Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid (LNG) 2020-2024 (Kamerstuk 32793-481)
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 493
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 september 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief
van 25 mei 2020 inzake de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid (LNG) 2020–2024 (Kamerstuk
32 793, nr. 481).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 september 2020. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Clemens
Vraag 1
De nota is veelal gericht op «domeinoverstijgende gezondheidsondersteuning» en op
inspanningen en samenwerking op zowel landelijk als lokaal niveau. Hoe wordt deze
nauwe samenwerking de komende jaren goed in stand gehouden?
Antwoord 1
De Landelijke Nota Gezondheidsbeleid (LNG) is in nauwe samenwerking met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) tot stand gekomen. Deze samenwerking eindigt echter
niet bij het publiceren van deze LNG. Ik heb met gemeenten afgesproken dat wij ons
in het periodieke bestuurlijke overleg gezamenlijk blijven inzetten voor maatschappelijke
vraagstukken die niet alleen betrekking hebben op gezondheid, maar ook op andere beleidsterreinen.
De ontwikkelagenda’s – die op dit moment onder regie van de VNG worden opgezet – worden
hierbij ingezet om het goede gesprek met elkaar aan te gaan en gezamenlijke ambities
te formuleren. Zo houden we de samenwerking de komende jaren goed in stand.
Vraag 2
Met welke middelen gaan de acties die deze kabinetsperiode nog in gang worden gezet
gefinancierd worden? Waarom ontbreekt er in de nota een financiële paragraaf?
Antwoord 2
In de LNG worden per gezondheidsvraagstuk verschillende handelingsperspectieven voor
het Rijk en gemeenten beschreven. Voor de handelingsperspectieven van het Rijk geldt
dat deze veelal ondergebracht worden in beleidslijnen die al lopen. Denk bijvoorbeeld
aan de extra inzet op kennisontwikkeling rond de fysieke leefomgeving, mentale weerbaarheid
bij jeugd en het in kaart brengen van determinanten van gezondheidsachterstanden.
Gemeenten kunnen bij het uitvoeren van de handelingsperspectieven uit de LNG gebruik
maken van de middelen die reeds beschikbaar zijn vanuit het gemeentefonds. Het is
aan gemeenten zelf om te bepalen op welke manier deze middelen ten behoeve van de
LNG worden ingezet. Aangezien er geen extra financiële middelen aan de LNG worden
toebedeeld, is er geen financiële paragraaf opgenomen in de LNG.
Vraag 3
Per ambitie worden acties genoemd om de ambitie te behalen. Van welke acties bent
u nog voornemens om ze deze kabinetsperiode in gang te zetten?
Antwoord 3
Mijn voornemen is om zoveel mogelijk handelingsperspectieven voor het Rijk die in
de LNG worden genoemd deze kabinetsperiode nog in gang te zetten; waar dit meer tijd
kost zal dit in de nieuwe kabinetsperiode gebeuren.
Vraag 4
Op pagina 4 wordt genoemd: «Armoede, schulden, problemen rondom huisvesting, eenzaamheid,
werkloosheid, een beperking, een lage opleiding of de kwaliteit en de inrichting van
de leefomgeving hebben allemaal invloed op hoe gezond je bent en hoe gezond je je
voelt». Op pagina 8 wordt genoemd: «Het Ministerie van VWS heeft het RIVM gevraagd
om in 2020 een samenhangend beeld te schetsen van de determinanten met de meeste impact
op de volksgezondheid, binnen en buiten het domein van VWS». Hoe verhoudt dit zich
tot elkaar? Is het onderzoek bedoeld om aanvullende determinanten te vinden of die
op pagina 4 te bevestigen? Samengevat, wat is het doel van dit onderzoek en wanneer
kunnen de uitkomsten worden verwacht?
Antwoord 4
Het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) richt zich
op de impact van verschillende determinanten op gezondheid. Hierbij is begin 2020
een overzicht gemaakt van de belangrijkste determinanten (op basis van berekende ziektelast)
die schade voor de gezondheid veroorzaken. Het gaat onder andere om problematisch
alcoholgebruik, slechte voeding, weinig bewegen, slechte (psychosociale) arbeidsomstandigheden
en slecht buitenmilieu.
Op basis van verdiepend onderzoek wordt vervolgens inzicht verkregen in de onderliggende
factoren die samenhangen met deze determinanten, zoals bijvoorbeeld stress, schulden
of leefomgeving. Het onderzoek van het RIVM gaat niet om bevestiging van de genoemde
factoren in de LNG, maar om onderbouwing vanuit de wetenschappelijke literatuur en
daar waar mogelijk berekening van de impact op gezondheid. De resultaten worden eind
2020, begin 2021 verwacht.
Vraag 5
Wat hebben thuiswonende ouderen concreet gemerkt van de wettelijke taak van de gemeente
voor en tijdens de coronapandemie?
Vraag 6
Op welke wijze hebben de gemeenten kwetsbare ouderen thuis voor en gedurende de coronapandemie
bereikt?
Vraag 7
Welk (preventief) aanbod hebben de gemeenten voor en tijdens de coronapandemie voor
oudere inwoners ontwikkeld?
Vraag 8
Welke maatregelen zijn concreet genomen door de gemeenten tijdens de coronapandemie?
Antwoord op vraag 5, 6, 7 en 8
In de LNG staan de wettelijke taken van de gemeente waar zij uitvoering aan geven
beschreven. In de Covid-19 stand van zaken brief van 24 juni jl.1 staat beschreven dat uw Kamer voor 1 september 2020 een brief ontvangt over de geleerde
lessen van de afgelopen maanden gericht op het voorkomen en bestrijden van een eventuele
tweede golf. In deze brief zal ook aandacht zijn voor kwetsbare groepen, waaronder
thuiswonende ouderen. De infrastructuur van gemeenten is tijdens de coronapandemie
van essentieel belang geweest om tijdens de coronapandemie inwoners passende zorg
en ondersteuning te kunnen bieden en tijdig signalen op te vangen. De sociale wijkteams
en het grote vrijwilligersnetwerk hebben mensen bijgestaan tijdens de lockdown. Daarnaast
hebben gemeenten er alles aan gedaan om de zorg en ondersteuning voor de meest kwetsbaren,
binnen de richtlijnen van het RIVM, te continueren.
Om hun inwoners goed te informeren hebben gemeenten een corona-webpagina gemaakt en
meerdere hebben ook een brief gestuurd naar alle (oudere) inwoners met informatie
en verwijzing naar hulploketten.
Vraag 9
In hoeverre is de rijksoverheid in staat een stimulerende, monitorende en faciliterende
rol te spelen om gemeenten aan te spreken en te ondersteunen indien concreet beleid
of resultaten uitblijven bij het bestrijden van gezondheidsachterstanden?
Antwoord 9
Het Rijk stimuleert en faciliteert gemeenten bij het bestrijden van gezondheidsachterstanden
door onder andere het Nationaal Preventieakkoord, het Nationaal Sportakkoord en de
programma’s GIDS en Kansrijke Start. Er vindt bij deze programma’s tevens monitoring
plaats. Het onderwerp gezondheidsachterstanden terugdringen – en hoe we elkaar daarin
kunnen ondersteunen – komt regelmatig aan bod in overleg met gemeenten, GGD’en en
de VNG, bijvoorbeeld in het bestuurlijk overleg tussen de Staatssecretaris van VWS
en gemeenten. De focus van het Ministerie van VWS ligt hierbij op het stimuleren en
faciliteren, en niet op het controleren van gemeenten.
Hiernaast draagt het Expertisecentrum Gezondheidsverschillen Pharos, dat ik met een
subsidie ondersteun, bij aan het terugdringen van bestaande (gezondheids)achterstanden.
Dat doet Pharos door nationale en internationale kennis te verzamelen, te verrijken
en te delen. Het gaat hierbij om wetenschappelijke kennis, praktijkkennis van zorgverleners,
beleidsmakers en andere professionals2.
Vraag 10
In de brief staat dat de VNG ontwikkelagenda’s zal opstellen, wanneer zullen deze
ontwikkelagenda’s gereed zijn?
Antwoord 10
Er is gekozen voor «ontwikkel»-agenda’s, zodat er ruimte is voor voortschrijdend inzicht
en het mogelijk is om oplossingen voor de lange termijn te ontwikkelen. Er is daarom
bewust geen einddatum aan het opstellen van de ontwikkelagenda’s gesteld. De agenda’s
zijn dan ook geen doel op zich, maar een middel om als Rijk en gemeenten met elkaar
het goede gesprek en de samenwerking aan te gaan bij het aanpakken van problemen die
het gezondheidsdomein overstijgen.
De VNG werkt op dit moment aan het inrichten van een werkgroep met gemeenten, GGD’en,
het RIVM en het Ministerie van VWS. In het bestuurlijk overleg tussen de Staatssecretaris
van VWS en gemeenten wordt periodiek besproken wat de opbrengst van deze werkgroep
is en welke vervolgstappen gezet kunnen worden.
Vraag 11
In de brief wordt verwezen naar het 12-puntenplan van de SP-fractie om sociaaleconomische
gezondheidsverschillen te verkleinen en wordt vermeld dat de voorstellen in dat plan
zijn meegewogen bij de totstandkoming van de ambities en handelingsperspectieven.
Kan per punt aangegeven worden op welke wijze deze zijn meegenomen in de Landelijke
Nota Gezondheidsbeleid? En kan voor alle niet overgenomen punten aangegeven worden
waarom deze geen plek hebben gekregen in de nota?
Antwoord 11
Het 12-puntenplan van de SP- fractie om gezondheidsverschillen te verkleinen is als
volgt meegewogen bij de totstandkoming van de ambities en handelingsperspectieven
in de LNG:
– Punt 1: Het recht op preventie en gezondheidsbescherming wordt een taak van de gemeente.
Preventie en gezondheidsbescherming is reeds een taak van de gemeenten (zie wet Publieke
gezondheid artikel 2). Het Rijk trekt hierin samen met de gemeenten op. Zo hebben
Rijk en gemeenten ook samen de LNG geschreven. Tegelijkertijd leren we uit bijvoorbeeld
de interventiegerichte aanpak dat verantwoordelijkheden ten aanzien van preventieve
(leefstijl)interventies niet expliciet in wet- en regelgeving zijn vastgelegd, waardoor
het onduidelijk is wie initiatief moet nemen voor het aanbod en wie verantwoordelijk
is voor de uitvoering en coördinatie hiervan. Ik heb u hierover 7 juli jl. per brief
geïnformeerd3. In overleg met VNG en ZN wordt gewerkt aan voorstellen die worden betrokken bij
de contourennota die het kabinet voorbereidt over de toekomstige organisatie van de
zorg. Preventie is hierin een belangrijk onderwerp. De contourennota zal naar verwachting
dit najaar verschijnen.
– Punt 2: Het eigen risico schaffen we af en Punt 5: Buurttandzorg
Voor zowel punt 2 als punt 5 zijn afspraken in het regeerakkoord gemaakt. Zoals ik
al aangaf in het Algemeen Overleg Preventiebeleid van 17 mei 2018 gaan we daarom het
eigen risico deze kabinetsperiode niet afschaffen, en zal ook tandzorg deze kabinetsperiode
niet in het basispakket4 komen.
– Punt 3: Landelijk wordt vastgesteld wat bewezen preventieve behandelingen en gezondheidsbeschermende
maatregelen zijn.
Voor het vaststellen en verspreiden van kennis over werkzame (preventieve/gezondheidsbeschermende)
maatregelen loopt de komende vijf jaar het «NWA-traject gezondheidsachterstanden verkleinen»
in opdracht van het Ministerie van VWS en SZW. Hierin wordt onderzocht welke maatregelen
effectief zijn in het aanpakken van gezondheidsachterstanden. Daarnaast onderzoekt
het RIVM in 2020 «de impactvolle determinanten van gezondheid». Tevens hebben we hiervoor
de preventiedatabank van het RIVM (Loketgezondleven.nl). De bevindingen worden landelijk
gedeeld.
– Punt 4: De normpraktijk voor huisartsen te verlagen en mogelijkheden voor praktijkondersteuning
voor preventieve taken en gezondheidsbevorderende mogelijkheden te vergroten.
In het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport
(MZS) met betrokken partijen afspraken gemaakt om meer tijd voor de patiënt te creëren.
Meer tijd voor de patiënt kan op verschillende manieren tot stand komen. Denk aan
het inzetten van extra ondersteunend personeel, het verlagen van de praktijkgrootte
of gebruik van handige e-health toepassingen. Het verschilt per regio en per praktijk
wat passend is. Zo isvoor het verlagen van de praktijkgrootte bijvoorbeeld voldoende
huisartsencapaciteit nodig. Als die capaciteit in de regio niet beschikbaar is, liggen
andere oplossingen meer voor de hand. Het is dus belangrijk dat zorgaanbieders en
zorgverzekeraars in de regio de vrijheid houden om hier goede afspraken over te maken.
Partijen pakken dit in de regio goed op; ook op het gebied van samenwerking met het
sociaal domein en preventie.
– Punt 6: Terugdringen alcoholgebruik, Punt 7: Stoppen met roken en het voorkomen te
beginnen met roken, Punt 8: Gezonde voeding en Punt 9: Er worden harde preventiedoelstellingen
geformuleerd met betrekking tot het verminderen van overgewicht, roken, problematisch
alcoholgebruik en gezondheidsachterstanden.
In het twaalfpuntenplan is terecht veel aandacht voor gezonde leefstijl. In het Nationaal
Preventieakkoord van november 2018 zijn ambities voor 2040 en vele concrete maatregelen
afgesproken op de thema’s roken, overgewicht (gezonde voeding en bewegen) en problematisch
alcoholgebruik. U heeft op 22 juni jl. de voortgangsrapportage ontvangen5. Aangezien de LNG aanvullend is op de landelijke programma’s die al lopen, is in
de LNG beperkt inhoudelijk ingegaan op deze onderwerpen.
– Punt 10: Er wordt uitgegaan van een integrale aanpak
Ook ik heb het toepassen van een integrale aanpak hoog in het vaandel staan. Dit is
opgenomen als één van de handelingsperspectieven voor het wegwerken van gezondheidsachterstanden
in de LNG. Zoals beschreven in de LNG vormt deze integrale aanpak al de kern van programma’s
zoals GezondIn, GIDS en Kansrijke Start, die worden uitgevoerd door Pharos.
– Punt 11: Realiseren van zorgbuurthuizen
De bestrijding van eenzaamheid in Nederland is een belangrijk probleem dat de nodige
aandacht en inzet vergt. Om dit probleem te bestrijden is de Minister van VWS gestart
met het Programma Een Tegen Eenzaamheid. Daarnaast wordt in het Programma Langer thuis
aandacht besteed aan de totstandkoming van nieuwe woonvormen en is er een stimuleringsregeling
Wonen en Zorg die de totstandkoming van deze nieuwe woonvormen stimuleert. Gelet op
de vele acties die vanuit deze programma’s lopen en de afspraak dat de LNG aanvullend
is op lopende programma’s en beleidslijnen, wordt in deze LNG beperkt op dit onderwerp
ingaan.
– Punt 12: De overheid biedt perspectief om te komen tot gezond leefgedrag.
Tot slot ben ik het met de SP eens dat de overheid burgers perspectief moet bieden.
Zo wordt er door het kabinet getracht iedere Nederlander de volgende kansen te bieden:
de kans op jezelf te ontwikkelen, de kans op goed werk, de kans op invloed en de kans
op een goede woning.
Vraag 12
Er is geconcludeerd dat het niet opportuun is om te komen met streefcijfers voor wat
betreft de vermindering van gezondheidsachterstanden. Kan duidelijker toegelicht worden
waarom dit niet opportuun wordt geacht?
Vraag 13
Er is geconcludeerd dat het niet opportuun is om te komen met streefcijfers voor wat
betreft de vermindering van gezondheidsachterstanden. De geformuleerde ambitie is
dat in 2024 de levensverwachting van mensen met een lage SES is toegenomen en het
aantal jaren in goed ervaren gezondheid voor mensen met een lage én een hoge SES is
toegenomen. Wanneer is er tevredenheid over de behaalde resultaten?
Antwoorden op vragen 12 en 13
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij de LNG, adviseert de Wetenschappelijke
Raad voor Regeringsbeleid (WRR)6 de focus te verleggen van gezondheidsverschillen naar het benutten van gezondheidspotentieel.
De laatste decennia worden Nederlanders over het algemeen gezonder. Dit geldt zowel
voor mensen met een hoge, als mensen met een lage sociaaleconomische status. De verschillen
in gezondheid tussen mensen met een hoge en een lage sociaaleconomische status nemen
echter niet af. Dit terwijl er wel gezondheidswinst geboekt is, ook voor mensen met
een lage sociaaleconomische status. De WRR adviseert daarom te focussen op het behalen
van gezondheidswinst bij mensen met gezondheidsachterstanden, in plaats van te focussen
op het verkleinen van gezondheidsverschillen. Met dit in het achterhoofd zijn de twee
ambities met betrekking tot het verkleinen van gezondheidsachterstanden in de LNG
geformuleerd.
In de Volksgezondheid Toekomstverkenning 2018 (VTV-2018) wordt een toekomstscenario
geschetst met betrekking tot levensverwachting en levensverwachting in goede gezondheid.
Hierin wordt uitgegaan van het voortzetten van de historische trends zonder dat er
nieuw beleid wordt ingezet. Het is niet mogelijk om in vier jaar tijd een toegenomen
levensverwachting vast te stellen; daar gaat meer tijd overheen. Als de handelingsperspectieven
uit de LNG worden uitgevoerd is het echter wel aannemelijk dat dit een positieve invloed
heeft op de levensverwachting
Vraag 14
«Om de juiste zorg en ondersteuning op de juiste plek te bieden, is het nodig dat
professionals op het juiste moment over de juiste informatie beschikken. Dat lukt
alleen als mensen beschikken over hun eigen sociale en gezondheidsdata en als deze
gegevens tussen professionals kunnen stromen. Dat vraagt om bindende, breed gedragen
afspraken waardoor gegevens uitwisselbaar en koppelbaar
worden.» Wanneer worden deze bindende, breed gedragen afspraken gemaakt en welke partijen
maken deel uit van deze afspraken?
Antwoord 14
Komen tot deze bindende, breed gedragen afspraken zal niet van vandaag op morgen gerealiseerd
zijn. Dat zullen alle betrokken partijen de komende jaren werkende weg stap voor stap
met elkaar moeten realiseren. Ik zie hierin een rol weggelegd voor ondermeer de VNG,
de gemeenten zelf, hun GGD en GGD GHOR Nederland. Ook de gebruikers zelf moeten hier
in mijn optiek nauw bij betrokken worden, en niet op de laatste plaats de ICT-leveranciers
die de digitale tools en bijbehorende infrastructuren daadwerkelijk realiseren.
Medio mei heeft de VNG de «Digitale Agenda Gemeenten 2024» uitgebracht, waarin de
informatiesamenleving tot kernthema wordt benoemd en drie doelstellingen geformuleerd
worden voor de lokale overheid en de informatiesamenleving in de komende jaren: 1)
mogelijk maken (basis op orde), 2) kansen benutten (in beleidsdomeinen van de overheid
en in de economie), 3) duiden en reflecteren (van waarden en innovatie). Ik zie hierin
veel aanknopingspunten om de geformuleerde ambitie stap voor stap met elkaar waar
te gaan maken. Ook kan aansluiting gezocht worden op ontwikkelingen die bijvoorbeeld
in de zorg al in gang zijn gezet. Ik denk bijvoorbeeld aan het afsprakenstelsel Medmij,
dat de randvoorwaarden schept voor ICT leveranciers om veilige en betrouwbare Persoonlijke
Gezondheids Omgevingen (PGO) te bouwen. Dit staat voor wat betreft het gemeentelijk
domein overigens nog aan het begin, maar ik zie kansen en mogelijkheden die niet onbenut
mogen blijven.
Vraag 15
Om «data goed te laten werken voor gezondheid» moet gegevensuitwisseling duurzaam
op orde zijn en moet iedereen het eens worden over de taal waarin elektronische gegevens
worden uitgewisseld. Gemeenten moeten gestimuleerd worden om dit onderwerp expliciet
onderdeel te maken van hun lokale aanpak van gezondheidsvraagstukken. Welke acties
om dit allemaal voor elkaar te krijgen zijn nu in gang gezet en worden in deze periode
nog in gang gezet?
Antwoord 15
Een betekenisvolle actie in het afgelopen voorjaar was het uitspreken van de gezamenlijke
ambitie ten aanzien van «data laten werken voor gezondheid» in de LNG. Hiermee formuleren
we gezamenlijk een ambitie die ook in het zorgdomein eerder al omarmd is, en met steeds
bredere en grote kracht in praktijk wordt gebracht. De verbinding tussen het gemeentelijk
domein en het zorgdomein is op dit vlak overigens al wat langer geborgd door deelname
van zowel de VNG als GGD GHOR Nederland in het Informatieberaad zorg. Een goed voorbeeld
zoals het digitaal werken in de Jeugd Gezondheidszorg (JGZ), met digitale dossiers
(ddJGZ) die gebaseerd zijn op een sector brede informatiestandaard (de basisdataset
JGZ) laat zien dat het niet hoeft te blijven bij ambities op papier, maar dat er in
de praktijk van alledag concrete resultaten geboekt worden.
Daarnaast heeft de VNG, zoals eerder gezegd (vraag 14), medio mei de «Digitale Agenda
Gemeenten 2024» uitgebracht. Eerder heeft de VNG ook al het Meerjarenprogramma Gezamenlijke
Gemeentelijke Uitvoering 2020–2024 uitgebracht, waarin de focus ligt op het kernthema
«uitvoering» en de vernieuwing van de informatievoorziening van gemeenten centraal
staat. De komende periode staat voor mij in het teken van het verbinden van de gezamenlijke
ambitie in de LNG aan in iedere geval deze twee agenda’s, en daar waar nodig en mogelijk
ook de synergie met aanpalende domeinen – denk aan de zorg – te zoeken.
Vraag 16
Gegevensuitwisseling moet met een uniforme taal gaan, de uitwerking kan verschillen,
maar geen ander systeem per gemeente. De voorkeur is dat het tevens een taal is die
aansluit bij andere domeinen, niet alleen het gemeentedomein. Lopen er rondom het
uniformeren acties, of gaan die er komen?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 14 en 15.
Vraag 17
Op welke manier investeert het kabinet in kennisontwikkeling op het gebied van gezondheid
en ontwikkelingen in het fysiek domein? Is het een eenmalige financiële investering
of betreft het een langer traject?
Antwoord 17
Er lopen diverse trajecten op het gebied van gezondheid en ontwikkelingen in het fysieke
domein. Er is een subsidieprogramma van ZonMW «Maak Ruimte voor Gezondheid», waarbij
zeven regionale consortia werken aan interventies in de leefomgeving. Dit programma
loopt van 2019 tot 2022.
Het RIVM inventariseert de kennisbehoefte die decentrale overheden en GGD’en hebben
om de gezonde leefomgeving te kunnen ontwikkelen. Deze inventarisatie is eind 2021
gereed. Een vervolg op deze kennisvraag wordt momenteel verkend, waarbij het opzetten
van een lerend netwerk op gezonde leefomgeving deel uitmaakt.
Daarnaast zal het RIVM via het onderzoek «Gezondheidsbevordering via de Leefomgeving»
inzicht proberen te krijgen in de elementen van de fysieke leefomgeving die gezonder
gedrag uitlokken en zodoende bijdragen aan gezondheidsbevordering. De resultaten daarvan
komen rond de zomer 2021. Verder is er ook het Strategisch Programma van het RIVM,
waarbij leefomgeving en gezondheid ook onderdeel is7. Dit programma loopt van 2019 tot 2022.
Tot slot is in de LNG en de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aangekondigd dat ik een
programma gezonde leefomgeving op zal zetten in samenwerking met de VNG en GGD’en.
Dit programma focust vooral op het faciliteren, inspireren en uitdagen van decentrale
overheden en GGD’en bij de processen rondom gezonde leefomgeving (zoals Omgevingsvisies).
De kennisvragen die zijn uitgezet bij ZonMW en RIVM zijn hier onderdeel van, alsmede
het opzetten van een masterclass gezonde leefomgeving en een landelijke werkconferentie.
Inhoudelijk richt dit programma zich op gezondheidsbevordering fysiek en sociaal (bewegen,
sporten, spelen, ontmoeten, sociale cohesie, gezond voedselaanbod, mentale druk, gezond
ouder worden, toegankelijkheid en gezondheidsbescherming fysiek (milieugezondheid
en infectieziekten). Daarnaast biedt de Gids Gezonde Leefomgeving handelingsperspectief
en kennis en informatie voor professionals van o.a. gemeenten en GGD’en om in het
licht van de Omgevingswet te werken aan een gezonde leefomgeving. De Atlas Leefomgeving
voorziet burgers van informatie. Zodoende wordt de kennis verspreid en wordt het netwerk
rondom de stakeholders die met vraagstukken omtrent de leefomgeving te maken krijgen,
versterkt.
Vraag 18
Ambitie 1: «In 2024 is gezondheid een vast onderdeel van de belangenafweging in ruimtelijk
beleid» is een middel, wat is het doel dat u voor ogen heeft?
Antwoord 18
Door gezond ontwerp en inrichting van de leefomgeving kan gezondheid beschermd en
bevorderd worden8. Het doel is gezondheidswinst te bereiken, waarbij de leefomgeving een instrument
is om te komen tot deze gezondheidswinst. De kwaliteit van de leefomgeving is daarom
een belangrijk element bij afwegingen in zowel landelijk, als regionaal en lokaal
beleid. Daarbij moet rekening gehouden worden met 1) de risico’s waar mensen vanuit
de leefomgeving (gezondheidsbescherming) aan blootgesteld worden, zoals bijvoorbeeld
hittestress, geluidshinder of tekenbeten en 2) een gezonde leefomgeving in termen
van gezondheidsbevordering, zoals aanleg van fiets- en wandelpaden, groen (ontspanning)
of het stimuleren van gezonde leefwijzen. Het bereiken van gezondheidswinst hangt
ook samen met de Omgevingswet: zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving.
Vraag 19
Het kabinet zal met een eenmalige monitor toetsen hoe gezondheid een plaats heeft
gekregen in de gemeentelijke omgevingsvisies. Wanneer vindt deze monitor plaats?
Antwoord 19
Dit wil ik bezien in samenhang met de evaluatie van de NOVI. Hierbij zal de komende
vier jaar eenmaal gekeken worden in hoeverre er sprake is van samenhang van beleid
en uitvoering op het terrein van de fysieke leefomgeving. Deze NOVI-evaluatie zal
plaatsvinden in 2024. Deze eenmalige monitor zal een van de bronnen voor deze evaluatie
zijn en starten begin 2022 en eind 2022 gegevens opleveren.
Vraag 20
Wat zijn de ontwikkelingen waardoor gezondheidsachterstanden zijn toegenomen?
Antwoord 20
Gemiddeld zijn alle Nederlanders gezonder geworden, zowel mensen met een hoge als
mensen met een lage Sociaal Economische Status (SES). Er zijn de laatste jaren bijvoorbeeld
veel mensen gestopt met roken. Er zijn echter meer mensen met een hoge SES gestopt
met roken, dan mensen met een lage SES. Een van de oorzaken van dit verschijnsel is
dat mensen met een lage SES meer chronische stress ervaren als gevolg van sociale
of financiële problemen. Dit vergroot de kans op hart- en vaatziekten, diabetes en
depressie en heeft een ongunstig effect op de leefstijl. Hierdoor worden mensen met
een hoge SES sneller gezonder dan mensen met een lage SES en neemt de gezondheidsachterstand
toe, in vergelijking met mensen met een hoge SES. De WRR adviseert om deze reden niet
meer te kijken naar de verschillen, maar te focussen op het behalen van gezondheidswinst
bij kwetsbare groepen.
Vraag 21
Worden de overige gemeenten gestimuleerd om de Positieve Gezondheid als visie op te
nemen in hun lokale gezondheidsnota? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 21
Ik vind dat de focus van het zorgstelsel meer zou moeten liggen op wat mensen wel
kunnen. Het gedachtegoed van Positieve Gezondheid helpt om oog te hebben voor de brede
gezondheid van mensen en de samenleving. Ik heb Positieve Gezondheid in de LNG opgenomen
als hulpmiddel voor Rijk en gemeenten om onze samenleving in een ander licht te bekijken;
door uit te gaan van het positieve. Ik wil gemeenten dus zeker via deze LNG stimuleren
om Positieve Gezondheid op te nemen in hun lokale gezondheidsnota’s en dit gedachtegoed
te gebruiken als uitgangspunt en middel om met elkaar het gesprek aan te gaan over
andere behandelmethoden of preventie, net als dit ook bij landelijke programma’s steeds
vaker het geval is.
Vraag 22
Uit onderzoek blijkt dat ziekte en sterfte door baarmoederhalskanker vooral voorkomt
onder de laagste sociaaleconomische groepen. Het kabinet richt zich specifiek voor
deze groepen op laagdrempelige mogelijkheden voor vaccinatie, screening en ondersteuning
bij stoppen met roken. Om welke laagdrempelige mogelijkheden gaat dit? Wordt er ingezet
op voorlichting op bijvoorbeeld scholen? Hoe wil het kabinet deze groepen bestaande
uit alle leeftijdscategorieën bereiken?
Antwoord 22
Om de HPV-vaccinatie zo laagdrempelig mogelijk te maken vindt er in het voorjaar van
2021 een aanpassing aan het huidige programma plaats: naast meisjes zullen ook jongens
worden gevaccineerd tegen HPV, en de leeftijdsgrens voor de eerste oproep zal worden
verlaagd van 12–13 jaar naar 9 jaar. Door een grootschalige publiekscampagne zal het
RIVM hier aandacht aanbesteden. Ook komt er een inhaalmogelijkheid voor spijtoptanten
van 18 tot en met 26 jaar.
Daarnaast is het al mogelijk voor degenen die de vaccinatie hebben gemist om de prik
alsnog te halen wanneer zij 14, of 16–17 jaar oud zijn. Verder is de afgelopen tijd
ingezet op het verschaffen van duidelijke en objectieve informatie. Zo is er voor
ouders en kinderen de mogelijkheid om het gesprek aan te gaan met een JGZ-professional,
is het communicatiemateriaal van het RIVM aangepast en is er een lespakket ontwikkeld
die gebruikt kan worden voor voorlichting op scholen.
Voor de toekomst wordt onder andere ingezet op het laagdrempelig aanbieden van vaccinaties
(o.a. op scholen), actief het gesprek aangaan met ouders en kinderen en het optimaal
benutten van bestaande contactmomenten. Hiervoor is in inmiddels een eerste stap gezet
met het plan «Met de JGZ naar een robuust RVP voor 4–18-jarigen» van de JGZ. Vooruitlopend
hierop experimenteren de jeugdartsen en -verpleegkundigen van de GGD Amsterdam met het aanbieden van vaccinaties op school of tijdens
een huisbezoek. Ook organiseert de GGD Amsterdam voor specifieke doelgroepen extra
vaccinatie-inloopspreekuren in de wijk, dichtbij huis of school.
Vraag 23
Ambitie 1: In 2024 is de levensverwachting van mensen met een lage SES toegenomen
en het aantal jaren in goed ervaren gezondheid voor mensen met een lage én een hoge
SES toegenomen. Wat is al bekend over bewezen effectieve interventies voor het terugdringen
van gezondheidsachterstanden? Welke acties/interventies werken wel en welke niet?
Antwoord 23
Bekend is dat een integrale, domeinoverstijgende aanpak van gezondheidsachterstanden
het meest effectief is. Dit proberen wij te stimuleren met de Health in all Policies
(HiaP)-aanpak en komt terug in programma’s zoals Gezond in de Stad (GIDS). Tevens
zijn interventies gericht op de eerste levensjaren effectief. Hier wordt op ingezet
met het Programma Kansrijke Start. Tot slot is bekend dat veel gezondheidsachterstanden
te maken hebben met leefstijl, zoals roken, alcohol en overgewicht. Hier wordt o.a.
op ingezet met het Nationaal Preventieakkoord. Om een overzicht te krijgen van effectieve
leefstijlinterventies is loketgezondleven.nl in het leven geroepen. Hier vindt u een
overzicht van welke interventies effectief zijn en welke niet.
Vraag 24
Is deze investering van het kabinet in kennisontwikkeling overkoepelend en op landelijk
niveau? Of wordt per gemeente een passende investering gevormd?
Antwoord 24
Deze investering is zowel overkoepelend en op landelijk niveau (NWA Gezonde leefomgeving,
RIVM-traject gezonde leefomgeving) als regionaal (Regio Deals).
Vraag 25
Ambitie 2: Vanaf 2024 passen we gezondheidsbevordering via de leefomgeving met voorrang
toe in wijken en buurten met gezondheidsachterstanden. Op termijn ontwikkelen we in
alle wijken en buurten een leefomgeving die een gezonde leefstijl mogelijk en gemakkelijk
maakt. Wat betekent het met voorrang toepassen concreet?
Antwoord 25
Het met voorrang toepassen van gezondheidsbevordering via de leefomgeving in wijken
en buurten met gezondheidsachterstanden betekent concreet dat wanneer een gemeente
of regio van plan is de leefomgeving aan te passen om gezondheid te bevorderen, zij
dit als eerst doen in de wijken en buurten waar dit het hardst nodig is: wijken en
buurten met gezondheidsachterstanden.
Vraag 26
Om de weerbaarheid en veerkracht van jongeren te vergroten is de ambitie om het aanbod
en de kwaliteit van interventies te vergroten en verbeteren. Welke interventies zijn
er momenteel al en welke worden uitgebreid of toegevoegd? Wat is het resultaat van
de bestaande interventies?
Antwoord 26
Er zijn momenteel al diverse interventies beschikbaar die bijdragen aan de weerbaarheid
en veerkracht van jongeren. Deze zijn onder andere te vinden in de databanken van
het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het RIVM/Centrum Gezond Leven. Ook op de website
van het door het Ministerie van VWS gesubsidieerde ondersteuningsprogramma Welbevinden
op school zijn diverse interventies te vinden. Het betreft interventies die veelal
collectief worden ingezet in de schoolcontext, bijvoorbeeld onder de vlag van de «Gezonde
School-aanpak». Voorbeelden van dergelijke interventies zijn het lesprogramma Levensvaardigheden,
het Programma Alternatieve Denkstrategieën (PAD) of de Kanjertraining.
De ontwikkeling en uitbreiding van interventies vindt plaats in de praktijk bij gemeenten,
op scholen, bij jongerenwerk en zorginstellingen. Door onderzoek te laten doen naar
factoren die een rol spelen bij de mentale gezondheid en door aandacht te vragen voor
de thematiek stimuleert VWS deze maatschappelijke ontwikkeling
De mate waarin de bestaande interventies werkzaam zijn varieert van «effectief volgens
goede aanwijzingen» of «effectief volgens eerste aanwijzingen» tot «goed onderbouwd».
In de praktijk geven jongeren desgevraagd aan dat deze interventies hen helpen om
stress en zorgen bespreekbaar te maken, eigen keuzes te maken of om te gaan met conflicten.
Leerkrachten en docenten geven aan dat het sociale klimaat in de klas verbetert en
dat zij meer aangrijpingspunten zien om leerlingen te steunen bij hun ontwikkeling.
Vraag 27
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om het bereik van vaccinatie voor ouderen tegen
griep, pneumokokken en gordelroos te vergroten?
Antwoord 27
Voor zowel griep- als pneumokokkenvaccinatie is extra vaccin ingekocht, omdat de verwachting
is dat er vanwege het coronavirus een hogere opkomst kan komen.
Het aanbieden van pneumokokkenvaccinatie aan ouderen start dit najaar voor het eerst.
Alle mensen van 73–79 jaar worden uitgenodigd voor vaccinatie. Dit is een prioritering
binnen de oorspronkelijke doelgroep naar aanleiding van een spoedadvies van de Gezondheidsraad9 over pneumokokkenvaccinatie voor ouderen en COVID, Uw Kamer is hierover in de beantwoording
van Kamervragen van lid Sazias op 3 juni jl. geïnformeerd. Het is nog niet te zeggen
wat de opkomst zal zijn. Er start deze zomer een campagne gericht op de doelgroep
en de genodigden ontvangen nog extra informatie. Daarnaast worden extra artikelen
gepubliceerd in relevante bladen. Ook over de griepvaccinatie worden de doelgroep
en genodigden via verschillende kanalen geïnformeerd, o.a. via sociale media. Het
gordelroosvaccin is momenteel niet voorradig. De beschikbaarheid van het gordelroosvaccin
wordt op mijn verzoek door het RIVM gemonitord.
Vraag 28
Kunt u een opsomming geven waarbij de genoemde ambities SMART zijn geformuleerd en
waarbij gebruik wordt gemaakt van meetbare indicatoren?
Antwoord 28
Anders dan bij het Nationaal Preventieakkoord heb ik ervoor gekozen de ambities in
de LNG niet SMART te formuleren, omdat de gezondheidsvraagstukken zich – vanwege hun
abstractieniveau – minder lenen voor kwantitatieve metingen op landelijk niveau. Ik
heb de ambities in de LNG daarom kwalitatief geformuleerd. Dit betekent dat er geen
gebruik wordt gemaakt van meetbare indicatoren op landelijk niveau. Ik zie de LNG
als een richtinggevend instrument voor gemeenten om met gezondheid aan de slag te
gaan; het is aan hen om per gezondheidsvraagstuk SMART doelen op te stellen die passen
bij de lokale context en behoeften. De in de LNG genoemde handelingsperspectieven
kunnen gemeenten vervolgens waar wenselijk inzetten om deze doelen te behalen.
Vraag 29
In welke mate heeft u bij deze landelijke nota gebruikgemaakt van de brede maatschappelijke
heroverwegingen?
Antwoord 29
De richting waarvoor in de LNG nota is gekozen, is gebaseerd op de maatschappelijke
uitdagingen die het RIVM in de VTV-2018 heeft geformuleerd. De gekozen gezondheidsvraagstukken
zijn hiervan het resultaat. Binnen de uitwerking van deze gezondheidsvraagstukken
is waar nodig de verbinding gelegd met de brede maatschappelijke heroverwegingen,
bijvoorbeeld waar dit raakt aan de inclusieve samenleving of inrichting van de fysieke
leefomgeving.
Vraag 30
In welke mate zijn marketing en gezonde productkeuze, -samenstelling en -aanbod in
(online) supermarkten onderdeel van deze landelijke nota?
Vraag 31
Waarom is ervoor gekozen om «Voeding en gezondheid» niet expliciet onderdeel te maken
van deze landelijke nota?
Antwoord op vraag 30 en 31
De gezondheidsvraagstukken die een plaats hebben gekregen in de LNG komen voort uit
de VTV-2018 en vormen een aanvulling op de beleidslijnen en landelijke programma’s
die al lopen. Aangezien het thema «Voeding en gezondheid» – inclusief gezonde productkeuze,
-samenstelling en -aanbod in supermarkten – vanuit het thema overgewicht onderdeel uitmaakt
van het Nationaal Preventieakkoord, heb ik er in overleg met gemeenten en GGD GHOR
Nederland voor gekozen dit niet op te nemen in de LNG.
Vraag 32
De Persoonlijke Gezondheidsomgeving (PGO) wordt een rol toegedicht in de nota. Zou
het gratis toegankelijk houden van een PGO kunnen bijdragen aan «data laten werken
voor gezondheid»? Is hierover gesproken tijdens de totstandkoming van de nota? Zo
ja, wat is hierover afgesproken? Kan worden gegarandeerd dat de PGO gratis toegankelijk
blijft?
Antwoord 32
Voor de vergoeding van PGO’s wordt in 2020 gebruik gemaakt van een open house regeling,
waarbij PGO-leveranciers 7,50 euro ontvangen per gebruiker die daadwerkelijk gegevens
uitwisselt met zorgverleners. Daarmee is het gebruik van een PGO kosteloos voor burgers.
De uitwisseling van gezondheidsgegevens is in 2020 door de Covid-19 uitbraak, maar
ook door andere factoren, langzamer op gang gekomen dan aanvankelijk werd verwacht.
De open house regeling zal daarom in 2021 worden voortgezet, omdat het nog te vroeg
is om dan met een meer structurele vergoeding te starten (PGO’s kunnen immers nog
niet ten volle worden gebruikt). Wel worden dit jaar de opties voor structurele financiering
van PGO’s verder uitgewerkt. In de brief die de Minister van MZS toegezegd heeft,
zal nader ingegaan worden op de financiering van PGO’s.
Vraag 33
Welke stappen gaat u ondernemen om professionals te leren hoe zij nog beter aansluiten
op wat mensen (nog) wel kunnen en wat voor hen in het leven belangrijk is?
Antwoord 33
De hoofdboodschap van Positieve Gezondheid «dat de focus in de zorg niet moet liggen
op de gezondheidsproblemen van mensen, maar juist op wat men (nog) wel kan en wat
het leven voor iemand betekenisvol maakt», leeft in het land. Dat is te zien aan alle
mooie initiatieven die op dit gebied worden opgezet, zowel in de spreekkamer bij zorgprofessionals
(bijvoorbeeld via Arts en Leefstijl) als op beleidsmatig niveau bij gemeenten of Rijk.
Het gedachtegoed sluit aan bij mijn ambities op het gebied van gezondheidsbevordering,
waarbij juist datgene dat een positieve invloed heeft op gezondheid wordt gestimuleerd.
Ik heb Positieve Gezondheid dan ook opgenomen als leidraad en hulpmiddel in landelijke
programma’s, zoals het Nationaal Preventieakkoord. Daarnaast stimuleer ik gemeenten
om het gedachtegoed als bindmiddel te gebruiken bij het ontwikkelen van domeinoverstijgend
beleid, bijvoorbeeld in de LNG. Specifiek voor de (zorg)professional verzorgt het
Institute for Positive Health, welke ik met een subsidie ondersteun, daarnaast vanuit
hun academie trainingen en modules voor professionals om te leren Positieve Gezondheid
in hun dagelijks werk toe te passen10.
Vraag 34
Wat zijn uw ambities ten aanzien van het gebruik van de GGD AppStore en hoe succesvol
is deze appstore op dit moment, kijkend naar aantal downloads en unieke bezoekers?
Antwoord 34
De ambitie die de GGD App store nastreeft sluit naadloos aan bij de ambitie, zoals
die verwoord is in de landelijke nota gezondheidsbeleid: «Men heeft het recht om zelf
de regie te voeren op zijn of haar gezondheid. Elke burger dient daarom gemakkelijk,
begrijpelijk en overzichtelijk toegang tot e-publieke gezondheid te hebben die een
bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de regie op zijn/haar gezondheid, zelfstandig
blijven wonen en het kunnen monitoren van omgevingsfactoren« (zie GGD appstore).
Zoals eerder gemeld in de voortgangsbrief over het Nationaal Preventieakkoord, vind
ik het belangrijk dat burgers goed geïnformeerd worden over zinvolle en betrouwbare
e-health en toegang krijgen tot effectieve apps die hen daadwerkelijk helpen om te
komen tot een gezonde leefstijl. In samenwerking met betrokken partners (zoals de
GGD, GGZ, Patiëntenfederatie Nederland, MIND, Pharos en het National e-health Living
Lab (NeLL)) streven we daarom naar landelijke criteria voor het eenduidig toetsen
van de gezondheidsapps. Om vervolgens te komen tot een overzicht van de positief beoordeelde
apps voor alle belanghebbenden in het veld. In november 2019 zijn we met een verkenning
gestart, gericht op de ontwikkeling van een toetsingskader voor apps die gerelateerd
zijn aan leefstijl, welzijn en preventie (gezondheidsapps). Dit toetsingskader vormt
de basis voor nog te formuleren, meer uitgebreide kwaliteitsspecificaties die nodig
zijn om een zwaardere toetsing toe te passen op aan zorg gerelateerde apps, wearables
en medical devices, zoals sensoren en meetinstrumenten. Naar aanleiding van de uitkomsten
uit deze verkenning gaan we aan de slag met de ontwikkeling van het toetsingskader.
De Europese CEN/ISO standaarden vormen de basis voor het toetsingskader11, met Nederlandse criteria die hier op termijn aan kunnen worden toegevoegd. Denk
bijvoorbeeld aan criteria met betrekking tot de toegankelijkheid van digitale toepassingen
voor mensen met een beperking. Samen met de partners wordt bepaald wat de landelijk
geldende toetsingscriteria zijn op basis waarvan de beoordelingsscore wordt bepaald.
De werkzame elementen van ORCHA12 worden daar in meegenomen. Hoe dit precies eruit gaat zien wordt in het vervolgtraject
in gezamenlijkheid met de partners bepaald.
Vraag 35
Hoe wordt voorkomen dat het afhankelijk is van de gemeente waarin men woont welke
inzet wordt gepleegd als het bijvoorbeeld gaat om het verkleinen van gezondheidsverschillen?
Antwoord 35
Met het stimuleringsprogramma Gezond In.13 is een kennisinfrastructuur opgebouwd, waarin gemeenten ervaringen kunnen uitwisselen
en van elkaar kunnen leren welke interventies effectief zijn. Tevens wordt in de LNG
– en in landelijke programma’s zoals het Nationaal Preventieakkoord, het Nationaal
sportakkoord en Kansrijke Start – getracht gemeenten te stimuleren in te zetten op
interventies die effectief zijn bij groepen die deze het hardst nodig hebben. In een
decentraal stelsel hebben gemeenten echter meer vrijheid in hun gezondheidsbeleid
dan in een centraal stelsel. Hierdoor kunnen er verschillen tussen gemeenten voorkomen.
Vraag 36
Aangegeven wordt dat het de bedoeling is om meer preventieve interventies (deels of
geheel) vanuit de Zorgverzekeringswet te vergoeden. Kan aangegeven worden om welke
preventieve interventies het gaat en per wanneer deze wijziging gepland staat?
Antwoord 36
De preventieve interventies waar het om gaat zijn Welzijn op Recept, interventies
bij diabetes, aanpak overgewicht bij kinderen en valpreventie. Deze interventies maken
onderdeel uit van de «interventiegerichte aanpak» waarover ik u 7 juli jl. per brief
heb geïnformeerd14. Om te bepalen of deze interventies – in navolging van de gecombineerde leefstijlinterventie
bij overgewicht – deels vanuit de Zorgverzekeringswet vergoed kunnen worden, is een
duiding nodig van het Zorginstituut Nederland (ZIN). Onlangs heb ik voor valpreventie
een duiding gevraagd aan het ZIN. Ik verwacht hierover in het voorjaar 2021 meer duidelijkheid
te krijgen. Verder is de verwachting dat het ZIN rond het najaar 2020 zal aangeven
in hoeverre de aanpak overgewicht kinderen en het programma «Keer Diabetes 2 om» verzekerde
zorg betreffen. Ik verwijs u voor verdere informatie over de interventiegerichte aanpak
naar de genoemde kamerbrief.
Vraag 37
In november 2019 heeft de VNG met Zorgverzekeraars Nederland afspraken gemaakt over
een landelijk dekkende, structurele samenwerking in de regio. Hoe staat het met de
voortgang/resultaten met betrekking tot deze afspraken?
Antwoord 37
In januari 2020 hebben gemeenten en zorgverzekeraars samenwerkingsafspraken gemaakt
met betrekking tot regionale samenwerking, voor de thema’s ouderenzorg, preventie
en GGZ. In het hele land zijn contactpersonen aangewezen van de zijde van gemeenten
en zorgverzekeraars. In juni van dit jaar hebben VNG en Zorgverzekeraars Nederland
(ZN) het venster op de samenwerking gepresenteerd. Hieruit blijkt dat de samenwerking
in alle regio’s als voldoende wordt beoordeeld. In sommige regio’s is ook een gezamenlijke
agenda opgesteld. In andere regio’s is die nog in ontwikkeling. De stand van zaken
van deze agenda’s wordt eind 2020 opgemaakt. De samenwerking wordt ook bekeken in
het kader van de contourennota, waar uw Kamer later dit jaar over wordt geïnformeerd.
Ten slotte is ten tijde van de Coronacrisis een bredere regionale samenwerking tot
stand gekomen. De meerwaarde van die samenwerking wordt geëvalueerd en zal betrokken
worden bij de samenwerkingsafspraken van gemeenten en zorgverzekeraars.
Vraag 38
Hoe gaat u gemeenten stimuleren om gegevensuitwisseling en digitale zorg onderdeel
van de lokale aanpak te laten zijn? En hoe is de aansluiting bij de Persoonlijke Gezondheidsomgeving?
Antwoord 38
De eerste prikkel hiertoe is in mijn optiek al gegeven, door de formulering van de
gezamenlijke ambitie op dit punt in deze LNG. Ik zie daarnaast dat er, zoals eerder
al aangegeven, ook vanuit de VNG meerdere initiatieven gestart zijn om digitalisering
in het gemeentelijk domein stap voor stap verder te brengen. Ik denk dat hier vooral
een belangrijke rol is weggelegd voor de VNG, maar zal uiteraard ook zelf daar waar
ik de gelegenheid krijg gemeenten aansporen om hier in hun lokale aanpak werk van
te maken. Goede voorbeelden kan ik bijvoorbeeld delen.Ze kunnen een stimulans zijn
voor andere gemeenten om van te leren.
Voor het gemeentelijk domein staat de aansluiting op PGO’s zoals eerder gezegd (zie
vraag 14) nog in de beginfase. Er worden verkenningen gestart en er wordt voornamelijk
gekeken naar de ervaringen in andere domeinen die hun gegevens gaan ontsluiten naar
PGO’s. Op korte termijn verwacht ik daarom geen aansluiting van het gemeentelijke
domein bij de PGO’s. Vanuit GGDGHOR loopt er inmiddels wel een project om te onderzoeken
hoe de informatie van GGD’en ontsloten kan worden naar een door de burger zelf te
kiezen PGO.
Vraag 39
Waarom is een samenhangend beeld van het RIVM over de determinanten met impact op
de volksgezondheid nodig als u op pagina 16 van de LNG al aangeeft dat gezondheidsproblemen
vaak onderdeel zijn van achterliggende problematiek zoals schulden, armoede, laaggeletterdheid,
werkloosheid, de fysieke en sociale leefomgeving, de kwaliteit van huisvesting, de
(fysieke) toegankelijkheid en kwaliteit van voorzieningen?
Antwoord 39
Het onderzoek van het RIVM is bedoeld om inzicht te geven in de meest bepalende factoren
met betrekking tot impactvolle determinanten van gezondheid, zodat beleid ingezet
kan worden om deze (gunstig) te kunnen beïnvloeden.
Vraag 40
Verwacht u vanwege de «Health in All Policies-benadering» dat er bij de verschillende
ministeries budgettaire gevolgen zullen zijn als blijkt dat met name determinanten
buiten de zorg impact hebben voor de volksgezondheid?
Antwoord 40
Budgettaire gevolgen kunnen optreden, al is dit niet noodzakelijk. Het is vooral belangrijk
om in een vroeg stadium bij het vormgeven van beleid van het Rijk, provincies en gemeenten
rekening te houden met de effecten op de volksgezondheid. Mijn verwachting is dat
als dit in de ontwerpfase wordt meegenomen, er vooral sprake is van effectievere beleidsvorming.
Dat zal ten goede komen aan effectiever overheidsbeleid in brede zin.
Vraag 41
Hoe worden uw ambities voor gezonde werknemers gerealiseerd en hoe wordt ingezet op
de preventie van verzuim en burn-out, buiten het traject van Individuele Plaatsing
en Steun (IPS) om?
Antwoord 41
Naast het traject IPS zet het Ministerie van VWS en SZW zich in samenwerking met VNO-NCW/MKB-Nederland
in om vitaliteit en gezondheid op het werk meer te stimuleren. Hierbij wordt momenteel
ook aandacht besteed aan het vitaal thuiswerken. VNO-NCW/MKB-Nederland heeft de stichting
Nederland Onderneemt Maatschappelijk! gevraagd om de projectleiding van het programma
Vitaal bedrijf op zich te nemen. Vitaal Bedrijf is een programma dat zich erop richt
zoveel mogelijk bedrijven en organisaties onder de noemer «Vitaal Bedrijf» integraal
en structureel te laten werken aan een gezonde leefstijl van werkenden om daarmee
veel gezondheidswinst te bereiken. Het programma stimuleert dat vitaliteitsbeleid
op een hoger plan in organisaties komt en vooral in branches en bedrijven waar gezondheidswinst
is te behalen. Tevens zet het Ministerie van SZW een maatschappelijke samenwerking
op ten behoeve van de aanpak van burn-outs, samen met het Ministerie van VWS en andere
ministeries, kennisinstellingen, sociale partners en bedrijven. Tot slot werkt het
Ministerie van VWS samen met -SZW aan het Programma Gezonde School en de ontwikkeling
van het «keuzedeel fit, veilig en gezond werken» voor MBO-scholen. Om daarmee de bewustwording
van gezond en veilig werken onder (toekomstig) werknemers te vergroten.
Vraag 42
Biedt de Omgevingswet voldoende ruimte om te voorkomen dat economische belangen prevaleren
boven gezondheidsbelangen? Wat zijn de concrete mogelijkheden van de lokale overheden
om op basis van volksgezondheidseffecten op omgevingsontwikkelingen in te grijpen
en regulerend op te treden?
Antwoord 42
De Omgevingswet geeft bestuurders en beleidsmakers meer ruimte om een gezonde leefomgeving
te ontwikkelen. In de Omgevingswet is vastgelegd dat overheden bij het ontwikkelen
van gebieden al zo vroeg mogelijk nadenken over het realiseren van een gezonde fysieke
leefomgeving. Zij kunnen eigen gezondheidsambities vastleggen en uitwerken in verschillende
instrumenten van de Omgevingswet, die daar ook voldoende handvaten voor biedt, zoals
bijvoorbeeld de aanleg van groen in wijken, wat ontspanning bevordert en mensen motiveert
meer te bewegen.
De landelijke regelgeving geeft in het Besluit activiteiten leefomgeving basisbescherming
door middel van regels over activiteiten, zoals de regels die emissies van stoffen
en externe veiligheidsrisico’s voorkomen of beperken. Deze regels zijn gebaseerd op
de best beschikbare technieken en waarborgen dat significante milieuverontreiniging
door individuele activiteiten wordt voorkomen.
Aandacht voor cumulatieve gevolgen is er voor verschillende milieuaspecten via het
stellen van rijksomgevingswaarden en de verplichting om bij (dreigende) overschrijding
daarvan een programma te maken met maatregelen om de omgevingswaarde te halen. De
instructieregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving verplichten voor verschillende
milieuonderwerpen om rekening te houden met cumulatie.
De verdere afweging tussen economische- en gezondheidsbelangen zijn vaak afwegingen
die op lokaal niveau moeten worden gemaakt. Gemeenten kunnen gezondheid verankeren
in omgevingsvisies, omgevingsplannen, en programma’s. Daarbij kunnen omgevingswaarden
worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld www.gezondeleefomgeving.nl en https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl). GGD’en hebben hierin een belangrijke rol en kunnen gemeenten adviseren bij het
maken van dit beleid. De gezondheidsbescherming kan ook wordt geborgd via op rijksregelgeving
aanvullende decentrale milieunormen en normen/ regels met betrekking tot emissies,
hinder en de externe veiligheid.
Vraag 43
Waarom is een Ontwerp voor de Nationale Omgevingsvisie nodig om de implementatie van
het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te realiseren?
Antwoord 43
Een gezonde, sociale en (fysiek) toegankelijke leefomgeving draagt bij aan inclusie.
Het zijn van een inclusieve samenleving is één van de belangrijke uitgangspunten van
het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Een inclusieve omgeving
creëert de noodzakelijke condities voor mensen met een beperking om naar wens en vermogen
mee te doen in de samenleving. Een inclusieve omgeving voorkomt dat mensen afgezonderd
raken, wat juist tot gezondheidsverlies kan leiden.
De Omgevingswet richt zich in de kern op het ontwikkelen van een gezonde leefomgeving
en het toegankelijk inrichten van de openbare ruimte. Het fysieke en sociale domein
worden met de nieuwe wet meer met elkaar in samenhang gebracht. Daarvoor worden allerlei
instrumenten ter beschikking gesteld, die lokale bestuurders en beleidsmakers veel
meer ruimte geven om een gezonde en fysiek toegankelijke leefomgeving te ontwikkelen.
Het is aan gemeenten en provincies om de mogelijkheden van de Omgevingswet in te zetten
voor de ontwikkeling van een gezonde en fysiek toegankelijke leefomgeving op alle
schaalniveaus: straat, wijk, stad en regio. Het is belangrijk om compenserende maatregelen
te treffen als ruimtelijke projecten leiden tot een hogere druk op gezondheid of op
verminderde toegankelijkheid van de openbare ruimte.
Door het toevoegen van het Ontwerp gericht op de fysieke toegankelijkheid dagen wij
het fysiek en het sociaal domein uit om deze ruimte ten volle te benutten.
Vraag 44
Waarom is ervoor gekozen om eenmalig te monitoren hoe gezondheid een plaats heeft
gekregen in de gemeentelijke omgevingsvisies? Zou het niet interessant zijn om deze
monitor vaker te laten plaatsvinden om te kunnen beoordelen of er in de gemeentelijke
omgevingsvisies een positieve ontwikkeling te zien is als het gaat om de plaats die
gezondheid in deze visies krijgt?
Antwoord 44
Het is belangrijk om goed in kaart te brengen hoe gezondheid een plaats heeft gekregen
in gemeentelijke omgevingsvisies. Aan de hand van de resultaten van deze monitor kan
inderdaad worden bezien of het waardevol kan zijn deze monitor vaker plaats te laten
vinden, zodat de ontwikkeling van gezondheid in gemeentelijke omgevingsvisies goed
in zicht blijft en daaruit ook kennisdeling en relevante informatie voor nieuw beleid
kan worden gemaakt.
Vraag 45
Kunt u in een tijdslijn aangeven welke stappen de rijksoverheid gaat ondernemen richting
2024 als het gaat om het creëren van meer verbinding tussen het fysieke en het sociale
beleidsdomein bij landelijke en decentrale beleidsontwikkeling?
Antwoord 45
Om deze samenwerking te bevorderen, investeert het kabinet in een programma voor een
gezonde leefomgeving waarin een samenhangende ontwikkeling van kennis en instrumenten
plaatsvindt. Zo wordt in 2020 een masterclass georganiseerd op het gebied van gezondheid
in de Omgevingswet voor bestuurders en beleidsmedewerkers van GGD’en en gemeenten.
Met deze masterclass wil het kabinet aandacht schenken aan het belang van een gezonde
leefomgeving en de breedte van dit onderwerp. Daarbij staat de vraag centraal hoe
beleidsafdelingen voor het fysiek domein en publieke gezondheid op lokaal niveau beter
kunnen samenwerken. Op deze manier worden gemeenten gestimuleerd om ambitie te tonen
voor het ontwikkelen van een gezonde leefomgeving, enerzijds door zo veel mogelijk
kansen te benutten voor gezondheid en welzijn en anderzijds door risico’s als gevolg
van bijvoorbeeld verstedelijking en mobiliteit zo goed mogelijk te beheersen. De masterclass
vormt hiervoor een startpunt.
Van daaruit wordt een lerend netwerk opgestart voor de ontwikkeling van gezondheid
in de leefomgeving. Uit dit lerend netwerk zal gaandeweg steeds meer informatie naar
boven komen, dat als input kan dienen voor lokaal, regionaal en landelijk beleid.
Dit lerend netwerk zal in 2021 naar verwachting de eerste informatie opleveren, waarvan
ik u tussentijds op de hoogte houd en waarbij ik aan de hand van die informatie zal
bezien welke instrumenten eventueel nog nodig zijn, ook vanuit het Rijk, om de gezonde
leefomgeving te bevorderen en beschermen. In het licht van de onderzoeken die nu lopen
(zie ook het antwoord op vraag 17) en de informatie uit het lerend netwerk dat nog
wordt opgezet, zal ik het jaar 2021 vooral gebruiken om in kaart te brengen waar de
behoeften liggen voor aanscherping van het bestaande beleid. Daarbij zal ik begin
2021 ook een verbindende (werk) conferentie organiseren die tevens tot nieuwe inzichten
kan
leiden, waarover ik u in de loop van dat jaar zal informeren in samenhang met de andere
acties die ik onderneem.
Vraag 46
Hoe verhoudt de ambitie dat in 2024 de levensverwachting van mensen met een lage SES
is toegenomen en dat het aantal jaren in goed ervaren gezondheid voor mensen met een
lage én een hoge SES is toegenomen, zich tot de benodigde langdurige, integrale preventieve
aanpak waarbij het een gegeven is dat gezondheidswinst die nu wordt geboekt, pas na
tientallen jaren is terug te vinden in een lagere zorgbehoefte?
Antwoord 46
Het klopt dat het verkleinen van gezondheidsachterstanden vraagt om een langdurige,
integrale en preventieve aanpak. Met de LNG wordt een integrale en preventieve aanpak
aangemoedigd. De afgelopen jaren is de levensverwachting, en de levensverwachting
in goed ervaren gezondheid voor alle Nederlanders toegenomen, ook voor mensen met
een lage SES. De LNG gaat over een periode van vier jaar, waarna er een nieuwe LNG
geschreven wordt. De ambities zijn om die reden geformuleerd richting het jaar 2024.
Aangezien er in de LNG wordt ingezet op interventies die bewezen effectief zijn in
het verkleinen van gezondheidsachterstanden, verwachten wij de positieve resultaten.
Vraag 47
Hoe wordt in gemeenten specifiek aandacht besteed aan wijken met de grootste gezondheidsachterstanden?
Antwoord 47
Dit doen veel gemeenten door aanpassingen in de fysieke leefomgeving om gezondheid
te bevorderen, als eerst toe te passen in de wijken en buurten waar dit het hardst
nodig is, namelijk wijken en buurten met de grootste gezondheidsachterstanden. De
concrete invulling hiervan is maatwerk en aan de gemeenten zelf.
Vraag 48
Wat doet de rijksoverheid om gemeenten te helpen te investeren in de versterking van
het sociaal domein met het oog op het bestrijden van gezondheidsachterstanden?
Antwoord 48
Experts van Pharos en het RIVM adviseren gezondheidsachterstanden domeinoverstijgend
aan te pakken, oftewel, het sociaal en het fysieke domein hierin met elkaar te verbinden.
Zowel de stimuleringsprogramma’s Gezond In. als Kansrijkse Start werken (gesubsidieerd
door VWS) domeinoverstijgend aan gezondheidsachterstanden en ondersteunen gemeenten
in deze aanpak.
Daarnaast richt traject 5 van het Programma Sociaal Domein zich specifiek op het ondersteunen
van gemeenten bij het ontwikkelen van een (lerende) aanpak die werkt bij het verminderen
van gezondheidsachterstanden. Dit traject resulteert eind 2020/begin 2021 in een overzicht
van werkzame elementen die helpen bij het versterken van het sociaal domein bij de
bestrijding van gezondheidsachterstanden. Denk bijvoorbeeld aan het belang van het
opzetten van een lokale coalitie en de aanwezigheid van bestuurlijk commitment, maar
ook aan de aanbeveling de focus te leggen op de doelgroep met de grootste achterstand
en het inzetten op interventies die bij deze doelgroep passen.
Vraag 49
Hoe wilt u big data en blockchain gebruiken om de gezondheidsachterstanden van mensen
met een lage SES ten opzichte van mensen met een hoge SES met 30% te doen afnemen?
Antwoord 49
De genoemde nieuwe technologieën geven, meer dan voorheen het geval was, de mogelijkheid
om ook op basis van (ongestructureerde) data inzichten boven tafel te krijgen die
kunnen bijdragen aan het realiseren van deze opgave. Ik kan me voorstellen dat gemeenten
met kleinschalige pilots de ruimte krijgen om te onderzoeken of een dergelijke aanpak
ook daadwerkelijk meerwaarde realiseert. Uiteraard binnen de vigerende kaders van
privacy en gegevensbescherming. Bij gebleken werkzaamheid kunnen gemeenten bekijken
wat nodig is om een aanpak breder uit te rollen. Mocht een daarin een rol weggelegd
zijn voor mij, c.q. de rijksoverheid, dan sta ik uiteraard open om daarover met gemeenten
(en andere betrokken partners) het gesprek te voeren.
Vraag 50
Waarom bevat de LNG zo weinig concrete plannen voor armoedebestrijding en schuldenaanpak
in relatie tot het verkleinen van gezondheidsachterstanden?
Antwoord 50
In de LNG wordt een Health in all Policies (HiaP)-aanpak gestimuleerd. Hierin zijn
schulden- en armoedeproblematiek vanzelfsprekend factoren die meegewogen moeten worden
in de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden.
Vraag 51
In welke mate verwacht u dat het ingezette beleid op pagina 19 en 20 zullen bijdragen
aan de ambitie om in 2024 het aantal jaren in goed ervaren gezondheid voor mensen
met een lage én een hoge SES te doen toenemen of is de verwachting dat deze sowieso
stijgt ongeacht het beleid?
Antwoord 51
De afgelopen jaren is het aantal jaren in goed ervaren gezondheid voor mensen met
een lage én een hoge SES gemiddeld toegenomen. De verwachting is dat deze trend de
komende jaren zal doorzetten15. Echter, in de LNG wordt ingezet op interventies waarvan bekend is dat ze effectief
zijn in het verkleinen van gezondheidsachterstanden: integraal, domeinoverstijgend,
gericht op de eerste levensjaren en gericht op de relevante leefstijlfactoren roken,
alcohol en overgewicht. Hiermee verwachten wij meer winst te boeken in het aantal
jaren in goed ervaren gezondheid dan het geval zou zijn als wij hier geen beleid op
in zouden zetten.
Vraag 52
Hoe zet u, naast de in de nota genoemde maatregelen, in op een nieuw systeem voor
productverbetering als opvolger van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling,
dat eind 2020 afloopt?
Antwoord 52
In het Nationaal Preventieakkoord heb ik de taak op mij genomen om na afronding van
het Akkoord Verbetering Productsamenstelling bedrijven te stimuleren productverbetering
voort te zetten. Ten opzichte van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling is
de scope van de nieuwe aanpak verbreed naar meer voedingsmiddelengroepen en alle producten
binnen een voedingsmiddelengroep. Deze nieuwe aanpak ontwikkel ik met het bedrijfsleven,
diverse maatschappelijke organisaties, wetenschappers en andere relevante partijen.
Ik heb uw Kamer met de voortgangsbrief over het Nationaal Preventieakkoord ook geïnformeerd
over de voortgang van deze nieuwe aanpak en aangekondigd dat ik u na de zomer nader
zal informeren.
Vraag 53
Zijn wettelijke maatregelen niet effectiever bij het bevorderen van het eten van gezond
voedsel, bijvoorbeeld als het gaat om suiker-, zout- en vetgehaltes in voedsel, dan
afspraken op basis van convenanten en dergelijke?
Antwoord 53
Met afspraken op basis van convenanten kunnen op het gebied van suiker- zout- en verzadigd
vetgehaltes nog stappen gemaakt worden. Met de nieuwe aanpak voor productverbetering
zetten we daarop in. Wanneer wettelijke maatregelen ter normering voor suiker-, zout-
en verzadigd vetgehalte in voedsel op nationaal niveau worden vastgesteld, zijn deze
regels alleen van toepassing op voedingsmiddelen welke in Nederland geproduceerd zijn.
Producten die in andere EU-landen worden geproduceerd hoeven zich niet aan onze nationale
regels te houden. De voedingsmiddelenindustrie is een internationale markt, wat maakt
dat er voor het bedrijfsleven dan geen gelijk speelveld is. Met de gepubliceerde Farm-to-Fork
strategie van de Europese Commissie wordt getracht maximumnormen voor productverbetering
op te stellen. Belastingmaatregelen kunnen, mede afhankelijk van de vormgeving, ook
een effect op de productsamenstelling hebben. Belastingmaatregelen kunnen van toepassing
zijn op zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerde goederen. Belasting
op een bestanddeel van een product stuit wel op uitvoeringstechnische bezwaren.
Vraag 54
Als het gaat om prestatiedruk bij jongeren gaat het in de nota veel om de ervaren
prestatiedruk en jongeren leren om met die druk om te gaan. Kan duidelijk worden aangegeven
hoe (en op welke terreinen) er aandacht is voor het daadwerkelijk verlagen van de
prestatiedruk in plaats van het leren omgaan met deze druk? En kan daarbij aangegeven
worden welke partijen hierbij zijn betrokken en welke rollen en verantwoordelijkheden
deze partijen hebben?
Antwoord 54
Zoals aangegeven in de nota is er nog veel onduidelijk over de oorzaken van mentale
druk bij jongeren en jongvolwassenen. Daarom wordt in de nota de nadruk gelegd op
het belang van eenduidig onderzoek naar mentale gezondheid en mentale druk op jongeren.
De interventies in het kader van Welbevinden op school en de steun aan kinderen van
ouders met psychische of verslavingsproblemen (KOPP/KOV) of kinderen van ouders met
een (licht) verstandelijke beperking zijn niet alleen gericht op vergroten van de
veerkracht van jongeren zelf, maar ook op het verlagen van mentale druk door versterken
van de school- of sociale omgeving van de jongere.
Hierbij zijn vooral scholen, kinderopvang, gemeenten en de GGD betrokken. Scholen
en kinderopvang vanuit hun primaire verantwoordelijkheid voor het pedagogisch klimaat,
gemeenten vanuit hun verantwoordelijkheid voor het lokale gezondheids- en preventiebeleid
en het jeugdbeleid. Ook de GGD en andere instellingen voor zorg en welzijn kunnen
een rol spelen. Zij leveren op verzoek van scholen en gemeenten deskundigheid en kennis
ten behoeve van de beleidsontwikkeling en ter ondersteuning van leerkrachten en kinderopvangmedewerkers
bij de invulling van de dagelijkse praktijk op de groep en in de klas.
Vanuit het Ministerie van OCW is de opdracht gegeven aan het RIVM om een grootschalig,
landelijk onderzoek te doen naar de mentale gezondheid van studenten in het hoger
onderwijs en een monitor mentale gezondheid op te zetten. Het RIVM doet dit onderzoek
met behulp van GGD GHOR Nederland en Het Trimbos Instituut. De eerste meting voor
de monitor zal in het voorjaar van 2021 plaatsvinden en zal zich richten op welke
factoren mogelijk psychische problematiek veroorzaken en welke factoren deze problemen
juist verminderen of beschermend werken. Na 2021 zal er elke twee jaar een meting
worden gedaan naar de mentale gezondheid van studenten in het hoger onderwijs.
Vraag 55
Hoe vergelijkt u de analyse in het LNG over het effect van social media op de stress
van jongeren met het onderzoek «Geluk onder druk?» van Unicef dat dit tegenspreekt?
Antwoord 55
Er is veel aandacht voor stress bij jongeren, maar nog weinig bekend over wat deze
stress veroorzaakt en hoe groot het stressprobleem is. In de probleemanalyse voor
druk op het dagelijkse leven bij jeugd en jongvolwassenen in de LNG staat dat onder
andere de rol van sociale media een effect kan hebben op de gezondheid, waardoor er
meer risico is op psychische problemen, zoals depressies, slaapproblemen en toenemende
stress. Of het gebruik van social media ook echt van invloed is op stress bij jongeren,
was echter op basis van de huidige data niet te zeggen. Om hier meer zicht op te krijgen
zet het Rijk eerst in op vervolgonderzoek naar de aard, omvang en determinanten van
mentale gezondheid bij jongeren.
Inmiddels is ook het Unicef onderzoek «Geluk onder druk» gepubliceerd. Een opvallende
uitkomst uit het onderzoek van Unicef is dat jongeren in zeer beperkte mate stress
ervaren van sociale media. Sociale media vormen voor jongeren een vorm van sociale
steun, wat juist een belangrijke beschermende factor is voor het mentaal welbevinden.
Deze uitkomst van het Unicef-onderzoek wordt als input meegenomen in het vervolgonderzoek
naar mentale gezondheid bij jongeren.
Vraag 56
Wat is uw nulmeting voor de ambitie dat in 2024 jeugd en jongvolwassenen minder prestatiedruk
ervaren in het leven? Met andere woorden wat is de stand van zaken nu en wat is de
ambitie voor het jaar 2024?
Antwoord 56
Naar aanleiding van signalen uit de VTV-2018 over de stijgende mentale druk op jongeren
heeft het RIVM in opdracht van het Ministerie van VWS dit onderwerp verder onderzocht.
Gevraagd werd om een kort en helder overzicht te bieden van wat er uit onderzoek bekend
is over de problematiek, risicogroepen, risicofactoren en beschermende factoren. De
resultaten (verschenen in mei 2019) leverden helaas nog geen eenduidige stand van
zaken of conclusies op. Er zijn wel veel verschillende onderzoeken over mentale druk,
maar omdat onderzoekers vaak verschillende definities en meetinstrumenten gebruiken
zijn de uitkomsten van deze onderzoeken niet goed te vergelijken. Hierdoor is op dit
moment geen duidelijk overkoepelend beeld te vormen van de stand van zaken.
Zo’n duidelijk beeld is noodzakelijk om effectief beleid te ontwikkelen. Daarom is
de eerste prioriteit van het Rijk de verdere ontwikkeling van kennis zodat een accuraat
beeld van de problematiek ontstaat. Op basis daarvan kan er een passende aanpak komen
om ervoor te zorgen dat de druk op het dagelijks leven afneemt.
Vraag 57
Waar en hoe krijgt vroegsignalering een plek bij de acties voor vitaal ouder worden?
Antwoord 57
In de LNG staan drie ambities geformuleerd. 1) In 2024 voelen relatief meer ouderen
zich vitaal zodat zij (naar vermogen) kunnen blijven participeren in de samenleving.
2) In 2024 is het risico op spoedeisende hulp na een val bij ouderen afgenomen en
3) In 2024 hebben alle gemeenten een leefomgeving gecreëerd die ouderen verleidt tot
een gezonde leefstijl. Onder andere bij het realiseren van de tweede doelstelling
speelt vroegsignalering een belangrijke rol. Bij de meeste ouderen die vallen en op
de SEH terecht komen is al voor de val sprake van een verhoogd valrisico.
Ouderen met een verhoogd valrisico opsporen, in beeld houden en doorverwijzen naar
effectief valpreventie aanbod, bijvoorbeeld via mantelzorgers, welzijnsorganisaties,
eerstelijnsprofessionals of vitaliteitsmarkten is een belangrijke stap in lokaal beleid.
Maar vroegsignalering is bijvoorbeeld ook onderdeel van aanpak van het Programma Een
Tegen Eenzaamheid. Gemeenten stimuleren tot het organiseren van huisbezoeken of het
opzetten van signaleringsnetwerken maakt onderdeel uit van de landelijke toolkit (dit
is een verzameling van in de praktijk ontwikkelde instrumenten die bijdragen aan de
vermindering van eenzaamheid).
Vraag 58
Op welke wijze hebben de gemeenten invulling gegeven aan artikel 5a voor en gedurende
de coronapandemie?
Antwoord 58
Zie antwoord op vraag 5, 6, 7 en 8.
Vraag 59
In welke mate is op structurele wijze «advanced care planning» en vroegsignalering
onderdeel van deze nota en van de landelijke programma’s die gericht zijn op vitaal
ouder worden?
Antwoord 59
In het Programma Langer Thuis wordt aandacht besteed aan Advance Care Planning. Uw
Kamer is hierover geïnformeerd in de stand van zaken bief van 10 juni jl.16. Vroeg signalering maakt een onderdeel uit van de LNG, zie vraag 56.
Vraag 60
Welk budget is er beschikbaar voor de uitvoering van deze nota? Kan aangegeven worden
hoe deze middelen verdeeld zijn over de verschillende acties?
Antwoord 60
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 61
Is er voorzien in een evaluatie van deze nota? Zo ja, kan worden toegelicht hoe deze
evaluatie is vormgegeven?
Antwoord 61
Er is – zoals afgesproken in mijn bestuurlijk overleg met gemeenten – geen landelijke
evaluatie van de LNG voorzien, omdat dit zou leiden tot een toename in administratieve
lasten voor gemeenten. Daarom is afgesproken dat ik in het bestuurlijk overleg met
gemeenten periodiek toets in hoeverre de LNG door gemeenten is gebruikt bij het opstellen
van de lokale gezondheidsnota’s. Ook is in dit bestuurlijk overleg aandacht voor de
voortgang op de verschillende gezondheidsvraagstukken en onze gezamenlijke (domeinoverstijgende)
aanpak van maatschappelijke vraagstukken vanuit de ontwikkelagenda’s.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.C.R.M. Clemens, adjunct-griffier