Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 599 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de invoering van een verbod op dienstverrichting door derdelandverzekeraars
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Verbod op dienstverrichting door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat
is
Van oudsher staat Nederland toe dat levens- en schadeverzekeraars met zetel in een
staat die geen lidstaat is diensten verrichten naar Nederland. Alvorens dergelijke
verzekeraars met die dienstverrichting mogen aanvangen, dienen zij aan te tonen dat
zij bevoegd zijn in de staat van de zetel het verzekeringsbedrijf uit te oefenen en
dat zij aan vergelijkbare kapitaaleisen voldoen als Nederlandse verzekeraars. De bedoeling
hiervan was een voldoende gelijk speelveld te waarborgen. In de loop der jaren zijn
er echter steeds meer eisen aan Nederlandse en andere EU-verzekeraars gesteld, waaronder eisen aan de bedrijfsvoering, integriteit en de governance.
Ook vanuit het perspectief van bescherming van de polishouder ligt in Nederland en
de EU als geheel de lat tegenwoordig hoger. Hierdoor is een gelijk speelveld niet
langer voldoende gewaarborgd, omdat die laatste eisen vanuit Nederland niet of nauwelijks
kunnen worden gecontroleerd. Bij dienstverrichting door verzekeraars met zetel in
een staat die geen lidstaat is, is het toezicht geheel afhankelijk van de desbetreffende
staat. In geval van problemen zijn De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële
Markten beperkt in hun mogelijkheden om Nederlandse polishouders te beschermen. De
betreffende verzekeraar bevindt zich immers buiten de Europese Unie en de samenwerkingsafspraken
met de buitenlandse toezichthouders zijn beperkt. Nederlandse maatregelen zullen in
deze context niet effectief zijn. In geval van faillissement bijvoorbeeld zijn er
geen afspraken over de behandeling van Nederlandse polishouders en zal beslag leggen
door DNB op activa in een derde land op problemen stuiten zo dit al mogelijk is. Daarom
wordt voorgesteld het verrichten van diensten in het levens- en schadeverzekeringsbedrijf
naar Nederland niet langer toe te staan. Daarmee komt de regelgeving op verzekeringsgebied
in lijn met die van de andere lidstaten die eveneens een dergelijk verbod op dienstverrichting
kennen, alsook met de wens van de Europese Commissie die op dit gebied een uniform
beleid voorstaat. Daarbij komt dat de Europese Commissie op het gebied van dienstverrichting
in het levens- en schadeverzekeringsbedrijf door een levens- of schadeverzekeraar
met zetel in een staat die geen lidstaat is, inmiddels een andere interpretatie geeft
aan de richtlijn solvabiliteit II1. De Europese Commissie is van oordeel dat die dienstverrichting niet is toegestaan.
Dit oordeel heeft geleid tot een aanzienlijke bespoediging van de aanpassing van de
onderhavige regelgeving die dient ter implementatie van artikel 162 van de richtlijn
solvabiliteit II. Het gevolg is dat de regelgeving op dit terrein materieel gaat aansluiten
op die van banken.
Het voorgaande geldt echter niet voor het verrichten van diensten in het herverzekeringsbedrijf
naar Nederland door levens- en schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat
is. Het is gebruikelijk dat levens- en schadeverzekeraars ook het herverzekeringsbedrijf
uitoefenen om hun risico’s beter te spreiden. Zij mogen evenwel het herverzekeringsbedrijf
alleen uitoefenen met betrekking tot de risico’s van de branche waarvoor zij een vergunning
hebben. Wat dit betreft is de interpretatie van de Europese Commissie niet veranderd.
Er is daarom geen reden om ook deze dienstverrichting te verbieden. Daarbij moet bedacht
worden dat het hier gaat om herverzekeringsovereenkomsten tussen professionele partijen.
Voorgesteld wordt om het verrichten van diensten in het herverzekeringsbedrijf door
verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een staat die geen lidstaat is
niet toe te staan. Dit zou geen praktische betekenis hebben, omdat een verzekeraar
met beperkte risico-omvang het herverzekeringsbedrijf slechts in zeer beperkte mate
mag uitoefenen. Zo mogen zij bijvoorbeeld, kort gezegd, geen verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten
ter dekking van aansprakelijkheids-, krediet- en borgtochtverzekeringsrisico’s uitvoeren.
Ook mogen de herverzekeringsactiviteiten niet meer dan € 0,5 miljoen uitmaken van
bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan € 2,5 miljoen van zijn technische voorzieningen,
zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van
special purpose vehicles kunnen worden verhaald.
DNB heeft in 2019 een impactanalyse uitgevoerd ten aanzien van de mogelijke afschaffing
van de directe markttoegang voor verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat
is (derdelandverzekeraars). Hiervoor heeft DNB aan 30 derdelandverzekeraars die in
het register van DNB zijn opgenomen in verband met dienstverrichting naar Nederland
een uitvraag gestuurd met vragen over onder meer het bedrag aan bruto premies dat
geschreven wordt in Nederland, de technische voorziening voor Nederlandse verplichtingen
en de gemiddelde resterende looptijd van de verzekeringsverplichtingen. DNB heeft
geconstateerd op basis van de uitkomsten van de analyse dat de omvang van dienstverrichting
door deze verzekeraars, relatief beperkt is en geconcentreerd is bij twee verzekeraars
(al hebben niet alle aangeschreven verzekeraars, gereageerd op de uitvraag van DNB).
Het betreft hier één schadeverzekeraar die geen verzekeringscontracten met Nederlandse
consumenten heeft afgesloten. De gemiddelde resterende loopduur van de verzekeringscontracten
is twee jaar. In het tweede geval betreft het eveneens een schadeverzekeraar die eenvoudige
schadeverzekeringen aanbiedt aan zowel Nederlandse consumenten als zakelijke klanten.
De gemiddelde resterende looptijd is minder dan 12 maanden. De verzekeringsproductie
van deze twee verzekeraars lijkt groot genoeg om bijvoorbeeld de vestiging van een
verzekeraar in Nederland te rechtvaardigen. Voor de overige verzekeraars zal het na
het sluiten van de notificatieroute naar verwachting zakelijk gezien niet meer interessant
zijn om in Nederland actief te blijven via de vestiging van een dochtermaatschappij
dan wel een derdelandbijkantoor. Deze verzekeraars zullen naar verwachting de Nederlandse
markt verlaten. Omdat de omvang van deze activiteiten als zeer beperkt wordt ingeschat,
zal naar verwachting ook de impact op de marktwerking in de Nederlandse verzekeringssector
beperkt zijn.
Gezien deze uitkomsten, is het afschaffen van de notificatieroute voor directe verzekeraars
uit derde landen mogelijk. Voor de afwikkeling van de bestaande polissen dient wel
een termijn te worden gegeven en gezien de looptijden van doorgaans minder dan twee
jaar is een termijn van twee jaar voldoende.
2. Regeldrukkosten en financiële gevolgen
Het verbod op dienstverrichting voor verzekeraars met zetel in een derdeland zal leiden
tot regeldrukkosten voor die verzekeraars die toegang tot de Nederlandse markt willen
behouden via een bijkantoor in Nederland of door het oprichten van een dochteronderneming
met zetel in de Unie. Indien deze verzekeraars hun dienstverrichtingsportefeuille
overdragen aan een andere verzekeraar met een vestiging in de Unie of besluiten de
dienstverrichting helemaal te staken, beëindigen zij hun dienstverrichtingsactiviteiten
naar Nederland. Voor verzekeraars die besluiten hun dienstverrichtingsactiviteiten
te staken en niet kiezen voor het voortzetten van hun activiteiten via een vestiging
in de Unie, treedt er een verlichting van de regeldrukkosten op, omdat zij niet meer
aan de verplichtingen in de Wft hoeven te voldoen, zoals het verstrekken van informatie
aan DNB op grond van artikel 3:83, vierde lid, Wft.
Bij de berekening van de regeldrukkosten wordt onderscheid gemaakt tussen verzekeraars
met zetel in het Verenigd Koninkrijk (VK) en andere verzekeraars met zetel in een
derdeland. Verzekeraars met zetel in het VK voldoen immers al aan de eisen van de
richtlijn solvabiliteit II en zullen daarom veel minder kosten hebben wegens het oprichten
van een bijkantoor in Nederland of van een dochteronderneming in de Unie dan andere
derdelandverzekeraars.
Volgens het openbaar register van DNB zijn er 170 verzekeraars met zetel in het VK
die diensten verrichten naar Nederland. Dit zijn verzekeraars die in het verleden
bij DNB genotificeerd hebben om diensten naar Nederland te kunnen verrichten, maar
waarvan niet zeker is of deze inmiddels (nog) allemaal actief zijn in Nederland. Volgens
recente informatie van toezichthouders lijkt slechts een deel van deze verzekeraars
nu nog actief te zijn op de Nederlandse markt (ongeveer 45). Als gevolg van de Brexit
is een substantieel deel van deze verzekeraars bezig met het nemen van maatregelen
om deze dienstverrichting na de Brexit transitieperiode te kunnen voortzetten. Zij
kunnen een vestiging (bijkantoor in Nederland of dochteronderneming in Nederland of
elders in de Europese Unie) oprichten, maar kunnen er vanzelfsprekend ook voor kiezen
hun activiteiten te staken. Enkele verzekeraars hebben als gevolg van de Brexit een
vergunningaanvraag gedaan bij DNB. Deze aanvragen zijn het gevolg van de Brexit en
kunnen niet worden toegerekend aan het onderhavige wetsvoorstel.
De gevolgen van het wetsvoorstel hebben alleen betrekking op die verzekeraars met
zetel in het VK die voornemens zijn via dienstverrichting vanuit een derde land (dus
op basis van artikel 2:45 Wft) actief in Nederland te blijven. Deze weg zal niet langer
beschikbaar zijn, en zij zullen dus of alsnog voor een vestiging binnen de EU moeten
kiezen, of hun activiteiten moeten staken. Gezien de veelal geringe omvang van hun
activiteiten lijkt het in verreweg de meeste gevallen echter niet lonend om een bijkantoor
in Nederland op te richten. Desondanks wordt voor de berekening van de administratieve
lasten en nalevingskosten ervan hypothetisch uitgegaan dat door één verzekeraar met
zetel in het VK alsnog een vergunningaanvraag voor een bijkantoor in Nederland zal
worden ingediend.
Op basis van cijfers uit het register van DNB uit 2020 zijn er nog 26 andere verzekeraars
met zetel in een staat die geen lidstaat is (daaronder niet begrepen VK-verzekeraars)
actief. Voor dit cijfer geldt hetzelfde als hiervoor opgemerkt, het geeft geen volledig
beeld, omdat een genotificeerde verzekeraar zijn dienstverrichting inmiddels kan hebben
gestaakt maar desondanks in het register vermeld zal zijn indien hij het staken van
zijn activiteiten niet heeft doorgegeven. Op basis van een impact assessment door
DNB, is de inschatting dat een deel van deze verzekeraars niet meer actief is in Nederland
en dat slechts twee verzekeraars zoveel polishouders bedienen, dat het voor hen lonend
zou kunnen zijn een vestiging in Nederland op te richten.
Wat betreft verzekeraars met zetel in een derde land die hun bedrijf via dienstverrichting
naar Nederland uitoefenen via een bijkantoor in een andere lidstaat geldt dat het
slechts om een verzekeraar gaat die op grond van de Brexit de bedrijfsuitoefening
al moet aanpassen en hier daarom niet meegenomen wordt.
Vergunningaanvraag bijkantoor
Incidentele kosten oprichten bijkantoor:
Omdat zoals gezegd, verzekeraars met zetel in het VK voldoen aan de richtlijn solvabiliteit
II, zijn voor hen de regeldrukkosten voor het aanvragen van een vergunning voor een
bijkantoor relatief gunstig. Zij hebben de kosten voor het aanvragen van de vergunning
(€ 22.400). Aangenomen wordt dat ter voorbereiding van de aanvraag alleen kosten voor
middelbaar personeel benodigd zijn: 2 personen a € 37 per uur gedurende 2 maanden:
€ 11.840. Voor 2 personen in totaal dus € 23.680.
Voor andere derdelandverzekeraars zullen de kosten voor een vergunning hoger uitvallen.
De vergunning kost hetzelfde: € 22.400. De voorbereiding van de aanvraag zal meer
kosten: ervan uitgaande dat de verzekeraar daar twee maanden met een specialist mee
bezig is (€ 58 gedurende 2 maanden): € 18.560 en tevens nodig heeft middelbaar personeel (2 personen a € 37 per uur
gedurende 2 maanden: € 11.840. Voor 2 personen in totaal dus € 23.680, waarmee de
totale voorbereidingskosten komen op € 42.240.
De bedrijfsvoering van het bijkantoor moet voldoen aan de eisen van de richtlijn solvabiliteit
II. Uitgangspunt is dat dit de inzet van hoogwaardig personeel zoals accountants en
ICT-deskundigen zal vergen, aangevuld met middelbaar opgeleid personeel en administratief
personeel. Voor verzekeraars wordt uitgegaan gedurende twee maanden van de inzet van
één accountant, 2 ICT-deskundigen, middelbaar opgeleid personeel (2 personen) en administratief
personeel (2 personen).
Accountant: € 58 gedurende 2 maanden: € 18.560.
ICT: 2 personen a € 45 per uur gedurende 2 maanden: € 28.800.
Middelbaar personeel: 2 personen a € 37 per uur gedurende 2 maanden: € 23.680.
Administratief personeel: 2 personen a € 24 voor 2 maanden: € 15.360.
Totaal: € 151.040. Voor twee verzekeraars komt dit neer op € 302.080.
Een bijkantoor is een onzelfstandig onderdeel van de verzekeraar. Daarom zal het oprichten
van een bijkantoor ook gevolgen hebben voor de andere onderdelen van de verzekeraar.
Die regeldrukkosten en financiële lasten zullen evenwel niet in Nederland neerslaan
en behoeven dientengevolge niet te worden berekend.
Structurele kosten aanhouden bijkantoor:
Bij deze kosten behoeft geen onderscheid te worden gemakt tussen verzekeraars met
zetel in het VK en met zetel in derde landen.
Zij zullen allemaal een pand moeten huren, er moet een vertegenwoordiger worden aangesteld,
een leidinggevende worden benoemd, ICT en ander personeel worden aangesteld etc. Hoeveel
de kosten zullen bedragen, is zeer afhankelijk van onder andere de omvang van het
bedrijf, locatie van het kantoor, uitgeoefende branche en toezichtskosten. Het is
daarom niet mogelijk hiervoor een juiste berekening te maken, maar wel kan een beeld
worden gegeven van de minimale kosten die in ieder geval moeten worden gemaakt.
Vertegenwoordiger: 1 persoon per jaar: 1920*77= € 147.840.
Leidinggevende: 1 persoon per jaar: 1920*77= € 147.840.
Accountant: € 58 gedurende 2 maanden: € 18.560.
ICT: 1 persoon a € 45 per uur gedurende 1 jaar: 1920*45= € 86.400.
Administratief personeel: 2 personen per jaar: 1920*€ 24 = 46080*2= € 92.160.
Voor drie verzekeraars komt dit neer op 492.800*3= € 1.478.400.
Weergegeven in tabelvorm:
BIJKANTOOR (incidenteel)
Verzekeraars met zetel in het VK
Verzekeraars met zetel in een derdeland
Vergunning
22.400
22.400
Specialist (1) + middelbaar personeel (2)
–
18.560
23.680
Accountant (1)
–
18.560
ICT
–
28.800
Middelbaar opgeleid (2)
23.680
23.680
Administratief opgeleid
–
15.360
Totaal
46.080
151.040*2=302.080
46.080+302.080=348.160
BIJKANTOOR (structureel)
Vertegenwoordiger
147.840
147.840
Leidinggevende
147.840
147.840
Accountant
18.560
18.560
ICT
86.400
86.400
Administratief personeel
92.160
92.160
Totaal
492.800
492.800*3=1.478.460
Totale regeldrukkosten en financiële gevolgen bedragen: incidenteel € 348.160; structureel
€ 1.478.460.
Het voorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het
college ziet af van het uitbrengen van het advies aangezien dit voorstel implementatie
betreft en er geen nationale afwegingsruimte is.
3. Consultatiereacties
Er zijn geen openbare consultatiereacties ingediend.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
A
De in artikel 1:16, eerste lid, Wft opgenomen verwijzingen bevatten notificatieverplichtingen
in geval van dienstverrichting. De verwijzing naar artikel 2:46 Wft kan vervallen,
nu dat artikel voortaan geen notificatieverplichting meer zal bevatten (voor dienstverrichting
vanuit een andere lidstaat naar Nederland door verzekeraars met zetel in een staat
die geen lidstaat is).
B
Voorgesteld wordt in de afdeling over het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar
de in de Wft gebruikelijke standaard vrijstellingsbepaling (zie bijvoorbeeld de artikelen
2:3d, 2:10d, 2:49b, 2:54k en 2:54q Wft) op te nemen. Tot nu toe werd een dergelijke
vrijstelling in deze afdeling niet nodig geacht, maar inmiddels is gebleken dat een
degelijke bepaling noodzakelijk is.
Ingevolge de artikelen 114 en 218, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (PbEG C 2012, 326) en de richtlijn solvabiliteit II (zie bijvoorbeeld
artikel 175) kunnen overeenkomsten met derde landen worden gesloten. Daarbij kan worden
afgeweken van bepalingen van de richtlijn solvabiliteit II. Dit doet zich bijvoorbeeld
voor bij de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten
van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering
(PbEU 2017, L 258). De daarin gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteit ten
aanzien van verzekeraars met zetel in de VS verschillen van de eisen, gesteld aan
Europese verzekeraars ingevolge de richtlijn solvabiliteit II. De vrijstelling maakt
het mogelijk dergelijke overeenkomsten zeer nauwkeurig te implementeren.
C
Voorgesteld wordt in artikel 2:45, eerste lid, Wft, een verbod op dienstverrichting
op te nemen voor levens- en schadeverzekeraars om het bedrijf van levens- of schadeverzekeraar
in Nederland uit te oefenen indien die dienstverrichting geschiedt vanuit een vestiging
in een staat die geen lidstaat is.
In het tweede lid wordt uitsluitend dienstverrichting naar Nederland in het herverzekeringsbedrijf
door deze verzekeraars toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Zij moeten bijvoorbeeld
het directe levens- of schadeverzekeringsbedrijf daadwerkelijk uitoefenen in de staat
van hun zetel en mogen het herverzekeringsbedrijf door middel van het verrichten van
diensten naar Nederland uitsluitend uitoefenen in de herverzekeringsactiviteit tot
het uitoefenen waarvan zij in de staat waar zij hun zetel hebben bevoegd zijn.
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 1 van het algemeen deel
van deze toelichting.
D
Artikel 2:45a Wft geeft regels waaraan moet worden voldaan indien de branche Aansprakelijkheid
motorrijtuigen door een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat
is, in dienstverrichting wordt uitgeoefend vanuit een vestiging in een staat die geen
lidstaat is. Het voorgestelde verbod op deze dienstverrichting maakt dit artikel overbodig.
E
Volgens de huidige interpretatie van artikel 162 van de richtlijn solvabiliteit II
door de Europese Commissie is het een levens- of schadeverzekeraar met zetel in een
staat die geen lidstaat is en die een bijkantoor heeft in een andere lidstaat niet
toegestaan vanuit dat bijkantoor het levens- of schadeverzekeringsbedrijf via het
verrichten van diensten naar andere lidstaten uit te oefenen. Daarom dient artikel
2:46, eerste lid, Wft voortaan een verbod op dergelijke dienstverrichting te bevatten.
Deze verzekeraars mogen evenwel nog wel vanuit dat bijkantoor het herverzekeringsbedrijf
door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitoefenen. De opzet van
het onderhavige artikel is analoog aan dat van artikel 2:45. Voor een toelichting
wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2:45 Wft.
Het huidige derde lid kan vervallen omdat de daarin beschreven situatie zich niet
meer kan voordoen nu dienstverrichting naar Nederland in het directe bedrijf wordt
verboden.
F
De verwijzingen in artikel 2:47 Wft worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde
wijzigingen met betrekking tot het verbod op dienstverrichting naar Nederland door
verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is en het toestaan van het aanbieden
van herverzekeringen via dienstverrichting.
G
In afdeling 2.2.3. Wft over het uitoefenen van bedrijf van levensverzekeraar en schadeverzekeraar
ontbreekt een paragraaf met een vrijstelling. Hierin wordt door artikel 2:47a Wft
voorzien. Deze vrijstelling is nodig indien de EU een overeenkomst met derde landen
sluit waarbij wordt afgeweken van de bepalingen van de richtlijn solvabiliteit II.
Het is mogelijk dat bijvoorbeeld als gevolg van een dergelijke overeenkomst dienstverrichting
wel wordt toegestaan en de voorgestelde bepaling kan dat dan mogelijk maken. Zie ook
de toelichting bij onderdeel B. De vrijstelling is niet bedoeld om – in aanvulling
op de implementatie van bilaterale overeenkomsten – andere mogelijkheden te creëren
om dienstverrichting vanuit derde landen mogelijk te maken.
H
Artikel 2:52 Wft heeft betrekking op verzekeraars met beperkte risico-omvang. Deze
verzekeraars vallen niet onder de reikwijdte van de richtlijn solvabiliteit II. Voor
zover deze verzekeraars hun zetel in een andere lidstaat hebben, kan aan hen in verband
met de vrijheid van vestiging en kapitaalverkeer geen dienstverrichtingsverbod worden
opgelegd. Het eerste lid, onderdeel a, staat derhalve dienstverrichting door deze
verzekeraars onverminderd toe. Onderdeel b bevat een verbod op dienstverrichting naar
Nederland door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is. Het verbod
heeft betrekking op het verrichten van diensten naar Nederland in zijn algemeenheid.
Het is dus niet relevant of dit gebeurt vanuit een vestiging in de Europese Unie of
vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is. Bovendien geldt het verbod
voor het verrichten van diensten naar Nederland voor zowel het directe als het indirecte
(herverzekering) bedrijf. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 1 van
het algemeen deel van deze toelichting.
Het voorgestelde tweede lid is vrijwel gelijk aan het huidige tweede lid, met dien
verstande dat het voortaan beperkt is tot lidstaten en de Minister dus geen derde
landen kan aanwijzen. Uit de omschrijving volgt ook wat een niet-aangewezen lidstaat
is en deze term behoeft dus geen definitie.
In het derde en vierde lid van artikel 2:52 Wft worden de verwijzingen naar het eerste
lid aangepast als gevolg van de verdeling van het eerste lid in onderdelen.
I
De verwijzingen in artikel 2:53 Wft worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde
wijzigingen in artikel 2:52 Wft.
J
In artikel 2:54, eerste lid, Wft wordt de redactie in overeenstemming gebracht met
die van de artikelen 2:50 en 2:52 Wft. Dienstverrichting naar Nederland is voortaan
alleen nog mogelijk door verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een
andere lidstaat.
K
In de in artikel 2:54.0a Wft opgenomen vrijstelling wordt de verwijzing in overeenstemming
gebracht met de aangebrachte wijzingen.
L
In artikel 3:24 wordt rekening gehouden met het verrichten van herverzekeringsdiensten
naar Nederland en wordt de eis gesteld dat de betrokken verzekeraar het herverzekeringsbedrijf
in de staat van zijn zetel daadwerkelijk uitoefent.
M
Artikel 3:28 wordt ter wille van de duidelijkheid gesplitst in twee leden.
Het eerste lid komt overeen met de huidige tekst, met dien verstande dat de passage
«verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat» zal
vervallen. Deze categorie wordt ondergebracht in het tweede lid, omdat voor hen niet
geldt dat zij diensten mogen verrichten naar Nederland. In dit lid wordt dan ook geen
rekening meer gehouden met die dienstverrichting.
N
De verwijzingen in artikel 3:43 Wft worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde
wijzigingen.
O
Artikel 3:48, eerste en tweede lid, Wft wordt aangepast aan de omstandigheid dat betrokken
verzekeraars alleen het herverzekeringsbedrijf in Nederland mogen uitoefenen via dienstverrichting.
P
De formulering van artikel 3:52 Wft wordt in overeenstemming gebracht met die van
artikel 2:50 Wft waardoor de tekst is beperkt tot dienstverrichting vanuit andere
lidstaten.
Q
Artikel 3:58, tweede lid, Wft wordt aangepast aan de omstandigheid dat betrokken verzekeraars
alleen het herverzekeringsbedrijf in Nederland mogen uitoefenen via dienstverrichting.
R
Artikel 3:61, tweede lid, Wft wordt aangepast aan de omstandigheid dat verzekeraars
met beperkte risico-omvang met zetel in een staat die geen lidstaat is geen diensten
meer zullen kunnen verrichten naar Nederland. Daarom dient het tweede lid voor deze
verzekeraar beperkt te worden tot «een niet-aangewezen lidstaat» in plaats van «een
niet-aangewezen staat».
S
Nu voorgesteld wordt dat voortaan alleen verzekeraars met beperkte risico-omvang met
zetel in een andere lidstaat nog diensten mogen verrichten naar Nederland, wordt de
redactie van het eerste lid daarmee in overeenstemming gebracht.
T en U
De bijlagen worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde aanpassingen in
de Wft.
Artikel II
Artikel II voorziet in een overgangsregeling voor verzekeraars die op het moment van
inwerkingtreding van deze wet diensten verrichten naar Nederland.
In het eerste lid is bepaald dat een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet
zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen
lidstaat is die een verzekeraar met zetel in Nederland of een bijkantoor in Nederland
wil oprichten teneinde zijn verzekeringsbedrijf in Nederland voor te zetten, binnen
zes maanden na inwerkingtreding van de wet een volledige aanvraag voor een vergunning
moet indienen. Dit betekent dat DNB op grond van die aanvraag in staat moet zijn een
beslissing te nemen. In dit verband wordt opgemerkt dat verzekeraars natuurlijk niet
hoeven te wachten met de indiening van een vergunningaanvraag tot de inwerkingtreding
van deze wet. Een vergunningaanvraag kan ook al eerder worden ingediend, indien derde
land verzekeraars op structurele basis Nederlandse polishouders willen blijven bedienen,
waardoor eventuele onvoorziene omstandigheden niet leiden tot overschrijding van de
termijn waardoor afwikkeling van het bedrijf direct noodzakelijk zou kunnen worden.
Het tweede lid bepaalt hetzelfde voor een verzekeraar met beperkte risico-omvang met
zetel in een staat die geen lidstaat is. Ingevolge het derde lid mag de verzekeraar
het verzekeringsbedrijf blijven uitoefenen, zolang DNB niet heeft beslist op de aanvraag
of de aanvraag niet is ingetrokken door de verzekeraar. Hij kan dus ook nieuwe verzekeringen
sluiten.
Het vierde lid voorziet in een regeling voor een levensverzekeraar of schadeverzekeraar,
niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die
geen lidstaat is, die uitsluitend door middel van het verrichten van diensten naar
Nederland het herverzekeringsbedrijf wil blijven uitoefenen. Het verbod in de richtlijn
solvabiliteit II richt zich immers niet op de activiteit van herverzekeren. De verzekeraar
dient op grond van dit lid binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze wet te
notificeren en hij kan het herverzekeringsbedrijf gedurende die tijd voortzetten.
Deze notificatie is van belang omdat DNB via het huidige artikel 2:45 Wft geen zicht
heeft op herverzekeringen die door dergelijke levens- of schadeverzekeraars door middel
van het verrichten van diensten naar Nederland worden aangeboden. Ingevolge het vijfde
lid blijft het vierde lid van toepassing totdat DNB een mededeling van ontvangst van
de notificatie heeft gedaan.
Het zesde lid bepaalt dat een verzekeraar die geen vergunningaanvraag wenst in te
dienen een afwikkelingstermijn van twee jaar heeft. De betrokken verzekeraar dient
wel een plan in te dienen ter goedkeuring van DNB waarin hij aangeeft hoe hij binnen
24 maanden na inwerkingtreding van deze wet zijn verzekeringsactiviteiten via dienstverrichting
zal beëindigen. Aangezien het gaat om afwikkeling van het bedrijf is bepaald dat geen
nieuwe overeenkomsten meer mogen worden afgesloten. Door de termijn van twee jaar
kunnen verzekeraars die op het moment van inwerkingtreding van deze wet diensten verrichten
naar Nederland in veel gevallen de bestaande overeenkomsten tot het eind van de looptijd
uitvoeren. Daarom is in het belang van hun polishouders en van hun verzekeraars een
overgangstermijn van twee jaar redelijk.
Het zevende lid bepaalt dat een verzekeraar waarvan de vergunningaanvraag is afgewezen
dan wel indien de verzekeraar de vergunningaanvraag heeft ingetrokken een afwikkelingstermijn
van een jaar heeft vanaf de afwijzing dan wel de intrekking. Deze termijn is korter
dan de termijn in het vierde lid. Gezien de kortere afwikkelingstermijn dient het
plan voor afwikkeling van de verzekeringsactiviteiten binnen drie maanden ter goedkeuring
aan DNB te worden voorgelegd. De reden voor de verkorte termijn voor afwikkeling is
om mogelijk oneigenlijk gebruik van de vergunningaanvraag tegen te gaan. Immers, door
een vergunningaanvraag kan de totale effectieve afwikkelingstermijn worden verlengd.
Met inbegrip van de zes maanden kan een vergunningverlening al gauw een jaar vergen.
Indien na de afwijzing of intrekking van de vergunningaanvraag nog een termijn voor
afwikkeling van twee jaar zou worden gegeven, zou de totale termijn voor afwikkeling
hiermee dus al snel op drie jaar kunnen komen. Door echter voor een kortere afwikkeltermijn
van een jaar te kiezen, is de totale termijn nu vergelijkbaar met de afwikkeltermijn
van 2 jaar die is bepaald voor derde land verzekeraars die niet kiezen voor een vergunningaanvraag.
Het achtste lid bepaalt dat indien de verzekeraar die heeft genotificeerd en daarop
de mededeling van DNB ontvangt dat hij niet langer diensten mag verrichten naar Nederland,
zijn herverzekeringsbedrijf binnen 12 maanden na ontvangst van de desbetreffende mededeling
moet afwikkelen. Van een dergelijke mededeling zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn
wanneer de verzekeraar niet kan aantonen aan de toepasselijke solvabiliteitseisen
te kunnen voldoen.
Het negende lid bepaalt niettemin dat DNB de termijn voor afwikkeling zo nodig met
maximaal een jaar kan verlengen indien dat redelijkerwijze noodzakelijk is voor de
afwikkeling om de belangen van de Nederlandse polishouders te borgen.
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat er niets verandert voor verzekeraars met
beperkte risico-omvang met zetel in een andere lidstaat die op grond van het huidige
artikel 2:52, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht hebben genotificeerd.
Het voorgestelde artikel 2:52, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel
toezicht behelst voor hen eenzelfde notificatieplicht.
Artikel III
De Europese Commissie hecht eraan dat de Nederlandse wetgeving zo spoedig mogelijk
wordt aangepast. Daarom is gekozen voor een inwerkingtredingsbepaling die hieraan
het best tegemoet komt.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.