Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de instelling van de wetenschappelijke curriculumcommissie ten behoeve van de curriculumherziening in het funderend onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 564
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 november 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 9 september 2020 over de instelling van de wetenschappelijke curriculumcommissie
ten behoeve van de curriculumherziening in het funderend onderwijs (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 547).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 september 2020 aan de Minister voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 27 november 2020 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de PVV-fractie
2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
5
• Inbreng van de leden van de SGP-fractie
6
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de instelling van
de wetenschappelijke curriculumcommissie ten behoeve van de curriculumherziening in
het funderend onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden vragen welke rol de wetenschappelijke curriculumcommissie precies gaat spelen
binnen het traject van de curriculumherziening. Worden zij enkel op bepaalde vaste
momenten binnen het traject geconsulteerd of hebben zij ook de mogelijkheid om op
eigen initiatief binnen het traject hun advies te geven? En welke waarde heeft het
advies van de commissie precies en wie wordt er geacht om op het advies te reageren?
Zij vragen of dat de Minister is of dat leraren, SLO1 of vakexperts worden geacht om actief op een advies te reageren.
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het feit dat de Minister op bepaalde
onderdelen binnen de curriculumherziening een vliegende start wil gaan maken, voor
onder andere het maken van kerndoelen, een nadere analyse van de leergebieden Rekenen
& Wiskunde en Mens & Maatschappij, een beoordelingskader kansengelijkheid en een analyse
van de ontwerptijdverdeling. Wat is nu precies de tijdlijn voor deze onderdelen en
wanneer kan de Kamer hierover de eerste resultaten verwachten?
Daarnaast lezen de leden dat bij de ontwikkeling van de kerndoelen aan het SLO voor
een aantal leergebieden gevraagd wordt om voortijdig voorbeeldmaterialen aan docenten
te verstrekken om met het verbeterde curriculum te kunnen werken. Ook komt hierin
speciale aandacht voor de basisvaardigheden van taal en rekenen. Wat is de tijdlijn
voor het uitrollen van deze plannen? Wanneer kunnen docenten deze voorbeeldmaterialen
precies verwachten? En wanneer kan de Kamer de plannen van SLO verwachten? Bovendien
vragen de leden op welke manier SLO deze plannen toetst aan de vraag of er draagkracht
is binnen het onderwijsveld voor deze plannen.
Tot slot kijken de leden van de VVD-fractie uit naar het advies dat nog dit jaar naar
de Kamer zal worden verzonden.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de wetenschappelijke
curriculumcommissie ten behoeve van de curriculumherziening in het funderend onderwijs.
Allereerst hebben deze leden vragen over de overhaaste beslissing van de Minister
om SLO alvast voorwerk te laten doen. De leden van de PVV-fractie vragen waar deze
haast op gebaseerd is terwijl de commissie in november advies moet uitbrengen over
de opgeleverde voorstellen en de werkopdracht voor het vervolg. Ook vragen zij of
het voorwerk van SLO wel conform de juiste volgorde is.
Tevens vragen de voornoemde leden op basis van welke criteria de curriculumcommissie
is samengesteld en waarom er niet gekozen is voor vakdidactici noch dat er een vertegenwoordiging
van de verschillende schoolniveaus en schoolsoorten is binnen de curriculumcommissie.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
instelling van de wetenschappelijke curriculumcommissie ten behoeve van de curriculumherziening
in het funderend onderwijs en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Instelling commissie
De leden van de D66-fractie zijn blij met de instelling van de wetenschappelijke curriculumcommissie
die onafhankelijk advies zal geven over de vernieuwing van het curriculum voor het
primair en voortgezet onderwijs. Deze leden constateren dat het proces van de SLO
doet voorkomen alsof het project rond curriculum.nu onverminderd doorgaat, met ontwikkelteams
en bijeenkomsten, terwijl de Kamer om een andere wending heeft verzocht. De voornoemde
leden vragen de Minister de term Curriculum.nu te verlaten. Voorts willen deze leden
dat de Kamer eerst het eindadvies van de wetenschappelijke curriculumcommissie beoordeelt
voordat het SLO aan de slag gaat. Graag ontvangen zij een reactie van de Minister.
De leden van de D66-fractie constateren dat er geen vakdeskundigheid in de commissie
zit. Deze leden vragen de Minister of vakverenigingen de wetenschappelijke commissie
van gevraagd en ongevraagd advies kunnen voorzien, zodat hun kennis en expertise kan
worden ingezet bij het algehele advies.
De leden van de D66-fractie zien een zeer strakke tijdsplanning voor de wetenschappelijke
commissie. Gezien de bijzondere omstandigheden rond het COVID-19 virus, willen deze
leden de wetenschappelijke commissie de ruimte geven om zorgvuldig te werk te gaan
zodat zij een weloverwogen advies uit kunnen brengen. Graag ontvangen zij een reactie
van de Minister.
Basisvaardigheden
De leden van de D66-fractie hebben het kabinet eerder via aangenomen moties verzocht
eerste en hoogste prioriteit te geven aan bepaalde basiskennis en vaardigheden, gezien
de afnemende kansengelijkheid en het dalende niveau op met name taal, rekenen en burgerschap.
Deze leden zijn blij dat dit als nadrukkelijke opdracht aan de wetenschappelijke commissie
is meegegeven. De leden zijn van mening dat er al vooruitgang kan worden geboekt zonder
het curriculum te wijzigen. Deze lezen vragen wat er in de tussentijd kan worden gedaan
aan het versterken van deze basisvaardigheden in het funderend onderwijs. De Kamer
heeft recentelijk een rondetafelgesprek gehad over leesvaardigheid2 waaruit bleek dat curriculumherziening niet de oplossingsrichting blijkt te zijn.
Graag ontvangen zij een reactie van de Minister wat er verder kan gebeuren om de lees-
en rekenvaardigheden te verbeteren.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister benoemt dat het SLO een opdracht
heeft gekregen om tot een werkwijze voor de actualisering van de examenprogramma’s
van Nederlands, vreemde talen, wiskunde, het bètacurriculum in het vmbo3 en burgerschap te komen en de Kamer hierover in de eerste helft van 2021 te informeren.
Deze leden zijn van mening dat bij het eindexamenprogramma Nederlands en moderne vreemde
talen de vakgroep en het SLO sneller aan de slag kunnen met het wijzigen van het examenprogramma.
Deze leden constateren dat de vakgroep Nederlands en moderne vreemde talen al sinds
2013 vragen om een herziening. De voornoemde leden vragen de Minister de betrokkenheid
van de vakgroep Nederlands en moderne vreemde talen te garanderen en per direct aan
de slag te gaan met de herziening van het eindexamen Nederlands en moderne vreemde
talen.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen aan de Minister over de
voortgang van het traject rondom de curriculumherziening. De voornoemde leden vragen
in hoeverre het onderwijsveld en leraren op dit moment voldoende tijd en ruimte hebben
om zich met dit traject bezig te houden. Bovenop het al bestaande lerarentekort is
nu de coronacrisis gekomen, met alle uitdagingen rondom thuiszittende leraren en tekorten
hierdoor, fysiek en afstandsonderwijs geven en het in de gaten houden van eventuele
achterstanden bij kinderen. Is de Minister van mening dat dit het juiste moment is
om leraren te werven om aan de slag te gaan met de kerndoelen? Kunnen we deze leraren
missen? Staat hun hoofd ernaar? De voornoemde leden vragen in hoeverre de Minister
hierover overlegd heeft met het onderwijsveld en wat de signalen zijn die hij hoort.
Kan de Minister voldoende betrokkenheid garanderen en is het wel realistisch op dit
moment, zo vragen de eerder genoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook waarom er gekozen is om het SLO alvast
voorwerk te laten doen, terwijl de curriculumcommissie nog naar de opgeleverde voorstellen
moet kijken en daarover advies moet uitbrengen. Die volgorde lijkt wat onlogisch,
bestaat hierbij niet het risico dat onnodig werk wordt verricht en dingen twee keer
gedaan moeten worden? Met alle vertraging die het traject nu toch al oploopt door
de coronacrisis en de huidige uitdagingen in het onderwijs, had dit toch ook na het
advies van de commissie gekund, zo vragen voornoemde leden. De leden vragen ook of
de Minister iets uitgebreider kan toelichten op basis van welke criteria de curriculumcommissie
is samengesteld. Waarom is er bijvoorbeeld gekozen voor generalisten en geen vakdidactici?
Graag ontvangen zij een toelichting hierop.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de instelling van
de wetenschappelijke curriculumcommissie ten behoeve van de curriculumherziening in
het funderend onderwijs. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie merken op dat de wetenschappelijke curriculumcommissie
niet voornamelijk bestaat uit vakinhoudelijke deskundigen, terwijl de motie van de
leden Rog en Van Meenen4 onder andere vroeg om de opbrengsten van de ontwikkelteams technisch en inhoudelijk
op bruikbaarheid te boordelen. Tevens is er geen sprake van vertegenwoordiging van
de verschillende schoolniveaus en schoolsoorten, zoals ook de AOb5 aangeeft in haar brief aan de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Kan de Minister toelichten waarom er voor deze specifieke samenstelling van de commissie
is gekozen? Wat waren de criteria waarop deze commissie is samengesteld? Hoe kan deze
commissie goed uitvoering geven aan de motie van de leden Rog en Van Meenen6 als er geen sprake is van vakinhoudelijke deskundigen en vakdidactici voor de meeste
vakken en maar slechts één persoon in de commissie expert is op het gebied van curriculumontwerp?
En waarom gaan de vakexperts pas na oplevering van het advies van deze commissie aan
de slag met het maken van de kerndoelen, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tevens om te reageren op de zorgen over
de gehaaste planning, zoals de AOb aankaart in haar brief. Er worden al allerlei stappen
genomen en voorbereidingen getroffen, terwijl de wetenschappelijke curriculumcommissie
haar advies nog niet heeft uitgebracht. Zij vragen waarom de Minister zo gehaast is
en of dit volgens de Minister het proces ten goede komt.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de onderhavige
brief.
De leden constateren dat de Minister grote haast maakt. Terwijl de commissie in november
advies moet uitbrengen over de opgeleverde voorstellen en de werkopdracht voor het
vervolg, is het SLO al gevraagd om op een aantal terreinen voorwerk te verrichten.
Ook moeten er teams van vakexperts en leraren klaarstaan die – nadat de commissie
haar eerste advies heeft uitgebracht – aan de slag gaan met het maken van kerndoelen.
Tevens heeft hij initiatief genomen tot een «pre-implementatietraject». Welke overwegingen
liggen ten grondslag aan deze volgorde? Beïnvloedt deze inrichting van het proces
het advies van de commissie niet te veel? Hoe verhoudt deze haast zich tot de realiteit
waar scholen zich nu in bevinden, zowel waar het de werkdruk, het lerarentekort als
de bijzondere omstandigheden die de Covid-crisis met zich meebrengt, betreft? En hoe
verhoudt dit alles zich tot de aangenomen motie van de leden Westerveld en Van den
Hul, die verzocht om te zorgen dat leraren en scholen bij het ontwikkelen van nieuwe
kerndoelen en eindtermen stevig betrokken blijven, en daarvoor de benodigde ondersteuning
en middelen beschikbaar te stellen7, zo vragen de voornoemde leden.
Vakverenigingen verenigd in de FvOv8 en het Platform VVVO9, wijzen erop dat in de commissie geen wetenschappers vanuit een vakspecifieke hoek
zitting hebben, maar leden zijn gekozen op hun brede onderwijskundige kennis en ervaring.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke overwegingen ten grondslag liggen aan het
gemis aan expertise in de commissie op het gebied van de verschillende vakinhouden
en vakperspectieven en het leren door en onderwijzen daarvan aan leerlingen, mede
in het licht van de opdrachtomschrijving, die vermeldt dat de commissie moet adviseren
over de technische en inhoudelijke bruikbaarheid van de voorstellen van Curriculum.nu.
Zal de leraar nog wel centraal blijven staan bij de curriculumherziening? Of gaat
de wetenschappelijke curriculumcommissie het tevoren verzette werk van de ontwikkelteams
overdoen? In hoeverre blijven de doorlopende leerlijnen van het basisonderwijs naar
de onderbouw van het voortgezet onderwijs en van de onderbouw naar de bovenbouw van
het voortgezet onderwijs gewaarborgd binnen de plannen voor de curriculumherziening?
Is de Minister van mening dat het perspectief van het vmbo in de huidige samenstelling
voldoende is geborgd? Zo ja, waarop baseert hij dan zijn oordeel?
Op welke wijze(n) waarborgt de Minister de uitvoering van de aangenomen motie van
het lid Van den Hul over slavernij/migratiegeschiedenis in het curriculum10?
Hoe borgt de Minister ook in het vervolgtraject de betrokkenheid van scholieren, zo
vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de instelling
van de commissie en de inspanning voor de voortzetting van het traject. Zij hebben
behoefte aan verduidelijking.
Bij de leden van de SGP-fractie is onduidelijkheid ontstaan over de werkwijze voor
de uitwerking van de kerndoelen. Op basis van de brieven hadden zij begrepen dat er
niet opnieuw een vergelijkbare aanpak als met de ontwikkelteams zou komen, maar op
basis van de voorlichting van de websites van SLO en Curriculum.nu merken zij dat
opnieuw al een vergelijkbaar wervingstraject is ingezet om te komen tot kerndoelenteams.
Deze leden vragen een toelichting op de gang van zaken en vragen of het wenselijk
is dat deze voorbereidingen al van start gaan voordat de werkopdracht is vastgesteld.
Eveneens vragen zij waarom bij voorbaat op eenzelfde wijze gekozen wordt voor kerndoelenteams
voor alle leergebieden en waarom niet veel meer gekozen wordt voor een gerichte maatwerkbenadering
die past bij een specifiek leergebied of vak.
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de planning voor de commissie erg
krap is om te komen tot een gedegen beoordeling van de bruikbaarheid van de producten
van de ontwikkelteams. Hoe wordt voorkomen dat juist in de fase waarin de grondslagen
worden gelegd door te hoge tijdsdruk constructiefouten ontstaan?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom in artikel 3, onderdeel d, van het instellingsbesluit
juist de recentere beleidsinzet op kansengelijkheid is opgenomen, terwijl de oorspronkelijke
doelstellingen van het verbeteren van de doorlopende lijn en verbetering van de samenhang
zijn weggelaten. Kan de Minister verhelderen wat precies de doelen zijn waar de commissie
op moet toetsen?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag meer toelichting op de procedure inzake
de werkopdracht aan SLO. Deze leden lezen dat SLO zelf al aan het werk is gegaan om
een conceptwerkopdracht te formuleren. In hoeverre ligt het voor de hand ook de verantwoordelijkheid
voor de inhoud van de werkopdracht zo vergaand bij SLO
neer te leggen, zo vragen zij. Deze leden vragen eveneens of de werkopdrachten voor
de curriculumherziening voor vaststelling steeds voorafgaand aan de Kamer worden voorgelegd.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen naar de rol van de wetenschappelijke curriculumcommissie.
Ook vragen zij of de commissie enkel op vaste momenten wordt geconsulteerd of dat
de commissie de mogelijkheid heeft om op eigen initiatief binnen het traject advies
te geven. De wetenschappelijke curriculumcommissie is ingesteld om de regering onafhankelijk
en vanuit de wetenschap te adviseren over een vernieuwd curriculum voor het primair
onderwijs en voortgezet onderwijs, zoals verzocht in de motie van de leden Rog en
Van Meenen.11 De commissie doet hierbij richtinggevende aanbevelingen voor bijstelling van de kerndoelen
en eindtermen waarmee het formele curriculum wettelijk is vastgelegd, evenals aanbevelingen
voor de inrichting van een systematiek voor periodieke herijking van het curriculum.
Ik heb de commissie gevraagd om op enkele vaste momenten deeladviezen uit te brengen,
zoals aangegeven in de kamerbrief van 10 juni jl.12 Ongevraagd advies past niet bij het karakter van een eenmalig adviescollege.
Ook vragen de leden naar de waarde van het advies van de commissie en wie geacht wordt
actief op een advies te reageren. De curriculumcommissie brengt haar adviezen uit
aan de regering. Ik beschouw de toekomstige adviezen als zeer richtinggevend voor
het bijsturen van dit curriculumtraject. Uw kamer ontvangt een beleidsreactie op de
adviezen die de commissie uitbrengt. Conform de motie van de leden Westerveld en Van
den Hul zal ik bestuurlijke onderwijsvertegenwoordigers consulteren alvorens ik mijn
reactie de Kamer zal doen toekomen.13 Ook zal ik kleinschalig leraren, schoolleiders, vakverenigingen en vakdidactici consulteren.
Bovendien staat het een ieder vrij om te reageren op de adviezen en hierover een gesprek
aan te vragen.
De leden van de VVD-fractie geven aan positief te staan tegenover een vliegende start
en vragen naar de tijdlijn waarop de nadere analyses van de leergebieden Rekenen &
Wiskunde en Mens & Maatschappij, een beoordelingskader kansengelijkheid en een analyse
beschikbaar komen en wanneer de Kamer eerste resultaten kan verwachten. De genoemde
onderdelen zijn in conceptvorm afgerond en liggen ter advisering voor bij de wetenschappelijke
curriculumcommissie. Deze onderdelen zullen gelijktijdig met het eerste tussenadvies
dit najaar openbaar worden. Op basis hiervan kunnen de onderdelen worden aangescherpt
en waar nodig worden verwerkt in de definitieve werkopdracht aan SLO.
Vervolgens stellen de leden vragen over de tijdlijn van het uitrollen van plannen
om voortijdig voorbeeldmaterialen te verstrekken, met onder andere speciale aandacht
voor de basisvaardigheden van taal en rekenen. De voorgenomen planning van het kerndoelentraject
is ten opzichte van de tijdlijn die is geschetst in mijn brief van 10 juni 2020 enigszins
gewijzigd. De curriculumcommissie adviseert in het vierde kwartaal van 2020. Naar
verwachting komt het eerste deel van haar tussenadvies over de voorstellen van Curriculum.nu
uit in november, daarna volgt advisering over de concept werkopdracht in december.
Dit heeft tot gevolg dat SLO in het voorjaar van 2021 van start kan met het ontwikkelen
van conceptkerndoelen. Hieronder vindt u een bijgewerkte planning voor het kerndoelentraject
ten opzichte van de planning zoals opgenomen in de brief van 10 juni 2020.14 Het voorbeeldmateriaal met speciale aandacht voor de basisvaardigheden zal gereed
zijn wanneer de pilotscholen starten met het beproeven van de conceptkerndoelen. Zoals
in onderstaande planning wordt geschetst, ontvangt u naar verwachting de definitieve
kerndoelen in het najaar van 2024. Hierbij wordt de Kamer ook regelmatig tussentijds
geïnformeerd.
Afbeelding 1: Gewijzigde tijdlijn kerndoelen
Ook vragen de leden van de VVD op welke manier SLO de plannen toetst aan de vraag
of er draagkracht is binnen het onderwijsveld. Dit gebeurt op meerdere manieren. Bij
de ontwikkeling van de conceptkerndoelen worden vakexperts en leraren door SLO betrokken.
Via zogeheten advieskringen wordt aanvullende expertise ingewonnen om de kwaliteit
van de conceptkerndoelen te verbeteren. In pilots worden de conceptkerndoelen vervolgens
getoetst op scholen, ook zullen hierbij klankbordscholen worden betrokken. De ervaringen
worden door SLO gemonitord, breder gedeeld en kunnen aanleiding geven tot bijstellingen.
Ook wordt via het NRO een meerjarig onderzoeksprogramma uitgezet waar het in kaart
brengen van hetgeen leraren en schoolleiders nodig hebben en draagvlak onderdeel van
uitmaken. Ik vind het belangrijk dat hierbij evenwichtig aandacht is voor de verschillen
tussen en binnen de onderwijssectoren.
Reactie op de vragen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie stellen vragen over mijn beslissing om SLO technisch voorwerk
te laten verrichten. Het voorwerk van SLO bestaat uit meerdere onderdelen die eerder
zijn aangekondigd, waarvan een aantal onderdelen door uw Kamer is gevraagd. Er zijn
twee nadere verkenningen uitgevoerd van de voorstellen van Curriculum.nu, andere onderdelen
zijn relevant voor de uiteindelijke werkopdracht aan SLO. Aangezien het de taak van
de wetenschappelijke curriculumcommissie is om te adviseren over al deze onderdelen,
is het voorwerk van SLO in deze volgorde noodzakelijk.
Het gaat met name om het volgende voorwerk:
• Een nadere verkenning op enkele leergebieden. Voor de leergebieden Mens & Maatschappij en Rekenen & Wiskunde is gebleken dat de
voorstellen van Curriculum.nu nog niet genoeg basis geven om te worden doorontwikkeld
naar kerndoelen. Bij het leergebied Mens & Maatschappij heeft het voormalige ontwikkelteam
aanbevolen om nog voor het zetten van een volgende stap enkele bouwstenen vakspecifieker
uit te werken, en om een geografisch en historisch referentiekader te laten ontwikkelen.
Bij het leergebied Rekenen & Wiskunde waren er zorgen rondom de positie van breuken
en de rekenmachine in de voorstellen, en zorgen over de samenhang met andere leergebieden.
Voor beide leergebieden is er – onder andere samen met vakverenigingen en vakexperts
– een nadere verkenning gemaakt die nu bij de wetenschappelijke curriculumcommissie
voor ligt ter advisering.
• Een beoordelingskader kansengelijkheid. Conform de motie van de leden Van Meenen en Kwint is door SLO – in samenwerking
met experts – een beoordelingskader kansengelijkheid ontwikkeld waarmee in het bijzonder
wordt gekeken naar de manier waarop de basisvaardigheden taal en rekenen terug komen
in het verbeterde curriculum.15 Ook dit beoordelingskader ligt nu voor bij de wetenschappelijke curriculumcommissie
die dit kader ook kan hanteren bij het beoordelen van de (concept)kerndoelen.
• Concept ontwerptijdverdeling. Het voorkomen van overladenheid is een blijvend aandachtspunt. Zoals aangekondigd
in het Algemeen Overleg van 5 maart 2020 heb ik SLO gevraagd om te komen tot een concept
ontwerptijdverdeling om te zorgen voor een afgebakend kader. Deze ligt nu ter advisering
voor bij de wetenschappelijke curriculumcommissie.
Vervolgens stellen de leden vragen op basis van welke criteria de curriculumcommissie
is samengesteld en de keuzes die hierbij zijn gemaakt. Bij de selectie van de leden
zijn de volgende criteria gehanteerd:
• De leden beschikken over een wetenschappelijke achtergrond in het onderwijsdomein
of in onderwijs gerelateerde domeinen;
• De leden hebben een actief wetenschappelijk dienstverband, zijn gezaghebbend in de
wetenschappelijke wereld en goed bekend met de onderwijspraktijk;
• De leden beschikken over een brede maatschappelijke blik op het onderwijs, die verder
reikt dan één specifiek vakgebied;
• De leden hebben een constructieve en open houding ten aanzien van verschillende perspectieven
op de inhoud en vormgeving van het curriculum.
• Om tot een evenwichtige en diverse commissie te komen heb ik tevens oog gehad voor
een samenstelling waarin positieve, neutrale en kritische geluiden over de voorstellen
van Curriculum.nu en het proces tot nu toe zijn vertegenwoordigd.
Bij de samenstelling van de commissie heb ik gekozen voor leden met een brede blik
die niet enkel een achtergrond hebben in één van de negen leergebieden. Deze brede
blik acht ik van belang om de doelstellingen van deze curriculumherziening goed in
het vizier te houden, waaronder het versterken van samenhang in de onderwijsinhoud,
het verbeteren van doorlopende leerlijnen en het terugdringen van overladenheid.
Het aantal leergebieden, vakken en disciplines binnen vakken in het primair en voortgezet
onderwijs is groot. Een compacte en slagvaardige commissie waarin álle relevante vakinhoudelijke
kennis aanwezig is, en waarin ook een dekkende expertise van alle sectoren en schoolsoorten
is vertegenwoordigd is niet mogelijk.16 Dit neemt niet weg dat een stevige vakinhoudelijke expertise is vereist voor de adviestaak
van deze commissie. De commissie kan zich op momenten dat zij het nodig acht in haar
advisering laten bijstaan door bijvoorbeeld experts en op die manier zorgdragen voor
onder andere aanvullende vakinhoudelijke expertise en kennis van de onderwijspraktijk.
Reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie willen dat de Kamer eerst het eindadvies van de wetenschappelijke
curriculumcommissie beoordeelt voordat SLO aan de slag gaat. Zoals in mijn antwoord
aan de leden van de PVV-fractie te lezen is, is een deel van het voorwerk van SLO
voorwaardelijk geweest om de wetenschappelijke curriculumcommissie een tussenadvies
te kunnen laten geven over de voorstellen van Curriculum.nu en de werkopdracht aan
SLO.
Een ander onderdeel van het voorwerk dat ik in mijn brief van 9 september 2020 heb
benoemd, is de werving van leraren en vakexperts ten behoeve van het kerndoelentraject.17 Ik herken uw zorg dat het voorbarig lijkt om deze mensen te werven zonder dat de
vervolgopdracht definitief is. Daarom benadruk ik nogmaals dat er met deze werving
geen onomkeerbare stappen worden gezet. Selectie volgt na het eerste advies van de
wetenschappelijke curriculumcommissie. SLO start dan ook niet met het maken van kerndoelen
tot nadat de wetenschappelijke curriculumcommissie met een eerste advies is gekomen.
Zoals in de bijgewerkte planning in afbeelding 1 te zien is, is de verwachte start
van het kerndoelentraject niet eerder dan maart 2021. In overleg met de commissie
wordt het eerste tussenadvies gefaseerd opgeleverd. De commissie buigt zich zoals
aangegeven in de brief van 10 juni 2020 eerst over de voorstellen van curriculum.nu,
dit advies verwacht ik in november.18 Naar verwachting volgt in december het advies over de werkopdracht om te komen tot
concept kerndoelen. Dit heeft gevolgen voor de planning, en dat geldt mogelijkerwijs
ook voor de huidige omstandigheden rond Covid-19.
SLO heeft twaalf maanden nodig om samen met vakexperts en leraren conceptkerndoelen
te ontwikkelen, welke daarna gedurende twee schooljaren worden beproefd op pilotscholen.19 Om ervoor te zorgen dat de wetenschappelijke curriculumcommissie – voorafgaand aan
de start van de pilot – voldoende tijd heeft om een advies te geven over de conceptkerndoelen
is het van groot belang dat het kerndoelentraject in maart 2021 start.
Het proces van zorgvuldige werving en selectie van vakexperts en leraren kan enkele
maanden in beslag nemen. Hierdoor zou de planning zeer krap worden voor de wetenschappelijke
curriculumcommissie om te adviseren over de conceptwerkopdracht, en kan ik uw Kamer
ook minder goed hierover informeren. Vandaar dat ik SLO heb gevraagd om alvast te
starten met de werving van vakexperts en leraren. Selectie volgt na het eerste advies
van de wetenschappelijke curriculumcommissie. De werving verloopt overigens met succes,
al veel vakexperts en leraren hebben hun interesse inmiddels kenbaar gemaakt.
Als de werving en selectie wordt uitgesteld, bestaat het risico dat er niet vanaf
het schooljaar 2022/2023 kan worden gestart met het beproeven van de conceptkerndoelen
in de praktijk. Dat zou een nog verdere vertraging betekenen, of een kortere pilot
met mogelijk een vermindering van de kwaliteit van de kerndoelen. Aangezien uw Kamer
op meerdere momenten heeft aangedrongen om geen onnodige vertraging op te lopen in
het kerndoelentraject heb ik dit voorwerk noodzakelijk geacht, ook om de wetenschappelijke
curriculumcommissie de tijd te geven om weloverwogen adviezen op te leveren.
Ook verzoeken voornoemde leden om de term Curriculum.nu te verlaten. Het betrekken
van het onderwijs bij het proces en het versterken van de bekendheid van het curriculumtraject
blijven belangrijk aandachtspunten. Hierbij is herkenbaarheid van de afzender belangrijk.
In de vorige fase is onder de noemer Curriculum.nu gewerkt aan duidelijke en herkenbare
communicatie door middel van de naam, huisstijl, kanalen en middelen zoals nieuwsbrieven,
website en social media. Daarbij is een groeiende groep van volgers en abonnees vanuit
het onderwijs opgebouwd. Een nieuwe naam ter vervanging van Curriculum.nu brengt kosten
met zich mee en zal onduidelijkheid veroorzaken, juist omdat het afbreuk doet aan
herkenbaarheid en de bekendheid die de term nu heeft.
In antwoord op de vraag of vakverenigingen de wetenschappelijke commissie van gevraagd
en ongevraagd advies kunnen voorzien, kan ik meegeven dat het aan de vakverenigingen
zelf is om de curriculumcommissie te benaderen. De curriculumcommissie bepaalt zelf
de werkwijze om tot haar adviezen te komen. Zo kan de curriculumcommissie aanvullende
vakexpertise inwinnen op momenten waarop zij dat nodig acht.
De leden van de D66-fractie zien een strakke tijdsplanning voor de wetenschappelijke
commissie en geven aan de commissie de ruimte te willen geven om zorgvuldig te werk
te gaan om te komen tot een advies. Ook ik onderschrijf het belang van voldoende tijd
voor de commissie om te komen tot een weloverwogen advies. De planning is dan ook
besproken met de commissie en aangepast vanuit het oogpunt van kwaliteit. Hiermee
is het mogelijk dat de commissie het tweede deel van haar tussenadvies in december
uitbrengt.
Basisvaardigheden
Voornoemde leden vragen wat er in de tussentijd kan worden gedaan aan het versterken
van basisvaardigheden in het funderend onderwijs. Ook geven zij aan graag een reactie
te ontvangen over wat er verder kan gebeuren om de lees- en rekenvaardigheden te verbeteren.
Het aanleren van basisvaardigheden is een kerntaak van het onderwijs en komt alleen
tot stand door een combinatie van factoren, zoals kwaliteit van leermiddelen, kundige
leraren en tijdige interventie bij achterstanden. Ook het in samenhang terug laten
komen van basisvaardigheden in alle leergebieden is relevant. In het kader van het
Leesoffensief heeft u onlangs een uitgebreide uiteenzetting van acties die al gestart
zijn of spoedig starten om nu al te kunnen werken aan het versterken van de basisvaardigheid
lezen.20 Ook heb ik in de beleidsreactie op het McKinsey rapport o.a. aangegeven dat scholen
in het primair onderwijs en afdelingen in het voortgezet onderwijs met een risico
op verminderde kwaliteit extra ondersteuning krijgen om werk te maken van de basisvaardigheden
taal en rekenen.21
De voornoemde leden vragen de Minister de betrokkenheid van de vakgroep Nederlands
en moderne vreemde talen te garanderen en per direct aan de slag te gaan met de herziening
van het eindexamen Nederlands en moderne vreemde talen. Zoals gezegd in mijn brief
van 9 september j.l. zal in het begin van 2021 de actualisatie van de examenprogramma’s
Nederlands en de moderne vreemde talen starten. Ook hiervoor moet een zorgvuldige
werkopdracht worden gemaakt, welke ter advisering voor zal liggen bij de wetenschappelijke
curriculumcommissie. Het versneld actualiseren van deze examenprogramma’s – en die
van wiskunde, het bètacurriculum van het vmbo en het leergebied Burgerschap – is voor
mij een extra reden om onnodige vertraging met het kerndoelentraject te willen voorkomen.
Zo kunnen de actualisatie van kerndoelen en eindtermen voor deze vakken/leergebieden
gelijktijdig oplopen en kan de doorlopende leerlijn worden gewaarborgd. In het huidige
curriculum is onvoldoende sprake van samenhang in de inzet op basisvaardigheden, terwijl
dat juist een extra stimulans betekent in de ontwikkeling van de basisvaardigheden.
Een stevige betrokkenheid van de Vereniging van de Leraren in Levende Talen (VLLT)
– en de diverse sectiebesturen -bij de actualisatie van deze examenprogramma’s staat
voor mij uiteraard buiten kijf. Zij zullen onder andere een belangrijke rol innemen
bij de samenstelling van vakvernieuwingscommissies.
Reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van GroenLinks wijzen op de uitdagingen waar het onderwijs dagelijks voor
staat, zeker nu met de coronacrisis, en stellen vragen over het momentum van het werven
van leraren om aan de slag te gaan met kerndoelen. Ook vragen de leden of de leraren
gemist kunnen worden en in hoeverre het realistisch is om voldoende betrokkenheid
te garanderen.
Met het oog op de blijvende aandacht voor Covid19 heb ik in mijn brief van 10 juni
j.l. aangegeven te werken met een bijgestelde vervolgaanpak voor de bijstelling van
kerndoelen en eindtermen, waarbij relatief minder leraren nodig zijn.22 Het is echter van groot belang – conform de motie van het lid Westerveld – dat leraren
wel bij dit proces betrokken blijven voor de kwaliteit van de producten en voor draagvlak.23 Het beoogde aantal leraren dat de kerndoelen gaat ontwikkelen zal naar verwachting
onder de honderd blijven. Afgezet tegen de ongeveer 250.000 leraren in het primair
en voortgezet onderwijs is dat geen disproportionele investering.
Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66, herken
ik uw zorg dat het voorbarig lijkt om deze mensen te werven. Ik heb SLO gevraagd om
alvast met de werving te beginnen om geen onnodige vertraging op te lopen en om leraren
en schoolleiders de mogelijkheid te bieden om tijdig afwegingen te maken in wat deelname
van een leraar voor consequenties heeft op schoolniveau. Op basis van het groeiend
aantal leraren dat zich heeft aangemeld om bij te dragen constateer ik dat ruim voldoende
leraren ook nu bezig willen zijn met curriculumontwikkeling.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook waarom er gekozen is om SLO alvast voorwerk
te laten doen, terwijl de curriculumcommissie nog naar de opgeleverde voorstellen
moet kijken en daarover advies moet uitbrengen. Ook stellen zij de vraag of hierbij
niet het risico bestaat dat onnodig werk wordt verricht, dingen twee keer gedaan moeten
worden en of dit werk niet na het advies van de commissie had gekund. Zoals hierboven
geschetst is vrijwel direct na oplevering van de voorstellen van Curriculum.nu gebleken
dat er in ieder geval voor twee leergebieden een nadere verkenning nodig was om de
voorstellen überhaupt door te ontwikkelen naar kerndoelen. De nadere verkenningen,
evenals het beoordelingskader kansengelijkheid en de concept ontwerptijdverdeling
maken deel uit van het voorwerk dat SLO heeft verricht en deze maken juist een onderdeel
van de (eerste) adviestaak van de wetenschappelijke curriculumcommissie. Daarmee is
geen onnodig voorwerk verricht.
In reactie op de vragen van voornoemde leden om een nadere toelichting op de selectiecriteria
voor de leden van de curriculumcommissie, refereer ik aan mijn antwoord op de vragen
van de leden van de PVV-fractie. Bij de samenstelling van de commissie heb ik gekozen
voor leden met een brede blik die niet enkel een achtergrond hebben in een van de
negen leergebieden. Een compacte commissie waarbinnen alle leergebieden en vakken
zich een op een vertegenwoordigd zien, is niet mogelijk. Dit neemt niet weg dat een
stevige vakinhoudelijke kennis noodzakelijk is voor de adviestaak van deze commissie.
De commissie kan zich dan ook in haar advisering laten bijstaan door expertpanels
en op die manier zorgdragen voor aanvullende vakinhoudelijke expertise.
Reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie
Ook de leden van de SP-fractie stellen vragen bij de specifieke samenstelling van
de commissie. Zij vragen hierbij naar het ontbreken van vertegenwoordiging van vakinhoudelijke
deskundigen en van de verschillende schoolniveaus en schoolsoorten, zoals
de AOb aangeeft in haar brief aan de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.24In mijn reactie op vragen van de PVV-fractie ben ik uitgebreid ingegaan op de selectie
en keuze voor deze samenstelling van de commissie. Ook in reactie op de vragen van
de GroenLinks-fractie ga ik hier nader op in. Bij de samenstelling van een compacte
commissie is het niet mogelijk om in te zetten op een vertegenwoordiging van alle
leergebieden, vakken, schoolniveaus en schoolsoorten. De curriculumcommissie is zich
bewust van de eigen expertises en kan naar eigen inzicht aanvullende expertise inwinnen,
bijvoorbeeld in de vorm van expertpanels.
De leden van voornoemde fractie vragen vervolgens naar de reden waarom de vakexperts
pas na oplevering van het advies van de commissie aan de slag gaan met het maken van
kerndoelen. Met deze volgordelijkheid geef ik gehoor aan de wensen die uw Kamer heeft
uitgesproken tijdens de debatten over de curriculumherziening in 2020. Uw Kamer heeft
tijdens het Algemeen Overleg Curriculum.nu van 5 maart 2020 (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 517) nadrukkelijk verzocht om geen start te maken met het kerndoelentraject voordat de
wetenschappelijke curriculumcommissie een eerste advies heeft opgeleverd over de voorstellen
van Curriculum.nu en de werkopdracht. Daar heb ik de vervolgaanpak op bijgesteld,
zoals aangegeven in de kamerbrief van 10 juni 2020.25
Ook vragen de leden van de SP-fractie om een reactie over de planning. Ik herken de
zorgen van de leden van de SP-fractie, diverse andere fracties met vergelijkbare vragen
over de geschetste planning en de AOb. In mijn eerdere antwoord op de vraag van de
leden van de D66-fractie heb ik aangegeven waarom ik SLO heb gevraagd om op bepaalde
terreinen voorwerk te verrichten, namelijk om geen onnodige vertraging in het traject
op te lopen. Door alvast te starten met het werven van leraren en vakexperts wordt
deze vertraging voorkomen, zonder dat wordt ingeboet op kwaliteit. Ik benadruk dat
de leraren en vakexperts pas worden geselecteerd en aan de slag zullen gaan met het
maken van concept kerndoelen, nadat de wetenschappelijke curriculumcommissie heeft
geadviseerd en de daaruit volgende werkopdracht is vastgesteld.
Reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie stellen evenals de fracties van de PVV, D66, GroenLinks
en SP vragen over het tempo, over het voorwerk verricht door SLO en de werving van
vakexperts en leraren. In antwoorden op vergelijkbare vragen van de fracties van PVV,
D66, GroenLinks en SP heb ik zoals ook aangegeven in mijn kamerbrief van 10 juni jongstleden
geschetst dat ik onnodige vertraging wil voorkomen en daarbij kwaliteit wil behouden.26
Uw Kamer heeft mij daarnaast – onder andere in het AO van 5 maart 2020 -gevraagd om
onderzoek te doen naar de behoeften van leerlingen, leraren, scholen en besturen om
een bijgesteld curriculum succesvol in de klas te laten landen. We weten immers uit
het verleden en uit de lessen van de commissie-Dijsselbloem dat er belangrijke randvoorwaarden
zijn voor een succesvolle implementatie van een bijgestelde onderwijsinhoud.27 Vandaar dat er wordt verkend wat de toekomstige vereisten zijn voor bijvoorbeeld
bij- en nascholing, actuele leermiddelen en ondersteuning in de klas. Ook met deze
verkenning worden geen onomkeerbare stappen gezet. Sterker nog, deze verkenning is
gericht op wat leraren en schoolleiders in de praktijk nodig hebben in voorbereiding
op vernieuwde kerndoelen en eindtermen.
Ook vragen de leden van voornoemde fractie of de inrichting van het proces het advies
van de commissie niet teveel beïnvloedt. De adviestaken van de wetenschappelijke curriculumcommissie
zijn gebaseerd op de motie van de leden Rog en Van Meenen en vastgelegd in het instellingsbesluit.28 Hiermee opereert en oordeelt de curriculumcommissie onafhankelijk.
De leden van de PvdA-fractie vragen, in navolging van de vakverenigingen verenigd
in de FvOV en het Platform VVVO, welke overwegingen ten grondslag liggen aan het ontbreken
van expertise in de commissie op het gebied van verschillende vakinhouden en vakperspectieven.
Zoals aangegeven in antwoorden op vergelijkbare vragen van andere fracties is bij
de samenstelling van de commissie gekozen voor leden met een brede blik die niet enkel
een achtergrond hebben in één van de negen leergebieden. Deze brede blik acht ik van
belang om de doelstellingen van deze curriculumherziening waaronder het versterken
van samenhang in de onderwijsinhoud, het verbeteren van doorlopende leerlijnen en
het terugdringen van overladenheid goed in het vizier te houden en vanuit verschillende
invalshoeken te benaderen. Het is onwerkbaar om een compacte commissie in te richten
waarin alle vakinhoudelijke kennis aanwezig is en waarin tevens een dekkende expertise
van alle schoolniveaus en schoolsoorten is geborgd. De commissie kan op momenten dat
zij het nodig acht zich in haar advisering laten bijstaan door bijvoorbeeld experts
en op die manier zorgdragen voor aanvullende vakinhoudelijke expertise en kennis van
de diversiteit in de onderwijspraktijk.
De leden van de PvdA-fractie stellen daarnaast de vraag of de leraar nog wel centraal
blijft staan bij de curriculumherziening. Ook wordt gevraagd of de commissie het werk
van de ontwikkelteams over gaat doen. De betrokkenheid van leraren bij deze curriculumherziening
is van groot belang. Nadat de curriculumcommissie haar advies heeft uitgebracht zal
SLO dan ook samen met leraren en andere experts conceptkerndoelen gaan ontwikkelen.
Leraren moeten goed uit de voeten kunnen met deze doelen en krijgen dan ook een centrale
rol bij het uitproberen van de conceptkerndoelen. Bij elke stap in het traject hebben
leraren een rol, al wil ik daarbij juist in deze tijden het scholenveld uiteraard
niet onevenredig belasten.
Ik heb de curriculumcommissie gevraagd om in haar advisering niet bij nul te beginnen.
Zij heeft nadrukkelijk de opdracht gekregen om te beoordelen in hoeverre de huidige
voorstellen van de ontwikkelteams afdoende basis bieden voor het ontwerpen van vernieuwde
kerndoelen en eindtermen. Daarbij zal zij conform het verzoek van uw Kamer de technische
en inhoudelijke bruikbaarheid van de curriculumvoorstellen tegen het licht houden.29
In reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie naar de waarborgen voor de
doorlopende leerlijnen kan ik aangeven dat de doelstellingen die aan het begin van
dit curriculumtraject zijn geformuleerd voor mij onverminderd relevant blijven. Een
van deze doelstellingen is de verbetering van de doorlopende leerlijnen in het funderend
onderwijs. Ik heb de curriculumcommissie ook gevraagd om te adviseren over de mate
waarin de vernieuwde kerndoelen en eindtermen voldoen aan de doelstellingen van de
curriculumherziening.30
De leden van de PvdA-fractie vragen of het perspectief van het vmbo in de huidige
samenstelling voldoende is geborgd. Zoals in reactie op vragen van de fracties van
de PVV en de SP is een rechtstreekse vertegenwoordiging van de verschillende onderwijssoorten
of niveaus in een compacte commissie ondoenlijk. Tegelijkertijd is bij de samenstelling
van de commissie gelet op de aanwezigheid van kennis over en hart voor het beroepsonderwijs.
In reactie op de vraag over de uitvoering van de motie van het lid Van den Hul c.s.
kan ik u conform toezegging in het VAO Curriculum.nu van 16 juni 2020 (Handelingen
II 2019/20, nr. 83, item 39), meedelen dat deze motie is opgenomen in de conceptwerkopdracht voor het maken van
conceptkerndoelen.31 Deze conceptwerkopdracht ligt nu ter advisering voor bij de wetenschappelijke curriculumcommissie.
Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de betrokkenheid van scholieren ook
in het vervolgtraject wordt geborgd. De betrokkenheid van leerlingen wordt onder andere
samen met het LAKS vormgegeven, het is immers belangrijk om ook het gesprek over het
curriculum met leerlingen te blijven voeren. Conform de motie van de leden Westerveld
en Van den Hul zal ik daarom periodiek overleg voeren met de bestuurlijke onderwijsvertegenwoordigers,
waaronder het LAKS.32 Ook zal in de pilotfase aandacht zijn voor de ervaringen van leerlingen.
Reactie op de vragen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de gang van zaken rond de werving
om te komen tot kerndoelenteams. Mede op verzoek van uw Kamer is nadrukkelijk gekozen
voor een bijgestelde werkwijze ten opzichte van de vorige ontwikkelfase, zoals aangegeven
mijn kamerbrief van 10 juni 2020.33 Er wordt onder andere niet meer gewerkt met ontwikkelteams bestaande uit enkel leraren
en schoolleiders, vak- en curriculumexperts krijgen nu een prominente rol. Het is
echter wel noodzakelijk om deze vakexperts, en ook leraren, te werven en zorgvuldig
te selecteren. Een dergelijk proces kost tijd en zoals in reactie op eerdere vragen
aangegeven, acht ik het wenselijk en mogelijk dat vakexperts en leraren reeds worden
geworven om onnodige vertraging te voorkomen. Selectie volgt na het eerste advies
van de wetenschappelijke curriculumcommissie.
Daarnaast vragen voornoemde leden zich af waarom wordt gekozen voor kerndoelenteams
voor alle leergebieden en waarom niet gekozen wordt voor een maatwerkbenadering. Bij
het vormgeven van een bijgestelde vervolgaanpak is de samenstelling en werkwijze van
de ontwikkelteams van Curriculum.nu geëvalueerd. Hieruit is gebleken dat een helder(der)e
en uniforme werkopdracht onmisbaar is om de samenhang tussen leergebieden te borgen.
Ook is gebleken dat er significant meer vakexpertise in de teams nodig is om kwalitatief
goede (concept)kerndoelen te maken. Voor de leergebieden waar meerdere vakken deel
van uit maken (zoals Mens & Maatschappij) worden relatief meer leraren en vakexperts
geworven. Ook wordt per leergebied een op maat gesneden advieskring ingericht waar
bepaalde expertise in wordt gebracht die in het kerndoelenteam (mogelijk) onderbelicht
is. Verdere differentiatie in de werkwijze en samenstelling zou onwenselijk zijn.
Een aparte werkopdracht kan er bijvoorbeeld toe leiden dat kerndoelen voor het leergebied
Kunst & Cultuur een ander abstractieniveau kunnen krijgen dan de kerndoelen Mens &
Maatschappij. Een andere planning kan er bijvoorbeeld toe leiden dat het leergebied
Rekenen & Wiskunde er onvoldoende in slaagt om rekenvaardigheden af te stemmen met
het leergebied Mens & Natuur, omdat de één eerder klaar is dan de ander. Ook in de
samenstelling van de teams kan ervoor worden gezorgd dat verschillende geluiden worden
belicht in de discussie. Zo is het om te komen tot werkbare kerndoelen voor leerlingen
en leraren in het primair onderwijs bijvoorbeeld noodzakelijk dat in een kerndoelenteam
voldoende kennis en ervaring uit het primair onderwijs aanwezig is. Vandaar de keuze
om te differentiëren waar het kan en de samenhang te zoeken waar het moet.
In reactie op de vraag van de leden van de SGP-fractie hoe juist in deze fase constructiefouten
door te hoge tijdsdruk te voorkomen, kan ik onderstrepen dat de wetenschappelijke
curriculumcommissie onafhankelijk opereert en oordeelt. Als de commissie aangeeft
meer tijd nodig te hebben voor een kwalitatief goed advies, dan ben ik uiteraard bereid
te kijken wat de mogelijkheden hierin zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen om een verheldering van de doelen waar de commissie
op toetst. Zoals omschreven in de memorie van toelichting, wordt de commissie gevraagd
de curriculumvoorstellen te toetsen aan de doelstellingen die aan het begin van dit
traject zijn geformuleerd en onverminderd relevant zijn.34 Met deze herziening wordt beoogd:
– de onderwijsinhoud te actualiseren, zodat het onderwijs bij de tijd is en het leerlingen
goed voorbereidt op de toekomst;
– samenhang in de onderwijsinhoud te versterken binnen en tussen leergebieden;
– de doorlopende leerlijnen te verbeteren van po naar vo, tussen de schoolsoorten vmbo,
havo en vwo en richting het vervolgonderwijs;
– overladenheid in het curriculum te beperken en daarmee ruimte te scheppen voor leraren
en scholen voor eigen keuzes in het curriculum;
– een betere balans aan te brengen in de doeldomeinen van het onderwijs (kwalificatie,
socialisatie en persoonsvorming);
– de opdracht aan het onderwijs te verhelderen door de kerndoelen aan te scherpen en
zo heldere ijkpunten voor leraren, schoolleiders, besturen en de Inspectie van het
Onderwijs te bepalen;
– kansengelijkheid in het formele curriculum te bevorderen door voldoende basis op te
nemen voor lezen, schrijven en rekenen.
Ook vragen voornoemde leden om meer toelichting op de procedure rond de werkopdracht
aan SLO. SLO is het expertisecentrum op het gebied van curriculumontwikkeling. Zij
heeft de deskundigen die het beste inzichtelijk hebben wat nodig is om tot kwalitatief
goede kerndoelen te komen en of die werkwijze ook uitvoerbaar is. De afgelopen maanden
is er daarom samen met mijn ambtenaren gewerkt aan de totstandkoming van een conceptwerkopdracht.
Deze conceptwerkopdracht ligt nu ter advisering voor aan de wetenschappelijke curriculumcommissie.
Vervolgens ben ik eindverantwoordelijk voor het geven van de definitieve werkopdracht
aan SLO.
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of de werkopdrachten voorafgaand aan de
vaststelling aan de Kamer worden voorgelegd. Per koninklijk besluit is er een wetenschappelijke
curriculumcommissie ingesteld waarvan de adviestaken zijn opgesteld op basis van de
motie-Rog/Van Meenen.35 Alle adviezen worden – vergezeld van een beleidsreactie – gedeeld met uw Kamer. De
eerste adviestaak van de curriculumcommissie is om te adviseren over de voorstellen
van Curriculum.nu en over de conceptwerkopdracht aan SLO. De aanbevelingen van de
commissie zal ik vervolgens inzetten om te komen tot een definitieve werkopdracht.
Deze werkopdracht zal ik – vergezeld van het advies van de wetenschappelijke curriculumcommissie
– uw Kamer kort na het Kerstreces toezenden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier