Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 514 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende nadere regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet nadere beloningsmaatregelen financiële ondernemingen)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 27 augustus 2020
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende
zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel
van wet voldoende voorbereid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Anne Mulder
De griffier van de commissie, Weeber
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde
wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Het is pijnlijk dat de regels
rond beloningsbeleid moeten worden verduidelijkt en aangescherpt, terwijl de strekking
van de bestaande wetgeving en de code van de eigen sector eigenlijk al zo helder was.
De leden van de VVD-fractie zouden het liefst zien dat de Nederlandse wetgeving op
dit gebied in lijn wordt gebracht met die van de rest van de Europese Unie. Dat veronderstelt
echter dat financiële instellingen geen aanleiding geven tot terechte maatschappelijke
verontwaardiging over hun beloningsbeleid. Dat vertrouwen is er nog niet. Op dit moment
kunnen de leden zich daarom vinden in de uitgangspunten van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben nog enkele vragen, in het bijzonder over de positie van innovatieve start-ups
in de financiële sector.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde Wet nadere beloningsmaatregelen
financiële ondernemingen. Zij hebben een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Zij achten regulering van de financiële sector van belang en ondersteunen
het streven om onwenselijke prikkels zoveel mogelijk weg te nemen door middel van
regelgeving. Deze leden hebben nog enkele vragen over onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet nadere beloningsmaatregelen
financiële ondernemingen. Zij delen de mening dat het voor het (maatschappelijk) vertrouwen
in de financiële sector van belang is dat het beloningsbeleid van deze sector binnen
bepaalde perken blijft. Over de verdere uitvoering hiervan door middel van deze wet
hebben deze leden echter nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hechten aan een financiële sector die perverse
prikkels tegengaat en zich rekenschap geeft van de maatschappij waarin zij ingebed
is, onder andere via het beloningsbeleid. In dat licht en gegeven de recente geschiedenis
met betrekking tot excessieve beloningspraktijken achten deze leden aanscherping van
de wetgeving wenselijk. Zij verwelkomen voorstellen daartoe, waaronder onderhavige.
Tegelijkertijd zijn zij kritisch ten aanzien van het onderhavige voorstel en de reacties
daarop vanuit de financiële sector zelf. Zij stellen de regering in dat licht een
aantal vragen.
De leden van de SP-fractie zijn niet onder de indruk van de beperkte reikwijdte en
oppervlakkigheid van de voorgestelde maatregelen. Zij achten het onwaarschijnlijk
dat deze wet voldoende stappen zet in het stabiliseren en beveiligen van het financiële
systeem. De leden van de SP-fractie vragen de regering om een overzicht van de onderdelen
van deze wet die zij voornemens was toe te voegen of verder uit te breiden, maar welke
vooraf al onmogelijk werden geacht vanwege Europese wetgeving.
De leden van de PvdA-fractie hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van de
Wet nadere beloningsmaatregelen financiële ondernemingen. Zij constateren dat er sprake
is van een zeer uitgedunde wet, en dat van de voornemens ten aanzien van het streven
naar sober en prudent beloningsbeleid weinig over blijft. Zo wordt de zogeheten claw
back niet in wetgeving opgenomen en blijven er mogelijkheden bestaan om de regels
ten aanzien van beloningsbeleid in de financiële sector te omzeilen. De leden van
de PvdA-fractie hebben dan ook enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.
ALGEMEEN
§1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie lezen met instemming dat de huidige uitzondering voor
handelaren voor eigen rekening blijft gehandhaafd. Deze groep van veelal kleinschalige
bedrijfjes, waarvan medewerkers vaak mede-eigenaar zijn, vormt geen systeemrisico.
Het wetsvoorstel treft voor deze groep dan ook geen doel.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over «fintech»-bedrijven: innovatieve
starters in de financiële sector. Deze bedrijfjes zijn de uitdagers van de gevestigde
financiële bedrijven en vestigen zich graag in Nederland. Bij gebrek aan liquiditeit
belonen fintechs hun medewerkers veel vaker in de vorm van aandelen. Zij zouden door
de retentieperiode onevenredig hard worden geraakt. Deelt de regering die opvatting?
Kan de regering aangeven hoe fintechbedrijven kunnen worden uitgezonderd van dit wetsvoorstel?
Hoe zou deze groep kleine ondernemingen kunnen worden afgebakend? De leden van de
VVD-fractie wijzen op dit punt op de afspraken in het regeerakkoord over de toetreding
van innovatieve ondernemingen in de financiële sector.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering reeds in het verleden bepaalde grenzen
of voorwaarden aan heeft gesteld voor het herstel van vertrouwen en een robuustere
financiële sector. Graag ontvangen deze leden een schematisch overzicht van alle beloningsmaatregelen
die voor financiële ondernemingen getroffen zijn, door middel van wetgeving of anderszins,
sinds de financiële crisis.
De leden van de GroenLinks-fractie valt het op dat de doelstellingen van het onderhavige
wetsvoorstel niet nader geëxpliciteerd worden, hoewel dit wettelijk verplicht is.
Deze leden kunnen zich vinden in de algemene woorden van de regering over de maatschappelijk
rol van de financiële sector, maar zijn ook van mening dat een aanscherping van het
beloningsbeleid verschillende (sub)doelen kan dienen. Gaat het bijvoorbeeld enkel
of primair om maatschappelijk vertrouwen? Of ook primair om perverse prikkels en macroprudentiële
stabiliteit? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering langs de lijnen
van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 de doelstellingen van het wetsvoorstel
te verhelderen, alsmede toe te lichten hoe volgens de regering het wetsvoorstel hier
doeltreffend en doelmatig aan bijdraagt.
De leden van de SP-fractie betreuren het dat er geen claw back-regeling bij beloningen van (top)bestuurders van financiële instellingen die staatssteun
ontvangen is opgenomen. Zij achten het niet minder dan redelijk dat wanneer een financiële
instelling dusdanig slecht functioneert dat zij staatssteun nodig heeft er van de
verantwoordelijke, ruimhartig bezoldigde, bestuurders wordt gevraagd solidair te zijn
met hun eigen organisatie en de samenleving.
De leden van de SP-fractie kunnen zich herkennen in het geschetste beeld dat banken
en sommige andere financiële instellingen op dit moment binnen het systeem een onmisbare
rol vervullen. Zij achten daarbij controle van de samenleving op de beloningen bij
deze instellingen als absoluut minimale, maar volledig terechte eerste stap naar meer
controle op deze losgeslagen sector. Zij vragen hierbij waarom er niet verder wordt
gegaan dan slechts controle op beloningen aan de top, daar de banken «too big to fail»
zijn en dus in feite ook «too big to exist». Deze leden onderschrijven het doel dat
er meer vertrouwen moet komen in de financiële sector.
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de doelstelling van het hebben van strenge
regels ten aanzien van het beloningsbeleid, en steunen dan ook dat Nederland de strengste
regels van Europa kent. Kan de regering bevestigen dat niet alleen de stabiliteit
van de onderneming en het klantbelang van belang zijn, maar ook het vertrouwen in
de financiële sector in het algemeen? Speelt daarnaast voor de regering de verhouding
tussen beloningen aan de top en wat mensen op de werkvloer verdienen een rol? Wat
is de verhouding tussen de beloningen van de top en het gemiddelde loon in de financiële
sector?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de voorgenomen
verhoging van de vaste beloning van bestuurders van ING een rol heeft gespeeld bij
de totstandkoming van dit wetsvoorstel; in welke zin en tot welke concrete wijzigingen
heeft dit geleid?
§2. Retentieperiode aandelen en vergelijkbare financiële instrumenten in vaste beloningen
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat er wordt voorgesteld een wettelijke
retentieperiode van vijf jaar te introduceren voor aandelen en andere bestanddelen
waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van de onderneming als deze onderdeel
zijn van een vaste beloning. De leden van de PVV-fractie vragen om voorbeelden en
om een specificatie van «andere bestanddelen». Wat valt hier precies onder?
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten of de retentieperiode ook geldt voor
certificaten die via een administratiekantoor (STAK) zijn afgegeven.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of de retentieperiode ook blijft gelden
indien bestuurders en medewerkers van financiële ondernemingen uit dienst treden.
Is er dus tevens een verplichting opgenomen voor het personeel van financiële ondernemingen
om na het uit dienst treden de eventuele aandelen die ze in hun bezit hebben aan te
houden?
Verder constateren de leden van de PVV-fractie op dat de retentieperiode voor alle
medewerkers en bestuurders geldt. De leden van de PVV-fractie willen weten of hierbij
uitzonderingen zijn. Zo ja, welke?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of nog verdere maatregelen in de toekomst
worden verwacht op het gebied van beloningen van bestuurders en werknemers van financiële
ondernemingen. Daarbij vragen deze leden hoe de regering haar rol ziet ten aanzien
van het verbeteren van cultuur binnen financiële ondernemingen buiten wet- en regelgeving
om. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij het standpunt delen dat
echte cultuurveranderingen vooral bewerkstelligd worden buiten wet- en regelgeving
om. In het verlengde daarvan vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering zich
tot nu toe heeft ingezet voor het uitbannen van onwenselijk risicovol gedrag binnen
financiële ondernemingen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de retentieperiode van vijf jaar gaat gelden
«voor aandelen en andere bestanddelen waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde
van de onderneming». In het voorstel van wet wordt echter gekozen voor een andere
terminologie namelijk «andere financiële instrumenten waarvan de waarde afhankelijk
is van de waarde van de onderneming». Kan de regering nader ingaan op het verschil
tussen «andere bestanddelen» en «andere financiële instrumenten». Daarnaast ontvangen
deze leden graag een (uitputtende) lijst van deze «bestanddelen» c.q. «financiële
instrumenten».
Ook vernemen de leden van de D66-fractie graag meer informatie over het precieze moment
van ingang van de retentieperiode vijf jaar. Immers, de term «na verwerving» zou kunnen
betekenen dat er door verschillende financiële instelling op verschillende momenten
aan hun medewerkers aandelen uitkeren.
De leden van de D66-fractie vernemen ook graag een verdere onderbouwing van de termijn
van vijf jaar. Kan de regering aangeven wat de gemiddelde arbeidsduur is voor medewerkers
en leden van de raad van bestuur van zowel beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde
financiële instellingen waarbij dit indien mogelijk ook nog uitgesplitst wordt naar
de diverse financiële sub-sectoren. Deze leden gaan er namelijk van uit dat het wettelijk
vaststellen van een retentieperiode van vijf jaar samenhangt met de arbeidsduur van
de diverse medewerkers en leden van de raad van bestuur. Indien dit niet het geval
is, zien deze leden graag een concrete wetenschappelijke onderbouwing voor deze grens
van vijf jaar. Is er bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat een
retentieperiode van vijf jaar met het oog op het te bereiken doel effectiever is dan
een retentieperiode van bijvoorbeeld drie of zeven jaar? De leden van de D66-fractie
constateren ook dat de onderbouwing voor het wettelijk verankeren van de retentieperiode,
in plaats van de huidige «pas toe of leg uit»-systematiek van de Nederlandse Corporate
Governance Code, ietwat summier is. Indien het geconstateerde probleem is dat de huidige
systematiek niet geldt voor niet beursgenoteerde instellingen, had bijvoorbeeld ook
gekozen kunnen worden voor een wettelijke verankering van deze huidige systematiek.
Deze leden ontvangen daarom graag een toelichting.
Tot slot vernemen de leden van de D66-fractie graag of voor opties ook een retentieperiode
van vijf jaar zal geleden en op basis van welke (wetenschappelijke) inzichten er gekozen
is voor een verhoging van de retentieperiode met twee jaar ten opzichte van de Nederlandse
Corporate Governance Code.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in de Nederlandse Corporate Governance
Code reeds uiteengezet is dat aandelen (en opties) minimaal vijf jaar (en drie jaar)
moeten worden aangehouden. Zij lezen dat de regering aanleiding ziet dit (met een
uniforme termijn van vijf jaar) wettelijk te borgen. Zij kunnen zich vinden in deze
denkrichting, maar vragen de regering toe te lichten waarom zij aanleiding ziet de
retentieperiode wettelijk te borgen. Ziet de regering hier vanuit de ervaring in de
praktijk een aanleiding toe? En zo ja, hoe ziet die ervaring eruit? Of ziet de regering
vooral een (nu nog theoretische) mogelijkheid tot perverse prikkels, in de toekomst, onafhankelijk van het vraagstuk of de Code
nu goed wordt nageleefd?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij kan toelichten welke
informatie er op dit moment beschikbaar is over de mate waarin elementen van de Corporate
Governance Code die toezien op retentie door financiële instellingen worden nageleefd.
Is bekend hoe lang bestuurders van financiële instellingen aandelen- en optiepakketten
gemiddeld aanhouden en in welke mate instellingen en hun bestuurders zich niet aan
de Code-expliciteringen houdt?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen, hoewel zij in principe sympathie hebben
voor uniformering, wat de regering ertoe beweegt om voor verschillende soorten activa
(aandelen, opties, etc.) binnen de vaste beloning een uniforme retentieperiode te
hanteren, daar waar deze periode in de Corporate Governance Code gedifferentieerd
is.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de retentieperiode enkel
toepasbaar wil laten zijn op vaste beloningen. Heeft de regering meer informatie over
de mate waarin de EBA-richtsnoeren met betrekking tot het retentiebeleid voor variabele
beloningen op dit moment worden nageleefd? In welke mate worden deze richtsnoeren
door Nederlandse financiële instellingen gevolgd?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest ook
retentiebeleid voor variabele beloningen wettelijk te borgen. Deze leden hebben op
dit punt enkele specifieke vragen. Kan de regering ten eerste uiteenzetten hoeveel
van de totale beloning van bestuurders van Nederlandse systeemrelevante instellingen
voor ieder jaar sinds 2015 bestond uit variabele beloningen? Kan de regering ten tweede
uiteenzetten wat de wetenschappelijke literatuur zegt over de invloed van variabele
beloningen in de financiële sector op perverse prikkels? Kan de regering ten derde,
in het licht van voorgaande twee antwoorden, ingaan op de doeltreffendheid van het
bestrijden van perverse (risicovolle) prikkels via de vaste beloning als die prikkels
via de variabele beloning gewoon blijven bestaan?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering in de bepaling van de
duur van de retentieperiode de in de Corporate Governance Code gespecificeerde periode
voor aandelen (vijf jaar) als uitgangspunt neemt. Deze leden vragen de regering in
te gaan op elk van de volgende vragen. Ten eerste: voldoet een periode van vijf jaar
volgens de regering aan de definitie van een langere of lange termijn? Ten tweede:
op welke manier draagt een retentie van vijf jaar bij aan een prikkel op de langere
termijn? Ten derde: waarom heeft de regering niet gekozen voor een retentieperiode
die meer in lijn ligt met wat redelijkerwijs als lange termijn gezien kan worden,
zoals 15 jaar? Ten vierde: is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat er met de aard van de activiteiten van financiële instellingen specifieke,
macroprudentiële risico’s gepaard gaan, die niet gewoon zijn voor de activiteiten
van andere onder de Code vallende ondernemingen? En is de regering het in deze context
met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat enkel het volgen van de in de Code
geëxpliciteerde retentieperiode voor aandelen onvoldoende grond is om perverse prikkels
met mogelijk macroprudentiële gevolgen tegen te gaan?
De leden van de PvdA-fractie steunen de richting van de voorgestelde retentiemaatregel,
maar constateren tevens dat deze erg vrijblijvend is. Voor welke instrumenten geldt
de retentieperiode? Hoe wordt omgegaan met opties die geleidelijk aflopen? Hoe wordt
omgegaan met aandelenpakketten die vrijwillig, al dan niet met korting, aangeschaft
kunnen worden? Heeft de retentieperiode fiscale gevolgen? Waarom is gekozen voor een
periode van vijf jaar? Geldt de retentieperiode ook voor aandelen die zijn verkregen
als onderdeel van een variabele beloning, en zo nee, waarom niet? Wat betekent dit
voor reeds verkregen aandelen indien de medewerker het bedrijf verlaat binnen de vijfjaarsperiode?
Wordt hier onderscheid gemaakt of de werknemer is ontslagen of zelf vertrekt? Wat
gebeurt er bij fusies en overnames? Wat betekent de retentieperiode voor bestaande
aandelenpakketten?
§3. Verplichting rekenschap en verantwoording beloningen tot maatschappelijke functie
De leden van de PVV-fractie merken op dat het doel van deze maatregel is te bewerkstelligen
dat raden van commissarissen voorafgaand aan de totstandkoming van beloningsvoorstellen
meer rekening houden met de functie van de onderneming in de sector en de positie
in de samenleving en zich hierover nadien in het bestuursverslag verantwoorden. Vervolgens
kunnen stakeholders hen hierop aanspreken. De leden van de PVV-fractie willen weten
welke rol de stakeholders hierin hebben, anders dan het aanspreken van een onderneming
naar aanleiding van het bestuursverslag.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie dat de verplichting tot het afleggen van
verantwoording alleen geldt voor die financiële ondernemingen die op grond van de
Wft verplicht zijn een bestuursverslag op te stellen. Kan de regering dit nader specificeren?
Op welke financiële ondernemingen is dit precies van toepassing?
De leden van de CDA-fractie lezen dat onderhavig wetsvoorstel regelt dat ondernemingen
in hun beloningsbeleid rekenschap en verantwoording moeten afleggen. De leden van
de CDA-fractie vragen of financiële ondernemingen enig houvast krijgen ten aanzien
van de wijze waarop ze deze rekenschap moeten afleggen. In hoeverre staat het een
onderneming vrij om verder eigen invulling te geven aan deze voorwaarden? Welke gevolgen
heeft het als een onderneming onvoldoende rekenschap en verantwoording aflegt in haar
beloningsbeleid?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering van welke soort financiële instellingen
(in soort en omvang) bij ingaan van het wetsvoorstel verwacht wordt dat zij openbaar
verantwoording afleggen over het beloningsbeleid.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen
om van financiële instellingen enkel te eisen dat ze verantwoording afleggen over
het proces tot totstandkoming van beloning, zonder aan dit proces tot totstandkoming
van beloning inhoudelijk scherpere eisen te stellen, zoals bijvoorbeeld sinds korte
tijd gedaan wordt bij beursgenoteerde ondernemingen, waarbij van 75% van de aandeelhouders
instemming is vereist. Was het een principiële keuze van de regering om af te zien
van inhoudelijke standaarden? Of zag zij vereisten ten aanzien van bijvoorbeeld het
betrekken van aandeelhouders van (niet-beursgenoteerde) ondernemingen, medewerkers
of klanten, als niet noodzakelijk, proportioneel of doeltreffend?
De leden van de PvdA-fractie vragen welke eisen worden gesteld aan de verslaggeving.
Hoe dient de maatschappelijke functie geformuleerd te worden, en hoe wordt bepaald
of de beloning daarmee in lijn is? Wie is de doelgroep van deze exercitie, en wat
zijn de gevolgen indien deze plicht niet serieus genomen wordt? De leden van de PvdA-fractie
steunen het beginsel dat ondernemingen hun maatschappelijk doel formuleren; is de
regering bereid na te denken over een brede verplichting dienaangaande?
§4. Aanscherping afwijking bonusplafond voor niet-CAO personeel
De leden van de PVV-fractie merken op dat de voorgestelde aanscherping een explicitering
behelst dat het gebruik uitsluitend in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. De leden
van de PVV-fractie vragen te specificeren wat er onder «uitzonderlijke» gevallen valt.
De leden van de D66-fractie delen de mening dat een uitzonderingspositie niet te vaak
ingezet kan worden en dat dit ook niet dient te gebeuren bij de verkeerde beroepsgroepen.
Enerzijds begrijpen zij derhalve de voorgestelde wijziging, maar zij hebben enige
moeite met de algemeen verwoorde aanscherpingen zijnde diegene die (1) een interne
controlefunctie verricht of (2) zich rechtstreeks bezighoudt met het verlenen van
financiële diensten aan consumenten.
De leden van de D66-fractie ontvangen graag, daar deze wijziging voortvloeit uit de
evaluatie van de Wbfo, met verwijzing naar figuren 151 en 212 over het percentage medewerkers per functiecategorieën van alle medewerkers voor
wie niet-CAO uitzonderingsmogelijkheid is toegepast, een overzicht van welke functiecategorieën
met deze wijziging uitgesloten worden en welke nog wel in aanmerking komen voor de
uitzonderingsmogelijkheid. Daarnaast vernemen deze leden, gezien de grote aantallen
van de categorie «All other» bij zowel banken als verzekeraars hoe omgegaan zal worden
met de aanscherping van de uitzonderingsmogelijkheid.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering waarom zij van mening is dat
een uitzondering op het bonusplafond überhaupt nog gerechtvaardigd is, nu uit onderzoek
van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat financiële instellingen de betekenis van
deze uitzondering in onwenselijke mate oprekken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering bovendien hoe de explicitering
dat de uitzondering alleen in «uitzonderlijke gevallen» mogelijk is, op doeltreffende
wijze het bonusbeleid binnen de perken houdt. Schuift de formulering «uitzonderlijke
gevallen» niet het probleem één stap vooruit, waarbij alsnog een arbitraire situatie
ten aanzien van een rechtmatige uitzonderingsgrond blijft bestaan?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe een arbitraire situatie ten aanzien
van de uitzonderingsgrond voorkomen kan worden. Via welke criteria dienen instellingen
te motiveren dat sprake is van een uitzonderlijk geval en hoe zal de toezichthouder
in staat gesteld worden op objectieve in plaats van arbitraire wijze op dit punt haar
taak uit te voeren?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet gekozen is om de afwijking van het
bonusplafond voor niet-CAO personeel in zijn geheel af te schaffen. Hoe groot is het
gesignaleerde oneigenlijke gebruik ten opzichte van het beoogde doel van de uitzondering?
In hoeverre werkt de voorgestelde aanpassing, en waarom is er niet voor gekozen limitatief
voor te schrijven welke functies in aanmerking komen, of bijvoorbeeld voor een voorafgaande
vergunning van de toezichthouder?
§5. Overige wijzigingen
–
§6. Consultatie
a. Maatschappelijke consultatie maatregelen met betrekking tot vaste beloningen
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de door de VVD voorgestelde claw back geen plaats heeft gekregen in het wetsvoorstel en dat de Afdeling advisering van
de Raad van State hierin een strijdigheid ziet met het eigendomsrecht. Wat betekent
dit voor de mogelijkheid om beloningen terug te vorderen bij evident wanbeleid door
het bestuur van een onderneming? Heeft de regering alternatieven overwogen om dit
toch mogelijk te maken?
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de regering er niet voor heeft gekozen
om een claw back-maatregel in dit wetsvoorstel op te nemen (m.b.t. het terugvorderen van een deel
van de vaste beloning van bestuurders van systeemrelevante banken ingeval van staatssteun).
Wat waren de precieze Europeesrechtelijke bezwaren?
De leden van de CDA-fractie lezen dat na internetconsultatie er uiteindelijk is afgezien
van het introduceren van een claw back van vaste beloningen van bankbestuurders in
geval van staatssteun. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of dit betekent
dat een claw back in enige vorm niet mogelijk zal zijn en altijd in strijd zal zijn
met vigerende wet- en regelgeving. Tevens vragen deze leden of dit betekent dat er
in de toekomst ook geen wetgeving die claw back-mogelijkheden bevatten verwacht zal
worden.
b. Consultatie wijzigingen aanvankelijk onderdeel jaarlijkse wijzigingscyclus Wft
–
c. Consultatie nadere beloningsmaatregelen financiële ondernemingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat het leeuwendeel van de respondenten vraagt om
verdere verstoring te voorkomen van het gelijk speelveld met omringende landen met
het oog op de arbeidsmobiliteit, concurrentiepositie, en het vestigingsklimaat in
Nederland of om eerst de effecten te bezien van de bestaande beloningsmaatregelen,
waaronder in het bijzonder het bonusplafond. De leden van de VVD-fractie kunnen zich
vinden in deze redenering vanuit de sector zelf. Is de regering het met de leden van
de VVD-fractie eens dat Brexit een nieuwe constellatie in Europa heeft gecreëerd op
het gebied van arbeidsmobiliteit, concurrentiepositie en vestigingsklimaat? Zo ja,
is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat het op termijn de voorkeur
verdient aan te sluiten bij de regelgeving zoals die elders in de EU geldt?
De leden van de CDA-fractie lezen dat verschillende stakeholders in de consultatie
aangeven dat er gekeken moet worden naar differentiatie van de maatregelen die worden
voorgesteld in onderhavig wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat
het kabinet ervoor heeft gekozen om de maatregelen voor de hele financiële sector
te laten gelden. Ten aanzien van de wettelijke retentieperiode van onder meer aandelen
als vaste beloning vragen de leden van de CDA-fractie waarom startups en scale-ups
niet zijn uitgezonderd van deze periode. Is de regering van mening dat deze bijzondere
soort ondernemingen niet gebaat zijn bij bijzondere regels rondom beloningsmaatregelen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering stelt dat de Wet beloningsbeleid
financiële ondernemingen (Wbfo) in 2023 wederom geëvalueerd wordt. Zij vernemen graag
of de regering hierbij expliciete aandacht zal besteden aan de wijzigingen die met
dit wetsvoorstel worden aangebracht in het beloningsbeleid van financiële instellingen.
Ook constateren de leden van de D66-fractie dat er door vele respondenten gepleit
is voor een differentiatie van de maatregelen naar gelang omvang, kijkend naar bijvoorbeeld
start-ups en fintechpartijen. Is de regering van mening dat voor beginnende en innovatieve
financiële bedrijven hier nu voldoende mogelijkheden voor zijn, met in het achterhoofd
de regeerakkoord afspraak dat de toetreding van dergelijke bedrijven vereenvoudigd
moet worden met inachtneming van voldoende bescherming van de klanten?
De leden van de GroenLinks-fractie valt het op dat er vanuit de financiële sector
zelf een breed gedragen weerzin bestaat tegen aanscherping van het wettelijke beloningskader.
Tegelijkertijd beziet de regering deze aanscherping expliciet in het kader van het
vergroten van het maatschappelijke bewustzijn van de financiële sector, en een gedrags-
en cultuurverandering in de sector die sinds de financiële crisis is ingezet. De leden
van de GroenLinks-fractie vragen de regering in het licht van het voorgaande wat zij
vindt van de brede weerzin in de sector tegen scherpere beloningskaders. Laat dit
niet zien dat de belevingswereld van de financiële sector, als het beloningen aangaat,
nog altijd niet aansluit bij de sinds de financiële crisis breed ervaren onvrede over
excessieve beloningen? En laat dit wat betreft de regering ook niet zien dat de cultuur-
en gedragsverandering waar de regering in haar Actieplan zelf over spreekt nog een
lange weg te gaan heeft? Ziet de regering, ten slotte, de reacties tegen verdere aanscherping van wettelijke kaders van het beloningsbeleid net als de leden
van de GroenLinks-fractie als exemplarisch bewijs voor de noodzakelijkheid van deze
aanscherping?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het feit dat de sector in consultaties
aangeeft het nut niet te zien van de voorgestelde maatregelen al toont hoe ver deze
sector af staat van de samenleving. Deze leden vragen de regering op welke manier
gemeten gaat worden wat de effecten van de invoering van deze wet zullen zijn, onder
andere op de cultuur in de sector en de stabiliteit in bredere zin. Daarbij vragen
zij ook wanneer en hoe het parlement specifiek hiervan op de hoogte gesteld zal worden.
§7. Advies Afdeling advisering Raad van State
–
§8. Overige adviezen
–
§9. Financiële gevolgen en uitvoerbaarheidstoets
–
§10. Regeldruk
a. administratieve lasten
De leden van de PVV-fractie merken op dat een uitvraag van DNB laat zien dat voor
een klein deel van de medewerkers gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om af
te wijken van het bonusplafond voor personeel dat buiten de CAO valt. Kan de regering
aangeven om hoeveel medewerkers dit bij banken en bij verzekeraars gaat (graag in
absolute getallen)? Met hoeveel wordt dit precies beperkt met de voorgestelde aanscherping
(graag in absolute getallen)?
b. nalevingskosten
–
ARTIKELSGEWIJS
–
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.