Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over cultuuronderwijs in het mbo (Kamerstuk 31524-471)
2020D39038 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 juli 2020 inzake cultuuronderwijs in het
mbo1 (Kamerstuk 31 524, nr. 471).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
7
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister stelt dat de MBO Card voornamelijk
gebruikt wordt als «kortingskaart in de vrije tijd». Ze trekt deze conclusie omdat
de kaart voornamelijk gebruikt lijkt te worden voor de bioscoop, festivals en concerten.
Maar deze leden vragen, als het doel van de kaart was dat mbo-studenten enkel naar
theater, cabaret of dansvoorstellingen zouden mogen gaan met de kaart, waarom was er dan überhaupt de optie
om korting te krijgen voor bioscopen, festivals en concerten. Waarom maakt het uit
voor welke activiteiten mbo-studenten korting vragen, het gaat er toch juist om dat
mbo-studenten culturele activiteiten ondernemen? De overheid dient zich hierin toch
neutraal op te stellen, zo vragen de leden. Waarom kiest de Minister ervoor om bezoeken
aan culturele activiteiten in bioscopen, festivals en concerten weg te zetten als
«vrije tijdsvermaak», en zo de polarisatie tussen verschillende culturele vormen te
versterken? Daarnaast vragen deze leden waarom het uitmaakt wanneer een student gebruik
maakt van de MBO Card, of dat nu in de vrije tijd is of onder schooltijd.
Voornoemde leden lezen dat de Minister ervoor kiest om de subsidieregeling voor de
MBO Card niet te verlengen, maar deze gelden voortaan voor directe samenwerking tussen
mbo-scholen en culturele instellingen in te zetten. Zo noemt de Minister een aantal
voorbeelden in de brief waarbij dit al gebeurt. Kan de Minister ook voorbeelden noemen
van dergelijke initiatieven die niet in de randstad plaatsvinden?
Deze leden lezen dat de Minister de vrijgekomen gelden uit de subsidieregeling MBO
Card wil stoppen in de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren, flankerend
aan het programma «Cultuureducatie met kwaliteit» (CmK). Op welke manier wordt regionale
spreiding hierin gewaarborgd? Kan de Minister aangeven wie de verdeling van middelen
gaat bepalen? Het mooie van de MBO Card was namelijk dat het niet uitmaakte of je
nu in Drenthe, Limburg of Zuid-Holland woonde: iedereen had dezelfde kaart met dezelfde
voordelen. Doordat de Minister ervoor kiest om dat geld te stoppen in de koepelregeling
zijn deze leden bang dat hierdoor er weer extra cultuurgelden vanuit de regio naar
de randstad vloeien en dat hierdoor de kansen afnemen van mbo-studenten om ook met
cultuur in aanraking te komen. Kan de Minister hierop reflecteren en aangeven hoe
zij gaat voorkomen dat mbo-studenten uit de regio door deze beslissing minder toegang
hebben tot culturele activiteiten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen de koepelregeling het uitgangspunt wordt
dat scholen en culturele instellingen zelf aanvragen kunnen indienen. Hoe waakt de
Minister hier voor regionale spreiding, zo vragen deze leden. Wat vinden mbo-scholen
van een regeling zoals die van de Cultuurkaart en zijn er contacten tussen de initiatiefnemers
van de MBO Card en de MBO Raad hierover?
Ook lezen deze leden dat de Minister van plan is om direct steun te geven aan Theater
AanZ. Aan welke objectieve voorwaarden heeft dit theater voldaan, dat ze aanspraak
kunnen maken op subsidiegelden? Is deze regeling die specifiek het theater AanZ toekomt
ook opengesteld voor andere groepen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister een overzicht
geven van het speelseizoen en of hier rekening gehouden wordt met regionale spreiding?
Ten slotte hebben voornoemde leden nog enkele vragen naar aanleiding van het rapport
van Berenschot. Het Berenschot rapport richt zich op een periode waarin de Minister
ruim € 900.000 per jaar investeerde op het gebied van cultuuronderwijs in het mbo.
Wat gebeurt er met de € 400.000, van de € 900.000, die niet gealloceerd wordt? Daarnaast
geeft 93 procent van de onderzochte mbo-docenten in het Berenschot rapport aan dat
de MBO Card meerwaarde heeft. Kan de Minister uitleggen waarom het oordeel van de
mbo-docenten niet meeweegt in haar afweging, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de evaluatie van de MBO Card. Deze leden zijn
van mening dat door de beoogde afschaffing van de MBO Card zowel de mbo-studenten
als de culturele sector, die het momenteel toch al zwaar heeft, benadeeld worden.
Zij willen dan ook dat de MBO Card blijft. Zij hebben over de brief nog enkele vragen.
Deze leden vragen de Minister waarom zij het gerechtvaardigd vindt dat de 16, 17,
18-jarige jongeren op het voortgezet onderwijs wel een cultuurkaart ontvangen maar
de mbo-jongeren van dezelfde leeftijd niet. Waarom zou deze specifieke stimulans voor
jongeren van het mbo niet nodig zijn? Is het niet juist van belang mbo studenten extra
te stimuleren gebruik te maken van de MBO Card?
Op welke manier heeft de Minister bij haar keuze om de MBO Card af te schaffen de
stakeholders hierover geraadpleegd? Wat was bijvoorbeeld de reactie van de MBO Raad
en het JOB?
Waarom wordt er gestreefd naar een hogere activatie van de MBO Card terwijl activatie
niet nodig is voor gebruik? Wat zegt de mate van activatie dan over het gebruik en
toegevoegde waarde van de MBO Card?
Het Berenschot rapport richt zich op een periode waarin de Minister ruim € 900.000
per jaar investeerde op dit thema. Betekent deze voorgenomen beleidswijziging, waarin
€ 500.000 per jaar van de mbo-begroting naar de cultuurbegroting gaat een bezuiniging
voor het beroepsonderwijs en/of de culturele sector?
Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de Minister op de conclusie van Berenschot
dat «de MBO Card alleen al zou moeten blijven bestaan, om letterlijk culturele ontwikkeling
in het mbo op de kaart te zetten». Tevens vernemen deze leden graag hoe het draagvlak
bij de mbo-instellingen en in de culturele sector is voor de afschaffing van de MBO
Card. Waarom zegt Kunsten »92 dat de «voorgenomen afschaffing van de MBO Card tegen
het beleid van deze Minister zelf ingaat»?
De leden van de CDA-fractie willen graag van de Minister weten wie bepaalt hoe de
middelen in het programma Cultuureducatie met Kwaliteit besteed worden? Hoeveel invloed
heeft de Minister hierop? Hoeveel ruimte ziet ze om ervoor te zorgen dat meer van
deze middelen naar het mbo gaan? Aan welke type besteding denkt de Minister dan, zo
vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brief en rapport.
Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
Deze leden lezen dat de Minister stelt dat zij kunst en cultuur van belang vindt om
het onderwijs te verrijken. Deze leden onderschrijven deze visie en zien het stimuleren
van kunst en cultuur van grote toegevoegde waarde voor het middelbaar beroepsonderwijs.
Kunst en cultuur is voor iedereen en moet ook toegankelijk zijn voor iedereen. Deze
leden zijn daarom ook van mening dat bij de overheid een belangrijke taak ligt om
dit onderwerp onder de aandacht te brengen bij mbo-studenten. Kan de Minister verder
uiteenzetten waarom zij heeft gekozen te stoppen met de subsidie voor de MBO Card,
in plaats van de gedane suggesties van Berenschot door te voeren?
Voornoemde leden signaleren dat na de afloop van de subsidieperiode van de MBO Card
jaarlijks € 500.000 beschikbaar komt. De Minister wil dit vrijgekomen bedrag investeren
in directe samenwerking tussen mbo-scholen en culturele instellingen. Hierbij kunnen
zij zelf aanvragen indienen. Deze leden zijn positief dat de Minister verder investeert
in de relatie tussen het mbo en culturele instellingen en hebben nog enkele vragen.
Op welk bedrag kunnen mbo-scholen en instellingen precies aanspraak maken? Welke eisen
worden gesteld aan dit soort samenwerkingsverbanden? Hoe wordt de samenwerking tussen
culturele instellingen en mbo-scholen verbeterd naast het vrijmaken van subsidie?
Worden deze bijvoorbeeld met elkaar verbonden met hulp van de overheid of zijn zij
hier zelf verantwoordelijk voor? Heeft elke mbo-student een gelijke kans op kennismaking
met kunst en cultuur, of wordt dit afhankelijk van de instelling waar zij studeren?
Wordt met dit alternatief voor de MBO Card bewerkstelligd dat de drempel voor studenten
om culturele instellingen te bezoeken lager wordt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Gaat de Minister hier ook onderzoek naar doen?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat geen onderscheid gemaakt moet worden
tussen de positie van studenten in het mbo, hbo2 of wo. Zo kunnen hbo en wo studenten momenteel korting krijgen met hun collegekaart,
terwijl dit niet mogelijk is voor studenten uit het mbo. Bovendien blijkt uit het
onderzoek van Berenschot dat studenten de MBO Card vooral gebruiken vanwege de kortingsfunctie
op culturele activiteiten. Ziet de Minister de mogelijkheid te realiseren dat mbo-studenten
met hun collegekaart korting kunnen krijgen bij culturele instellingen in heel Europa,
zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de keuze van de Minister
om de subsidie voor de MBO Card te stoppen en hebben hier dan ook kritische vragen
over.
Evaluatie MBO Card
Deze leden lezen dat de Minister naar aanleiding van het onderzoek van Berenschot
naar de MBO Card concludeert dat de subsidiedoelstelling niet is bereikt. Deze leden
vragen waar de Minister deze conclusie op baseert, wanneer de leden in de conclusie
van Berenschot lezen: «studenten komen dankzij de kaart meer in aanraking met culturele
activiteiten en het blijkt dat zij daar ook inhoudelijk door worden verrijkt»? Ook
lezen voornoemde leden dat de MBO Card drempels richting cultuur verlaagt en dat Berenschot
concludeert: «De MBO Card zou alleen al moeten blijven bestaan, om letterlijk culturele
ontwikkeling in het mbo op de kaart te zetten.» Waarom kiest de Minister er ondanks
dit duidelijke advies van Berenschot om juist meer te investeren in de MBO Card, toch
voor om de subsidie voor de MBO Card te stoppen? Kan de Minister het verschil tussen
haar conclusie en die van Berenschot verklaren? Deze leden ontvangen graag een toelichting.
Voornoemde leden zijn ook benieuwd waarom de Minister niet alleen het advies van Berenschot,
maar ook de conclusies van mbo-docenten in de wind slaat. Mbo-docenten, zo staat in
het Berenschot rapport, zien een duidelijke waarde van de MBO Card doordat studenten
in aanraking komen met verschillende kunstvormen en worden geprikkeld om meer culturele
activiteiten te bezoeken. Hoe kijkt de Minister naar deze verklaringen van mbo-docenten?
Ook mbo-studenten zelf zeggen vaker naar culturele activiteiten te gaan door de MBO
Card en hierdoor ook inhoudelijk geraakt te worden door deze activiteiten. Kan de
Minister uitleggen waarom zij toch stopt met de subsidie van de MBO Card als zowel
studenten, docenten en een onafhankelijk onderzoeksbureau stelt dat de kaart doet
waarvoor zij bedoeld is, namelijk studenten in aanraking laten komen met kunst en
cultuur?
Deze leden lezen in de evaluatie dat de kaart vooral bijdraagt aan de culturele ontwikkeling
van mbo-studenten in hun vrije tijd. Is de Minister het met deze leden eens dat dit
– het feit dat de mbo-student niet alleen naar cultuur gaat als het moet van school,
maar dat ze ook in hun eigen vrije tijd gaan – juist een goede ontwikkeling is. Laat
dat niet juist de meerwaarde van deze kaart zien? Kan de Minister een inschatting
geven van de te verwachten directe en indirecte inkomstenderving voor de culturele
sector als gevolg van het afschaffen van de MBO Card? Daarbij doelen deze leden met
directe inkomstenderving op het directe effect van mbo-studenten die niet meer met
de MBO Card naar een voorstelling of andere culturele activiteit zullen gaan. Met
indirecte effecten doelen deze leden op het risico dat praktisch opgeleiden na afschaffing
van de MBO Card wellicht minder snel culturele activiteiten zullen bezoeken omdat
ze er zonder MBO Card minder snel laagdrempelig kennis mee maken.
Ziet de Minister niet dat behoud van deze kaart, aangevuld met een extra investering
in cultuuronderwijs op het mbo, juist kan zorgen voor de verbinding tussen cultuur
in het klaslokaal en daarbuiten? Ook vragen voornoemde leden hoe het zit met het gebruik
van de CJP3 Cultuurkaart in de vrije tijd, wordt ook die kaart vooral in de vrije tijd gebruikt?
Waarom is dit bij leerlingen in het voortgezet onderwijs kennelijk geen probleem en
bij mbo-studenten wel? Kan de Minister ook uitleggen waarom een 17-jarige vwo4-scholier wel vijf euro van de Minister krijgt om naar cultuur te gaan en een 17-jarige
mbo-student niet?
In de evaluatie staat dat de bijdrage aan de culturele ontwikkeling van de MBO Card
minder groot is dan de bijdrage van de Cultuurkaart in het havo5 en vwo. Volgens Berenschot heeft dit niets te maken met het aanbod, maar is dit verschil
er omdat er op het mbo veel minder aan cultuuronderwijs wordt gedaan: «Er vinden maar
weinig culturele activiteiten op of via mbo-scholen plaats. Culturele ontwikkeling
of culturele vorming heeft geen vaste plek in het curriculum». Is de Minister het
met deze leden eens dat het onterecht is dat de MBO Card geen subsidie meer krijgt
omdat de kaart niet zou voldoen aan subsidiedoelstellingen, maar dat deze doelstellingen
niet gehaald kunnen worden vanwege te weinig cultuuronderwijs op het mbo en dat het
oneerlijk is dat de CJP Cultuurkaart op het havo en vwo niet alleen wél subsidie krijgt,
maar ook meer subsidie dan de MBO Card, terwijl deze alleen maar werkt omdat daar
meer cultuuronderwijs is? Deze leden ontvangen graag een uitleg hierover.
De leden van de GroenLinks-fractie missen in de evaluatie van de Minister ook de andere
functie van de MBO Card, het is namelijk ook een belangrijk informatiekanaal over
cultuur naar studenten en docenten. Zonder dit informatiekanaal staat de mbo-studenten
op een informatieachterstand. Hoe kijkt de Minister naar deze functie van de MBO Card?
Hoe wordt deze functie overgenomen in het nieuwe beleid? Kan de Minister tenslotte
ook aan voornoemde leden uitleggen waarom zij in haar «Uitgangspunten Nieuw Cultuurstelsel
2021–2024» de MBO Card nog wel expliciet noemt als een manier om alle leeftijden te
bereiken? Waarom nam de Minister de MBO Card nog wel op in deze uitgangspunten voor
de komende vier jaar en trekt ze nu de subsidie terug? Gaat de Minister hiermee tegen
haar eigen uitgangspunten van het cultuurbeleid in? Vooral omdat de Minister in hetzelfde
stuk zegt dat kansengelijkheid haar aandacht heeft de komende periode? Deze leden
ontvangen graag een toelichting.
Stimuleren cultuuronderwijs mbo na MBO Card
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister er vanaf 2021 voor kiest
om de integratie van cultuur en onderwijs in het mbo te stimuleren door geld beschikbaar
te stellen voor directe samenwerking tussen mbo-scholen en culturele instellingen.
Kan de Minister uitleggen hoe het vervangen van de subsidie van de MBO Card door deze
gelden toe te voegen aan het programma Cultuureducatie met Kwaliteit tot meer kansengelijkheid
gaat leiden? De Minister schrijft dat CmK positieve resultaten heeft geboekt in het
primair onderwijs, maar kan de Minister ook garanderen dat dit zo zal zijn binnen
het mbo? Op welke analyse baseert de Minister dat dit programma ook zal werken bij
deze totaal andere doelgroep? Voornoemde leden vragen waarom cultuuronderwijs in het
mbo altijd in samenhang wordt genoemd met het vak burgerschap. Waarom is cultuuronderwijs
alleen mogelijk in het kader van burgerschap en is het niet een vak op zich? Waarom
is er geen doorlopende leerlijn van CKV6 op het vmbo7 naar mbo? Kan de Minister aan deze leden uitleggen waarom de vmbo-leerling en de
mbo-student, die van huis uit al minder in aanraking komen met kunst en cultuur, in
het onderwijssysteem structureel minder financiering krijgt voor culturele activiteiten?
Kan de Minister onderzoeken of het mogelijk is om én de MBO Card te financieren én
de CmK-regeling open te stellen voor het beroepsonderwijs, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Culturele ontwikkeling
in het mbo op de kaart». Zij betreuren het dat de Minister heeft besloten de stekker
uit de MBO Card te halen, terwijl Berenschot adviseert de kaart beter te gaan benutten.
Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen hierover.
Deze leden zien dat mbo-studenten soms achter het net vissen als het gaat om studentenkortingen.
Waar studenten in het hoger onderwijs wel recht hebben op korting op boeken, museumbezoek,
bioscoop en allerlei andere zaken, hebben studenten in het mbo dat niet. Deze leden
vinden dit niet eerlijk. De introductie van de MBO Card zorgde ervoor dat ook mbo-studenten
korting konden krijgen op een museum- of bioscoopbezoek, maar ook kleding, sport-
en schoolspullen. Daarnaast constateert Berenschot dat studenten vaker culturele activiteiten
bezoekt vanwege de MBO Card. Voornoemde leden vragen in hoeverre mbo-studenten culturele
instellingen bezoeken in vergelijking met studenten in het hoger onderwijs. In het
geval dat mbo-studenten minder vaak een culturele instelling bezoeken, kan een MBO
Card een toegevoegde waarde zijn, zo menen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de korting op andere zaken, zoals kleding,
buiten beschouwing is gelaten. Deze leden zijn van mening dat het van waarde is te
onderzoeken in hoeverre van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, omdat het ook
iets zegt over het nut van de MBO Card. Deze leden vragen de Minister of zij hier
alsnog naar kan kijken of inzicht kan geven in het gebruik hiervan.
Tot slot zouden deze leden graag zien dat, indien de Minister doorgaat met het afschaffen
van de MBO Card, alle studenten in het mbo een studentenkaart krijgen, die dezelfde
mogelijkheden biedt als de studentenkaart die studenten in het hoger onderwijs krijgen.
Welke mogelijkheden ziet de Minister hiervoor? Deze leden vragen ook in hoeverre mbo-studenten nu minder worden gediscrimineerd bij bijvoorbeeld cafés of studentenkortingen,
nu wettelijk is geregeld dat ook mbo’ers studenten worden genoemd.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het doel van de subsidie voor de MBO Card
die in 2016 werd geïntroduceerd, om de integratie van onderwijs en cultuur te stimuleren
door financiële drempels voor schoolbezoek aan culturele activiteiten te verlagen,
maar betreuren dat Berenschot heeft geconcludeerd dat de MBO Card in de huidige vorm
er niet in is geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs voldoende te stimuleren.
In plaats van zich te richten op het verbeteren van de MBO Card wil de Minister zich
nu richten op verbetering van cultuuronderwijs in het mbo. Daarmee slaat zij welbewust
een andere weg in dan het evaluatierapport van Berenschot haar aanraadt. Concreet
wil de Minister nu de directe samenwerking tussen mbo-scholen en culturele instellingen
stimuleren door na afloop van de subsidieperiode van de MBO Card (eind 2020) jaarlijks
€ 500.000 beschikbaar te stellen die mbo-scholen en culturele instellingen kunnen
benutten om samenwerkingen op te zetten of juist te verduurzamen. De Minister wil
meer vrijheid hebben in het verbeteren van het cultuuronderwijs in het mbo en dit
niet langer doen via één systematiek zoals de MBO Card, maar waarom kan dit niet beide?
Waarom denkt de Minister te moeten kiezen bij het mbo, terwijl ook op het havo en
vwo én geïnvesteerd wordt in de CJP Cultuurkaart én de leerlingen meer uren cultuuronderwijs
krijgen? Waarom grijpt de Minister het advies uit het Berenschot-rapport niet aan
om deze ongelijkheid recht te trekken, aangezien dit rapport er juist voor pleit om
de MBO Card te versterken door daar een budget van vijf euro aan te koppelen, zoals
dat ook voor leeftijdsgenoten op havo en vwo wordt gedaan via de CJP Cultuurkaart?
De leden van de PvdA-fractie delen de bezorgdheid over de halvering van de hoeveelheid
studenten die de MBO Card nog in 2016 had geactiveerd van 165.000 studenten naar 83.000
in 2019 en zij waarderen – evenals de Minister – initiatieven zoals de voorstelling
LEEF! over de zoektocht naar eigen (seksuele) identiteit, maar zij hebben behoefte
aan een nadere toelichting op de manier waarop er in de toekomst zeggenschap wordt
uitgeoefend over de besteding van de gelden. Wordt dit helemaal een kwestie van autonomie
van de mbo-scholen, die bij een mbo-instelling ook wel gestalte kan krijgen op een
manier die geheel tegengesteld is aan de intenties van zo’n voorstelling als LEEF!?
Hoe gaat de Minister erop toezien dat bij de besteding van de middelen ook daadwerkelijk
gestalte wordt gegeven aan de burgerschapsopdracht binnen het mbo, zo vragen deze
leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.