Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 526 Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19)
Nr. 24
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 30 september 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het voorgestelde artikel 58a wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
beveiligingsorganisatie: een beveiligingsorganisatie waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
groepsverband: een aantal min of meer bijeen horende personen, waarbij kennelijk sprake is van
een zekere samenhang of omstandigheid waardoor die personen bij elkaar zijn;
hygiënemaatregelen: maatregelen betreffende de inrichting van ruimten of aldaar te gebruiken voorwerpen
of materialen, of het treffen van voorzieningen ten behoeve van de reinheid teneinde
besmetting met of overdracht van het virus SARS-CoV-2 zoveel mogelijk te voorkomen;
ophouden: gedurende enige tijd ergens verkeren, terwijl er feitelijk gelegenheid is om te
gaan;
persoonlijke beschermingsmiddelen: uitrusting die bestemd is om te worden gedragen of vastgehouden teneinde de eigen
of een andere persoon zoveel mogelijk te beschermen tegen overdracht van het virus
SARS-CoV-2;.
b. In het eerste lid komt de begripsbepaling van evenement te luiden:
evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, alsmede een herdenkingsplechtigheid,
braderie, optocht op de weg, voorstelling of feest op een andere plaats dan in een
woning of op een daarbij behorend erf of in een gebouw of op een plaats als bedoeld
in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet, wedstrijd, beurs of congres. Onder evenementen
worden niet begrepen betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke
samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;.
c. In het eerste lid wordt in de begripsbepalingen van mantelzorger, zorgaanbieder
en zorglocatie na de dubbele punt telkens ingevoegd «een».
d. In het eerste lid wordt in de begripsbepaling van zorgaanbieder na «artikel 1.1
van de Jeugdwet» ingevoegd «, aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a
van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba».
e. In het eerste lid wordt in de begripsbepaling van zorglocatie «de Wet kwaliteit
klachten en geschillen wordt verleend» vervangen door «de Wet kwaliteit, klachten
en geschillen zorg wordt verleend, waar jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van
de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt verleend».
f. In het eerste lid wordt in de begripsbepaling van zorgverlener na «de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015» ingevoegd «, natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdzorg als
bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba verleent».
g. In het eerste lid wordt in de begripsbepaling van zorgverlener «een jeugdhulpverlener»
vervangen door «jeugdhulpverlener», «een beroepskracht» vervangen door «beroepskracht»
en «een zorgverlener» vervangen door «zorgverlener».
h. In het tweede lid vervalt de begripsbepaling van evenement.
2. Aan het voorgestelde artikel 58d wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s is voor
de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan, in plaats van de
voorzitter van de veiligheidsregio, de burgemeester bevoegd toepassing te geven aan
de in die bepaling genoemde artikelen, met uitzondering van artikel 7 van de Wet veiligheidsregio’s
en artikel 176 van de Gemeentewet. Het eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid
zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het voorgestelde artikel 58e wordt als volgt gewijzigd:
a. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 58e Differentiatie en lokaal maatwerk
b. In het tweede lid, onder a, wordt «58h» vervangen door «58h, eerste lid,».
c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In een krachtens dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan aan de
burgemeester de bevoegdheid worden toegekend om de plaatsen aan te wijzen waar de
in die regeling gestelde regels van toepassing zijn. Aan de uitoefening van de bevoegdheid
kunnen in die ministeriële regeling voorwaarden en beperkingen worden verbonden.
4. Het voorgestelde artikel 58f wordt als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid, onder b, wordt na «krijgsmacht» ingevoegd «, een beveiligingsorganisatie»
en wordt na «kinderopvang» ingevoegd «of die eerste hulp biedt bij een het leven of
de gezondheid bedreigende situatie».
b. In het vierde lid wordt «beschermingsmiddelen» vervangen door «persoonlijke beschermingsmiddelen».
5. Het voorgestelde artikel 58h wordt als volgt gewijzigd:
a. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 58h Niet openstellen of voorwaarden voor openstelling van publieke plaatsen
b. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De volgende plaatsen worden niet aangewezen als publieke plaatsen die niet voor
publiek mogen worden opengesteld:
a. een stemlokaal;
b. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de Staten-Generaal of van een
commissie daaruit;
c. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de gemeenteraad, provinciale
staten en het algemeen bestuur van een waterschap, of van een door deze organen ingestelde
commissie;
d. een gerechtsgebouw.
6. Het voorgestelde artikel 58j wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van de verplichting
tot toepassing of gebruik hiervan. De regels hebben geen betrekking op de toepassing
of het gebruik in een woning;.
b. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. het gebruik of voor consumptie gereed hebben van alcoholhoudende drank als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet op openbare plaatsen, met inbegrip
van een verbod daarop, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Drank- en Horecawet.
c. In het tweede lid wordt «beschermingsmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder
a» vervangen door «persoonlijke beschermingsmiddelen».
7. In het voorgestelde artikel 58o, derde lid, vervalt «naar het oordeel van Onze
Ministers».
8. In het voorgestelde artikel 58r, vierde lid, wordt «en het gebruik van beschermingsmiddelen»
vervangen door «en persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van de verplichting
tot toepassing of gebruik hiervan».
9. In het voorgestelde artikel 58s, eerste lid, wordt in de derde zin «binnen een
week daarna» vervangen door «onverwijld».
10. Het voorgestelde artikel 58u wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onder a, wordt na «besloten plaats» ingevoegd «indien deze een
ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend».
b. In het tweede lid wordt na «besloten plaats» ingevoegd «indien deze een ruimte
betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend».
c. In het derde lid, onder a, wordt «58h» vervangen door «58h, eerste lid,».
d. In het derde lid, onder b, wordt na «publieke plaats» ingevoegd «of een besloten
plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend».
e. In het vierde lid wordt na «publieke plaats» ingevoegd «of een besloten plaats
indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend».
B
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
Het voorgestelde artikel 68bis wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «een maand» vervangen door «veertien dagen».
2. In het tweede lid, onder a, wordt «58h» vervangen door «58h, eerste lid,» en in
het tweede lid, onder b, wordt «58h» vervangen door «58h, eerste lid».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het bij en krachtens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
bepaalde worden de gegevens met betrekking tot geldboetes, opgelegd voor overtreding
van artikel 58f, eerste lid, of artikel 58g, eerste lid, niet aangemerkt als justitiële
gegevens.
C
In artikel II wordt «de artikel» vervangen door «de artikelen».
D
Na artikel VII worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIA JUSTITIËLE DOCUMENTATIE NOODVERORDENINGEN COVID-19
In afwijking van artikel 6 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens worden
justitiële gegevens betreffende zaken waarin een geldboete is opgelegd voor overtreding
van artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het een overtreding betreft
in verband met maatregelen genomen ter bestrijding van de epidemie van covid-19, of
een directe dreiging daarvan, zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van deze wet
vernietigd.
ARTIKEL VIIB TUSSENTIJDSE VERANTWOORDING VOORZITTER VEILIGHEIDSREGIO
Binnen een maand na inwerkingtreding van deze wet brengt de voorzitter van de veiligheidsregio
een verslag uit als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio's
over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen voor
de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan, tot het moment van
die inwerkingtreding. Artikel 40, tweede tot en met zesde lid, van de Wet veiligheidsregio’s
is van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL VIIC WIJZIGING WETSVOORSTEL 35538 (TIJDELIJKE WET NOTIFICATIEAPPLICATIE COVID-19)
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 augustus 2020 ingediende voorstel van
wet houdende tijdelijke bepalingen in verband met de inzet van een notificatieapplicatie
bij de bestrijding van de epidemie van covid-19 en waarborgen ter voorkoming van misbruik
daarvan (Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19) (35 538) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, wordt in artikel 6d,
zesde lid, van de Wet publieke gezondheid «In afwijking van het derde lid» vervangen
door «In afwijking van het vijfde lid».
ARTIKEL VIID SAMENLOOP WETSVOORSTEL 35337 (ALCOHOLWET)
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 13 november 2019 ingediende voorstel van
wet tot wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met het Nationaal Preventieakkoord
en evaluatie van de wet (35 337) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A van die wet eerder in werking
is getreden dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt in het in dat onderdeel
voorgestelde artikel 58j «Drank- en Horecawet» telkens vervangen door «Alcoholwet».
2. Indien het in het eerste lid genoemde wetsvoorstel tot wet is of wordt verheven
en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel
A, van deze wet, wordt in artikel 58j van de Wet publieke gezondheid «Drank- en Horecawet»
telkens vervangen door «Alcoholwet».
Toelichting
Deze nota van wijziging strekt ertoe:
– af te wijken van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens waar het gaat om geldboetes
voor overtreding van de veiligeafstandsnorm, van het groepsvormingsverbod en van de
regionale noodverordeningen met betrekking tot de bestrijding van de epidemie van
covid-19 of een directe dreiging daarvan (onderdelen B, onder 3, en D, artikel VIIa);
– verlagen hechtenismaximum voor overtreding van de veiligeafstandsnorm, van het groepsvormingsverbod
en van bijbehorende vrijstellingen respectievelijk ontheffingen (onderdeel B, onder
1);
– de mogelijkheden tot lokaal maatwerk op basis van het wetsvoorstel te vergroten (onderdeel
A, onder 3.a en 3.c);
– de handhavingsbevoegdheid van de burgemeester te regelen voor besloten plaatsen waar
geen beroep of bedrijf wordt uitgeoefend (onderdeel A, onder 10.a, 10.b, 10. D en
10.e);
– de verhouding tussen hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid (Wpg) en artikel
39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) te verduidelijken (onderdeel A,
onder 2) en in aanvulling op artikel 40, eerste lid, Wvr te voorzien in een tussentijdse
verantwoording (onderdeel D, artikel VIIb);
– te bepalen dat een ministeriële regeling die als vangnet tot stand kwam meteen wordt
ingetrokken als het daaropvolgende wetsvoorstel wordt ingetrokken of verworpen (onderdeel
A, onder 9);
– de basis voor het treffen van maatregelen met betrekking tot hygiënemaatregelen en
persoonlijke beschermingsmiddelen te specificeren (onderdeel A, onder 1.a, 4.b, 6.a,
6.c en 8);
– een grondslag te creëren voor het stellen van regels bij ministeriële regeling over
het gebruik of voor consumptie gereed hebben van alcoholhoudende drank op openbare
plaatsen (onderdelen A, onder 6.b, en D, artikel VIId);
– een wettelijke uitzondering op de veiligeafstandsnorm te maken voor eerste hulp en
particuliere beveiligers (onderdeel A, onder 1.a en 4.a);
– uitzonderingen te maken op de mogelijkheid publieke plaatsen niet open te stellen
en het artikelopschrift te verbeteren (onderdelen A, onder 3.b, 5 en 10.c, en B, onder
2);
– begripsbepalingen van groepsverband en ophouden in de wet op te nemen (onderdeel A,
onder 1.a);
– de begripsbepaling van evenement te verduidelijken (onderdeel A, onder 1.b en 1.h);
en
– de jeugdzorginstellingen in Caribisch Nederland onder de reikwijdte van artikel 58o
te brengen (onderdeel A, onder 1.d, 1.e en 1.f).
Daarnaast wordt:
– op een aantal plaatsen een technische verbetering aangebracht (onderdelen A, onder
1.c en 1.g, en C);
– de totstandbrenging van een ministeriële regeling op grond van artikel 58o, derde
lid, in overeenstemming gebracht met artikel 58c (onderdeel A, onder 7); en
– een onjuiste verwijzing in de voorgestelde Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19
hersteld (onderdeel D, artikel VIIc).
Deze wijzigingen worden hieronder onderwerpsgewijs toegelicht.
Justitiële documentatie boetes veilige afstand, groepsvorming en overtreding noodverordening
(onderdelen B, onder 3, en D, artikel VIIa)
Zoals aangekondigd in de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister
voor Rechtsbescherming aan uw Kamer zonden,1 voorziet de wijziging van artikel 68bis (onderdeel B, onder 3) erin dat geldboetes
die worden opgelegd voor het niet-houden van de veilige afstand en voor overtreding
van het verbod op groepsvorming niet langer in de justitiële documentatie (op het
«strafblad») worden opgenomen. Wij kiezen voor deze aanpassing omdat deze maatregelen
– hoewel nog altijd noodzakelijk om het risico op besmettingen te beperken – onder
omstandigheden zodanig tegengesteld aan natuurlijk menselijk gedrag kunnen zijn dat
een overtreding snel achteloos is gemaakt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de
motie-Marijnissen/Ouwehand.2
De registratie van overtredingen van andere covid-19-maatregelen, zoals het niet langer
openstellen van publieke plaatsen en beperkingen ten aanzien van evenementen, blijft
na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ongewijzigd. Ook sancties voor overtredingen
van andere voorschriften en misdrijven, zoals spugen en dreigen met corona-besmetting,
blijven in de justitiële documentatie geregistreerd.
In overeenstemming met de genoemde motie voorziet de nota van wijziging (onderdeel
D, artikel VIIa) er op dit punt voorts in dat de inmiddels in de justitiële documentatie
opgenomen registraties van geldboetes voor overtredingen van regionale noodverordeningen,
strafbaar gesteld in artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), worden verwijderd.
Hiermee wordt afgeweken van artikel 6 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
waarin bewaartermijnen voor justitiële gegevens zijn voorgeschreven. De Justitiële
informatiedienst (Justid) zal zo snel mogelijk nadat het onderhavige wetsvoorstel
tot wet is verheven en in werking is getreden zorgen dat de desbetreffende gegevens
uit de justitiële documentatie worden verwijderd. Omdat in de justitiële documentatie
wel wordt geregistreerd dat sprake is van een overtreding van artikel 443 Sr in verband
met de overtreding van covid-19-maatregelen, maar niet wordt geregistreerd om welke
overtreding van die maatregelen het precies gaat, worden alle registraties van geldboetes
voor overtreding van artikel 443 Sr in verband met de overtreding van covid-19-maatregelen
verwijderd. Hierdoor vervalt ook de registratie in de justitiële documentatie van
boetes voor overtreding van het verbod tot samenkomst/groepsvorming, waarvoor in de
beginfase van de coronacrisis ook boetes zijn opgelegd. Voor boetes voor overtredingen
door minderjarigen en voor overtreding van de mondkapjesplicht geldt overigens dat
zij niet geregistreerd worden in de justitiële documentatie, omdat de daarvoor opgelegde
boete minder dan € 100 is.
Het niet langer registreren van boetes voor de genoemde overtredingen en het verwijderen
van de reeds geregistreerde beboeting van overtreding uit de justitiële documentatie
heeft tot gevolg dat deze niet meer kunnen worden betrokken bij de beoordeling van
een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Dergelijke boetes voor overtredingen zijn
dan immers niet langer zichtbaar in het kader van de VOG-beoordeling.
Verlagen hechtenismaximum veiligeafstandsnorm, groepsvormingsverbod en bijbehorende
vrijstelling/ontheffing (onderdeel B, onder 1)
Zoals vermeld in beantwoording van vraag 380 uit het verslag van de leden van de SP-fractie
en vraag 493 uit het verslag van de leden van de PvdA-fractie heeft het commentaar
van de Nederlandse Orde van Advocaten aanleiding geven de in artikel 68bis, eerste
lid, genoemde hechtenisduur van ten hoogste een maand te vervangen door ten hoogste
veertien dagen. Dit betreft overtredingen van de veilige afstandsnorm en een eventueel
groepsverbod alsmede van voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan een ter
zake geldende vrijstelling of ontheffing.
Lokaal maatwerk (onderdeel A, onder 3.a en 3.c)
De leden van de fracties van de VVD, het CDA, de ChristenUnie, GroenLinks en de PvdA
en de SGP hebben in het verslag gevraagd of het wetsvoorstel voldoende ruimte biedt
voor lokaal maatwerk en op welke wijze de gemeenteraad betrokken kan worden bij de
bestrijding van de epidemie.3 Deze vragen zijn gesteld mede naar aanleiding van de brief van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG), de Wethoudersvereniging en het Nederlands Genootschap
van Burgemeesters (NGB) van 18 augustus 2020 aan de Tweede Kamer en de brief van het
Veiligheidsberaad van 19 augustus 2020 aan de Tweede Kamer.
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat maatregelen ter bestrijding van de epidemie
centraal, namelijk bij ministeriële regeling, worden vastgesteld, waarbij differentiatie
mogelijk is tussen bijvoorbeeld gemeenten (en zodoende ook tussen bijvoorbeeld regio’s).
Dit betekent dat in beginsel bij ministeriële regeling wordt bepaald welke maatregelen
landelijk, regionaal of lokaal gelden. Daar waar de bestrijding lokaal kan, wordt
met dit wetsvoorstel en onderliggende uitvoeringsregelingen ruimte gemaakt voor lokale
afwegingen. Het wetsvoorstel bevat reeds een aantal ontheffings- en bevelsbevoegdheden
voor burgemeesters in concrete gevallen. Dat zijn echter geen bevoegdheden waarmee
zij zelf maatregelen aan en uit kunnen zetten indien de lokale omstandigheden – zoals
een plotselinge stijging van het aantal besmettingen – daartoe nopen.
Deze wijziging maakt het mogelijk om bij het uitwerken van maatregelen in een ministeriële
regeling op basis van hoofdstuk Va, te bepalen dat de burgemeester bevoegd is om in
de gemeente (gebieden met) plaatsen aan te wijzen waar de desbetreffende maatregelen
gelden. Zo kan de burgemeester een maatregel een bredere geografische reikwijdte geven
als dat volgens hem nodig is, maar ook de reikwijdte ervan beperken als het volgens
hem mogelijk is om af te schalen. Te denken valt aan het aanwijzen van plaatsen waar
een groepsvormingsverbod geldt (de ministeriële regeling bepaalt dan het maximumaantal
personen per groep) of het aanwijzen van plaatsen waar strengere regels gelden voor
evenementen (de ministeriële regeling bepaalt welke regels dat zijn). Het uitwerken
van de omstandigheden waaronder dergelijke maatregelen kunnen worden ingezet, blijft
een landelijk besluit: alle maatregelen waarvoor hoofdstuk Va een basis biedt, worden
vastgesteld (geconcretiseerd) bij ministeriële regeling, waarop de in het wetsvoorstel
voorgestelde procedurevoorschriften (artikel 58c) van toepassing zijn. Deze wijziging
introduceert daarbij de mogelijkheid om via de ministeriële regeling de burgemeester
bevoegd te maken om de plaatsen aan te wijzen waar de maatregelen gelden. In de ministeriële
regeling kunnen toepassingsvoorwaarden bepaald worden, zoals een maximale geldingsduur
van de maatregelen.
Vanzelfsprekend dient de burgemeester bij het uitoefenen van een eventuele bevoegdheid
tot het aanwijzen van gebieden eveneens de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit
in acht te nemen (zie artikel 58b, tweede lid).
Deze wijziging bevordert de mogelijkheden om maatregelen gericht en proportioneel
in te zetten op basis van de actuele lokale omstandigheden. Ook bevordert de wijziging
de mogelijkheden tot lokaal debat over de maatregelen: over de inzet van eventuele
aanwijzingsbevoegdheden kan debat plaatsvinden met de gemeenteraad (zie ook artikel
58t, vierde lid), hetgeen de lokale democratische verantwoording versterkt en tegemoetkomt
aan de opmerkingen van de leden van meerdere fracties in het verslag. Daarnaast kan
de constructie tijdswinst opleveren: een besluit van een burgemeester om plaatsen
aan te wijzen zal over het algemeen sneller tot stand kunnen komen dan een ministeriële
regeling op basis van het wetsvoorstel. Het voorgaande laat de regie van de Minister
van VWS bij de bestrijding van de epidemie van het virus (artikel 7 Wpg) onverlet.
De systematiek van het wetsvoorstel brengt mee dat eventuele bevoegdheden van de burgemeester
om plaatsen aan te wijzen overgaan van de burgemeester naar de voorzitter van de veiligheidsregio
indien de Minister van VWS daartoe besluit vanwege (dreigende) gevolgen van meer dan
plaatselijke betekenis (artikel 58d). Ten slotte geldt dat in Caribisch Nederland
de bevoegdheid toekomt aan de gezaghebbers, die daar de rol van burgemeester en voorzitter
van de veiligheidsregio vervullen, en zich met de eilandsraden verstaan (artikel 68a,
aanhef en onder b en d, Wpg).
Handhavingsbevoegdheid burgemeester voor besloten plaatsen waar geen beroep of bedrijf
wordt uitgeoefend (onderdeel A, onder 10.a, 10.b, 10.d en 10.e)
Deze wijzigingen zijn toegelicht in antwoord 490 van de nota naar aanleiding het verslag
naar aanleiding van een vraag van de leden van de D66-fractie.
Aanvulling artikel 58d (onderdeel A, onder 2), en verantwoording afgelopen periode
(onderdeel D, artikel VIIb)
Deze eerste wijziging strekt ertoe de verhouding tussen hoofdstuk Va Wpg en artikel
39, eerste lid, Wet veiligheidsregio’s (Wvr) duidelijker vorm te geven. Met dit wetsvoorstel
worden de bevoegdheden in hoofdstuk Va tot de uitvoering van de maatregelen voor de
bestrijding van de epidemie in beginsel belegd bij de burgemeester van de betreffende
gemeente en niet bij de voorzitter van de veiligheidsregio. Deze systematiek komt
in de plaats van de noodverordeningen die de voorzitters van de veiligheidsregio’s
sinds de aanvang van de epidemie hebben vastgesteld op grond van artikel 39, eerste
lid, onder b, Wvr en artikel 176 van de Gemeentewet. Deze nota van wijziging voegt
aan het wetsvoorstel toe dat ook de toepassing van de meeste andere artikelen die
zijn genoemd in artikel 39, eerste lid, Wvr voor de bestrijding van deze epidemie
weer uitgeoefend worden door de burgemeester. Het gaat om toepassing van bevoegdheden
uit de Wet veiligheidsregio’s, de Gemeentewet, de Wet openbare manifestaties, en om
het gezag over de politie en de Koninklijke marechaussee op grond van de Politiewet
2012.
Twee bevoegdheden worden met deze wijziging niet bij de burgemeester teruggelegd.
Het gaat ten eerste om de toepassing van artikel 7 Wvr, wat betekent dat de voorzitter
van de veiligheidsregio zorg blijft dragen voor informatievoorziening over de oorsprong,
de omvang en de gevolgen van de epidemie. Dit sluit aan bij artikel 6, vierde lid,
Wpg, op grond waarvan de voorzitter van de veiligheidsregio zorg draagt voor de bestrijding
van de epidemie en zijn coördinerende taken die ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel
blijven bestaan. In de tweede plaats is de bevoegdheid tot het vaststellen van noodverordeningen
uitgezonderd (artikel 176 van de Gemeentewet). Zoals in de memorie van toelichting
is aangegeven, acht de regering voor de bestrijding van de epidemie nationale wetgeving
aangewezen boven het gebruik van noodverordeningen.4 De voorzitters van de veiligheidsregio’s zullen bij de inwerkingtreding van deze
wet en de ter uitvoering daarvan vastgestelde lagere regelgeving hun noodverordeningen
intrekken met toepassing van artikel 39, eerste lid, onder a, Wvr in samenhang gelezen
met artikel 176, zevende lid, van de Gemeentewet. De voorzitters van de veiligheidsregio
kunnen vervolgens geen noodverordeningen meer treffen voor de maatregelen waarin dit
wetsvoorstel voorziet. De burgemeesters kunnen voor de bestrijding van de epidemie
evenmin noodverordeningen vaststellen en daarom is het niet nodig artikel 176 van
de Gemeentewet in artikel 58d, derde lid, weer bij de burgemeester te beleggen.
Artikel 58d, derde lid, eerste zin (nieuw), is een beperking van artikel 39, eerste
lid, Wvr. Voor het overige geldt artikel 39 Wvr onverkort, wat betekent dat het regionaal
beleidsteam blijft functioneren (artikel 39, tweede tot en met zesde lid, Wvr), waarin
de burgemeesters hun besluiten voor de bestrijding van covid-19 in dat verband onderling
kunnen afstemmen. De voorzitter van de veiligheidsregio behoudt in dat geval als voorzitter
van het regionaal beleidsteam een coördinerende rol bij onder andere de afstemming
over lokale besluiten en de bestuurlijke handhaving daarvan.
Net als wat geregeld is in artikel 58d, eerste lid, geldt ten aanzien van de bevoegdheden
bedoeld in artikel 58d, derde lid, eerste zin (nieuw) dat deze bij uitzondering toch
belegd kunnen worden bij de voorzitter van de veiligheidsregio. De Minister van VWS
kan daartoe besluiten in de omstandigheid dat de lokale besluitvorming leidt tot gevolgen
van meer dan plaatselijke betekenis, of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan,
voor de bestrijding van de epidemie (artikel 58d, derde lid, tweede zin (nieuw)).
Indien die omstandigheid is afgelopen, trekt de Minister zijn besluit in (artikel
58d, tweede lid). Niet ieder (dreigend) bovenlokaal effect zal nopen tot het bevoegd
maken van de voorzitter van de veiligheidsregio, maar kan het voldoende zijn dat een
betrokken burgemeester samen met de andere burgemeesters in goed overleg zodanige
voorzieningen heeft getroffen dat geen sprake is van een zodanig (uit het oogpunt
van de bestrijding van de epidemie ongewenst) bovenlokaal effect dat de overdracht
van een bevoegdheid naar de voorzitter van de veiligheidsregio nodig is.
Met deze wijziging wordt zodoende verduidelijkt dat met dit wetsvoorstel voor de uitvoering
van maatregelen ter bestrijding van de epidemie in belangrijke mate een verschuiving
plaatsvindt van de voorzitter van de veiligheidsregio naar de burgemeesters. Dat moment
sluit daarmee de periode af waarin de bestrijding van de epidemie vooral via noodverordeningen
plaatsvond, en dat is een goed moment om terug te blikken. Artikel 40 Wvr verplicht
de voorzitter van de veiligheidsregio over het verloop van de gebeurtenissen en de
genomen besluiten pas verantwoording af te leggen na afloop van de crisis. Omdat dat
moment nog onzeker is, maar wel duidelijk is dat de covid-19-crisis bij de inwerkingtreding
van dit voorstel al meer dan een half jaar gaande is, wordt in onderdeel D een artikel
VIIb ingevoegd, dat bepaalt dat de voorzitter van de veiligheidsregio dan in elk geval
alvast verantwoording aflegt over het verloop van de gebeurtenissen tot dat moment
en over de besluiten die hij tot dat moment heeft genomen. Artikel 40 Wvr blijft bovendien
onverminderd gelden, dus vindt ook toepassing na afloop van de crisis. Voorzitters
van veiligheidsregio’s hebben overigens in de praktijk reeds tussentijds inlichtingen
verstrekt aan de gemeenteraden, en de wet staat daar ook niet aan in de weg.
Meteen intrekken ministeriële regeling vangnet bij uitblijven daaropvolgende wet (onderdeel
A, onder 9)
Met deze wijziging wordt verzekerd dat een ministeriële regeling die met toepassing
van de vangnetbepaling (artikel 58, eerste lid) tot stand is gekomen, maar waarvoor
een van de Kamers geen wettelijke basis wenst te treffen, onverwijld en niet pas uiterlijk
binnen een week wordt ingetrokken.
Toepassing van persoonlijke beschermingsmiddelen (onderdeel A, onder 1.a, 4.b, 6.a,
6.c en 8)
De leden van de fracties van GroenLinks, PvdA en PvdD hebben in het verslag vragen
gesteld over de reikwijdte van de bevoegdheid tot het stellen van regels over hygiënemaatregelen
en beschermingsmiddelen, gelet op de bescherming van grondrechten.5 Dit heeft aanleiding gegeven tot aanpassing van het voorgestelde artikel 58j, eerste
lid, onder a, Wpg. Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat deze bepaling een grondslag
biedt voor het regelen van een verplichting tot het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Wat hieronder wordt verstaan, wordt verduidelijkt in de begripsbepaling (artikel 58a,
eerste lid). Artikel 1.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit kent eveneens een definitie
voor «persoonlijke beschermingsmiddelen» voor werknemers, maar bij persoonlijke beschermingsmiddelen
als bedoeld in artikel 58j, eerste lid, onder a, wordt een bredere reikwijdte beoogd.
Voorbeelden van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn (niet-medische)mondkapjes (die
zowel mond als neus bedekken), spatbrillen, handschoenen of kleding die bescherming
biedt tegen overdracht van het virus, zowel voor de drager als voor anderen. Voorts
is verduidelijkt dat hygiënemaatregelen anders dan persoonlijke beschermingsmiddelen
(die bestemd zijn om te worden gedragen of vastgehouden) zien op de inrichting van
ruimten, in die ruimten te gebruiken voorwerpen of materialen, of het treffen van
voorzieningen ten behoeve van de reinheid teneinde besmetting met of overdracht van
het virus SARS-CoV-2 zoveel mogelijk te voorkomen. Een voorbeeld daarvan zijn de kuchschermen
die bijvoorbeeld gebruikt worden bij kassa’s als afscheiding tussen de medewerker
en de klant.
Net zoals voor andere maatregelen geldt, kan bij ministeriële regeling alleen worden
besloten tot een plicht tot het toepassen van hygiënemaatregelen of het gebruik van
persoonlijke beschermingsmiddelen voor situaties waarin dat noodzakelijk en proportioneel
is voor de bestrijding van de epidemie (artikel 58b, tweede lid). Dat moet bij het
vaststellen van de regeling worden onderbouwd.
De verplichting tot het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen kan raken aan
de persoonlijke levenssfeer. Het is afhankelijk van de uitwerking in de ministeriële
regeling of daadwerkelijk sprake is van een beperking van dit recht, of dat die verplichting
alleen enige hinder met zich brengt. Voor zover sprake is van een beperking, voorziet
deze bepaling in de door artikel 10, eerste lid, Grondwet vereiste grondslag. Artikel
58j, eerste lid, onder a, voorziet uitdrukkelijk niet in een grondslag voor het dragen
of het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen in woningen. De verplichting
tot gebruik van een persoonlijk beschermingsmiddel mag niet zo ver reiken dat zij
een beperking vormt van de lichamelijke integriteit of de uitoefening van de vrijheid
van godsdienst en levensovertuiging of vergadering en betoging.
Het begrip «persoonlijke beschermingsmiddelen» is ook doorgevoerd in andere bepalingen
waar eerst «beschermingsmiddelen» werd voorgesteld (artikel 58f, vierde lid, 58j,
tweede lid, en 58r, vierde lid).
Alcoholgebruik op openbare plaatsen (onderdelen A, onder 6.b, en D, artikel VIId)
Deze wijziging strekt ertoe een delegatiegrondslag te creëren voor het stellen van
regels bij ministeriële regeling over het gebruik of voor consumptie gereed hebben
van alcoholhoudende drank op openbare plaatsen. Op grond van de artikelen 58h en 58i
kunnen al bij ministeriële regeling voorwaarden worden verbonden aan de openstelling
van een publieke plaats of de organisatie van een evenement, waaronder ook de voorwaarde
dat het verstrekken of nuttigen van alcoholhoudende drank beperkt of verboden wordt.
Voor een verbod op het nuttigen van alcohol op openbare plaatsen, zoals in parken,
op stranden en de openbare weg, bevat het wetsvoorstel geen grondslag. Aangezien een
dergelijke maatregel kan bijdragen aan de bestrijding van de epidemie of een directe
dreiging daarvan, wordt met deze wijziging ook een delegatiegrondslag voor openbare
plaatsen voorgesteld in artikel 58j, eerste lid, onder e.
Ook de nadere regeling van het gebruik of voor consumptie gereed hebben van alcoholhoudende
drank is op grond van artikel 58b, tweede lid, slechts mogelijk als dit noodzakelijk
is voor de bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan en in een evenredige
verhouding staat tot dat doel. De regering is van oordeel dat nadere regeling hiervan
noodzakelijk kan zijn voor de bestrijding van de epidemie of een directe dreiging
daarvan. Alcoholgebruik heeft effect op de cognitieve functies. Alcohol beïnvloedt
onder andere het functioneren van de prefrontale cortex, die een grote rol speelt
bij de functies die te maken hebben met zelfcontrole en impulsief gedrag.6 Alcohol zorgt voor verslechtering van het onderdrukken (inhiberen) van neigingen
in het gedrag, wat tot impulsief gedrag leidt.7 Doordat mensen minder angstig zijn onder invloed van alcohol, voelen zij zich veelal
meer bereid om risicovolle situaties aan te gaan.8 Het voorgaande kan ertoe leiden dat belangrijke maatregelen ter bestrijding van de
epidemie, zoals het in acht nemen van de veilige afstand, onvoldoende worden nageleefd
door mensen onder invloed van alcohol. Om die reden is het noodzakelijk om een delegatiegrondslag
voor het stellen voor regels over het gebruik of voor consumptie gereed hebben van
alcoholhoudende drank op openbare plaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan een verbod
op het gebruik van alcoholhoudende drank op openbare plekken gedurende bepaalde uren
(bijvoorbeeld ’s nachts) of in bepaalde openbare parken. Met het oog op de handhaafbaarheid
kunnen (naast regels over het gebruik van alcohol) regels worden gesteld over het
voor consumptie gereed hebben van alcoholhoudende drank. Het voorgestelde artikel
58j, eerste lid, onder e, voorziet hierin.
Het is nu al wel mogelijk dat op gemeentelijk niveau wordt besloten tot het instellen
van lokale alcoholverboden. De basis daarvoor is de autonome verordenende bevoegdheid van de
gemeenteraad (artikel 149 van de Gemeentewet). In de praktijk gaat het om (tijdelijke)
alcoholverboden op bepaalde plaatsen waar de gemeenteraad dat in het belang van de
openbare orde of de gezondheid nodig acht. Ook voor de bestrijding van de epidemie
heeft op basis van de noodverordeningen al een verbod gegolden op het gebruik van
alcoholhoudende drank bij evenementen. Artikel 25a van de Drank en Horecawet biedt
verder een grondslag voor de gemeenteraden om bij gemeentelijke verordening de verkoop
van alcoholhoudende drank te verbieden of aan beperkingen te onderwerpen. Hier is
sprake van facultatief medebewind, het is aan de gemeenteraden om te bepalen of zij
hiertoe overgaan. Gemeenten hebben zelf dus wel ruimte om te beslissen tot beperking
van het gebruik van alcohol, maar voor de bestrijding van de epidemie of een directe
dreiging daarvan kan het noodzakelijk zijn om op centraal niveau, bij ministeriële
regeling, hiertoe te besluiten. Dat kan een regel zijn die landelijk van toepassing
is, of die in de ministeriële regeling wordt toegespitst op bepaalde gemeenten of
regio’s (differentiatie op grond van artikel 58e, eerste lid). Artikel 58j, eerste
lid, onder e, biedt zo de mogelijkheid om alcoholbeperkingen op centraal niveau te
sturen, en de landelijke regie te voeren als dat nodig is voor de bestrijding. Met
deze wijziging wordt ten slotte niet beoogd de gemeentelijke regeling van alcoholbeperkingen
zoals hierboven is geschetst, uit te sluiten. Er blijft ruimte voor deze autonome
aanvulling en de wijziging staat ook niet in de weg aan de toepassing van de bevoegdheden
van de Drank- en Horecawet.
Bij de formulering van de bepaling is aangesloten bij de begripsbepaling van alcoholhoudende
drank in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet. Die wet definieert alcoholhoudende
drank als de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan
een half volumeprocent uit alcohol bestaat.
Daarnaast wordt voorgesteld een artikel toe te voegen waarmee een regeling wordt getroffen
voor de samenloop met de inwerkingtreding van de Alcoholwet. Met het voorgestelde
artikel VIId wordt een regeling getroffen voor het geval de Alcoholwet eerder of later
tot wet wordt verheven en in werking treedt dan deze wet.
Eerste hulp en particuliere beveiligers (onderdeel A, onder 1.a en 4.a)
De Hartstichting heeft er, mede namens Ambulancezorg Nederland, HartslagNu en de Nederlandse
Reanimatieraad, in een brief van 13 augustus 2020 aan de Tweede Kamer op gewezen dat
bij eerste hulp bij (levens)bedreigende situaties de veilige afstand vanzelfsprekend
niet in acht kan worden genomen. De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, D66,
GroenLinks, de SP en de ChristenUnie hebben in het verslag ook aandacht gevraagd voor
situaties van eerste hulp.9 Omdat het hier inderdaad een evidente uitzonderingscategorie betreft, wordt deze
toegevoegd aan de wettelijke uitzonderingen in plaats van een uitzondering te overwegen
bij ministeriële regeling. Deze wijziging heeft betrekking op eerste hulp anders dan
door zorgverleners, aangezien artikel 58f, derde lid, onder b, reeds voorziet in een
uitzondering voor zorgverleners.
De Nederlandse Veiligheidsbranche heeft bij brief van 23 juli 2020 aan de Minister
van Justitie en Veiligheid en ondergetekende aandacht gevraagd voor het feit dat particuliere
beveiligers, net als medewerkers van politie, brandweer en zorg, door hun werk in
de situatie kunnen komen dat er onvoldoende afstand in acht kan worden genomen. In
het verslag is daarop gewezen door de leden van de fracties van de VVD, D66, de PvdA
en de SGP.10 Omdat ook hier sprake is van een evidente uitzonderingscategorie, wordt voorgesteld
ook deze uitzondering op wetsniveau te regelen.
Uitzondering niet openstellen publieke plaatsen en opschrift artikel 58h (onderdelen
A, onder 3.b, 5 en 10.c, en B, onder 2)
De leden van de fractie van D66 hebben in het verslag gevraagd naar de mogelijkheid
dat het bestuur kan besluiten over te gaan tot het sluiten van gerechtsgebouwen. Het
is niet wenselijk is dat bij ministeriële regeling door feitelijke niet-openstelling
van een gerechtsgebouw invloed van ministers ontstaat op de mogelijkheid recht te
doen geschieden. Dit is ook niet wenselijk voor stemlokalen en plaatsen waar volksvertegenwoordigingen
vergaderen. Wel kan en moet de mogelijkheid behouden blijven dat deze gebouwen slechts
onder voorwaarden voor publiek mogen worden opengesteld, waaronder het toelaten van
een maximumaantal personen. Het artikelopschrift is naar aanleiding van een vraag
van de leden van de GroenLinks-fractie in het verslag passender gemaakt.
Begripsbepaling groepsverband en ophouden (onderdeel A, onder 1.a)
Naar aanleiding van vragen in het verslag van de leden van de SGP-fractie is besloten
voor te stellen de begripsbepalingen van groepsverband en ophouden, die van belang
zijn voor de artikelen 58f en 58g, op te nemen in de wet en niet te volstaan met de
toelichting. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Inhoudelijk zijn enkele aanpassingen
aangebracht in de definitie. Verwezen wordt naar de beantwoording van vragen 204,
206, 404 en 405 uit het verslag.
Begripsbepaling evenementen (onderdeel A, onder 1.b en 1.h)
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de verhouding tussen
evenementen, zoals gedefinieerd in het voorgestelde artikel 58a, eerste en tweede
lid, en vergaderingen, betogingen en samenkomsten voor de belijding van godsdienst
en levensovertuiging, als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.11
Dergelijke vergaderingen, betogingen en samenkomsten vallen in beginsel buiten de
reikwijdte van deze definitie, omdat deze veelal niet primair zijn gericht op vermaak,
maar op het (collectief) uiten van een mening of belijden van een geloof of levensovertuiging.
In de praktijk kunnen er echter wel grens- of twijfelgevallen zijn, bijvoorbeeld als
er sprake is van elementen van vermaak en een collectieve meningsuiting. De bedoeling
van de regering is om met de gegeven definitie van het begrip «evenement» vergaderingen
en betogingen en samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging
als bedoeld in de Wet openbare manifestaties niet onder het begrip evenement te scharen.
Met deze wijziging wordt dit in het wetsvoorstel verduidelijkt.
Jeugdzorg in Caribisch Nederland (onderdeel A, onder 1.d, 1.e en 1.f)
Op basis van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt
in Caribisch Nederland jeugdzorg verleend. Nu die wet niet genoemd werd in de verschillende
begripsbepalingen van het wetsvoorstel, zou artikel 58o dat in een specifieke zorgplicht
voor zorgaanbieders voorziet, niet van toepassing zijn voor de jeugdzorgaanbieder
in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit is temeer onwenselijk omdat artikel 58o wel
van toepassing is voor zorginstellingen in Caribisch Nederland. Deze wijziging voorziet
hier alsnog in.
Technische verbeteringen (onderdelen A, onder 1.c en 1.g, en C)
Dit betreft enkele taalkundige wijzigingen.
Betrokken ministers bij ministeriële regeling zorglocaties (onderdeel A, onder 7)
Artikel 58o, derde lid, voorziet in een ministeriële regeling voor zorglocaties, abusievelijk
indien dit «naar het oordeel van Onze Ministers» noodzakelijk is. Een dergelijke ministeriële
regeling komt immers tot stand via de procedure van artikel 58c, hetgeen niet slechts
hun oordeel vraagt, maar ook dat van een Minister die het eventueel mede aangaat en
in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad. Met deze wijziging wordt
dit hersteld.
Technische verbetering voorgestelde Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19
(onderdeel D, artikel VIIc)
In het op 3 september 2020 door de Tweede Kamer aangenomen voorstel voor de Tijdelijke
wet notificatieapplicatie covid-19 wordt voorgesteld artikel 6d in te voegen in de
Wet publieke gezondheid. Het vijfde lid van die bepaling regelt de verwerkingsverantwoordelijkheid,
met een gedeeltelijk afwijkende regeling in het zesde lid.12 In dat zesde lid staat echter per abuis dat wordt afgeweken van het derde lid, waar
het vijfde lid is beoogd. Dit wordt met de wijziging verbeterd.
Deze nota van wijziging wordt mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangeboden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport