de tabel).
9.
Kunt u aangeven hoeveel geld er uitgeven wordt voor de hersteloperatie in 2020, uitgesplitst
naar uitvoering en compensatie ten tijde van de Najaarsnota 2021?
Vermoedelijk wordt hier Najaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 650, nr. 1) bedoeld. Zoals in paragraaf 3.8 van de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag
is becijferd, wordt bij Najaarsnota 2020 voor 2020 in totaal € 18 mln. aan programmamiddelen
(compensatie en herstel) geraamd (waarvan € 1 mln. via SZW wordt verantwoord). Hier
bovenop heb ik recent besloten de eenmalige tegemoetkoming van € 750 uit te breiden.
De additionele kosten hiervan bedragen circa € 6 mln. Uw kamer wordt over deze budgettaire
wijzigingen formeel geïnformeerd met de Veegbrief in december 2020. Daarnaast is 11 miljoen euro
gereserveerd voor ondersteuning door gemeenten. Deze middelen zijn, zoals op toegelicht
op pagina’s 5 en 14 van de 2e suppletoire begroting 2020, bij Najaarsnota 2020 vrijgemaakt.
Deze uitgaven zijn geen onderdeel van de 18 miljoen euro aan programma-uitgaven voor
Toeslagenherstel (ten tijde van de Najaarsnota 2020), omdat deze uitgaven uit algemene
middelen van de Belastingdienst worden gedekt en in het kader van een specifieke uitkering
op een nieuw betalingsinstrument («Bijdrage aan medeoverheden») op artikel 1 van de
Financiënbegroting wordt verantwoord.
Op basis van actuele inzichten zullen de apparaatskosten (uitvoering) in 2020 circa
€ 46 mln. bedragen. Dit is € 11 mln. hoger dan ten tijde van Voorjaarsnota 2020 werd
geraamd. Deze hogere apparaatskosten worden gecompenseerd met lagere apparaatskosten
voor andere doeleinden binnen artikel 1 van de Financiënbegroting.
10.
Kunt u aangeven op grond waarvan u aanvankelijk een gelakte versie van het memo van
2017 naar de Kamer heeft gestuurd, terwijl u een ongelakte versie heeft verstrekt
aan de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK), zodat u wist
dat de exacte inhoud ervan alsnog openbaar zou (kunnen) worden?
Bij brief van 20 oktober jl. heb ik het interne vaktechnische memo van 13 maart 2017
aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief zijn in de
toegezonden memo de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar onleesbaar
gemaakt. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven
van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari
2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26). Hierin komt steeds naar voren dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor
intern beraad geen onderwerp worden gemaakt van het politiek debat. Mede daarom is
in de kabinetsreactie van de Minister van BZK van 29 september jl. toegezegd dat gerichte
verzoeken om specifieke documenten in principe worden gehonoreerd. De documenten worden
zelf ontdaan van de persoonlijke beleidsopvattingen.
Op deze wijze heb ik het betreffende interne vaktechnische memo ook behandeld. In
dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk
feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke
visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen
van de opsteller van het memo.
Dat het interne vaktechnische memo tevens is verschaft aan de Parlementaire Ondervragingscommissie
Kinderopvangtoeslag maakt dit niet anders. Op de parlementaire ondervraging is het
regime van de Wet op de parlementaire enquête 2008 van toepassing. Op grond van dit
regime worden de op vordering van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag
aan haar verstrekte documenten na aanbieding van het eindrapport aan de Tweede Kamer
ter inzage gelegd. Terinzagelegging is een andere vorm van openbaarmaking dan de vorm
die gebruikelijk is voor documenten die actief of desgevraagd aan de Tweede Kamer
worden verstrekt of documenten die aan een Wob-verzoeker worden verstrekt. In die
laatste gevallen worden documenten doorgaans op een website geplaatst, waardoor het
bereik in de praktijk veel ruimer is.
11.
Wie heeft het besluit genomen om een gelakte versie van het memo-Palmen naar de Kamer
te sturen? Heeft hierover afstemming plaatsgevonden met de Ministeries van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ)? Kunt
u precies aangeven wie bepaald heeft dat er gelakt moest worden?
Als bewindspersoon en ondertekenaar van de brief ben ik verantwoordelijk voor de inhoud
hiervan. Hierover heeft geen voorafgaand aan mijn brief van 20 oktober geen afstemming
plaatsgevonden met andere ministeries.
12.
Kun u aangeven waarom de zin in het memo-Palmen dat er laakbaar gehandeld is, weggelakt
is voor het parlement?
Onder welke uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet hoefde dat niet aan het parlement
meegedeeld worden?
13.
Kun u aangeven waarom de feitelijke zin in het memo-Palmen dat de vaktechnisch coördinator
(VaCo) niet geconsulteerd was, weggelakt is?
Onder welke uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet hoefde dat niet aan het parlement
meegedeeld worden?
In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk
feiten worden beschreven en de cursief geschreven passages waarin de opsteller haar
persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstsgenoemde passages zijn aangemerkt als
persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad. De specifieke passages
die de vraagsteller hier aanhaalt maakte onderdeel uit van de cursieve passages. Persoonlijke
beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad worden geen onderwerp gemaakt van
het politiek debat. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in
de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer
van 20 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26).
14.
Kunt u toelichten wat het voorstel was van het Ministerie van Financiën (gelakte of
ongelakte verstrekking aan de Kamer) en hoe hierop is geadviseerd door AZ en BZK?
Speelde de zogeheten «Rutte-doctrine» een rol in de afwegingen/het besluit om aanvankelijk
de gelakte versie aan de Kamer te doen toekomen?
Er heeft voorafgaand aan mijn brief van 20 oktober jl. geen geen afstemming plaatsgevonden
met andere ministeries. Deze afstemming heeft wel plaatsgevonden voorafgaand aan mijn
brief van 4 december jl. Zoals ik hiervoor reeds heb toegelicht, is het interne vaktechnische
memo ontdaan van dat persoonlijke beleidsopvattingen in het stuk voor intern beraad.
Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van
2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020
(Kamerstuk 28 362, nr. 26).
15.
Heeft u het voornemen of besluit om een gelakte versie te verstrekken aan de orde
gesteld in de ministerraad, dan wel, heeft in de ministerraad bespreking plaatsgevonden
over de vraag of integrale openbaarmaking het belang van de staat zou schenden? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, waarom keert het beroep op het belang van de staat niet terug
in uw beantwoording?
Nee. De systematiek van artikel 68 Grondwet vereist niet dat de MR direct geraadpleegd
dient te worden als er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor
intern beraad. Tijdens het AO van 11 en van 20 februari 2020 heeft de Minister van
BZK toegelicht dat hier sprake is van een escalatieladder.1 In eerste instantie is het een bewindspersoon die bepaalt op welke wijze de inlichtingen
worden verstrekt. Wanneer de Kamer zich onvoldoende geïnformeerd acht en persisteert
in haar verzoek, dan kunnen inlichtingen alleen worden geweigerd met een beroep op
het belang van de Staat. Het voornemen is om hierop een beroep te doen dient aan de
orde te worden gesteld in de MR. Ten aanzien van het betreffende memo was er echter
nog geen sprake van het persisteren van de Kamer toen de memo met gelakte delen en
een uitgebreide geobjectiveerde beschrijving aan de kamer verzonden is.
16.
Wilt u, per onderdeel van het advies in het memo-Palmen, een appreciatie geven van
de voorgestelde acties, afgezet tegen de samenvatting in uw beantwoording?
Zoals ik u in mijn brief van 20 oktober jl. heb aangegeven vormen de adviezen van
de betreffende ambtenaar een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11
zaak en de uitspraak van de Raad van State van maart 2017.2 In het memo wordt voorgesteld de vaktechnische lijn bij procedures te betrekken,
processen betreffende onder andere bezwaar, beroep en klacht te verbeteren, in overleg
te treden met de betreffende gemachtigde, het ministerie te informeren, coördinatie
aan te brengen en nog komende aanbevelingen van de Nationale ombudsman over te nemen.
Ik onderschrijf nadrukkelijk de noodzaak om de vaktechnische lijn te betrekken bij
het instellen van hoger beroep. Hetzelfde geldt voor het beantwoorden van vragen van
een gerechtelijke instantie. In dit kader merk ik op dat inmiddels drie vaktechnisch
medewerkers specifiek voor «monitoring hoger beroep» werkzaam zijn. Dat dit kennelijk
niet eerder is gebeurd, zoals geadviseerd in het memo, vind ik gezien de precieze
vragen die in het memo zijn gesteld ten aanzien van het gehele proces, inclusief de
inhoud, zeer te betreuren. Hetzelfde geldt voor het advies coördinatie aan te brengen
betreffende instructies voor medewerkers. Ook dit is pas in 2019 opgepakt.
Tevens deel ik de in het memo verwoorde zienswijze om in overleg te treden met de
gemachtigde van ouders die in CAF 11 waren betrokken om te komen tot een afronding
en compensatie voor de betreffende procedures. Het instrument van de vaststellingsovereenkomst
(VSO) is in zijn algemeenheid een goede optie en wordt door de Belastingdienst regelmatig
ingezet om een juridisch geschil met individuele (rechts-)personen te voorkomen dan wel te beëindigen. De intentie van het advies was om met de
gemachtigde tot overeenstemming te komen. De individuele casussen zouden niet verder
onderzocht worden, vanwege het formele gebrek (de «zachte stop») dat hierbij van toepassing
was. In de besprekingen met de gemachtigde heeft Belastingdienst/Toeslagen nog wel
om aanvullende bewijsstukken gevraagd. De besprekingen hebben uiteindelijk niet geleid
tot een VSO.
Het advies het ministerie te informeren en coördinatie aan te brengen, is in zoverre
opgevolgd dat het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen heeft besloten een
lid van dit team te belasten met de coördinatie betreffende CAF 11. Dit MT-lid is
in contact getreden met DGBel Cluster Bedrijf – Juridische Zaken over de lopende klachtenprocedure
en heeft de medewerker aldaar op de hoogte gesteld van de RvS-uitspraak. Het memo
is toen niet met deze medewerker gedeeld en uit navraag is gebleken dat dit memo ook
niet mondeling is besproken.
In het memo werd ook geadviseerd om de (toekomstige) bevindingen van de Nationale
ombudsman serieus te nemen en opvolging te geven aan de aanbevelingen. De Nationale
ombudsman heeft in zijn rapport «Geen powerplay maar fairplay» van 20 augustus 2017
vier aanbevelingen gedaan:
• bij het opschorten of beëindigen van de lopende toeslag de procedure te volgen die
de wetgever voor ogen had en te voldoen aan de behoorlijkheidsvereiste van «fair play»
• in de beschikking duidelijk aan te geven welke informatie en/of bewijsstukken ontbreken
of niet voldoen aan de eisen
• de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses
aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed
• de voorheen afgewezen bezwaarschriften en de lopende beroepszaken binnen een termijn
van drie maanden ambtshalve te toetsen aan de uitspraak van de Raad van State van
8 maart 2017
Mijn ambtsvoorganger heeft op 11 juni 20193 geantwoord hoe Belastingdienst/Toeslagen opvolging aan de aanbevelingen heeft gegeven.
De aanbevelingen die door Belastingdienst/Toeslagen niet geheel waren opgepakt betroffen
het excuses aanbieden aan de ouders in CAF 11, het bieden van een tegemoetkoming
en het rappelleren. Belastingdienst/Toeslagen had tot 2019 de ouders in CAF 11 excuses
aangeboden voor zover zij te maken hadden gehad met de «zachte stop» en daartegen
een klacht, bezwaar en/of beroep hadden ingediend.4
Ouders kregen een tegemoetkoming bij overschrijding van termijnen. Mijn ambtsvoorganger
heeft onder andere op 11 juni 2019 persoonlijk zijn excuses aan ouders in CAF 11 aangeboden
en daarna meermaals in kamerbrieven. Via de compensatieregeling is breder recht gedaan
aan hun leed. Helaas is eind 2019 gebleken dat het rappelleren ook nog niet in alle
processen van Belastingdienst/Toeslagen werd gedaan. Hierover is uw Kamer op 18 december
2019 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd. Op 13 oktober jl. heb ik uw Kamer ook
geïnformeerd over de reactie- en rappeltermijnen die Belastingdienst/Toeslagen hanteert.
17.
Heeft u – mede in het licht van wat aan de orde kwam in de openbare verhoren van de
POK – nader onderzoek gedaan naar de vraag hoe het kan dat dit memo in 2017 onder
de radar verdween? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u alsnog limitatief beschrijven
welke functionarissen het memo in 2017 onder ogen hebben gekregen en met welke functionarissen
destijds over de inhoud ervan is gesproken?
Het memo is destijds door de vaktechnisch coördinator aan het managementteam van de
Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en in een vergadering van dit managementteam
besproken. In de verhoren tijdens de POK en in mijn brief van 20 oktober jl. is dit
ook aan de orde geweest. Navraag heeft dit beeld niet veranderd.
18.
Heeft u – mede in het licht van wat aan de orde kwam in de openbare verhoren van de
POK – nader onderzoek gedaan naar hoe het kan dat dit memo in juni 2019 nogmaals onder
de radar verdween? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om alsnog een exacte reconstructie
te maken van hoe het kan dat zo’n memo wordt «weggeschreven» in opeenvolgende factsheets,
om vervolgens de Kamer niet te bereiken?
Mede naar aanleiding van de verhoren door de POK is bezien wat er is gebeurd in juni
2019 met het memo en de verwijzing ernaar in de factsheets. In die weken is met veel
medewerkers gewerkt aan verschillende onderwerpen die nodig waren voor de kamerbrief
van 11 juni 2019 en de debatvoorbereiding van 4 juli 2019. Daarvoor werden factsheets
gebruikt als zijnde werkdocumenten, waarvan de inhoud gedurende de betreffende weken
wijzigde en werd aangevuld. Onderwerpen en inhoud stonden niet vooraf vast, maar wijzigden
op basis van nieuwe informatie of aandachtspunten. Ik heb geen aanwijzingen gevonden
die wijzen op het bewust «wegschrijven» van het memo in de factsheets. Ik acht het
aannemelijk dat het memo in die periode paste in het beeld dat een oplossing voor
de ouders noodzakelijk was. Inmiddels was veel meer informatie over CAF 11 bekend
dan ten tijde van het memo in 2017 en werd gezocht naar een actuele en concrete oplossing
voor de ouders.
19.
Kunt u per bijlage bij het niet verstrekte advies van de Landsadvocaat uit 2009 (1
tot en met 8) aangeven wanneer deze documenten voor het eerst bekend zijn geworden
bij de huidige ambtelijke leiding? Wilt u daarbij tevens aangeven wanneer u over deze
documenten bent geïnformeerd? Kunt u toelichten waarom is gewacht met het informeren
van de Kamer over deze documenten, tot de verzending van de 4e voortgangsrapportage?
In de kamerbrief «Tweede deel beantwoording vragen wetgevingsoverleg pakket BP» van
9 november 20205 heb ik gemeld dat het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 is gevonden bij
het uitzoekwerk voor de beantwoording van vragen van de heren Omtzigt en Snels over
(niet) «proportioneel toekennen». Daarbij heb ik tevens toegezegd dat ik verder zal
zoeken naar stukken waaruit de mogelijke opvolging van dit conceptadvies blijkt. Aan
deze toezegging heb ik gevolg gegeven in de bijlage bij de brief van 4 december 2020,
nr. 2020–240203. Van de bij die brief gevoegde documenten zijn de documenten 1 ten
met 4 en 7 en 8 naar boven gekomen bij deze verdere zoektocht naar de opvolging van
het advies van de Landsadvocaat. De documenten 5 en 6 zijn in dit kader begin december
2020 ontvangen van het Ministerie van SZW; deze zijn (nog) niet aangetroffen in ons
eigen archief. Van het bestaan van de verschillende documenten zijn de huidige ambtelijke
leiding en ik enkele dagen vóór de verzending van genoemde brief van 4 december 2020,
in het kader van de voorbereiding van die brief, op de hoogte gesteld.
20.
Kunt u het advies van de Landsadvocaat 2009, dat op dit moment niet relevant is voor
de juridische procedures, aan de Kamer doen toekomen? Indien u wederom weigert, wilt
u dan de voorgenomen weigering aan de orde stellen in de ministerraad en vragen of
het in het belang van de staat is om dit advies te weigeren?
Zoals ik in de brief bij deze antwoorden heb toegelicht, zal ik niet voldoen aan het
verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 9 december jl. Het belang van de
Staat verzet zich tegen het verstrekken van dergelijke adviezen.
Gelet op het persisteren van de Kamer zoals neergelegd in het verzoek van 9 december
jl. heb ik mijn voornemen om mij te beroepen op het verschoningsrecht kenbaar gemaakt
in de MR van 11 december jl. en de ministerraad heeft hierop haar steun uitgesproken.
21.
Is de POK proactief over het advies van de Landsadvocaat uit 2009 en de bijbehorende
bijlages geïnformeerd? Zo ja, wanneer zijn zij verstrekt?
22.
Heeft u de POK een afschrift gegeven van het conceptadvies van de Landsadvocaat uit
2009? Zo nee, waarom niet? Heeft over deze afwegingen en beslissingen afstemming plaatsgevonden
met de Ministeries van BZK en AZ in het kader van de zogeheten «Rutte-doctrine»? Kunt
u toelichten wat het voorstel van Financiën was en het advies/de reactie van BZK en
AZ?
Vanwege het mogelijke belang voor de parlementaire ondervraging is de POK wel actief
geattendeerd op de Kamerbrief van 10 november 2020 naar aanleiding van het wetgevingsoverleg
pakket Belastingplan 2021, meer specifiek op het gedeelte van de Kamerbrief dat gaat
over het (niet-)proportioneel terugvorderen en waarin melding wordt gemaakt van het
conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 (Kamerstuk 35 572, nr. 35). Het conceptadvies zelf is niet verstrekt, noch is daartoe een verzoek van de POK
ontvangen. Het conceptadvies is niet verstrekt omdat het stuk niet onder de reikwijdte
van de informatievorderingen van de POK viel. Over het al dan niet verstrekken van
het conceptadvies van de Landsadvocaat aan de POK heeft geen overleg plaatsgevonden
met het Ministerie van BZK of AZ.
23.
Kunt u uitgebreid en nauwgezet motiveren welk belang van de staat daadwerkelijk zou
worden geschaad als het advies van de Landsadvocaat niet verstrekt zou worden – gegeven
de bijzondere omstandigheden in deze zaak, die raakt aan de informatievoorziening
op grond van artikel 68 van de Grondwet – het advies alsnog openbaar zou worden gemaakt?
24.
Bent u bereid uw besluit tot niet-openbaarmaking van het advies van de Landsadvocaat
uit 2009 te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Speelt de zogeheten «Rutte-doctrine»
bij deze afweging een rol?
Zoals ik in de brief bij deze antwoorden heb toegelicht, zal ik niet voldoen aan het
verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 9 december jl. Het belang van de
Staat verzet zich tegen het verstrekken van dergelijke adviezen.
Gelet op het persisteren van de Kamer zoals neergelegd in het verzoek van 9 december
jl. heb ik mijn voornemen om mij te beroepen op het verschoningsrecht kenbaar gemaakt
in de MR van 11 december jl. en de ministerraad heeft hierop haar steun uitgesproken.
25.
Herinnert u zich het antwoord op de vragen 15, 35, 36 en 52, bij de beantwoording
van feitelijke vragen over de second opinion (Kamerstuk 31 066, nr. 655) waarin wordt gemeld dat de toenmalig secretaris-generaal (SG) in november 2019 een
conceptnotitie ten behoeve van de Staatssecretaris retour stuurde naar de directeur-generaal
Belastingdienst, met de opmerking dat «vermoedens van ambtsmisdrijven niet bij voorbaat
uitgesloten konden worden»?
Ja.
26.
Wilt u de Kamer een ongelakt afschrift doen toekomen van deze conceptnotitie uit 2019
over ambtsmisdrijven, inclusief de schriftelijke opmerkingen van de SG, en inclusief
de bijlage met de beschrijving van instrumenten «vanuit een arbeidsrechtelijke en
strafrechtelijke context»? Zo nee, waarom niet?
U zult dit document op korte termijn ontvangen. Op deze termijn is het niet gelukt
alle betrokkenen te informeren.
27.
Bent u bekend met de beantwoording van vragen door uw ambtsvoorganger over de 23e Halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 495), waarin in het antwoord op vraag 29 wordt gesteld: «De Belastingdienst hanteert
de gedragslijn van «strafbare feiten begaan door ambtenaren van de Belastingdienst».
De FIOD wordt betrokken bij zaken waarbij een ambtenaar in de uitoefening van zijn
functie een norm heeft overschreden waarbij het vermoeden bestaat dat daarmee een
strafbaar feit is gepleegd. Teneinde een juiste en zorgvuldige belangenafweging te
waarborgen, wordt aangifte gedaan nadat de aangelegenheid is voorgelegd aan de dienstleiding.
Bij de broedkamer is in het verleden door het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan
naar strafbare feiten. Deze zijn niet geconstateerd. Bij CAF11 is over één geval overleg
gevoerd met het Openbaar Ministerie. Dit heeft niet geleid tot een strafrechtelijk
onderzoek.» (Kamerstuk 31 066, nr. 495)?
Kunt u toelichten welke verdenking of welk mogelijk ambtsmisdrijf aan de orde was
in de CAF 11-zaak, waar in deze beantwoording op wordt gedoeld? Welk FIOD-onderzoek
lag hieraan ten grondslag? Hoe is de dienstleiding betrokken bij deze zaak? Wanneer
en waarom heeft overleg plaatsgevonden met het OM? Gaat het in deze zaak om vermoedens
van beroepsmatige discriminatie, knevelarij, valsheid in geschrifte, of anderszins,
zoals schending van ambtsgeheim, zoals een klokkenluider in de toeslagenaffaire aanvankelijk
verweten is?
In mijn antwoorden van 27 juni 2019 heb ik aangegeven dat bij CAF 11 over één situatie
overleg is gevoerd met het Openbaar Ministerie en dat dit niet tot vervolging heeft
geleid. Het betreft een individuele personele aangelegenheid en het is vast gebruik
dat ik u Kamer niet informeer over individuele personele aangelegenheden.
Echter, omdat omstandigheden rondom deze zaak reeds in de openbaarheid zijn gekomen
en ik geen onduidelijkheid wil laten bestaan wil ik in dit specifieke geval de nadere
toelichting geven dat deze kwestie zag op een integriteitonderzoek naar een vermeende
schending van het ambtsgeheim door een medewerker van Toeslagen.
Het onderzoek heeft onder mandaat van de toenmalig directeur Toeslagen en geaccordeerd
door de toenmalig DG BD plaatsgevonden en is uitgevoerd door het Bureau veiligheid
en integriteit van de FIOD. In maart 2019 is summier over de kwestie gesproken in
een regulier periodiek overleg tussen het Functioneel Parket en het Bureau integriteit
en veiligheid van de FIOD.
28.
Kunt u aangeven welke harde aanpak er was bij autobelastingen en bij de inkomensafhankelijke
bijdrage Zvw (rapport van de vertrouwenspersonen)? Heeft u aanleiding om te denken
dat hierbij te hard gehandeld is?
Bij het AO Belastingdienst van 2 december jl. heeft mijn collega Staatssecretaris
van Financiën toegezegd hier schriftelijk op terug te komen. De Kamer wordt hier voorafgaande
aan het notaoverleg van 1 februari over geïnformeerd.
29.
Kunt u alle notities en concept-antwoorden die naar de Staatssecretaris gestuurd zijn
ter beantwoording van deze Kamervragen uit 20176 aan de Kamer doen toekomen?
30.
Heeft de toenmalig Staatssecretaris wijzigingen aangebracht in de ambtelijke conceptantwoorden
die hem zijn aangeleverd ter beantwoording van vragen voornoemde Kamervragen? Zo ja,
welke?
In het kader van de Parlementaire onderzoekcommissie kinderopvangtoeslag (POK) is
gezocht naar dergelijke documenten. In de bijlage treft u de notitie van 8 september
2017 waarmee de conceptantwoorden zijn voorgelegd met daarop de aantekeningen van
de voormalige Staatssecretaris7. Naar aanleiding van deze notitie is het antwoord op 10 en 12 als volgt aangevuld:
«De context waarin toeslagen destijds werden toegekend is in de brieven aan uw Kamer
van 4 mei 2013 en 28 januari 2014 over systeemfraude met toeslagen toegelicht.8 Hierin is aangegeven dat een effectievere aanpak van fraude maatregelen vergt die
ertoe zullen leiden dat burgers onder omstandigheden met een minder dienstverlenende
Belastingdienst worden geconfronteerd.
De dienstverlenende houding blijft bestaan, maar in de afweging tussen dienstverlening
en fraudebestrijding zal de balans vaker in het voordeel van fraudebestrijding moeten
doorslaan.»
31.
Herinnert u zich dat u in de vorige voortgangsrapportage aankondigde dat de casussen
Appelbloesem, ’t Paddestoeltje, De Parel, Dar el Hanan, GOB 4yourkids, CBK, Darkom,
KOAH en Doltje aan de commissie van Wijzen voorgelegd zouden worden ter herberoordeling
op CAF-vergelijkbaarheid? Wanneer zijn deze casussen voorgelegd en wanneer is op elk van deze casussen
een advies gegeven door de commissie van wijzen? Hoe luidt dat advies?
Ja dat herinner ik mij. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de
brief die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
32.
In hoeveel gevallen is er een vaststellingsovereenkomst getekend door een ouder die
gecompenseerd is?
In het kader van de hersteloperatie zijn er geen vaststellingsovereenkomsten met ouders
gesloten. Bij compensatie worden formele beschikkingen opgemaakt waartegen de ouder
in bezwaar kan komen.
33.
Kunt u meer zeggen over de precieze verwachte ingangsdatum in 2021 van de algemene
maatregel van bestuur (AMvB) die toeziet op de maandelijkse gegevensdeling vanuit
kinderopvangorganisaties (KOO's) naar de Belastingdienst/Toeslagen?
De AMvB heeft vertraging opgelopen. Hierdoor is het niet meer mogelijk de AMvB, conform
het amendement Omtzigt op het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen,
nog dit jaar twee weken na te hangen bij de Staten-Generaal én de AMvB per 1 januari
in werking te laten treden.
Als gevolg van deze vertraging kan de AMvB niet per 1 januari 2021 in werking treden.
De wijziging van het besluit ziet enkel op de wijze en frequentie waarmee gegevens
aan de Belastingdienst/Toeslagen worden geleverd door kindercentra en gastouderbureaus:
niet langer één keer per jaar en op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen, maar
een maandelijkse levering uit eigen beweging.
Een groot deel (85%) van de kinderopvangorganisaties levert op dit moment vrijwillig
al maandelijks deze gegevens. Het jaar 2020 was een ingroeijaar waarin de structurele
maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties stapsgewijs werd geïmplementeerd.
De Belastingdienst/Toeslagen benaderde kinderopvangorganisaties om op vrijwillige
basis te starten met de maandelijkse gegevenslevering. Dit wordt komende periode voortgezet.
Het doel van de wijziging is om de ouder door vroegsignalering beter te kunnen ondersteunen
bij het actueel houden van gegevens, om zo recht te doen aan het doenvermogen van
ouders en zo hoge terugvorderingen te kunnen voorkomen. Voor de effectiviteit van
de maatregel is het van belang dat alle kindercentra en gastouderbureaus de gegevens
leveren.
Indien een kinderopvangorganisatie niet vrijwillig gegevens levert aan de Belastingdienst/Toeslagen,
dan zijn deze gegevens niet beschikbaar. Ontbrekende gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen
op dit moment uitvragen. Het duurt daarom langer voor de Belastingdienst/Toeslagen
over actuelere gegevens over het gebruik van kinderopvang door de ouders beschikt.
De Belastingdienst/Toeslagen kan daarom deze ouders nog niet ondersteunen in het actueel
houden van hun voorschotaanvraag en derhalve inzetten voor vroegsignalering.
Na de datum van inwerkingtreding zal de Belastingdienst/Toeslagen deze gegevens ook
ontvangen van kinderopvangorganisaties die nog niet leveren. De kinderopvangorganisaties
zijn dan verplicht de gegevens te leveren, en ik verwacht dat hiermee ook de laatste
organisaties gegevens zullen leveren.
Mijn voornemen is om de AMvB deze week, voor het kerstreces, met uw Kamer te delen
teneinde de voorhang, conform het amendement Omtzigt, te laten starten. Daarbij zal
ik uiteraard het kerstreces in acht nemen. De voorhangperiode eindigt op dinsdag 2 februari
2021
Ik ben voornemens de AMvB inwerking te laten treden op de dag na de publicatie. Na
de voorhangtermijn zal ik advies aan de Raad van State vragen. Dat is nodig omdat
de Raad van State altijd haar advies uitbrengt na een voorhangprocedure, en ik het
belangrijk vind dit traject zorgvuldig te doorlopen. Ik zal daarna snel een Nader
Rapport opstellen en het besluit vaststellen en publiceren. Ik verwacht dat inwerkingtreding
eind van het eerste kwartaal, begin van het tweede kwartaal volgt.
34.
Wanneer was van de 16 ouders die zich in een acute noodsituatie bevinden maar nog
geholpen moeten worden bekend dat zij zich in een dergelijke noodsituatie bevonden?
En waarom zijn zij nog niet geholpen?
Omdat ouders zich nog steeds kunnen melden, zullen er op elk moment ouders zijn die
nog niet in het proces zitten. Er komen dagelijks nieuwe aanmeldingen binnen, dit
is ook de reden dat de noodvoorziening is verlengd. Bij alle ouders is de inzet om
hen binnen zo kort mogelijke termijn te helpen met hun acute noodsituatie.
35.
Loopt de planning om eind 2021 ruim 8.000 mensen gecompenseerd te hebben, en die was
gebaseerd op het destijds bekende aantal gemelde ouders, per definitie vertraging
op nu bekend is dat er een veel grotere groep slachtoffers is, zich tussen de 3e voortgangsrapportage en nu ook 1.000 extra ouders gemeld hebben, en de verwachting
is dat komende tijd meer ouders zich zullen melden?
De planning van ruim 8.000 ouders eind 2021 is gebaseerd op de snelheid waarmee ouders
kunnen worden gecompenseerd. Een toename van meldingen heeft in principe geen effect
op deze planning, tenzij er binnen de groep van 1000 extra aangemelde ouders substantieel
veel ouders zitten in acute of schrijnende situaties die met voorrang geholpen moeten
worden. Dit heeft dan wel invloed op de planning. Onder andere daarom is er in de
planning met brede bandbreedtes gewerkt. Vooralsnog is er geen aanleiding is om deze
planning aan te passen. Een stijging van het aantal ouders dat zich meldt heeft wel
effect op de looptijd van de herstelorganisatie en -operatie. In volgende VGR geef
ik u een uitgebreide update over de planning op basis van de lessen uit de eerste
periode.
36.
Zijn er signalen geweest dat er door de eenmalige toekenning van 750 euro minder ouders
zich in een acute noodsituatie bevonden?
Die signalen zijn mij niet bekend. De eerste groep van uitbetalingen van de eenmalige
uitkering is in de laatste week van november uitgevoerd. Op dat moment waren vrijwel
alle ouders in een acute situatie die bij UHT bekend zijn al geholpen door middel
van een eerste betaling of betaling via de noodvoorziening. Het zou kunnen dat voor
enkele ouders die nog niet als zodanig in beeld waren de eenmalige toekenning een
acute situatie heeft verholpen, maar hier heb ik geen zicht op. Als ouders zich ook
na uitbetaling van de € 750 nog in een acute situatie bevinden, kunnen ze dat kenbaar
maken en wordt een oplossing gevonden voor hun acute situatie. In de brief die aan
alle ontvangers van de € 750 is gestuurd is dit nogmaals benadrukt.
37.
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) zet zich in om per eind 2020 430
ouders gecompenseerd te hebben, maar betekent dit ook dat de UHT op 4 december op
schema lag, gegeven dat zij op dat moment slechts minder dan de helft van die 430
ouders (176) gecompenseerd heeft en slechts 120 uitbetaald heeft?
Ja, UHT werkt hard door om te zorgen dat, naast de ouders die in juli zijn gecompenseerd,
de 430 ouders in een zeer schrijnende situatie eind 2020 ook geholpen zijn. UHT ligt
op schema om dit doel te bereiken. Ik verwijs u voor de actuele stand naar de brief
bij deze antwoorden.
38.
Kan aangegeven worden hoeveel tijd er tot nu toe in uren gemiddeld besteed is voor
het helpen van één ouder?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
39.
Betekent het feit dat u aangeeft aan niet verrast te zijn dat de beoordeling van zaken
op dit moment langer duurt dan 40 uur per geval dat u geen aanleiding ziet om de huidige
aanpak te wijzigen en dat aan de afruil tussen snelheid en zorgvuldigheid op dit moment
naar wens invulling wordt gegeven?
Ik zie inderdaad vooralsnog geen aanleiding de aanpak te wijzigen. Zoals beschreven
in de vierde VGR helpt UHT momenteel de ouders in de meest schrijnende en complexe
situaties. Omdat het juist ook voor de ouders van belang is dat we tot een juiste
beslissing komen is de verwachting dat dit langer duurt dan een «gemiddelde» situatie.
Daarnaast is in de planning ook rekening gehouden met een leercurve.
40.
Op welke snelheid ziet «de gewenste snelheid» op p. 5? Impliceert deze bewoording
dat u de huidige snelheid van >40 uur per casus wel of niet acceptabel vindt?
De ouders die eind 2020 worden geholpen bevinden zich in een acute of schrijnende
situatie. Vanwege de complexere situatie kost dit relatief meer tijd dan gemiddeld,
dat komt ook omdat er vaak meer dan alleen financiële hulp nodig is. De verwachting
is dat de tijd die nodig is voor het helpen van ouders, gemiddeld lager ligt dan bij
deze groep ouders. Wat wij acceptabel vinden afhangt van de vraag of ouders ermee
geholpen worden. Wij sturen niet op zo kort mogelijke tijd, maar op het echt helpen
van ouders. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
41.
Waarom is er in eerste instantie voor gekozen de extra groep van 7.000 ouders niet
de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro toe te sturen?
De eenmalige tegemoetkoming van € 750 is bedoeld als tegemoetkoming voor het lange
wachten. Voor ouders die zich nog niet hebben gemeld weten we niet of zij behoefte
hebben aan een herbeoordeling en contact met BD/Toeslagen, en geldt ook niet dat zij
al lang wachten. Voor de circa 7.000 ouders is bij nader inzien geconcludeerd dat
door een brief in maart waarin hen werd gemeld dat de invordering tijdelijk wordt
gepauzeerd en daar geen verdere actie voor nodig was, mogelijk de indruk is gewekt
dat het niet nodig was om zich bij de herstelorganisatie aan te melden. Een deel heeft
zich wel al gemeld en een deel niet: van de circa 8.500 ouders met een (mogelijk onterecht)
O/GS-label en een openstaande schuld die deze brief in maart hebben ontvangen hebben
circa 1.700 zich al wel aangemeld voor herbeoordeling en circa 7.000 nog niet.
42.
Welke andere groepen ouders zijn in beeld die strikt genomen niet aan de criteria
van de eenmalige tegemoetkoming voldoen, maar wel goed genoeg in beeld zijn van de
UHT om het technisch mogelijk te maken deze te compenseren?
Technisch gezien zou UHT iedereen waarvan bankgegevens bekend zijn de eenmalige tegemoetkoming
kunnen overmaken. Specifieker kijkend naar het doel van de eenmalige tegemoetkoming
zouden ook doelgroepen die mogelijk gedupeerd zijn, maar zich nog niet hebben gemeld
hieronder kunnen vallen. Dat zijn enerzijds de ouders die zich ondanks onze persoonlijke
oproepen nog niet gemeld hebben zoals de ouders in een dossier dat in het voorjaar
vergelijkbaar is bevonden aan CAF-11 en die het verzoek hebben gehad zich te melden
maar dat nog niet hebben gedaan. Ten tweede zijn het ouders die in het verleden te
maken hebben gehad met een O/GS-kwalificatie en die wij inmiddels in beeld hebben.
Tot slot kan in brede zin worden gedacht aan alle toeslaggerechtigden die ooit met
een terugvordering te maken hebben gehad. Er is voor gekozen aan deze groepen geen
eenmalige tegemoetkoming over te maken, omdat de eerste groep nadrukkelijk de kans
heeft gekregen om zich te melden, maar dat niet heeft gedaan en dus geen verwachting
heeft van een (snelle) behandeling. Hetzelfde geldt voor de tweede groep, met uitzondering
van de ouders die in maart een brief hebben ontvangen over de stopzetting van hun
terugvordering.
43.
Kunt u garanderen dat in geen enkel geval de 750 euro aan tegemoetkoming onder de
boedel zal vallen?
44.
Waar kunnen ouders heen op het moment dat zij onverhoopt toch in een situatie terechtkomen
waarin de 750 euro onderdeel wordt van de boedel, en hoe worden zij op deze mogelijkheden
geattendeerd?
45.
Is er een juridische grondslag op basis waarvan afgesproken is de eenmalige tegemoetkoming
van 750 euro niet onder de boedel te laten vallen, of zijn hier in overleg met de
betreffende partijen primair uitgangspunten van redelijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid
gehanteerd?
Zoals aangegeven9 bij de vormgeving van de eenmalige tegemoetkoming van € 750 bieden de grote aantallen
en de korte periode die beschikbaar is voor de uitbetaling geen mogelijkheid tot maatwerk
of persoonlijke begeleiding van de ouder. De Belastingdienst/Toeslagen kan gezien
de korte voorbereidingstijd beperkt rekening houden met bijzondere situaties, zoals
bijvoorbeeld bewindvoering. Onderkend is dat mogelijk niet alle ouders hierdoor (direct)
over de tegemoetkoming kunnen beschikken. Wel heb ik – om ervoor te zorgen dat het
bedrag van € 750 zo veel mogelijk bij de ouders terecht komt – wettelijk geregeld
dat de eenmalige tegemoetkoming niet vatbaar is voor vervreemding, verpanding, belening
of beslag (waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen). Deze wettelijke regeling treedt – na
aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer – met terugwerkende kracht tot
en met 1 november 2020 in werking. Daarnaast heb ik, zoals aangegeven in de vierde
Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag, in overleg met brancheverenigingen voor
bewindsvoerders en schuldhulpverleners en het landelijk overlegorgaan voor rechters-commissaris
in faillissementen en surseances van betaling (Recofa) besproken dat deze tegemoetkoming
terecht moet komen bij de ouder, en niet bij eventuele schuldeisers. De verschillende
brancheverenigingen en Recofa hebben hierover inmiddels ook hun leden en netwerk geïnformeerd.
Ook is voor een gedeelte van de ouders de uitbetaling nog niet gedaan, dit omdat wij
eerst moeten achterhalen of er sprake is van een schuldensituatie en welk. Zodra wij
deze informatie hebben maken wij het geld over naar het wettelijk geldende rekeningnummer
en sturen wij de brief naar de ouders en/of de curator/bewindvoerder.
In de brief verzoeken wij de bewindvoerder/curator het geld beschikbaar te stellen
aan de ouder. Betalingen aan deze groep ouders zijn onderdeel van de betalingsronde
die rond 18 december wordt uitbetaald. Wanneer ook dan nog niet de juiste gegevens
achterhaald zijn, zal de uitbetaling in het nieuwe jaar volgen. Naar verwachting zal
circa 95–97% van alle ouders die recht hebben op de tegemoetkoming deze tegemoetkoming
ontvangen voor de jaarwisseling.
Uit het voorgaande volgt dat ik ondanks deze inspanningen niet kan uitsluiten dat
de eenmalige tegemoetkoming in bepaalde gevallen toch niet voor de volle 100% aan
de gedupeerde toekomt. Op basis van de eerste ervaringen ga ik ervan uit dat zich
dit zelden voor zal doen. Wanneer de ouder in een wettelijk traject zit kan de ouder
daarnaast conform artikel 317 en 315 van de Faillissementswet (fw) een verzoek indienen
bij de rechter-commissaris en daartegen in beroep gaan10. Wanneer ouders hierover vragen hebben kunnen ze contact opnemen met het serviceteam.
46.
Wat wordt gedaan om de ouders te bereiken die binnen de eenmalige compensatieregeling
vallen maar van wie het rekeningnummer (nog) niet bekend is?
Wanneer het rekeningnummer niet bekend is, ontvangt de ouder een aangepaste beschikkingsbrief
met daarbij een instructie om het rekeningnummer door te geven in de beveiligde online
omgeving van Toeslagen. Daarnaast ontvangen ze als alternatieve optie een antwoordformulier
om het rekeningnummer aan ons door te geven. Wanneer ze daar geen actie op nemen wordt
er telefonisch contact met hen opgenomen. Voor de eerste groep heeft dit reeds plaatsgevonden.
Wanneer ook dan nog geen correct rekeningnummer bekend is wordt er nogmaals schriftelijk
een rekeningnummer opgevraagd. Zodra het rekeningnummer bij ons bekend is gaat de
betaling mee met de eerstvolgende betalingsbatch.
47.
Zijn er werknemers van UHT die op dit moment werken aan het samenstellen van dossiers
in het kader van het ter inzage leggen van dossiers met ouders, terwijl deze medewerkers
– als een dergelijke mogelijkheid niet bestond – ingezet zouden kunnen worden om de
compensatie sneller te laten verlopen? in hoeverre is er, met andere woorden, sprake
van overlapping van competenties inzake beide werkzaamheden?
De medewerkers die werken aan het «verzoek persoonlijk dossier» zijn daar specifiek
voor geworven en opgeleid. Zij zijn (met enige gerichte bijscholing) ook in te zetten
om de integrale beoordeling sneller te kunnen laten verlopen. Er is dus inderdaad
sprake van een noodzakelijke afweging tussen de inzet voor deze activiteiten.
48.
Hoe lang duurt het om een volledig dossier samen te stellen? Waar is het uitgangspunt
op gebaseerd dat in Q1 2021 alle 115 dossiers zijn samengesteld, gegeven dat er nu
slechts drie dossiers zijn samengesteld?
Ik zie, nu we veel verder zijn met het inrichten van het proces, dat er veel versnelling
is aangebracht en het samenstellen van het dossier nu niet meer, zoals eerst was vastgesteld,
400 uur kost. De exacte versnelling is nog niet definitief aan te geven. Dat kunnen
we in de volgende VGR. Het kost nu iets minder dan 200 uur gemiddeld per dossier.
49.
Op welke manier is er in de UHT een functionele scheiding gemaakt tussen medewerkers
die dossiers boven water halen en samenstellen, en medewerkers die in de brede zin
van het woord (informatie verzamelen, beoordeling, communicatie) betrokken zijn bij
de daadwerkelijke compensatie?
Er is een team specifiek gepositioneerd, geworven en opgeleid voor het samenstellen
van complete, persoonlijke dossiers. Dit team ondersteunt de persoonlijk zaakbehandelaren
wanneer ouders een volledig dossiers wensen of een samenvatting hiervan vindt er waar
nodig overleg plaats tussen medewerkers en wordt informatie gedeeld.
50.
Hoe kan het dat de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) en de Commissie Werkelijke
Schade (CWS) tot in ieder geval 4 december 2020 nog geen enkel verzoek beoordeeld
hebben?
UHT is 1 november jl. van start gegaan met de integrale herbeoordeling van de eerste
430 dossiers van KOT gedupeerde ouders. Pas op het moment dat er een definitieve beschikking
door UHT wordt afgegeven, is het voor de gedupeerde ouder mogelijk om in bezwaar te
komen bij de BAC of een verzoekschrift in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
Met de (gemachtigde van) ouders uit CAF 11 loopt in beide commissies nog overleg.
De ouders van CAF 11 zijn in november jl. per brief gewezen op de mogelijkheid van
aanvullende schadevergoeding via de Commissie Werkelijke Schade. De gemachtigde van
een deel van de ouders had hiervoor al wel pro forma bezwaarschriften en verzoeken
om aanvullende schadevergoeding ingediend, maar nog geen nadere motivering aangeleverd.
51.
Wat is het effect van de 17.000 geïdentificeerde Opzet/Grove schuld (O/GS)-gevallen
voor de planning van de hersteloperatie, die enkel tot eind 2021 loopt?
De planning uit de 3e VGR, is, zoals daar beschreven, gebaseerd op het aantal ouders dat zich heeft aangemeld
voor herstel. Mijn verwachting is dat meer ouders zich zullen melden en daarmee dat
de hersteloperatie in 2021 nog niet zal zijn afgerond. Bij de volgende voortgangsrapportage
geef ik u een update van de planning. Met de geïdentificeerde ouders wordt door UHT
contact opgenomen. Momenteel is nog niet te voorspellen hoeveel van hen ook daadwerkelijk
in aanmerking willen komen voor herstel.
52.
Met welke mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen dat 94% van de 17.000 geïdentificeerde
ouders het O/GS-predicaat onterecht gekregen heeft?
Het percentage van 94 is gebaseerd op de 110 onderzochte casussen. Of deze steekproef
volledig representatief is voor de populatie van 17.000 is niet met zekerheid te zeggen.
Wel is het percentage gebaseerd op de ruimhartige beoordelingskaders die momenteel
gehanteerd worden, zoals beschreven in de 3e VGR.
53.
Is reeds besloten een gezant aan te stellen?
Ja. Ik heb dit idee samen met VNG besproken en we werken aan een gezamenlijke profielschets.
Dit leggen wij ook voor aan het ouderpanel en de BAK.
54.
Wat zijn de gevolgen van het niet tijdig beschikbaar hebben van de AMvB voor ouders?
Kan de AMvB zo snel mogelijk na de inzagetermijn van de voorhang in werking treden
(of wordt uitgegaan van de eerste van een volgende maand of halfjaar)?
Het gevolg is dat kinderopvangorganisaties niet meteen per 1 januari verplicht zijn
maandelijks gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen te leveren. Een groot deel van
de kinderopvangorganisaties levert op dit moment vrijwillig al maandelijks deze gegevens.
In dit geval zijn de gevolgen erg klein, het enige verschil is dat de gegevenslevering
een andere rechtsgrond heeft.
Indien een kinderopvangorganisatie niet vrijwillig gegevens levert aan de Belastingdienst/Toeslagen,
kan dat niet vanaf 1 januari verplicht worden. Het duurt daarom langer voor de Belastingdienst/Toeslagen
over actuelere gegevens over het gebruik van kinderopvang door de ouders beschikt.
De Belastingdienst/Toeslagen kan daarom deze ouders nog niet ondersteunen in het actueel
houden van hun voorschotaanvraag. De Belastingdienst/Toeslagen beschikt dan nog niet
over de gegevens voor de vroegsignalering. Na de datum van inwerkingtreding zal de
Belastingdienst/Toeslagen deze gegevens wel ontvangen. Missende gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen
dan extra uitvragen.
Ik ben voornemens de AMvB inwerking te laten treden op de dag na de publicatie. Na
de voorhangtermijn zal ik advies aan de Raad van State vragen. Ik zal daarna snel
een Nader Rapport opstellen en het besluit vaststellen en publiceren.
55.
Hoeveel mensen zijn naar verwachting vooringenomen behandeld in respectievelijk de
zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget?
De Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft onder andere vijf CAF-zaken aangewezen
die mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak en die niet (alleen)
betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. Na onderzoek door UHT en na check van
de Commissie van Wijzen zijn deze vijf CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben
op de kinderopvangtoeslag beoordeeld als vergelijkbaar met de CAF 11-zaak. In totaal
zijn 486 belanghebbenden betrokken bij deze vijf CAF-zaken, waarbij institutioneel
vooringenomenheid door de Belastingdienst/Toeslagen is vastgesteld. Bij de 21 andere
CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag zijn 1649
belanghebbenden betrokken die zich nog kunnen melden voor de individuele toetsing
op vooringenomen handelen. Hoeveel van deze belanghebbenden daadwerkelijk vooringenomen
zijn behandeld, kan na toetsing vastgesteld worden. Daarnaast kunnen ook belanghebbenden
zich melden voor de compensatieregeling die niet betrokken zijn geweest bij een groepsgewijs
onderzoek, zoals het CAF, maar die zich op individueel niveau institutioneel vooringenomen
behandeld voelen. Op voorhand kan niet bepaald worden hoe groot deze groep gaat worden
en welk deel van deze groep vooringenomen is behandeld.
56.
Hoeveel van de 40.000 mensen die jaarlijks door toeslagen in de schuldhulpverlening
terechtkomen zijn, zijn onterecht als fraudeur aangemerkt?
Er zijn verschillende redenen waarom iemand in de schuldhulpverlening terecht kan
komen. Helaas is Toeslagen vaak één van de schuldeisers. Het getal 40.000 in de context
van de vraagstelling is mij echter niet bekend. Wanneer verscherpt toezicht heeft
geleid tot onterechte terugvorderingen, of als onterecht een betalingsregeling of
toegang tot schuldsanering is geweigerd, maakt een toeslaggerechtigde aanspraak op
een compensatie of tegemoetkoming vanuit UHT. Het is op voorhand niet te zeggen bij
hoeveel ouders dit het geval is. Waar mogelijk worden deze gedupeerden geïdentificeerd
en wordt contact met hen opgenomen om hen te attenderen op de mogelijkheid voor een
herbeoordeling.
57.
Gaat nog apart onderzocht worden of er mensen bij niet-KO-toeslagen slachtoffer zijn
geworden van de hardheid van het systeem, ondanks dat deze hardheid anders vormgegeven
is bij andere toeslagen dan de KOT?
Vooralsnog zijn, na analyse van de wet- en regelgeving, bij andere toeslagen geen
hardheden met dezelfde omvang en verstrekkende gevolgen als bij de kinderopvangtoeslag
gevonden Van een hardheid kan worden gesproken indien de gevolgen van het door de
toeslaggerechtigde niet geheel volgens de regels handelen zodanig onevenredig zijn
dat sprake is van een evidente onbillijke uitwerking (zoals bij het «alles of niets»
karakter). Anders dan bij de compensatieregeling gaat het bij de hardheidsregeling
niet over het verkeerd of vooringenomen handelen van de overheid, maar over de verstrekkende
gevolgen die de uitvoering van wetgeving heeft voor belanghebbenden. Wet- en regelgeving
kunnen bepaalde gevolgen hebben in de praktijk die niet zijn beoogd door de wetgever.
Normaal gesproken worden deze wet- en regelgeving gewijzigd zonder daarbij herstel
te bieden aan burgers die met deze negatieve gevolgen te maken hebben gehad. Het kabinet
heeft in geval van de kinderopvangtoeslag echter gekozen om niet alleen de wet- en
regelgeving te wijzigen maar ook 15 jaar beleid te herstellen via de hardheidsregeling.
De verstrekkende gevolgen die het kinderopvangtoeslagstelsel heeft gehad op gezinnen
rechtvaardigt volgens het kabinet deze niet gebruikelijke stap.
58.
Waarom is nu pas bekend gemaakt dat ook mensen bij niet-KO-toeslagen recht op compensatie
hebben?
Na onderzoek van UHT en na beoordeling door de Commissie van Wijzen is naar voren
gekomen dat in de vijf CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag
net als bij de CAF 11-zaak vooringenomen is gehandeld door de Belastingdienst/Toeslagen.
Hierover bent u geïnformeerd in de derde voortgangsrapportage (29 september jl.).
Financiën heeft in de afgelopen tijd samen met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en
VWS) onderzocht in hoeverre de regelingen voor herstel verbreed konden worden naar
andere toeslagen. In de laatste voortgangsrapportage (4 december jl.) bent u, zoals
toegezegd, geïnformeerd over deze uitkomsten.
59.
Ziet u aanleiding om de vormgeving van de UHT te wijzigen nu de toeslagenaffaire zich
uitbreidt naar andere toeslagen en er mogelijk tienduizenden mensen meer zijn die
gecompenseerd moeten worden?
De organisatie van de hersteloperatie is ingericht en werkt aan de individuele dossiers
van ouders op basis van de daarvoor geldende regelingen. De werkprocessen van UHT
worden constant tegen het licht gehouden en werkende weg verbeterd. Zoals beschreven
in de 3e VGR wil ik ook de externe doorlichting die in januari gebruikt benutten om verdere
verbeteropties te identificeren. Dit alles is, samen met onder meer de tot nu toe
opgedane ervaringen en uitgevoerde betalingen, onderdeel van de herijking van de meerjarenbegroting
van UHT voor 2021 en verder. Eventuele gevolgen voor het beschikbare programma- en
apparaatsbudget zullen worden verwerkt bij Voorjaarsnota 2021.
60.
Zijn er signalen dat de eenmalige uitkering niet volledig terechtkomt bij de ouders,
en bijvoorbeeld bij eventuele schuldeisers? Zo ja, om hoeveel signalen en gevallen
gaat het?
UHT heeft enkele signalen ontvangen dat ouders de eenmalige tegemoetkoming niet via
de bewindvoerder ontvangen hebben, maar dat deze gebruikt is om schulden af te lossen.
Dit is expliciet niet de bedoeling en ik zet mij er met de relevante brancheverenigingen
en Recofa voor in om dit niet te laten gebeuren (zie vraag 45). In een enkel geval
heeft de voorzitter van het ouderpanel zich ervoor ingezet om te zorgen dat het bedrag
alsnog bij de ouder terecht is gekomen. Hierbij zijn geen exacte aantallen beschikbaar.
61.
Hoe komt het dat er nu maar 3 volledige dossiers zijn afgerond? Hoeveel uur kostte
het om deze volledige dossiers samen te stellen? Kunt u de planning om in het eerste
kwartaal van 2021 115 dossiers af te ronden specifieker toelichten? Hoeveel dossiers
worden naar verwachting in januari, februari en maart afgerond?
Het samenstellen van ouderdossiers kost buitengewoon veel tijd. Dit hangt met meerdere
factoren samen. Zo was het in eerste instantie nodig het team goed te equiperen voor
deze werkzaamheden. Ook hebben medewerkers inmiddels met ~800 van de ~920 ouders contact
gehad om na te gaan wat de informatiebehoefte van de ouders is. Op dit moment wordt
gewerkt aan de samenstelling van 115 volledige dossiers. Parallel daaraan worden ouders
vanaf het eerste kwartaal van 2021 geholpen met verzoeken voor een samenvatting van
hun dossier. Zoals ik ook eerder heb gemeld, leidt de gebrekkige informatiehuishouding
van de Belastingdienst/Toeslagen in het verleden ertoe dat de dossiers feitelijk door
UHT moeten worden gereconstrueerd uit veel verschillende bronnen. Daarnaast vind ik
het belangrijk dat stukken ruimhartig worden verstrekt, maar dit leidt veelvuldig
tot afwegingen ten aanzien van het al dan niet onleesbaar maken van passages op grond
van de privacy- en geheimhoudingsregels, zeker wanneer het stukken uit een breder
(CAF-)onderzoek betreft dat (ook) ziet op anderen dan de ouder zelf. Het beperkte
aantal afgeronde dossiers hangt tot slot ook samen met een tekort aan controlecapaciteit.
Door uitbreiding van deze capaciteit per 4 januari 2021 met vier vaktechnische aanspeekpunten
verwacht ik dat het tekort aan controlecapaciteit in Q1 2021 is opgelost.
62.
Kan nader toegelicht worden hoe de hersteloperatie burgers zoveel mogelijk helpt bij
het gebruiken van het getuigschrift om in gesprek te gaan met instanties voor het
ongedaan maken van de frauderegistraties in hun systemen en de effecten daarvan?
Tijdens het herstelproces zal door de persoonlijk zaakbehandelaar, in overleg met
de ouder, worden gekeken of en waar ondersteuning gewenst is. Daar waar nodig zal
ook ondersteuning van de gemeente worden ingeschakeld. Er lopen ook gesprekken met
het Bureau Krediet Registratie en banken op welke wijze zij hierbij kunnen helpen.
63.
Is het mogelijk dat de persoonlijke zaakbehandelaars direct, dus ook als de ouder
daar niet specifiek om vraagt, kijken en aangeven of ouders in de Fraude Signaleringsvoorziening
(FSV) waren opgenomen?
Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld is de toegang tot de FSV is belegd bij enkele
medewerkers. Alle persoonlijk zaakbehandelaars kunnen ten behoeve van de informatie
vergaring terecht bij deze medewerkers. Dus ook indien de ouder daar niet specifiek
om vraagt.
64.
Per wanneer is de benodigde informatievoorziening (IV) naar verwachting beschikbaar?
De IV voor Compensatie en Hardheid (proportioneel toekennen en matigen) zijn met ingang
van (deze) week 50 volledig beschikbaar. De IV voor berekening en ondersteuning tegemoetkoming
wegens onterechte kwalificatie O/GS is beschikbaar vanaf week 7, 2021. Tot die tijd
wordt een aangepaste werkwijze gehanteerd waardoor de hulp aan ouders wel plaats kan
vinden.
65.
Zijn er al resultaten geboekt en stappen gezet met het onderzoeken van creatieve mogelijkheden
om gegevensuitwisseling ten gunste en voor de gedupeerde ouders mogelijk te maken?
Zo ja, welke resultaten en stappen?
Op basis van de gesprekken met de VNG, het Ministerie van SZW, het Ministerie van
BZK en een informeel gesprek met de AP ben ik mandatering van gemeenten aan het uitwerken,
zodat gemeenten rechtstreeks contact op kunnen nemen met gedupeerden. Op dit moment
werken we samen met VNG een mandateringsbesluit uit waarin wordt vastgelegd welke
taak gemeenten gemandateerd krijgen, welke gegevens hiervoor nodig zijn, voor hoe
lang en hoe we op een veilige manier de gegevens kunnen delen. Ondertussen zetten
we de gegevens klaar om aan gemeenten te sturen, zodra het mandateringsbesluit in
werking treedt. We streven ernaar om het mandateringsbesluit in overleg met de VNG
z.s.m. gereed te hebben en dit aan de AP voor te leggen.
In het kader van de mandatering wordt ook uitvoering gegeven aan het amendement op
de Awir van lid Lodders en lid Van Weyenberg (Kamerstuk 31 066, nr. 726) om de gegevens van gedupeerden die zichzelf hebben gemeld bij de Belastingdienst
aan gemeenten te verstrekken. Vooruitlopend op de mandatering worden gedupeerden die
een persoonlijk zaakbehandelaar hebben vanaf 1 januari 2021 gevraagd of zij toestemming
willen geven om hun gegevens met de gemeente te delen, indien zij daar behoefte toe
hebben. De persoonlijk zaakbehandelaar zal deze gegevens vervolgens doorzetten aan
de desbetreffende gemeente. We zullen voorgaande ook met het ouderpanel bespreken.
66.
Welke mediastrategie hanteerde het Ministerie van Financiën rond de verhoren van de
POK?
Een parlementaire ondervragingscommissie is een instrument van de Tweede Kamer waarbij
het kabinet maximaal meewerkt aan het ter beschikking stellen van informatie en documenten
die door de ondervragingscommissie worden opgevraagd. Het Ministerie van Financiën
heeft geen actieve mediastrategie gehanteerd rondom de verhoren van de POK.
67.
Hoe zijn te verhoren ambtenaren en (oud-)bewindspersonen begeleid door het Ministerie
van Financiën rond de POK?
De gehoorde (oud-)ambtenaren en (oud-)bewindspersonen van het Ministerie van Financiën
hebben op twee manieren ondersteuning gehad bij de voorbereiding voor het verhoor
in het kader van de POK. Ten eerste hebben zij een dossier ontvangen met stukken ten
behoeve van hun inhoudelijke voorbereiding. Het dossier bestaat uit openbare stukken
en interne stukken die zij eerder uit hoofde van hun functie hebben ontvangen. Daarnaast
is de betreffende (oud-)ambtenaren en (oud-)bewindspersonen externe begeleiding aangeboden
ten behoeve van hun voorbereiding op het verhoor.
68.
Waarom zijn er mensen met FSV en O/GS en een erbarmelijke behandeling die maanden
moeten wachten op een oordeel van de UHT?
Zoals besproken met uw Kamer wordt bij alle (mogelijk) gedupeerde ouders met een integrale,
zorgvuldige behandeling gekeken naar de al dan niet terechte OGS-kwalificatie, hardheid
van het stelsel en recht op compensatie. Op deze wijze proberen medewerkers van UHT
het maximale resultaat voor de ouders te bereiken. In eerdere voortgangrapportages
zijn de mogelijkheden voor versnelling van het behandelproces aan de orde gesteld.
69.
Wat is de gemiddelde doorloopsnelheid van de afwikkeling van de 430 urgente ouders?
Zie het antwoord op vraag 5.
70.
Waarom waren de +/- 7000 ouders waarvan de invordering in november 2019 is stopgezet
niet meegenomen in de cijfers?
Zie het antwoord op vraag 41.
71.
Sinds wanneer is bekend wat de «overlap» is tussen voor wie de invordering is stopgezet
en zij die zich gemeld hebben?
Vanaf het moment dat de invordering bij deze circa 8.500 gedupeerden is gestopt, was
op BSN-niveau bij ons bekend wie dit waren. Dit kan vergeleken worden met de ouders
die zich hebben aangemeld voor een herbeoordeling bij UHT. Afgelopen week is deze
vergelijking opnieuw gemaakt. Momenteel betreft dit ~ 1.700 ouders. Aangezien ouders
zich nog elke week aanmelden bij de herstelorganisatie is dit getal continu in ontwikkeling.
72.
Klopt het dat van de 8500 personen van wie de invordering is stopgezet in november
2019 er maar 1500 zich gemeld hebben als gedupeerde?
Van de ca. 8.500 personen van wie de invordering in november 2019 is stopgezet, hebben
ongeveer 1.700 personen zich gemeld als gedupeerde.
73.
Waarom krijgen mensen nog altijd geen inzage in hun stukken als die ter beoordeling
van zaakbehandelaar naar vaktechniek gaan?
Zoals beschreven in mijn brief van 23 november 2020 bespreekt de zaakbehandelaar alle
informatie die naar het beoordelingsteam gaat met de ouder. De ouder kan desgewenst
ook inzage in de documenten krijgen. Zodra wij signalen krijgen dat dit in individuele
situaties nog niet goed loopt onderzoeken en herstellen wij dit z.s.m.
74.
Welke smaken aan informatiebehoeften worden mensen die hun dossier hebben opgevraagd
voorgelegd?
De informatiebehoefte van de ouder wordt in het contact tussen de ouder en de persoonlijk
zaakbehandelaar vastgesteld. De ouder geeft daarbij zijn of haar informatiebehoefte
aan. De behoefte die ouders zoal hebben aangegeven zijn: het krijgen van antwoorden
op specifieke vragen, het inzien van hun gehele dossier, of het ontvangen van een
samenvatting van de informatie die wij van hen hebben of een combinatie van verschillende
zaken. De ouder zal in zijn of haar informatiebehoefte worden voorzien.
75.
Hoelang ligt een dossier bij vaktechniek ter beoordeling? (wat is de gemiddelde wachttijd?)
De beoordeling van de dossiers wordt gedaan door het beoordelingsteam. Vaktechniek
staat opgesteld om de daaruit voortvloeiende rechtsvragen te beantwoorden om zo de
kwaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid in de behandeling van alle dossiers
van ouders te borgen. De behandeltijd in het beoordelingsteam varieert per situatie
(zie vraag 5).
76.
Wat is de status van de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro?
77.
Klopt het dat er mogelijk gegevens van ouders ontbreken? Zo ja welke acties zijn uitgezet
(in brede communicatie) om ouders te bereiken, opdat zij deze informatie verstrekken?
Hoeveel ouders kunnen pas rekenen op de 750 euro na de jaarwisseling?
Tot op heden hebben circa 8.600 gedupeerden hun tegemoetkoming ontvangen. Sinds publicatie
van de Voortgangsrapportage is gewerkt aan het voorbereiden van de betalingen van
de groep ouders die later zijn toegevoegd aan de populatie voor uitbetaling. Dat zijn
de ~7.000 ouders van wie eerder de terugvordering is stopgezet maar die zich nog niet
hebben gemeld voor herstel en de ~350 ouders die in mei ten onrechte gehoord hebben
dat hun CAF-onderzoek niet voldeed aan de criteria van vooringenomenheid en die zich
nog niet aangemeld hebben. Daarnaast is gewerkt aan het achterhalen van ontbrekende
bankgegevens en het verkrijgen van de juiste bankgegevens bij complexe situaties.
Bijvoorbeeld wanneer sprake is van overlijden van de aanvrager of bij een zeer complexe
schuldensituatie waarbij moet worden vastgesteld op welk nummer het geld moet worden
overgemaakt en waar de brief naartoe verstuurd moet worden.
In beantwoording op vraag 46 ga ik nader in op de inzet om ouders alsnog te bereiken.
Naar verwachting zal de volgende groep ouders van circa 7.700 betalingen rond 18 december
worden uitbetaald. Voor circa 3% van alle eenmalige tegemoetkomingen geldt dat de
uitbetaling naar verwachting niet meer dit jaar gedaan kan worden. Dat gaat met name
om ouders in een bijzondere situatie zoals hierboven beschreven of ouders waar na
herhaaldelijke inspanningen nog steeds geen rekeningnummer kan worden achterhaald.
78.
Hoeveel partners van getroffen toeslagenaanvragers zijn er in beeld met ernstige schade,
die niet gecompenseerd zouden kunnen worden?
Deze specifieke informatie is niet verzameld. Op basis van de eerste 430 dossiers
kan wel worden bevestigd dat zowel de aanvragende ouder als diens partner schade hebben
geleden.
Een ouder en diens (toeslag)partner die tevens ouder is, hebben gezamenlijk één aanspraak
op kinderopvangtoeslag. Deze wordt aan de aanvragende ouder toegekend en uitbetaald.
Dit betekent dat een eventuele terugvordering ook aan de aanvrager wordt opgelegd.
Heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij de behandeling van deze terugvordering in het
verleden institutioneel vooringenomen gehandeld, dan hebben de ouders in beginsel
één keer recht op compensatie. Deze compensatie wordt in de regel aan de toenmalige
aanvrager van de toeslag toegekend, waarbij niet relevant is of de ouders vandaag
de dag nog elkaars (toeslag)partners zijn. Het is hierbij ook mogelijk dat de aanvrager
van de toeslag zijn of haar ex-partner machtigt om het verzoek tot compensatie in
te dienen.
Indien de werkelijke schade van de ouders als gevolg van het institutioneel vooringenomen
handelen van de Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan de hiervoor geldende forfaitaire
compensatie, kan de toenmalige aanvrager van de toeslag verzoeken om een aanvullende
compensatie voor die hogere werkelijke schade. Ook hiervoor kan die aanvrager zijn
of haar ex-partner machtigen om het verzoek in te dienen. Hierbij kan uitdrukkelijk
de vervolgschade van zowel de aanvrager als diens toenmalige toeslagpartner – die
tevens medeouder is – worden meegenomen, ongeacht of deze medeouder nu nog de partner
is. De Commissie Werkelijke Schade toetst of de aangedragen vervolgschade aan de voorwaarden
voldoet. Maatgevend daarbij is of de werkelijke schade van beide (voormalige) partners
gezamenlijk als gevolg van het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen hoger is
dan de daarvoor geldende forfaitaire compensatie.
Inmiddels zijn inderdaad vragen opgekomen over de uitwerking van deze systematiek
in situaties waarin de toenmalige toeslagpartners geen contact meer hebben of zelfs
in onmin leven, en de ex-partner van de toenmalige toeslagaanvrager niet bij het aanvragen
van de compensatie door de toenmalige aanvrager van de kinderopvangtoeslag is betrokken.
Ook de Commissie Werkelijke Schade heeft nadrukkelijk de aandacht gevraagd voor de
positie van deze ex-partner die ook zelfstandig (ernstige) schade kan hebben geleden
(en die ook hoofdelijk aansprakelijk was voor de terugvordering). Hetzelfde geldt
voor de positie van inmiddels meerderjarige kinderen die niet meer thuis wonen (en
die mogelijk zelfstandige schade hebben geleden die in bijzondere situaties niet via
de ouders wordt of kan worden gecompenseerd). De betrokken beleidsafdelingen en UHT
zullen hier samen met de Commissie Werkelijke Schade op constructieve wijze naar kijken
en ik kom hier bij de volgende voortgangsrapportage op terug.
79.
Krijgen mensen die dossiers hebben opgevraagd tenminste te horen of ze in FSV staan
en of ze O/GS hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
De ouder die het dossier heeft opgevraagd zal telefonisch worden benaderd door UHT.
In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Als de ouder wenst te horen
of er een vermelding in FSV staat of dat er sprake is (geweest) van O/GS, dan wordt
deze informatie verstrekt. Als men het volledige dossier wenst te ontvangen, dan maakt
vermelding in FSV en mogelijk sprake van OG/S daarvan standaard onderdeel uit.
Bij een verzoek om herbeoordeling wordt er in ieder geval onderzocht of iemand een
vermelding in FSV heeft of dat er sprake is van O/GS. Ook wordt met de ouder besproken
of er andere aanwijzingen zijn van het stempel fraudeur.
80.
Hoeveel dossiers liggen er ter beoordeling bij vaktechniek?
Vaktechniek beoordeelt geen dossiers integraal, er liggen daar dus geen dossiers.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 75.
81.
Waarom kunnen mensen zich pas bij de CWS melden als zij een compensatie hebben ontvangen?
In de compensatiebeschikking en bij en OGS-tegemoetkoming wordt reeds rekening gehouden
met een vast percentage materiële en immateriële schade. De ouder kan zich tot de
«Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade» wenden indien het aldus
berekende bedrag de werkelijke schade niet dekt. De Commissie is niet bevoegd zonder
voorafgaande beschikking. De Commissie beoordeelt vervolgens het verzoek om aanvullende
schadevergoeding.
82.
Wat is de gemiddelde behandeltijd van de Commissie van Wijzen, de BAC en de CWS? Wat
is de kortste behandeltijd en wat is de langste behandeltijd?
Welke tijd zit tussen de uitslag van de commissie en de communicatie richting de ouders?
Kunt u hier ook de kortste, de gemiddelde en de langste tijd geven?
De eerste individuele dossiers die zijn voorgelegd aan de Commissie van Wijzen zijn
in de regel binnen een werkweek voorzien van een advies. Er is niet bijgehouden wat
de kortste en langste behandeltijd is. Evenmin is bijgehouden wat de kortste, de gemiddelde
en de langste tijd is die zit tussen de uitslag van de commissie en de communicatie
richting de ouders. De verschillen zijn te verklaren doordat de situaties nogal verschillen
en dus om maatwerk vragen. Bij de Commissie Werkelijke Schade komen momenteel de eerste
verzoeken binnen. Deze Commissie heeft daarom nog geen ervaring met de doorlooptijd.
83.
Hoeveel burgerservicenummers (BSN)'s zijn er in beeld voor de verbreding van de compensatie
naar niet «KOT»?
Zie het antwoord op vraag 55.
84.
Hoeveel vergelijkbare CAF-zaken zijn er buiten «KOT» gesignaleerd?
Zie het antwoord op vraag 55.
85.
Waarom kondigt u wel aan dat de compensatie gaat gelden, en heeft u geen werkwijze
klaar voor mensen die zich melden?
Voor het behandelen van zaken van belanghebbenden van andere toeslagen is wetgeving
nodig. Op dit moment is er (nog) geen wettelijke grondslag om deze belanghebbenden
uit andere toeslagen te compenseren. De komende periode wordt de invulling van het
kabinetsbesluit om de compensatieregeling en de O/GS-tegemoetkoming te verbreden naar
andere toeslagen in overleg met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en VWS) uitgewerkt.
Vooruitlopend op deze wetgeving wordt een beleidsbesluit voorbereid om in ieder geval
(indien nodig) de acute en schrijnende zaken binnen de andere toeslagen op te pakken.
Bij het verbreden van de regelingen naar andere toeslagen moet rekening worden gehouden
met de gevolgen voor de planning van UHT. Uw Kamer is toegezegd om reeds bestaande/aangemelde
kinderopvangtoeslag zaken met prioriteit in 2021 af te handelen. De komende tijd wordt
bezien hoe de belanghebbenden van andere toeslagen betrokken en ingepast kunnen worden
in de hersteloperatie. In de volgende voortgangsrapportage wordt u hierover geïnformeerd.
86.
Kan de onderbouwing voor de verbreding naar de Kamer worden gestuurd?
De Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) heeft onder andere vijf CAF-zaken aangewezen
die waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak en die niet (alleen)
betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. UHT en de Commissie van Wijzen zijn op
basis van onderzoek tot de conclusie gekomen dat deze vijf CAF-zaken inderdaad vergelijkbaar
zijn met CAF 11. Dat betekent dat institutioneel vooringenomen handelen ook is voorgekomen
bij andere toeslagen. Een uitbreiding van de compensatieregeling naar andere toeslagen
acht het kabinet daarom noodzakelijk en gewenst.
De kaders ter beoordeling van O/GS-tegemoetkoming zien niet specifiek op de kinderopvangtoeslag,
maar op het proces waarmee mensen bij terugvorderingen een persoonlijke betalingsregeling
is geweigerd vanwege het label «Opzet/Grove Schuld». Het beleid rond de persoonlijke
betalingsregeling was namelijk voor alle toeslagen hetzelfde. De kans is daarom reëel
dat ook bij andere toeslagen op dezelfde wijze als bij de kinderopvangtoeslag onterechte
O/GS-kwalificaties zijn gegeven. Om die reden acht het kabinet wenselijk om de O/GS-tegemoetkoming
ook uit te breiden naar de andere toeslagen.
87.
Welke stappen worden nu concreet gezet naar onderzoek verbreding andere toeslagen
en welk tijdpad ligt hieraan ten grondslag?
Voor het behandelen van zaken van belanghebbenden van andere toeslagen is wetgeving
nodig. Op dit moment is er (nog) geen wettelijke grondslag om deze belanghebbenden
uit andere toeslagen te compenseren. De komende periode wordt de invulling van het
kabinetsbesluit om de compensatieregeling en de O/GS-tegemoetkoming te verbreden naar
andere toeslagen in overleg met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en VWS) uitgewerkt.
In de eerstvolgende voortgangsrapportage wordt u hier nader over geïnformeerd. Vooruitlopend
op deze wetgeving wordt een beleidsbesluit voorbereid om in ieder geval (indien nodig)
de acute en schrijnende zaken binnen de andere toeslagen op te pakken.
88.
Waarom wordt bij het ADR-onderzoek naar O/GS niet gekeken naar de oplegging van O/GS
Belastingdienst-breed?
De kwalificatie opzet/grove schuld (OGS) was in het verleden voor toeslagschulden
een belemmering voor het toekennen van een persoonlijke betalingsregeling. Voor belastingschulden
geldt dit criterium bij het toekennen van een betalingsregeling niet. Wel kunnen verwijtbare
handelingen, zoals het nalatig zijn bij het doen van aangiften, een rol spelen bij
het toestaan van een betalingsregeling voor belastingschulden en bij het verlenen
van kwijtschelding ervan. Belastingdienstbreed speelt het criterium OGS, zoals dat
tot voor kort gold voor een persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden, in
de invordering dus niet; er gelden voor belastingschulden andere criteria. Er zijn
geen aanwijzingen dat betalingsregelingen voor belastingschulden lichtzinnig werden
of worden geweigerd in verband met verwijtbaarheid.
89.
Kunt u een lijst geven van de «verzwaarde (meer dan een automatische verwerking van
aanvraag of wijziging) of strengere (bestuurlijke boete of niet toekennen van persoonlijke
betalingsregeling) behandeling» die hebben bestaan?
90.
Welke lijsten (insluit; uitsluit; toezicht enzovoorts) hebben er bestaan?
Welke lijsten bestaan er nu nog?
Er is geen overkoepelende lijst voorhanden. Wel heeft KMPG ten behoeve van zijn onderzoek
een inventarisatie gemaakt van lijsten bij Toeslagen. Voor de uitsluit- en toezichtlijsten
verwijs ik u naar hoofdstuk 4.2.2. van het KPMG rapport «Rapportage verwerking van
risicosignalen voor toezicht». Deze is aan uw Kamer gezonden op 10 juli jl. Daarnaast
kent de toezichtlijst een variant genaamd «toezichtstool». Deze werd enkel gebruikt
voor het genereren van overzichten en wordt momenteel in het kader van dataminimalisatie
afgebouwd. Deze tool is niet separaat in de rapportage van KPMG opgenomen omdat het
onderdeel uitmaakt van de toezichtlijst. Naast toezicht- en uitsluitlijsten bestaat
er ook een insluitlijst. Deze maakte geen deel uit van het KPMG onderzoek omdat de
inventarisatie zich richtte op «FSV-achtige lijsten» met (mogelijk) negatieve gevolgen
voor burgers. Doel van deze lijst is het mogelijk maken om een concept voorlopige
toekenning te beschikken als de toekenning in de definitieve fase is beland. Hiermee
wordt voorkomen dat een burger die wel een concept toekenning heeft, maar geen definitieve,
niet beschikt kan worden.
91.
Waarom moeten ouders aantonen dat een O/GS toch onterecht is?
Ouders hoeven niet aan te tonen dat O/GS onterecht is, de bewijslast hiervoor ligt
bij UHT. Voor een groot deel van de betreffende ouders heeft UHT informatie over de
toepassing van O/GS in het verleden. Omdat de vastlegging in de invorderingssystemen
niet consistent heeft plaatsgevonden, biedt dit geen sluitend beeld. Ouders kunnen
zich daarom ook zelf melden en kunnen dan aannemelijk maken dat er in het verleden
bij een terugvordering een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd op basis van
een O/GS-kwalificatie. De persoonlijk zaakbehandelaar zal hierover het gesprek met
de ouder aangaan. Het is vervolgens aan UHT om op basis van de aanwezige informatie
te bewijzen dat de O/GS-kwalificatie naar de huidige strengere maatstaven terecht
is en dat deze destijds voldoende is gemotiveerd richting de ouder. Slaagt UHT hier
niet in, dan heeft de ouder voor die terugvordering recht op de O/GS-tegemoetkoming.
Op basis van de eerste ervaringen en het onderzoek naar ca. 100 ouders met een O/GS-kwalificatie,
blijkt dat in veruit de meeste gevallen de ouder recht heeft op de O/GS-tegemoetkoming.
92.
Waarom worden ouders per jaar beoordeeld als er O/GS is gesteld? Werkt de O/GS niet
door op de andere jaren?
Sinds medio november 2019 wordt er geen O/GS meer gesteld. In het verleden werd O/GS
volgens de wettelijke systematiek per terugvordering beoordeeld, op het moment dat
er een verzoek werd gedaan tot een persoonlijke betalingsregeling. Werkte een onterechte
O/GS-kwalificatie ter zake van een terugvordering kinderopvangtoeslag toch door naar
latere jaren, in de zin dat ook voor een terugvordering kinderopvangtoeslag in een
later jaar vanwege deze eerdere kwalificatie een persoonlijke betalingsregeling is
geweigerd, dan zal uiteraard ook voor die latere terugvordering een OGS-tegemoetkoming
worden gegeven. Heeft een onterechte O/GS-kwalificatie anderszins bredere gevolgen
gehad voor de ouder, bijvoorbeeld in een situatie van schuldhulpverlening, en is de
werkelijke schade als gevolg van het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling
of het door de Belastingdienst weigeren om mee te werken aan schuldsanering, hoger
dan de forfaitaire (30%) OGS-tegemoetkoming, dan kan de ouder in aanmerking komen
voor aanvullende compensatie. Het is hierbij primair aan de Commissie Werkelijke Schade
om te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van dergelijke hogere werkelijke schade.
93.
Hoeveel BSN's zijn er opgedoken in de query's waarin nationaliteit een rol speelde?
In het verleden werden query’s gedraaid op een standaard sjabloon waar nationaliteit
en tweede nationaliteit in voor kwamen. Die informatie werd dus opgevraagd ongeacht
of het relevant was voor het onderzoek. Zoals eerder aan de kamer gemeld gebeuren
deze query’s niet meer. Het is helaas niet mogelijk om van alle query's die vanaf
de oprichting van Toeslagen zijn opgevraagd en waarvan de resultaten aan Toeslagen
zijn geleverd inzicht te krijgen in de aantallen BSN’s.
In het rapport van de AP zijn er wel twee specifieke onderzoeken geïdentificeerd waarbij
nationaliteit een rol speelde. Namelijk de casus Beilen en de casus Arena. In die
gevallen zijn de gegevens opgevraagd van aanvragers met een bepaalde nationaliteit.
In de casus Beilen had deze uitvraag betrekking op 563 BSN's en in de casus Arena
op 6.047 BSN's.
94.
Waarom moeten mensen melding maken van discriminatie als zij niet weten dat zij in
een query of ander risicomodel zijn opgedoken op basis van nationaliteit?
Ouders hoeven geen melding van discriminatie te maken om te zorgen dat er in hun dossier
gezocht wordt naar signalen van discriminatie. Bij alle ouders die zich aanmelden
voor compensatie wordt gekeken of er duidelijke aanwijzingen van discriminatie zijn.
Een ouder kan daarnaast altijd een oordeel van het College van de Rechten van de Mens
vragen, als onafhankelijk orgaan dat in discriminatie gespecialiseerd is.
95.
Heeft de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag (BAK) geadviseerd om het College
voor de Rechten van de Mens in te schakelen bij vermoedens van discriminatie?
Het College voor de Rechten van de Mens heeft in gesprek met mij aangeboden een rol
te spelen in de omgang met mogelijke discriminatie bij de BD/T. Zoals beschreven in
de 4e VGR maak ik graag van dit aanbod gebruik, omdat ouders recht hebben op een onafhankelijk
en deskundig orgaan dat hun situatie kan beoordelen. Dit voornemen is vervolgens met
een afvaardiging van de Bestuurlijk Adviesraad Kinderopvangtoeslag (BAK) besproken
en die was hier positief over.
96.
Moeten mensen met een vermoeden van discriminatie zich in het traject eerst bij het
College voor de Rechten van de Mens melden? Hoe werkt dit?
UHT kijkt bij de integrale beoordeling altijd naar mogelijke signalen van discriminatie.
Hiervoor hoeven ouders zich dus niet (eerst) bij het College voor de Rechten van de
Mens te melden. Omdat ik het belangrijk vind dat ouders, die aanwijzingen of vermoedens
van discriminatie hebben zonder dat dit direct blijkt uit hun dossier, worden gehoord
en recht gedaan, kunnen zij ook terecht bij het College, een deskundig en onafhankelijk
orgaan dat naar hun zaak kijkt en daarover een oordeel geeft.
Ouders die zich bij het College willen melden, kunnen dit doen via de website van
het College (https://klachtenformulier.mensenrechten.nl/#/). Het proces volgt de normale klachtprocedure van het College. Het College behandelt
de zaak vervolgens in een openbare zitting en oordeelt of er sprake is geweest van
discriminatie. Toeslagen zal dit oordeel altijd overnemen en erkennen.
97.
Waarom wordt de vraag of er sprake is van onterecht gebruik van nationaliteit niet
standaard door de UHT betrokken bij een compensatieverzoek?
Dit wordt wel gedaan; bij de herbeoordeling van de situatie van alle ouders die zich
aanmelden voor herstel wordt gekeken naar signalen van discriminatie. Ouders die zijn
getroffen door een terugvordering of nihilstelling van kinderopvangtoeslag en bij
wie, op basis van het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens en/of op
basis van hun dossier, dit mede een gevolg is geweest van discriminatie, komen in
aanmerking voor de compensatieregeling (vooringenomen handelen). Daarmee komen zij
ook in aanmerking voor eventuele aanvullende schadevergoeding.
98.
Hoeveel mensen hebben op basis van FSV-vermelding een compensatie ontvangen?
Bij de herstelorganisatie wordt de beoordeling op vooringenomenheid en dus van een
recht op compensatie gedaan op basis van het verhaal van de ouder en het gehele dossier.
Dit is inclusief een mogelijke registratie in FSV. Van de 430 ouders die dit jaar
met prioriteit worden geholpen, stonden er 160 in FSV voor de schoning op 27 februari
2020 en 105 na de schoning. Hun registratie in FSV is meegewogen in hun beoordeling.
Buiten de hersteloperatie wordt er ook Belastingdienst breed onderzoek gedaan naar
het effect van een registratie in FSV op burgers en bedrijven. Dit onderzoek maakt
deel uit van het 13 oktober jl. aan uw Kamer toegestuurd plan van aanpak Herstellen
Verbeteren en Borgen. Daarin is aangegeven dat bij het onderzoek een doelgroepsgewijze
aanpak wordt gehanteerd en prioriteit wordt gegeven aan het onderzoeken van de effecten
op de doelgroep toeslaggerechtigden.
99.
Waarom poeiert de UHT mensen met een verzoek om FSV en ook vraag over nationaliteit
af met een nieuwe procedure, in plaats van dit standaard in de beoordeling mee te
nemen?
Ik herken dit beeld niet. De vraag of de ouder opgenomen is geweest in FSV of dat
er mogelijk sprake is geweest van het ten onrechte gebruik maken van de nationaliteit
van de betrokken ouder wordt meegenomen bij de beoordeling of er aanspraak kan worden
gemaakt op herstel.
100.
Waarom wordt er niet gewerkt met een snellere doorlooptijd, van bijvoorbeeld één dag
voor het afwikkelen van compensatieverzoeken?
Het goed kunnen helpen van gedupeerde ouders is niet mogelijk met een doorloopsnelheid
van een dag voor het afwikkelen van een compensatieverzoek.
Veel ouders hebben een bredere hulpvraag en zijn gebaat bij een integrale zorgvuldige
behandeling van hun verzoek. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 40,
wordt binnen UHT niet gestuurd op het binnen zo kort mogelijke tijd afdoen van zaken,
maar op het écht helpen van ouders. We blijven wel kijken naar het versnellen van
interne processen om zo veel mogelijk ouders zo snel mogelijk te helpen, maar zeker
ook gebaseerd op hun behoefte.
101.
Welke barrières hanteert de UHT voor het NIET toekennen van een compensatie (CAF en
O/GS) of hardheid?
UHT hanteert geen barrières voor het toekennen van een compensatie of hardheid. Of
een ouder recht heeft op enige vorm van tegemoetkoming wordt naar de feiten en omstandigheden
van de situatie beoordeeld binnen de kaders van wet- en regelgeving. UHT beoordeelt
de situatie van de ouder ruimhartig. Wanneer UHT voornemens is de compensatieregeling
af te wijzen, wordt de Commissie van Wijzen geraadpleegd voor onafhankelijk advies.
102.
Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van het aannemen van het amendement van
de leden Lodders en Van Weyenberg (Kamerstuk 35 574, nr. 18) op de Awir om informatie met gemeenten te delen?
Zijn de voorbereidende werkzaamheden afgerond zodat na stemming in de Eerste Kamer
direct van start gegaan kan worden?
Zijn de gemeenten klaar om de informatie m.b.t. gegevensuitwisseling te ontvangen?
Zo nee, wat moet daar nog gebeuren?
Zie het antwoord op vraag 65.
103.
Waarom is er wel een kindpanel, maar geen compensatie voor kinderen?
Ik vind het belangrijk rechtstreeks van kinderen te horen welk effect deze toeslagenaffaire
op hun leven gehad heeft. Vandaar dat het kindpanel in het leven is geroepen. Het
bedrag aan compensatie dat gedupeerde ouders ontvangen, is in beginsel ook ten behoeve
van hun kinderen. Zie verder het antwoord op vraag 78.
104.
Erkent u dat ook (gescheiden) partners grote schade kunnen hebben als hun (ex-)partner
slachtoffer is geworden van de fraudejacht van Toeslagen?
Ja, ik kan me goed voorstellen dat de voormalige partners schade kunnen hebben. Zie
hierover verder het antwoord op vraag 78.
105.
Kunt u de verslagen en adviezen van de BAC, CvW en CWS naar de Kamer sturen?
Ik ga ervan uit dat u de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), Commissie van Wijzen
(CvW) en Commissie Werkelijke Schade (CWS) bedoelt. Ik kan uw Kamer via de voortgangsrapportage
informeren over geanonimiseerde uitspraken met een bredere werking dan één individuele
casus. De integrale adviezen doorsturen is niet mogelijk in verband met de persoonlijke
informatie die hier per definitie in staan.
106.
Waarom behandelt de UHT zelf klachten over haar eigen operatie?
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan zelf de klachten
behandelt naar aanleiding van een door het bestuursorgaan genomen besluit. De mogelijkheid
om met een klacht naar de Nationale ombudsman te gaan is ook in de AWb vastgelegd.
Behandeling van klachten binnen de UHT vindt dan ook plaats conform de kaders, het
proces en de instructie waarover ik u eerder heb geïnformeerd. De zeven vereisten
voor professionele klachtbehandeling zijn hierin verwerkt. Monitoring vindt plaats
door de Nationale ombudsman.
107.
Hoeveel mensen hebben een compensatieaanbod gekregen met voorwaarden (intrekking van
klacht, het laten vallen van extra claim of dies meer zij)?
Er zijn geen mensen die een compensatieaanbod hebben gekregen met voorwaarden. Überhaupt
is bij de hersteloperatie geen sprake van een «aanbod», maar van een ruimhartige beoordeling
van de aanspraak van een ouder op een vorm van compensatie of tegemoetkoming conform
de aangenomen wet- en regelgeving.
108.
Waarom worden klachten niet door een onafhankelijke derde, bijvoorbeeld de Ombudsman,
aangenomen en gemonitord in hun afwikkeling?
Het klachtenteam is in geen enkele vorm betrokken bij eerdere besluitvorming bij het
inhoudelijk beoordelen van het dossier van de ouders. Het klachtenteam staat los van
het primaire proces van UHT en neemt daarmee een neutrale positie in. Door alle externe
en interne partijen te horen komen zij tot een onafhankelijk advies en oplossing.
Inrichting en de werking van de klachtprocedure bij UHT wordt gemonitord door de Nationale
ombudsman. Deze monitor is per 1-11-2020 van start gegaan.
109.
Klopt het dat programmakosten (tabel pagina 25) compensatie van ouders betreft (inclusief
het kerstwachtgeld)?
Ja, deze programmakosten betreffen compensatie en tegemoetkoming voor gedupeerden.
De eerste groep gedupeerden die de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro ontvangt
is meegenomen in de 18 miljoen euro programmakosten. De uitbereiding van deze groep
– zoals beschreven op pagina 26 van de voortgangsrapportage – is geen onderdeel van
de 18 miljoen euro programmakosten die in de 2e suppletoire begroting zijn opgenomen.
De additionele programmakosten van de uitbreiding bedragen circa 6 miljoen euro. Uw
kamer wordt over deze budgettaire wijzigingen formeel geïnformeerd met de Veegbrief
in medio december 2020.
110.
Waarom zijn de apparaatskosten 2,5 keer zo groot dan de compensatie aan ouders? Welke
verklaring is daarvoor?
Vanaf februari stond UHT in het teken van het opbouwen en inrichten van de herstelorganisatie,
ontwikkelen van methodes voor de herbeoordeling van gedupeerden en het inrichten van
de vereiste werkprocessen. Dit was en is een omvangrijke en complexe opgave. Het opzetten
en inrichten van een herstelorganisatie die recht doet aan de essentiële eisen van
zorgvuldigheid, juistheid en een persoonlijke behandeling van iedere gedupeerde, heeft
de nodige apparaatskosten met zich mee gebracht. Daarnaast heeft de herziene planning
tot gevolg dat de behandeling van dossiers en het kasritme van de betalingen aan de
ouders is aangepast. De komende maanden zullen steeds meer dossiers worden behandeld,
waardoor de programma-uitgaven naar verhouding verder zullen toenemen.
111.
Valt de 11 miljoen voor gemeente binnen apparaatskosten of programmakosten?
De 11 miljoen euro voor gemeenten zijn programmakosten. Deze middelen zijn, zoals
op toegelicht op pagina’s 5 en 14 van de 2e suppletoire begroting 2020, bij Najaarsnota
2020 vrijgemaakt. Deze uitgaven zijn geen onderdeel van de 18 miljoen euro aan programma-uitgaven
voor Toeslagenherstel (ten tijde van de Najaarsnota 2020), omdat deze uitgaven uit
algemene middelen van de Belastingdienst worden gedekt en in het kader van een specifieke
uitkering op een nieuw betalingsinstrument («Bijdrage aan medeoverheden») op artikel 1
van de Financiënbegroting wordt verantwoord.
112.
Waarom wordt enkel de schade vergoed die is ontstaan door het niet toekennen van een
betalingsregeling?
113.
Is de opsomming van voorbeelden limitatief?
114.
Hoeveel mensen hebben op dit moment «OGS-compensatie» gekregen en hebben daarmee potentieel
toegang tot de «aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS?»
115.
Hoe lang is de ingeschatte doorlooptijd bij de CWS voor mensen met de O/GS-tegemoetkoming?
Op basis van het Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS kan
een aanvullende tegemoetkoming worden toegekend aan de ouder met een onterechte O/GS-kwalificatie
als de werkelijke schade als gevolg van het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling
hoger is dan de wettelijke forfaitaire vergoeding van 30% van de terugvordering. Het
gaat hierbij inderdaad (alleen) om de schade die het gevolg is van het niet toekennen
van een persoonlijke betalingsregeling. Als de terugvordering zelf ook onterecht was,
zal hiervoor via de compensatieregeling of de hardheidsregeling herstel worden geboden.
Was de terugvordering zelf terecht, dan is er geen aanleiding hiervoor een verdere
tegemoetkoming te geven. De opsomming van voorbeelden in het beleidsbesluit is niet
limitatief. Ook mogelijke andere vormen van schade die een direct gevolg zijn van
het niet toekennen van de persoonlijke betalingsregeling kunnen bij de bepaling van
een eventuele aanvullende tegemoetkoming worden meegenomen.
Op dit moment is aan ongeveer 20 personen een OGS-tegemoetkoming toegekend. De groep
personen die hier mogelijkerwijs voor in aanmerking komt is veel groter; in totaal
hebben, zoals toegelicht in de voortgangsrapportage, ongeveer 17.000 personen een
OGS-kwalificatie gekregen gerelateerd aan de kinderopvangtoeslag.
De beoordeling, bij een onterechte O/GS-kwalificatie, van de mogelijke hogere werkelijke
schade als gevolg van het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling, is een
nieuwe werkzaamheid voor de Commissie werkelijke schade. UHT zal met de Commissie
in overleg treden over de gevolgen voor de planning en de doorlooptijden. In december
zijn zo’n 70 verzoeken bij de Commissie Werkelijke Schade aangekondigd.
116.
Is er inmiddels een ervaren klachtencoördinator, specifiek voor de UHT, geworven?
Werving en selectie loopt en naar verwachting is de functie van klachtcoördinator
voor 1-februari 2021 ingevuld.
117.
Is er een overzicht beschikbaar van het precieze aantal klachten en verschillende
type klachten?
Ja, dit overzicht met aantallen en typen klachten wordt inmiddels bijgehouden. Ik
zal uw Kamer in 2021 in de voortgangsrapportages informeren over dit overzicht van
typen en aantal klachten en de uitkomsten van de monitoring door de Nationale ombudsman.
118.
Klopt het dat ouders die zich publiekelijk uitspreken (media of sociale media) daarop
aangesproken worden?
Nee. Het is op geen enkele manier de bedoeling dat ouders het idee hebben dat ze iets
niet mogen delen. Het is mij ook niet bekend dat dit heeft plaatsgevonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier