Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 587 Wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met de derde evaluatie van die wet alsmede enkele wijzigingen van technische aard
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 6 november 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen zijn
beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van
wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
Algemeen deel
1
1.
Inleiding
1
2.
Toestemming
2
3.
Toezichtsinstrumentarium
3
4.
Regeldruk
4
5.
Consultatie
6
6.
Overig
6
Artikelsgewijze toelichting
6
ALGEMEEN DEEL
1. INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk
onderzoek met mensen in verband met de derde evaluatie van die wet alsmede enkele
wijzigingen van technische aard (hierna: het wetsvoorstel). In het onderhavige voorstel
wordt een aantal aanbevelingen uit de derde evaluatie van de Wet medisch-wetenschappelijk
onderzoek met mensen (WMO) overgenomen. Genoemde leden vinden het een goede zaak dat
dit wetsvoorstel de praktijk rondom toestemmingverlening voor deelname aan medisch-wetenschappelijk
onderzoek met proefpersonen verbetert. Deze leden achten een goedlopende praktijk
rondom medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen van groot belang om informatie
over de effectiviteit van nieuwe geneesmiddelen en behandelingen vlot beschikbaar
te kunnen maken. Die informatie is nodig om patiënten sneller en beter te kunnen helpen.
De leden van de VVD- fractie hebben nog enkele vragen bij het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden
zijn er verheugd over dat uit de derde evaluatie van de WMO 1 nog steeds blijkt dat deze wet over het algemeen goed werkt en dat het doel van de
wet behaald wordt. Over het voorliggende wetsvoorstel hebben deze leden nog enkele
vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden hebben
naar aanleiding van de wijzigingen alvast onderstaande opmerkingen en vragen.
2. TOESTEMMING
De leden van de VVD-fractie lezen in het wetsvoorstel dat elektronische toestemmingverlening kan leiden tot meer
gemak en een hogere kwaliteit van het proces rondom informatievoorziening en toestemmingverlening
bij medisch-wetenschappelijk onderzoek, maar dat het aanbieden van deze optie niet
verplicht gesteld wordt. Ziet de regering een risico in het ontstaan van een tweedeling
tussen proefpersonen die wel en proefpersonen die niet de mogelijkheid krijgen om
digitaal toestemming te verlenen?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of aanbieders verplicht zijn om naast het
mogelijk maken van elektronische toestemmingverlening ook schriftelijke toestemmingverlening
te blijven faciliteren. Zo niet, heeft de regering rekening gehouden met de mogelijkheid
dat mensen zonder digitale vaardigheden of middelen dan potentieel worden buitengesloten
van participatie in medisch-wetenschappelijk onderzoek?
De regering neemt het standpunt in dat het onderhavige wetsvoorstel er niet toe mag
leiden dat onderzoeker en proefpersoon minder met elkaar in gesprek gaan, zo lezen
de leden van de VVD-fractie. Daartoe wordt de wettelijke bepaling in de WMO rondom
mondeling onderhoud onverkort gehandhaafd. Ziet de regering er een risico in dat proefpersonen
mogelijk niet op de hoogte zijn van hun wettelijke recht op een mondeling overleg
met de onderzoeker alvorens zij (elektronisch) toestemming verlenen? Is het stimuleren
van mondeling onderhoud tussen onderzoeker en proefpersoon op andere manieren geborgd
dan via de wet? Als geen mondeling overleg plaatsvindt, zo vragen genoemde leden voorts,
hoe wordt getoetst of de proefpersoon de inhoud heeft begrepen. Tevens vragen zij
hoe dit geregeld is ten behoeve van kwetsbare- of minder vaardige personen. Hoe wordt
getoetst of zij in aanmerking komen voor elektronische toestemming?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de voorgestelde wetswijziging zorgt
voor een verhoogd risico op fraude. Hoe wordt hiermee omgegaan?
De leden van de D66-fractie lezen dat met het onderliggende wetsvoorstel uitvoering wordt gegeven aan twee aanbevelingen
van de derde evaluatie van de WMO, namelijk het treffen van een regeling voor het
op elektronische wijze verlenen van toestemming en een regeling betreffende de toezichtsbevoegdheden
van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ten aanzien van de eerste regeling
constateren genoemde leden dat de evaluatiecommissie aanbeveelt om «in sommige, bijzondere
situaties» de mogelijkheid te creëren om digitaal toestemming te geven voor deelname
aan wetenschappelijk onderzoek. De regering volgt deze aanbeveling ten dele, daar
in de toelichting wordt gesteld dat «het niet goed mogelijk is om dergelijk onderscheid
op voorhand te maken». Aangezien deze leden op grond van de derde evaluatie van de
WMO niet duidelijk kunnen concluderen welke «bijzondere situaties» de evaluatiecommissie
bedoelt, vernemen zij dit graag van de regering alsmede ontvangen zij antwoord op
de vraag waarom hierin geen onderscheid te maken is. Deze leden hechten grote waarde
aan de mondelinge uitleg van het onderzoek. Samen met de evaluatiecommissie zien zij
dat deze uitleg een belangrijke rol speelt bij de voorlichting aan proefpersonen en
dat dit kan leiden tot een grotere tevredenheid over de voorlichting. Zij vragen of
de regering de mening deelt dat verbetering van mondelinge informatievoorziening dus
van groot belang is. Indien dit het geval is, welke stappen wil de regering in samenwerking
met het veld hierin zetten?
De leden van de SP-fractie hechten veel belang aan een goede informatiepositie van proefpersonen die deelnemen
aan medisch-wetenschappelijk onderzoek. In het evaluatierapport van ZonMw wordt de
aanbeveling gedaan om de WMO zodanig te wijzigen dat de Medisch Ethische Toetsings
Commissies (METC’s) de mogelijkheid krijgen om in bepaalde nauw omschreven gevallen
ontheffing te verlenen ten aanzien van de eis van schriftelijke toestemming, waarna
het ook mogelijk wordt op elektronische wijze toestemming te geven. Genoemde leden
constateren dat deze aanbeveling in zoverre wordt overgenomen dat in het wetsvoorstel
voorgeschreven wordt dat schriftelijke toestemming niet alleen via de papieren weg
maar ook langs elektronische weg kan plaatsvinden. De (daaraan verbonden) aanbeveling
dat de mogelijkheid van het op elektronische wijze verlenen van toestemming moet worden
beperkt tot uitsluitend bijzondere situaties, wordt echter niet overgenomen. De leden
van de SP-fractie ontvangen hierop graag een nadere toelichting. Het stelt deze leden
niet voldoende gerust dat de mogelijkheid tot een mondeling onderhoud in het wetsvoorstel
wordt behouden. Op welke wijze worden proefpersonen over deze mogelijkheid geïnformeerd?
Wat kan de proefpersoon doen als naar zijn mening deze mogelijkheid te beperkt wordt
geboden? Volgens de leden van de SP-fractie wordt de aanbeveling veel ruimer geïnterpreteerd
dan zoals bedoeld in de evaluatie. Zij vragen daarom of nogmaals kan worden toegelicht
waarom niet wordt gekozen voor alleen een ontheffing in nauw omschreven gevallen.
Gaat zorgvuldigheid in dezen niet vóór eenvoud?
3. TOEZICHTSINSTRUMENTARIUM
De leden van de D66-fractie delen ten aanzien van de regeling aangaande het toezicht de mening van de evaluatiecommissie
dat het van belang is dat de IGJ bij inzage zoveel mogelijk blijft handelen op basis
van de toestemming van de proefpersoon en slechts van haar wettelijke bevoegdheid
gebruik maakt als het verkrijgen van toestemming niet mogelijk is en het gebruik van
de bevoegdheid noodzakelijk is. Tegelijkertijd begrijpen deze leden ook de redenering
van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zoals weergegeven in de paragraaf «Consultatie»
van de memorie van toelichting, waarin wordt gesteld dat volgens de AP de expliciete
opname van een dergelijke toestemming in de wet een «lege huls» zou zijn. Dat de IGJ
zo veel als mogelijk zou moeten handelen vanuit toestemming van de proefpersoon, vinden
dezer leden echter nog steeds een goede zaak, ongeacht of de expliciete opname hiervan
in de wet een lege huls zou zijn. Derhalve vernemen deze leden graag wat bedoeld wordt
met de passage in paragraaf 5 van de toelichting, «het na inwerkingtreding van het
onderhavige voorstel te gebruiken proefpersoneninformatieformulier (PIF) zal hiermee
in overeenstemming worden gebracht». Wordt straks nog steeds om toestemming gevraagd,
zoals nu het geval is, zoals blijkt uit de passage in het «E1/E2. Model proefpersoneninformatie
voor proefpersonen van 16 jaar en ouder (volwassenen)» op de website van de Centrale
Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) onder het kopje: «Wie kunnen uw gegevens zien?»?2 Wordt hierbij echter ook vermeld dat de IGJ ook zonder toestemming haar toezicht
kan uitvoeren?
De leden van de SP-fractie lezen dat het externe toezicht op de wets- en protocolconforme uitvoering van onderzoek
dat door een toetsingscommissie is goedgekeurd, bij de IGJ berust. In aanbeveling
28 van de evaluatie concludeert de evaluatiecommissie dat het niet juist is dat de
IGJ op dit punt volledig afhankelijk is van de toestemming van proefpersonen. Daarbij
acht de evaluatiecommissie het wel van belang dat de IGJ bij inzage zoveel mogelijk
blijft handelen op basis van de toestemming van de proefpersoon, en slechts van haar
wettelijke bevoegdheid gebruik maakt als het verkrijgen van toestemming niet mogelijk
is en het gebruik van de bevoegdheid noodzakelijk is. Deze aanbeveling wordt overgenomen
in het voorliggende voorstel. De leden van de SP-fractie vinden een goed toezicht
door de IGJ belangrijk, maar zien een ingewikkeld evenwicht met de mogelijkheid voor
de proefpersoon om al dan niet toestemming te geven voor inzage in de medische gegevens.
Genoemde leden vragen dan ook wat precies wordt bedoeld met de zinsnede in paragraaf
3: «dat de IGJ bij inzage zoveel mogelijk blijft handelen op basis van de toestemming
van de proefpersoon en slechts van haar wettelijke bevoegdheid gebruik maakt als het
verkrijgen van toestemming niet mogelijk is en het gebruik van de bevoegdheid noodzakelijk
is». Wat wordt precies bedoeld met «zoveel mogelijk»? In welke situaties kan de IGJ
van haar wettelijke bevoegdheid gebruik maken? Deze leden vragen daarbij wanneer precies
het verkrijgen van toestemming van de proefpersoon niet mogelijk is.
4. REGELDRUK
4.1 Onderzoeksprotocol
De leden van de D66-fractie hebben een positieve grondhouding ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel maar
vinden wel dat, gezien de hoge werkdruk die in de derde evaluatie van de WMO wordt
geconstateerd, de regeldruk goed in oog gehouden dient te worden. Deze leden constateren
dat de regering ervan uitgaat dat bij 600 van de 1.800 studies per jaar het elektronisch
verlenen van toestemming mogelijk wordt gemaakt door de verrichter. Allereerst vernemen
deze leden graag op basis waarvan deze schatting is gemaakt. Daarbij constateren deze
leden dat deze schatting leidt tot een toename van administratieve lasten met € 10.800.
Ondanks het feit dat dikwijls over grotere kostenposten wordt gesproken bij wetgeving
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, concluderen deze leden dat
een dergelijke verhoging van administratieve lasten in de onderzoekswereld een grote
aanslag kan betekenen op een onderzoeksbudget. Derhalve vragen deze leden hoe de regering
ervoor gaat waken dat de toegenomen regeldruk niet leidt tot minder onderzoeken van
de hoogstaande kwaliteit waar Nederland om bekend staat.
4.2 Beoordeling door de METC’s
De leden van de VVD-fractie lezen in de toelichting dat voor de beoordeling van onderzoeksprotocollen en de manier
waarop (elektronische) toestemming is verleend, een handreiking wordt opgesteld door
de CCMO en de NVMETC (Nederlandse Vereniging van Medisch-Ethische Toetsingscommissies).
Is er in de planning rekening mee gehouden dat de handreiking voor de inwerkingtreding
van de wetswijziging beschikbaar moet zijn?
De leden van de D66-fractie constateren dat er ten aanzien van de beoordeling door de METC’s geen schattingen
worden gedaan betreffende de (toename) van regeldruk als gevolg van dit voorstel.
Deze schatting wordt niet gegeven, daar het niet bekend is in hoeveel gevallen de
elektronische weg zal worden gehanteerd. Dit heeft deze leden enigszins verbaasd,
daar in paragraaf 4.1 «Onderzoeksprotocol», een dergelijke schatting wel gedaan wordt.
Zij vragen de regering hier een reflectie op te geven. Daarbij ontvangen deze leden
ook graag een schatting van de toename van de administratieve lasten voor de METC’s,
ervan uitgaande dat er inderdaad bij 600 van de 1800 studies per jaar gebruik wordt
gemaakt van de elektronische weg en dat de beoordeling van deze studies evenredig
verdeeld is over alle METC’s.
De leden van de D66-fractie lezen voorts, tot hun genoegen, dat er ter uniformering
van de beoordeling een handreiking opgesteld wordt door de CCMO samen met de NVMETC.
Op deze wijze wordt voorkomen dat de beoordeling van de onderzoeksprotocollen een
diepgaande ICT-kennis vergt, hetgeen ook niet de expertise is van de METC’s. De administratieve
lasten worden voor hen op deze wijze zo veel mogelijk verminderd. Deze leden hebben
echter geen verwachte datum voor de oplevering van deze handreiking kunnen vinden.
Zij vragen de regering deze alsnog te geven. Daarbij kunnen deze leden zich voorstellen
dat zelfs wanneer deze handreiking voltooid is, de implementatie daarvan door de METC’s
nog enige tijd kan duren. Is de regering bereid, zeker nu op grond van artikel II
van het onderhavige wetsvoorstel die mogelijkheid wordt geboden, onderdeel A van het
wetsvoorstel pas in werking te laten treden nadat de handreiking is geïmplementeerd
bij alle METC’s die dat wensen? Deze leden ontvangen hierover graag een toezegging.
Ten aanzien van regel- en werkdruk hebben de leden van de D66-fractie ook nog enkele
algemene vragen. Zoals reeds vermeld kwamen deze thema’s ook terug in de derde evaluatie
van de WMO. In de reactie van de regering op het derde evaluatieonderzoek werd een
aantal acties, hetzij van de regering, hetzij van het veld, aangekondigd. Graag ontvangen
deze leden een stand van zaken ter zake. Tevens constateren deze leden dat de regering
in haar reactie op de derde evaluatie niet is ingegaan op een aantal aanbevelingen
die gericht waren aan de regering. Hierbij denken deze leden bijvoorbeeld aan aanbeveling 7
en 21. Zij ontvangen graag alsnog een uitgebreide reactie op deze twee punten. Dit
is van belang, te meer nu er in het evaluatieonderzoek zorgen worden geuit over de
toekomstbestendigheid van de wet, met name betreffende het toetsingssysteem als gevolg
van onder andere Europese regelgeving. Heeft de regering bijvoorbeeld al nagedacht
wat de inwerkingtreding van de Europese Verordening voor klinisch geneesmiddelenonderzoek3 voor gevolgen zal hebben voor de toetsing van de METC’s? Wat is de opvatting van
de regering ten aanzien van de suggestie om de disciplines van ziekenhuisapotheker
en klinisch farmacoloog, welke nu nog door één persoon binnen de METC’s uitgevoerd
mogen worden, te splitsen?
Het derde evaluatieonderzoek concludeert immers niet voor niets dat de wetgever kan
blijven kiezen voor ad hoc oplossingen, maar de wetgever zal zich onvermijdelijk toch
op enig moment voor de vraag gesteld zien waar het in de toekomst met de WMO heen
moet. Het antwoord op deze vraag kan, zo concludeert het onderzoek, ook niet nog vijf
jaar op zich laten wachten. Aangezien het evaluatieonderzoek uit 2018 stamt, ontvangen
de leden van de D66-fractie graag een zeer uitgebreide beschouwing op deze belangrijke
vraag.
5. CONSULTATIE
De leden van de SP-fractie vragen wanneer de handleiding beschikbaar is waarover wordt gesproken.
6. OVERIG
De leden van de VVD-fractie delen de kritiek van de Raad van State dat toezichthouders bij de IGJ bijzondere
persoonsgegevens potentieel langer dan noodzakelijk in hun bezit hebben op het moment
dat zij bevoegd zijn kopieën te maken van persoonsgegevens. Onderschrijft de regering
deze kritiek? Kan de regering toelichten op welke manier de IGJ invulling geeft aan
de bewaartermijn, aangezien er geen concrete bewaartermijn in de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG) is opgenomen?
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdeel C
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere beschouwing op de zinssnede «voor korte tijd». Kan de
regering toelichten wat een korte tijd is en wanneer een tijd lang wordt?
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.