Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over advies Bureau ICT-toetsing implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet (Kamerstuk 24515-558)
2020D35651 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben enkele fracties
                  de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Staatssecretaris
                  van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 juli 2020 inzake het advies Bureau ICT-toetsing
                  implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet (Kamerstuk 24 515, nr. 558).
               
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
                         
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
3
                         
                         
                         
                         
II
Reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het definitief
                  Bureau ICT-toetsing (BIT) advies programma Implementatie Wet vereenvoudiging beslagvrije
                  voet en de reactie van de Staatssecretaris op dat rapport. Zeker gezien de verwachting
                  dat er meer mensen te maken zullen krijgen met schulden als gevolg van het coronavirus
                  is een spoedige inwerkingtreding van bovengenoemde wet van nog groter belang dan het
                  al was. Deze leden zien de urgentie terug in zowel het advies als de opvolging door
                  de Staatssecretaris en zij spreken hun waardering daarvoor uit. Zij hebben enkele
                  vragen.
               
Er wordt een beperkte overgangstermijn mogelijk gemaakt, waarbij de verwachting is
                  dat die met name gebruikt zal worden door organisaties die belast zijn met inning
                  van de lokale belastingen. Tegelijkertijd is de constatering dat betreffende beslagen
                  grotendeels na de overgangstermijn pas opkomen. Begrijpen deze leden goed dat daarmee
                  voor het merendeel van de gevallen de verwachting is dat de juiste beslagvrije voet
                  gehanteerd zal worden? Voor hoeveel gevallen is de verwachting dat de overgangstermijn
                  nodig zal zijn? Hoe borgt de Staatssecretaris dat voor die gevallen zo snel als mogelijk
                  gecheckt wordt dat de juiste beslagvrije voet wordt gehanteerd?
               
De leden van de VVD-fractie vragen om over enige tijd nadat de implementatie is afgerond
                  nog eens terug te blikken met het BIT-advies in de hand om te bezien of achteraf toch
                  nog een en ander beter gekund zou hebben; een kritische kijk op het omgaan met het
                  BIT-advies als het ware. Deze terugkoppeling zou bij een reguliere rapportage aandacht
                  kunnen krijgen.
               
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de Staatssecretaris om kort in te gaan
                  op de laatste slotopmerking van het BIT-team. Het BIT-team verwijst daar, ter overweging
                  en enigszins los van het inhoudelijke advies, op de gevallen van lopende beslagen
                  en de mogelijkheid om proactief de beslagvrije voet te herberekenen en zo schuldenaren
                  met een te laag vastgestelde beslagvrije voet eerder te helpen. Die suggestie spreekt
                  genoemde leden aan. In het verlengde daarvan lazen deze leden dat een burger een beslaglegger
                  altijd kan benaderen om de beslagvrije voet opnieuw te laten vaststellen. Deze leden
                  vinden het belangrijk dat deze mogelijkheid bestaat maar realiseren zich dat het voor
                  mensen in de schulden – mede door de stress die daarmee gepaard gaat – een uitdaging
                  kan zijn om te zien dat de beslagvrije voet te laag is vastgesteld en hier vervolgens
                  tegen te ageren. Kan de Staatssecretaris toelichten op welke manier schuldenaren hierbij
                  geholpen worden of nog kunnen worden om bekend te worden met de mogelijkheden om tegen
                  een te lage vaststelling op te komen?
               
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vinden het zeer betreurenswaardig dat de implementatie
                  van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zo lang op zich laat wachten. Implementatie
                  van deze wet is immers van groot belang voor het terugdringen van schulden. Deze wet
                  moet ervoor zorgen dat de beslagvrije voet voor mensen met schulden wordt gerespecteerd.
               
Deze leden realiseren zich dat implementatie niet eenvoudig is vanwege de noodzakelijke
                  geautomatiseerde gegevensverstrekking- en uitwisseling tussen de ministeries van Sociale
                  Zaken en Werkgelegenheid, Financiën, Justitie en Veiligheid en de diverse berokken
                  ketenpartners. Maar juist omdat dit niet eenvoudig is en dit ook te verwachten was,
                  hadden deze leden meer sturing en daadkracht verwacht op dit dossier. Zij onderschrijven
                  dan ook de kritiek van het BIT dat de werkwijze van het implementatieprogramma te
                  vrijblijvend en afwachtend is geweest.
               
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat de Staatssecretaris zich deze
                  kritiek heeft aangetrokken en maatregelen heeft genomen voor een betere resultaatsturing.
                  De inwerkingtreding van de wet wordt nu voorzien op 1 januari 2021. Kan de Staatssecretaris
                  garanderen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Voor een aantal organisaties wordt de
                  mogelijkheid van een overgangstermijn van maximaal zes maanden in de wet opgenomen. Kan de
                  Staatssecretaris aangeven over welke organisaties het gaat en waarom zij deze overgangstermijn
                  nodig hebben?
               
Op de kritiek van het BIT dat er nauwelijks inzicht is in de voortgang van de implementatie
                  en dat een ketenbrede aansluitplanning ontbreekt, geeft de Staatssecretaris aan dat
                  «er wordt gewerkt aan een verdere detaillering van de integrale planning». Dit is wel erg vaag, wat wordt hiermee precies bedoeld?
               
De leden van de CDA-fractie hechten groot belang aan goede communicatie en vinden
                  het positief dat via het burgerportaal duidelijk wordt gemaakt hoe de berekening van
                  de beslagvrije voet wordt uitgevoerd. Goed dat de Staatssecretaris nog eens benadrukt
                  dat de burger de beslaglegger altijd kan benaderen met het verzoek om de beslagvrije
                  voet aan te passen als deze incorrect is vastgesteld. Ook dit moet duidelijk gecommuniceerd
                  gaan worden via het burgerportaal. Wil de Staatssecretaris dit toezeggen, zo vragen
                  deze leden.
               
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld te lezen dat de implementatie
                  van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet alweer vertraging lijkt op te lopen. Deze
                  leden vragen de Staatssecretaris hoe het kan dat een wet die zo weinig controversieel
                  is, en zo gewenst door alle partijen, toch zo ontzettend ingewikkeld is om te implementeren.
                  Kan de Staatssecretaris daar op reflecteren? Welke verschillende belangen spelen hierin
                  een rol?
               
Voorts vragen deze leden hoe het kan dat al in september 2019 het risico is gesignaleerd
                  dat de ICT-voorzieningen niet op tijd klaar zouden zijn en er toch nog een kritische
                  BIT-toets nodig is om echt vaart te krijgen in het proces? Waarom is de bouw van de
                  benodigde voorzieningen vertraagd? Klopt het dat de rekentool pas per 1 oktober beschikbaar
                  wordt gesteld? Zo ja, betekent dit dat softwareleveranciers slechts drie maanden de
                  tijd hebben om hun applicaties aan te passen terwijl hiervoor normaliter zeker zes
                  maanden voor nodig zijn? Klopt het dat de aansluit- en gebruiksvoorwaarden van de
                  centrale voorziening nog niet gereed zijn en partijen onder meer daardoor geen keuze
                  kunnen maken en/of weten wat van hen verlangd wordt? Waarom is ervoor gekozen om een
                  softwarerelease in kwartaal vier te plannen, terwijl gemeenten hebben aangegeven dat
                  dit zeer ongewenst is vanwege het tijdspad van de inning van de gemeentelijke belastingen?
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke partijen naar verwachting gebruik
                  zullen gaan maken van de overgangstermijn van zes maanden. Zijn dat alle partijen
                  die niet zelf een voorziening bouwen? Van welke partijen kan de Staatssecretaris garanderen
                  dat zij op 1 januari 2021 klaar zijn om de wet uit te voeren? Kan de Staatssecretaris
                  nader toelichten hoe het gebruik van de overgangstermijn zal worden ingekaderd? Klopt het dat
                  het overgangsrecht zo is vormgegeven dat partijen een individueel verzoek moeten doen?
                  Waarom is daarvoor gekozen?
               
Deze leden vinden het belangrijk dat er een makkelijk te raadplegen burgerportaal
                  komt. Zij vragen de Staatssecretaris of het burgerportaal gereed zal zijn op 1 januari
                  2021? Zo nee, waarom niet, en welke datum acht de Staatssecretaris dan haalbaar?
               
De leden constateren voorts dat op 1 januari 2021 de Wijziging van de Wet gemeentelijke
                  schuldhulpverlening in werking treedt en dat deze wet in artikel 4a bepaalt dat tenminste
                  de beslagvrije voet in acht moet worden genomen in het plan van aanpak. Dit betekent
                  dat schuldhulpverleners toegang moeten hebben tot de rekentool. Voorziet de centrale
                  rekentool in de toegang voor schuldhulpverleners, zodat schuldhulpverleners kunnen
                  voldoen aan artikel 4a Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening?
               
II Reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.