Verslag van een werkbezoek : Verslag van een werkbezoek aan Parijs door een delegatie van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 tot en met 3 maart 2020
35 511 Verslag van een werkbezoek aan Parijs door een delegatie van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr. 1 VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK VAN EEN DELEGATIE UIT DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE
ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AAN PARIJS VAN 1 TOT EN MET 3 MAART 2020
Vastgesteld 1 juli 2020
Een delegatie uit de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft van
zondag 1 tot en met dinsdag 3 maart 2020 een werkbezoek gebracht aan Parijs. De delegatie
bestond uit de leden Tielen (delegatieleider, VVD), Palland (CDA), Smeulders (GroenLinks)
en Van Kent (SP). De delegatie werd begeleid door adjunct-griffier Kraaijenoord en
kenniscoördinator Naborn.
Het doel van het werkbezoek was om meer te leren over hoe Frankrijk omgaat met de
veranderingen in de economie en arbeidsmarkt, met specifieke interesse voor de thema’s
robotisering en de platformeconomie.
Het programma van het werkbezoek is in nauwe samenwerking met de Nederlandse ambassade
in Parijs tot stand gekomen. De delegatie dankt de medewerkers voor hun grote inzet
bij de voorbereiding van het programma én de begeleiding tijdens het werkbezoek. Ook
wil de delegatie haar waardering uitspreken voor de betrokkenheid én openheid van
alle gesprekspartners, die ieder vanuit hun eigen expertise en ervaring(en) de delegatie
een helder inzicht hebben gegeven van de ontwikkelingen in Frankrijk.
Delegatieleider, Tielen
Adjunct-griffier, Kraaijenoord
PROGRAMMA VAN HET WERKBEZOEK
Maandag 2 maart 2020
De delegatie startte het werkbezoek met een bezoek aan het hoofdkantoor van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Hier werd de delegatie verwelkomd door Guido Biessen, de permanente vertegenwoordiger
bij de OESO, die de delegatie meer vertelde over de ontstaansgeschiedenis en doelen
van de OESO.
Vervolgens kreeg de delegatie een presentatie van Stefano Scarpetta, directeur van
de directie Employment, Labour and Social Affairs (ELS). In zijn prestatie focuste
hij zich eerst op de «squeezed middle class». In Nederland behoort ongeveer 60% van de bevolking tot de middenklasse. In de afgelopen
decennia is het economische belang van de middenklasse afgenomen. Inkomensgroei is
hier minder sterk dan bij de topinkomens. De druk op de middenklasse neemt toe. Zo
vinden mensen uit de middenklasse het sociaaleconomische systeem oneerlijk en hebben
zij te kampen met een steeds duurdere levensstijl en onzekere arbeidsmarktvooruitzichten.
Voor jongere generaties wordt het steeds lastiger om deel uit te maken van de middenklasse.
Tegenwoordig is 40% van de huishoudens uit de middenklasse financieel kwetsbaar.
Er zijn verschillende beleidsopties voor een welvarende middenklasse. Oneerlijkheid
kan aangepakt worden door de inkomsten van de middenklasse te verhogen, vermogensopbouw
onder laag- en middenverdieners te ondersteunen, te zorgen voor verlichting van de
nettobelastingdruk en de toegang tot openbare dienstverlening te verbeteren. Betaalbaarheid
van de levensstijl kan verbeterd worden door het aanbod van betaalbare woningen te
vergroten, kinderopvangkosten te beperken, ondersteuning te bieden bij uitgaven voor
tertiair onderwijs en de toegang tot of dekking door ziektekostenverzekeringen uit
te breiden. Kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt kan verminderd worden door de VET te
moderniseren, aantrekkelijke leersystemen voor volwassenen te ontwikkelen en sociale
bescherming en collectieve onderhandelingen uit te breiden voor niet-standaard banen.
Ten tweede vertelde de heer Scarpetta meer over de nieuwe banenstrategie van de OESO
in relatie tot de toekomst van werk. Bij de initiële banenstrategie uit 1994 lag de
focus vooral op het aanpakken van de hoge en aanhoudende werkloosheid, onder andere
door flexibiliteit te promoten. In 2006 werd deze strategie herzien. De focus kwam
hier niet alleen op de kwantiteit van banen, maar in beperkte mate ook op de kwaliteit
van banen te liggen. De financiële crisis, ontwikkelingen zoals de digitale transformatie
en de globalisering van de economie en toenemende ongelijkheid leidden in 2018 tot
een nieuwe, bredere en meer toekomstgerichte strategie. Deze heeft als doel om inclusieve
groei en welzijn te vergroten. Kern van de strategie is dat beleid om flexibiliteit
op de arbeidsmarkt te vergroten noodzakelijk is, maar dat dit niet voldoende is om
ook goede resultaten te bereiken wat betreft de kwaliteit van de banen en inclusiviteit.
Flexibiliteitsverhogend beleid moet daarom gecombineerd worden met werkgelegenheids-
en sociaal beleid.
Daarna ontving de delegatie een presentatie van Stijn Broecke over de toekomst van
werk. In zijn presentatie stelde hij twee vragen: zal er nog wel werk zijn in de toekomst
en zo ja, wat voor werk zal dat zijn? Nieuwe technologieën gaan snel vooruit en worden
snel geïmplementeerd. Hierdoor is de angst ontstaan dat er in de toekomst geen werk
meer zal zijn. Enorme technologische werkloosheid lijkt onwaarschijnlijk, maar naar
verwachting zal 14% van het aantal bestaande banen de komende tien tot twintig jaar
verdwijnen. Bovendien zal van zo’n 32% de aard van het werk significant veranderen.
Overigens betekent dit niet dat het per se gaat gebeuren. Al brengt nieuwe techniek
voordelen voor bedrijven met zich mee, het kost vaak veel geld om deze te implementeren.
Er zijn ethisch-morele bezwaren en wettelijke obstakels. Het betreft beslissingen
die we als maatschappij moeten nemen: welke technologieën gaan we invoeren en wat
zijn de consequenties? Willen we bijvoorbeeld ouderen en kinderen door robots laten
verzorgen? In de afgelopen twintig jaar is in het algemeen de werkgelegenheidsgraad
gestegen, onder andere doordat mensen langer werken, er meer vrouwen werken en nieuwe
technologieën vaak nieuwe en betere banen creëren. Wel zijn er verschuivingen zichtbaar.
Zo is de werkgelegenheid in de industrie met 20% gedaald, terwijl deze in de dienstverlening
juist met 27% is gestegen. Bovendien is het voor mensen die geen universitair diploma
hebben nu veel moeilijker om een goede baan te vinden dan twintig jaar geleden.
Werk zal dus niet geheel verdwijnen, maar er zullen wel grote transities plaatsvinden.
Educatie voor volwassenen is cruciaal om deze transities te managen. Veel volwassenen
missen namelijk de vaardigheden die nodig zijn voor banen in de toekomst, zoals digitale
en emotionele vaardigheden. Zo missen zes op de tien volwassenen elementaire ICT-vaardigheden
of hebben überhaupt geen computerervaringen. En de meest kwetsbare groep, die het
meeste risico loopt bij automatisering, neemt het minst deel aan volwassenenonderwijs.
Sociale zekerheid kan mensen hiertegen beschermen. Echter, niet alle stelsels voor
sociale zekerheid zijn voorbereid op het snelle tempo van de herverdeling van banen
en nieuwe vormen van werk. Er zijn nieuwe uitdagingen. Zo gaat de gemiddelde ambtstermijn
omhoog, maar blijven mensen minder lang bij dezelfde organisatie werken. Hierdoor
is het moeilijker om rechten op te bouwen voor sociale zekerheid. Ook worden mensen
die het hoogste risico lopen om hun baan te verliezen niet genoeg ondersteund, waardoor
er meer ongelijkheid ontstaat op de arbeidsmarkt en het moeilijk is om een baan te
houden. Daarnaast is het risico van automatisering hoger voor jongeren. Beroepen die
vroeger een instapberoep waren voor de arbeidsmarkt zullen verdwijnen.
Tot op heden is er in veel landen een groei te zien in niet-standaard werkvormen,
maar blijft het standaardcontract wel de norm. Voor slechts 0,5% tot 3% van de beroepsbevolking
in OESO-lidstaten is platformwerk iemands belangrijkste baan. Een op de negen werknemers
heeft een tijdelijk contract. Een op de zeven werknemers is zelfstandige. Niet-standaardwerk
vertegenwoordigt meer dan een derde van de totale werkgelegenheid. Nederland is wel
een uitzondering. Vergeleken met de andere OESO-lidstaten kent Nederland een van de
grootste stijgingen van tijdelijke contracten en zelfstandigen. Een toename van niet-standaardwerkgelegenheid
wordt vaak door het beleid veroorzaakt. In Nederland is er een groot verschil in fiscale
behandeling tussen werknemers en zelfstandigen. Dit leidt tot sociale risico’s. De
meeste zelfstandigen hebben namelijk geen toegang tot dezelfde rechten en sociale
bescherming als werknemers, bijvoorbeeld op het gebied van pensioenen, opleidingen,
minimumloon, anti-discriminatie en vakbondsvorming en collectieve onderhandelingen.
Dit betekent niet dat alle zelfstandigen beschermd moet worden, maar er zijn er wel
kwetsbare groepen. Ten eerste moet schijnzelfstandigheid bestreden worden. Ten tweede
is er volgens de OESO een grijze zone. Hieronder vallen mensen die moeilijk te classificeren
zijn. Zij hebben eigenschappen van zowel zelfstandigen als werknemers. Een voorbeeld
hiervan zijn zelfstandigen die financieel afhankelijk zijn van één werkgever. Mocht
die band verbroken worden, dan heeft men geen werkloosheidsuitkering.
De delegatie vraagt of het niet de crux is dat als werkgevers risico’s verschuiven
naar zelfstandigen, die ingeprijsd moeten worden en dat het fout gaat zodra je het
niet kan inprijzen. Dit is niet altijd mogelijk. Een reden voor die kwetsbaarheid
is de grijze zone. Een andere reden is dat veel zelfstandigen weinig onderhandelingsvermogen
hebben. Ze hebben immers weinig andere opties in de arbeidsmarkt en zijn inwisselbaar
voor de opdrachtgever. Als men onderhandelingsvermogen heeft, is er geen sociale bescherming
nodig. Er bestaat echter ongelijkheid in onderhandelingsvermogen en die situatie moet
rechtgezet worden. Als individuen niet de bescherming krijgen die ze verdienen, is
dat niet alleen een probleem voor hen, maar ook voor andere bedrijven (oneerlijke
concurrentie) en de maatschappij in het algemeen (iemand zal de rekening uiteindelijk
moeten betalen). Het is niet zo dat traditionele arbeidscontracten de arbeidsmarkt
beter maken. Het grootste risico is er als er grote verschillen zijn tussen verschillende
soorten contracten. Hoe minder groot de verschillen zijn, hoe minder groot de problemen
zijn.
Vervolgens kwam Andrew Wyckoff, directeur van de directie voor Science, Technology
and Innovation, aan het woord. Hij lichtte kort het werk van zijn directie toe en
de onderzoeksmethodes die de OESO inzet. Daarna sprak hij over een aantal relevante
economische ontwikkelingen voor de toekomst van werk, zoals het belang van global
value chains, knowledge based capital en de digitale economie. Een belangrijk vraagstuk
hierbij is of opbrengsten terechtkomen bij bedrijven of het individu. Ook sprak hij
over de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie. Op basis van big data kunnen
voorspellingen gemaakt worden over het gedrag van mensen. Transparantie, uitleggen
hoe een beslissing wordt genomen, is hierbij zeer belangrijk. Dit is lastig omdat
het algoritme constant verandert zodat het niet te hacken is. Een ander punt is leven
lang leren. Door de snelle digitale ontwikkelingen zullen de vaardigheden die jongeren
nu ontwikkelen niet levenslang up-to-date zijn. Vaardigheden die nu belangrijk zijn,
zijn het kunnen samenwerken en interdisciplinair werken. Er zal een nieuwe kijk komen
op concurrentiebeleid. Het wordt steeds lastiger om een groot bedrijf te blijven.
Er komen meer fusies en overnames. Het doel van bedrijven wordt om de beste mensen
in te huren op het gebied van artificiële intelligentie, dus die zullen naar verwachting
geconcentreerd zijn in een paar bedrijven. Ten slotte blijft de bescherming van persoonsgegevens
een groot vraagstuk. De OESO kijkt ook naar datarechten, datatoegang en dataeigendom.
Het is lastig om persoonlijke data en niet-persoonlijke data te onderscheiden.
Tijdens de lunch ontving de delegatie twee presentaties. Eerst sprak Stefan Thewissen,
werkzaam als econoom bij de directie voor Employment, Labour and Social Affairs, over
de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt. Als er gekeken wordt naar de loonkloof
tussen mannen en vrouwen, zit Nederland onder het gemiddelde van de OESO-landen. Het
gemiddelde inkomen van vrouwen ligt bijna 50% lager dan van mannen. Dat komt vooral
doordat vrouwen in Nederland vaak in deeltijd werken. Een deel komt echter ook doordat
het uurloon lager is. Er is slechts een beperkt idee waarom de gendergap in uurloon
zo groot is. Het aandeel vrouwen dat in deeltijd werkt, is extreem hoog in vergelijking
met andere OESO-landen. Deeltijdwerk is sterk gelieerd aan life events, zoals trouwen
en het krijgen van kinderen. In Nederland gaan mannen meer werken nadat ze kinderen
hebben gekregen en vrouwen juist minder. Het is onduidelijk waardoor dat komt. Naar
verwachting speelt de hoogte van het inkomen hier een rol in. Het aantal vrouwen dat
in deeltijd werkt, neemt nog steeds toe. Voordelen zijn flexibiliteit voor de combinatie
van werk en zorg, een betere werk-privébalans en ruimte voor vrijwilligerswerk. Bovendien
is de kwaliteit van deeltijdwerk in Nederland relatief goed vergeleken met andere
landen. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen in Nederland ook niet meer uren willen werken.
De negatieve consequenties van deeltijdwerk worden wellicht onderschat. Ten eerste
heeft deeltijdwerk invloed op de baankwaliteit en carrièreprogressie. Deeltijdwerkers
ontvangen een lager loon en hebben beperktere kansen op training en promotie. Zo worden
maar weinig vrouwen manager. Ten tweede kan deeltijdwerk leiden tot meer economische
onzekerheid, (1) gedurende werk, (2) in relaties en (3) tijdens het pensioen. Ten
derde is er voor deeltijdwerk een hoger risico op automatisering. Deeltijdwerkers
voeren namelijk vaak minder complex werk uit en leren minder nieuwe vaardigheden.
Ten vierde is deeltijdwerk meer en meer geconcentreerd in bedrijven met lage lonen.
Ten vijfde heeft deeltijdwerk invloed op rolpatronen. Gezinnen met werkende moeders
geven meer geld uit aan hun kinderen. Bovendien veranderen werkende moeders en zorgverlenende
vaders genderrolpatronen. Zo blijkt uit onderzoek uit 2008 dat 39% vindt dat «een
jong kind lijdt onder een werkende moeder» en dat mannen nauwelijks huishoudelijk
werk overnemen van hun werkende vrouw.
Er zijn verschillende beleidsopties om de negatieve consequenties van deeltijdwerk
aan te pakken. Arbeidsmobiliteit kan gestimuleerd worden door betere kinderopvangmogelijkheden.
Loontransparantie kan ervoor zorgen dat vrouwen een betere onderhandelingspositie
hebben. Door belastingsystemen aan te passen en werk lonend te maken kan voltijdwerken
gestimuleerd worden. Ten slotte spelen vaderschapsverlof en pensioensystemen een rol.
Momenteel wordt er in Nederland nagedacht over de toekomst van de arbeidsmarkt. Volgens
de commissie-Borstlap staat de sociale cohesie onder druk doordat grote groepen werknemers
structureel afhankelijk zijn van onzeker werk van lage kwaliteit. De Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) stelt dat er een strategie voor goed werk binnen
bedrijven moet worden ontwikkeld. De positie van werknemers binnen bedrijven moet
worden versterkt en werknemers moeten zelf kunnen kiezen hoeveel uur zij willen werken.
In Scandinavische landen en Oost-Europese landen zijn kinderopvang en naschoolse opvang
goed geregeld. Dat zie je terug op de arbeidsmarkt. Dit zou een relevante beleidsoptie
voor Nederland kunnen zijn.
Ten slotte gaf Willem Adema, econoom bij de Directie voor Employment, Labour and Social
Affairs van de OESO, een presentatie over huisvesting en dakloosheid. Uit onderzoek
blijkt dat huishoudens steeds meer geld uitgeven aan huisvesting. Zo was huisvesting
in 2017 de grootste uitgavenpost voor huishoudens en zijn de uitgaven voor huisvesting
meer gestegen dan voor enig ander item in de huishoudbudgetten. Het is de vraag of
dat politiek houdbaar is. Huurders zijn vaak een groter deel van hun salaris kwijt
aan woonkosten dan huiseigenaren. Bovendien hangt inkomensongelijkheid tussen landen
nauw samen met eigenwoningbezit. De meeste OESO-lidstaten hebben beleid voor wonen,
bijvoorbeeld door middel van fiscale voordelen en het aanbieden van sociale huurwoningen.
Directe investeringen door de overheid in woningen zijn echter gehalveerd sinds 2000
en de uitgaven aan huurtoeslag zijn gestagneerd.
Uit onderzoek van de OESO blijkt dat dakloosheid een groeiend probleem is, vooral
in de grote steden. De definitie van dakloos verschilt wel per land. Dat maakt het
lastig om landen met elkaar te vergelijken. Naar verwachting zijn wel minstens 1,9 miljoen
mensen in OESO-landen dakloos. In de afgelopen jaren is het karakter van daklozen
veranderd. In plaats van verwarde personen zijn het steeds vaker ouderen, jongeren
en gezinnen.
Na de ochtend bij de OESO bracht de delegatie een bezoek aan Antoine Foucher, directeur van het kabinet van Muriel Penicaud, Minister van Arbeid. Frankrijk buigt zich net als Nederland over de vraagstukken omtrent de deeleconomie
en platformeconomie. Hier is nog geen pasklaar antwoord voor. Alle EU-lidstaten staan
voor dezelfde problemen. Al is er geen pasklaar antwoord, er is wel Europese convergentie
mogelijk. Waar staat Frankrijk nu? Frankrijk is eerst aan de slag gegaan met de diagnose.
Nieuwe technologieën en platforms hebben een nieuwe arbeidsverhouding gecreëerd tussen
twee eenheden: werknemers en platforms. Platforms bestonden nog niet toen de arbeidswetten
werden opgesteld. Dus is Frankrijk gaan nadenken of er een nieuwe arbeidsrelatie gecreëerd
kan worden die rekening houdt met de specifieke aspecten van platforms. In deze discussie
staan platforms tegenover de vakbonden. Volgens vakbonden zijn platformwerkers namelijk
werknemers. Dat klopt echter niet. Platformwerkers kunnen zelf hun arbeidstijden kiezen
en kunnen tegelijkertijd verschillende platforms bedienen. Volgens platforms zijn
het zelfstandigen, maar dat klopt ook niet. Er is namelijk sprake van afhankelijkheid.
Daarom ontstond het idee dat er een derde definitie moest komen.
De uitdaging is om een kader te scheppen voor platformwerkers om uitbuiting te voorkomen.
Frankrijk heeft een eerste poging gedaan door via een handvest een aantal eisen te
stellen aan platformbeheerders op het gebied van sociale bescherming. Dit handvest
zou door de overheid worden erkend. Zo mochten zij bijvoorbeeld geen sancties meer
opleggen aan platformwerkers die weigeren om zich bepaalde uren beschikbaar te stellen.
De Constitutionele Raad heeft echter zijn veto over deze poging uitgesproken. Volgens
de Constitutionele Raad moet de inhoud van zo’n handvest worden bepaald door de wet
en niet door platforms. Dus als het parlement een derde arbeidsverhouding wil waar
een werknemer niet in loondienst of zelfstandig is, dan mag dat niet overgelaten worden
aan een platform. De voorkeur lag bij een handvest, omdat die rekening kan houden
met de specifieke kenmerken van elk platform.
Frankrijk bekijkt nu de optie of een platform dividend kan uitkeren aan onafhankelijke
platformwerkers om hen ook belang te laten hebben bij de winsten die een platform
maakt. Dus platformwerkers worden niet beschouwd als werknemers, op voorwaarde dat
het platform dividend uitkeert aan platformwerkers die niet in loondienst zijn, maar
wel voor het platform werken. Deze optie is een alternatief voor het invoeren van
een minimumloon. Het invoeren van een minimumloon zou een deel van de activiteiten
van platforms kunnen stoppen en dat is niet de bedoeling. Platformen vervangen namelijk
geen bestaande activiteiten, maar bieden iets nieuws dat Frankrijk niet wil beperken.
Bovendien is het minimumloon misschien een concept uit de twintigste eeuw dat niet
past bij platforms, vandaar dus het idee om dividend uit te keren aan platformwerkers
en geen salaris, zodat het zelfstandigen blijven. De economische afhankelijkheid wordt
gecompenseerd met winst.
Wat verder speelt is de rol van de sociale dialoog om arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden
te bespreken. Frankrijk onderzoekt momenteel hoe een sociale dialoog opgestart kan
worden, zodat de staat niet hoeft in te grijpen en regels moet opleggen. Dit is lastig,
want platformwerkers willen niet vertegenwoordigd worden en vakbonden vormen niet
de juiste vertegenwoordiging. Alternatieven zijn een elektronisch referendum of het
kiezen van afgevaardigden via elektronische stemming. Hier moeten wel voorwaarden
aan worden gesteld, bijvoorbeeld een minimumaantal werkzame uren of een bepaalde lengte
van werk.
De delegatie vraagt naar de verplichtingen voor platforms. Voor platforms zijn de
verplichtingen die voortvloeien uit artikel 60 van de wet Travail van kracht. Dit
behelst toegang tot beroepsopleidingen, een arbeidsongevallenverzekering en de erkenning
van verworven competenties. Daarnaast mogen platformwerkers gebruikmaken van de vakbondsvrijheid
en mogen ze meedoen aan een collectieve weigering tot levering van diensten zonder
tegenreactie, behalve in het geval van misbruik van het recht. Dit dekt platformwerkers
voor bepaalde risico’s. Deze dekking is minder beschermend dan voor mensen in loondienst
in geval van ziekte, arbeidsongevallen, zwangerschap en werkloosheid, omdat ze minder
premies betalen.
De delegatie vraagt naar de ervaringen met deze regelgeving. Momenteel zijn werkenden
in Frankrijk of werknemers of zelfstandig. Platformwerkers worden als zelfstandigen
gezien en als zodanig gedekt. Zij betalen premies voor die dekking, maar dat is een
minimumbescherming. Zo hebben zij geen werkloosheidsverzekering, minimale bescherming
bij ziekte en minimaal zwangerschaps- en ouderschapsverlof. Daarom wordt nu het idee
bekeken om zelfstandigen verplicht aan te laten sluiten bij sociale zekerheid tot
aan ongeveer 130% van het minimumloon, zodat zij dezelfde sociale dekking hebben als
werknemers.
De delegatie vraagt hoe het zit met de tarieven. De tarieven worden nu door de platforms
bepaald. Sommigen zouden willen dat de overheid die tarieven reguleert en bijvoorbeeld
een minimumtarief vaststelt. Het debat loopt nog, maar het Ministerie van Arbeid is
hier geen voorstander van. Een minimumtarief zou van toepassing kunnen zijn in een
klassieke arbeidsverhouding met ondergeschiktheid, maar er geldt een andere relatie
tussen platforms en platformwerkers. Het is wel noodzakelijk om ervoor te zorgen dat
platformwerkers niet geëxploiteerd worden. Daarom denkt Foucher dat transparantie
over de tarieven noodzakelijk is. Platforms zouden hun beloningsmobiliteit bekend
moeten maken en verplicht een winstuitkering verstrekken wanneer zij winstgevend zijn
of wanneer zij aan aandeelhouders winsten uitkeren. Hoe meer je werkt voor een platform,
hoe meer je beloond zou moeten worden.
Daarna had de delegatie een afspraak met Odile Chagny, econoom bij het Instituut voor Economisch en Sociaal Onderzoek (IRES). Het IRES voorziet vakbonden in hun behoeften op het gebied van economisch en sociaal
onderzoek. In de afgelopen jaren heeft IRES ook gekeken naar het vraagstuk rondom
platforms. Het IRES is onder andere vertegenwoordigd in een werkgroep die zich buigt
over de mogelijkheden van sociale dialoog tussen platformwerkers en platformbeheerders.
Het IRES benadrukt het belang om rekening te houden met het specifieke karakter van
platforms, dat per sector verschilt. Het is een nieuwe vorm van arbeid. Het vraagstuk
heeft een Europese dimensie en kan niet alleen binnen Frankrijk opgelost worden. Het
brengt nieuwe risico’s van sociale dumping met zich mee, vooral voor landen waar het
minimumloon lager is dan in Frankrijk. Een aantal fundamentele juridische vraagstukken,
zoals de bescherming van persoonsgegevens, de transparantie van algoritmes en collectieve
data waarvan platforms privébezit maken, moeten op Europees niveau beantwoord worden.
Regelgeving loopt momenteel sterk uiteen per land, terwijl platforms flexibel zijn
en zich gemakkelijk aanpassen om de mazen in de wet te vinden.
Het is lastig om dezelfde sociale bescherming te bieden aan platformwerkers als aan
mensen in loondienst. In het geval van platformwerkers kunnen algoritmes iemands gehele
carrière vernietigen. Uit contacten met platformwerkers blijkt echter dat zij niet
dezelfde status als iemand in loondienst willen hebben. Daarnaast brengt platformwerk
risico’s met zich die los staan van het debat omtrent de definities. De deeleconomie
is wendbaar, maar vooral kapitalistische, agressieve vormen doen het goed. Overheidsdiensten
lopen hierop achter en het ene land kan tegen het andere land worden uitgespeeld.
Er moet daarom een nieuw systeem komen dat even reactief en wendbaar is als de actoren
zelf. Er zijn zeker positieve elementen, maar wat ten grondslag ligt aan de problemen
is onevenwicht aan macht. Platformwerkers zijn versplinterd en hebben beperkte onderhandelingscapaciteit.
Er moet dus nagedacht worden over de vertegenwoordiging van platformwerkers om hun
positie te verbeteren.
De delegatie vraagt hoe de Loi Travail uit 2016 in de praktijk werkt. Het idee achter
deze wet was om nieuwe actoren de mogelijkheid te geven om zich te ontwikkelen, maar
wel verantwoordelijk te maken voor sociale bescherming. De sociale verantwoordelijkheid
op basis van de Loi Travail behelst toegang tot een beroepsopleiding, een arbeidsongevallenverzekering
en de erkenning van verworven competenties. Daarnaast krijgen platformwerkers de mogelijkheid
tot vakbondsvorming en collectief onderhandelen. Er heeft nog geen officiële evaluatie
plaatsgevonden. Er lijken wel verbeteringen te hebben plaatsgevonden, maar het blijft
moeilijk om collectief actie te ondernemen. Platformwerkers zijn vaak geïsoleerd.
Bovendien bestaat er de kans om buitengesloten te worden. Er zijn ook weinig middelen
om je rechten uit te oefenen. Platformwerkers zijn bovendien zeer verspreid over het
gehele land.
Het initiatief van een handvest was hier een verdere stap in. Het Constitutionele
Hof heeft echter bepaald dat een handvest onvoldoende is om een platform als werkgever
te definiëren. Er was tegenstand ontstaan, omdat een handvest zonder sociale dialoog
indruist tegen sociale wetgeving. Momenteel wordt daarom gewerkt aan een nieuwe vorm
van sociale dialoog op basis van informatie en consultatie.
Onder de Loi Travail moeten platforms óf een collectieve arbeidsongevallenverzekering
afsluiten, óf de premie vergoeden van de zelfstandigen die zelf zo'n verzekering hebben
afgesloten De delegatie vraagt daarom naar de ontwikkeling van de verzekeringsmogelijkheden
van platforms. Op dit punt blijven de effecten van de wet nog achter bij de ambities.
Vervolgens sprak de delegatie met Louis-Charles Viossat, voormalig inspecteur-generaal
van de Inspection Générale des Affaires Sociales (IGAS). Hij heeft een rapport opgesteld over de effecten van digitale platforms op werkgelegenheid
en sociale zekerheid. Naar verwachting werkt in Frankrijk slechts 1% van alle arbeidskrachten,
zo’n 80.000 mensen, via platforms, terwijl ongeveer 23 miljoen mensen in loondienst
zijn. Viossat geeft daarom aan dat platformwerk niet groter gemaakt moet worden dan
het is en dat het niet het meest prangende probleem is op het gebied van werkgelegenheid.
Wel moeten misstanden voorkomen worden.
Er zijn veel verschillende soorten platforms, van lokale tot wereldwijde, waardoor
het lastig is algemene regelgeving op te leggen. Je loopt dan namelijk het risico
de economie af te remmen. De problemen zitten vooral op het gebied van arbeidsomstandigheden,
gezondheid en veiligheid, bijvoorbeeld bij risicovol werk zoals het bezorgen van maaltijden.
Het percentage ongelukken is nog onbekend. Er zijn nog geen regels aangenomen om bijvoorbeeld
het aantal rij-uren per dag te beperken. Vakbonden hebben inmiddels gerechtelijke
stappen ondernomen en er is jurisprudentie ontwikkeld, waarbij is vastgesteld dat
chauffeurs en journalisten in feite in loondienst zijn.
In Frankrijk verschilt de werkloosheidsverzekering tussen zelfstandigen en mensen
in loondienst. Eventueel zou voor bepaalde groepen zelfstandigen wel dekking geregeld
kunnen worden in het geval van arbeidsongevallen, een hybride systeem.
De delegatie vraagt of er in Frankrijk ook discussie is over de definitie van een
zelfstandige. Als je in het handelsregister staat ingeschreven, wordt verondersteld
dat je zelfstandige bent. Daar zijn duidelijke criteria voor. Echter, te zien is dat
werken in loondienst ook steeds flexibeler wordt.
Er wordt gevraagd naar het bepalen van de tarieven. In Frankrijk zijn taxitarieven
gereguleerd en wordt er gewerkt met een meter. Taxi’s hebben het monopolie om te parkeren
bij een taxistation, maar ze hebben geen reserveringsmonopolie. Uber kan alleen via
de apps klanten krijgen. Bovendien kunnen zij geen klantentarieven opleggen, want
dan worden ze als een gewone taxi beschouwd. Het is lastig om minimumtarieven in te
voeren, want dat kan indruisen tegen het mededingingsrecht.
De delegatie vraagt naar de onderkant van de arbeidsmarkt in relatie tot platforms.
Er is geen bewijs dat door platforms de zwarte economie is gegroeid. Sinds 2019 zijn
platforms verplicht om al hun data naar de Belastingdienst te sturen. Eventueel zou
dit daaruit naar voren kunnen komen. In Frankrijk zijn de sociale problemen echter
niet geconcentreerd bij platforms, maar bij mensen die zwart werken in hotels en horeca.
Deze mensen worden vaak uitgebuit.
De delegatie vraagt of er een gelijk speelveld in ontwikkeling is in Frankrijk. De
verschillen tussen sociale bescherming zijn in Frankrijk geharmoniseerd. In Frankrijk
dragen alle zelfstandigen verplicht premies af voor ziektekosten en pensioen. Zij
hebben geen verplichte arbeidsongevallenverzekering. Dat is het verschil met mensen
in loondienst. In de Loi Travail van 2016 is geregeld dat deze verzekeringen facultatief
kunnen worden afgesloten en dat platforms hieraan moeten bijdragen, maar in de praktijk
is hier weinig interesse voor. Franse zelfstandigen vinden meer harmonisering niet
wenselijk, omdat ze niet meer willen betalen aan sociale bescherming en liever meer
inkomen ontvangen. Als EU-lidstaten op dit terrein allemaal hun eigen regels opstellen,
krijg je versplintering. Er moet daarom veel besproken en geregeld gaan worden op
EU-niveau.
De delegatie vraagt naar misstanden met platforms, zoals veiligheid die in het geding
komt en jongeren die voor platforms werken. Viossat weet niet of er veel jongeren
werken voor platforms. Maaltijdbezorgers kunnen bijvoorbeeld wel in slechte omstandigheden
werken, maar loondienst biedt in deze sectoren geen garantie op betere arbeidsomstandigheden.
Het zou goed zijn om ons te laten inspireren door nieuwe sectoren, zoals de schoonmaakindustrie.
De arbeidsvoorwaarden zijn hier verbeterd, er is meer onderhandeld, er zijn cao’s
afgesloten, er is veel informatie over veiligheid en gezondheid en de inspectie is
bekend met de sector.
De dag werd afgesloten met een diner op de Nederlandse ambassade in Parijs met Karien van Gennip, bestuursvoorzitter van ING Bank France, en Frank Renout, NOS-correspondent in Frankrijk. Hier heeft de delegatie op meer informele wijze
gesproken over actuele sociale vraagstukken in Frankrijk.
Dinsdag 3 maart 2020
De delegatie startte de dag met een gesprek met Pierre-André Imbert, de sociaal adviseur van President Macron. Toen Frankrijk in 2015 startte met het
ontwikkelen van beleid omtrent platformwerk, viel op dat de problemen hieromtrent
gelijkwaardig zijn in alle EU-landen, maar dat nog geen enkele lidstaat hier al beleid
op had ontwikkeld. De vraag die centraal stond, was hoe de verpaupering van werknemers
voorkomen kon worden zonder de economische activiteiten af te remmen. Frankrijk heeft
inmiddels een aantal pogingen gewaagd, maar het beleid is nog steeds in ontwikkeling.
Wat opvalt, is dat platforms vaak dominant zijn, met eventuele verpaupering van de
werknemers tot gevolg. Tegelijkertijd is te zien dat platformwerkers graag volledig
autonoom willen zijn en bestempeld willen worden als zelfstandigen. Het is de vraag
welk politiek effect dat heeft en of het mogelijk is om alle werkenden een sociale
garantie te geven ongeacht het arbeidscontract.
In de Franse geschiedenis is sociale bescherming gebaseerd op het idee dat mensen
vast in loondienst zijn. In de afgelopen tien jaar zijn die rechten die verbonden
waren aan dat statuut overgegaan op individuele mensen. Zo heeft men dezelfde ziektekostenverzekering
ongeacht de arbeidsrelatie. Ook bestaat het idee om iedereen een universeel pensioen
aan te bieden. En er is een eerste poging gedaan om in specifieke omstandigheden aan
zelfstandigen een minimumgarantie te geven indien zij werkloos worden. Het is dus
de vraag waar platformwerkers geen recht op hebben. In de Loi Travail is geregeld
dat platformwerkers toegang ontvingen tot scholing, een arbeidsongevallenverzekering
en de erkenning van verworven competenties. Daarnaast mogen platformwerkers gebruikmaken
van vakbondsvrijheid en collectief actie ondernemen.
Na het invoeren van de Loi Travail in 2016 is een poging gedaan om platformwerkers
door middel van een handvest meer sociale bescherming te bieden. Dit initiatief was
juridisch niet houdbaar, omdat in een handvest niet bepaald kan worden of iemand wel
of niet in loondienst is. Dit betekent dat het belangrijk is om een sociale dialoog
op te zetten tussen platformwerkers en het platform. Hiervoor moet collectieve vertegenwoordiging
worden gecreëerd, en dat is er nog niet. Daarom is er een commissie ingesteld die
zich gaat buigen over hoe platformwerkers vertegenwoordigd kunnen worden. Dat is de
huidige stand van zaken van beleid omtrent platformwerk. De verdere ontwikkeling is
niet alleen afhankelijk van de regering, maar ook van de ontwikkeling van jurisprudentie.
In sommige landen is een derde arbeidsverhouding uitgewerkt die tussen zelfstandigen
en werknemers in dienstverband in valt. In principe is hier in Frankrijk geen animo
voor omdat het onvoldoende juridische garanties biedt. Als mensen salaris en voldoende
sociale zekerheid ontvangen, dan hoeft er niet per se een derde arbeidsverhouding
gedefinieerd worden. Er is echter een mogelijkheid dat de rechter dit toch zal eisen.
Zelfstandigen hebben behoefte aan autonomie. Dit betekent niet dat ze niet met een
scheve machtsverhouding te maken hebben. De enige manier om dat te verbeteren is door
collectieve vertegenwoordiging te organiseren. Uiteindelijk zijn individuele platformwerkers
zich gaan organiseren, bijvoorbeeld via Facebook, omtrent de daling van het minimumtarief,
arbeidscontracten en arbeidsongevallen. Initieel wilden platformbeheerders niet met
deze groepen spreken, maar ze zagen op een gegeven moment in dat het niet anders kon.
Sommige platforms wilden hierop zelfs met elkaar concurreren.
De delegatie vraagt in hoeverre er bij maaltijdbezorgers wel sprake is van ondernemerschap.
Imbert vindt het lastig om deze vraag te beantwoorden en laat de definities graag
over aan de juridische macht. Hij benadrukt dat het niet zo is dat mensen, omdat ze
zelfstandig willen blijven, geen sociale rechten horen te krijgen. Niemand hoort voor
te lage prijzen te werken, of ze nou zelfstandig of in loondienst zijn.
Er wordt gevraagd naar de bepaling van de prijs. Dat is geen factor voor de herkwalificatie
van een contract. Algoritmes staan centraal in deze discussie. Het is belangrijk dat
algoritmes transparanter worden om na te gaan hoe een platform te werk gaat. Als dat
beter geregeld kan worden, kan er ook een beter evenwicht komen en ervoor gezorgd
worden dat platformwerkers niet onrechtvaardig worden behandeld.
In de discussie over Uber gaat het vaak over de beperking van werktijden van chauffeurs
vanwege veiligheidsredenen. Regelgeving hiervoor staat echter haaks op het beginsel
van onafhankelijkheid. Het is lastig om de balans te houden, omdat dit soort activiteiten
wel aangeboden moet worden. Daarnaast heb je te maken met andere manieren van werken,
bijvoorbeeld vanuit huis, of met jongeren die niet hun hele leven bij hetzelfde bedrijf
willen werken. Natuurlijk heeft ieder individu recht op sociale bescherming. De overheid
moet ervoor zorgen dat er geen onevenwicht komt in de machtsverhouding. Het is de
vraag of het organiseren van collectieve vertegenwoordiging voldoende is of dat er
verdere maatregelen nodig zijn. Hiervoor zijn een aantal ideeën, onder andere om platformwerkers
te laten meedelen in de winst of om met een broker te onderhandelen over een prijs.
De delegatie vraagt of dit onderwerp binnen Frankrijk leeft. Slechts 0,5–2% van de
beroepsbevolking werkt voor een platform, maar platforms worden steeds vaker gebruikt.
Het weghalen van een tussenpersoon heeft gevolgen voor de traditionele economie. Het
biedt alternatieven voor degenen die in loondienst zijn. Er wordt nu vooral gekeken
naar Uber en Deliveroo, maar naar verwachting zullen in de toekomst zich verschillende
soorten platforms ontwikkelen. Het is lastig om dan de grens te leggen of het loondienst
of zelfstandigheid betreft.
Platformwerk biedt ook mogelijkheden. Frankrijk heeft te kampen met een hoge jeugdwerkloosheid.
Bij werving en selectie is veel sprake van discriminatie. Voor mensen uit achterstandswijken
bieden platforms een goede manier om hun eerste baan te vinden. Zo kunnen zij ervaring
opbouwen en eventueel de arbeidsmarkt betreden.
Daarna had de delegatie een lunchafspraak met afgevaardigden van Conseil National du Numérique, de Nationale Raad voor Digitale Economie. Dit is een onafhankelijke adviescommissie
die zich richt op vraagstukken rondom de digitale maatschappij en economie, waaronder
de platformeconomie.
De delegatie vraagt waar de Raad op dit moment specifiek aan werkt. De Raad buigt
zich momenteel over de machtsverhouding tussen platformbeheerders en platformwerkers
en over de financiering van sociale zekerheid. Er moet een nieuwe sociale dialoog
gecreëerd worden. Dit zou kunnen door vakbonden op te richten voor zelfstandigen,
maar de vertegenwoordiging daarvan is lastig.
De Raad is tegen het idee van de handvesten voor platforms, omdat arbeidsrecht niet
geregeld zou moeten worden middels een handvest van een bedrijf. Arbeidsrecht zou
bindend moeten zijn en kan pas na consensus in het parlement opgelegd worden. Het
is belangrijk om kwetsbare groepen te beschermen. Dat kan niet met een handvest. Afgelopen
zomer heeft de Constitutionele Raad geconstateerd dat het idee van een handvest juridisch
gezien onhoudbaar is. De regering wil daarom nu andere regels uitwerken.
Een aspect waarover nagedacht moet worden, is hoe platformwerkers via de wet onderhandelingsmacht
gegeven kan worden. Een optie hiervoor zou zijn om opnieuw na te denken over de definitie
van zelfstandigen, want zelfstandigen in de eenentwintigste eeuw zijn niet hetzelfde
als in de twintigste eeuw. Zij doen andere activiteiten dan voorheen gebruikelijk
was. Dus zouden platformwerkers beschouwd kunnen worden als zelfstandigen? Het lastige
is dat zij geen vertegenwoordigers hebben om de dialoog hierover aan te gaan.
Er zijn twee stelsels in Frankrijk, een stelsel voor mensen die in loondienst werken
en een stelsel voor zelfstandigen. Tussen deze twee stelsels bestaat onevenwicht qua
sociale rechten en verantwoordelijkheden. In Frankrijk is nu discussie of er een nieuw
stelsel zou moeten komen. De Raad denkt van wel. Platformwerkers willen niet als mensen
in loondienst worden gezien, maar nu hebben zij te weinig sociale bescherming. Het
platformwerk staat nu nog in de kinderschoenen, maar in de toekomst zullen steeds
meer mensen voor platforms gaan werken. Daarom moeten platformwerkers meer rechten
krijgen qua salaris en bescherming. Het is de vraag hoe dit bereikt kan worden. Verschillende
actoren denken na over een oplossing. Er zijn ook zelfstandigen die autonoom willen
werken, vrij willen zijn en meer keuze en variatie willen hebben. Maar van steeds
meer zelfstandigheden neemt de economische afhankelijkheid toe, dus is het de vraag
in hoeverre ze zelfstandig zijn.
Vervolgens had de delegatie een gesprek met ambtenaren van het Ministerie van Digitale Zaken. Uit het gesprek blijkt dat er vanuit de verschillende ministeries wisselend naar
het thema platformeconomie wordt gekeken. Het biedt nieuwe economische mogelijkheden
en bedrijvigheid, maar strookt niet altijd met het traditionele arbeidsrecht.
Een belangrijk aspect van het thema zijn transparante algoritmes. Platformwerkers
hebben vaak het gevoel dat ze ondergeschikt zijn aan een algoritme, zonder dat ze
dat begrijpen. Dit is zichtbaar in de hele digitale economie. Volgens de gesprekspartners
zou dit op EU-niveau aangepakt moeten worden. Het is echter de vraag of en in hoeverre
alle algoritmes openbaar kunnen worden. Dit levert voor bedrijven moeilijkheden op
qua mededinging. Bovendien weten zij zelf ook niet altijd hoe hun algoritmes werken.
Sinds drie jaar bestaat er het «tech for good»-initiatief van president Macron. Dit
is bedoeld voor grote bedrijven, opdat zij zich inzetten om een positieve maatschappelijke
invloed te hebben. Zij hebben onder andere Facebook ervan overtuigd om samen te werken
tegen haatdragende zaken.
In Frankrijk is er al geruime tijd een Staatssecretaris voor digitale kwesties. Zijn
rol is in de afgelopen jaren belangrijker geworden. Het is noodzakelijk om interministeriële
bekwaamheid te hebben. Platforms komen namelijk terug in alle sectoren. Er wordt een
onafhankelijke dienst opgericht die zich gaat buigen over transparantie en algoritmes.
De uiteindelijke doelstelling is dat alle ministeries beschikken over een eigen team.
De delegatie vraagt of de gesprekspartners hoopvol zijn om de vraagstukken omtrent
platformwerkers op te lossen. Volgens de gesprekspartners zal dit naar verwachting
tijd kosten. Op nationaal niveau is nog niet bepaald waar Frankrijk naartoe wil. Waarschijnlijk
komt er een sociale basis voor alle zelfstandigen en platformwerkers. Op Europees
niveau zal dit nog lastiger zijn. Echter, het is vaak niet geloofwaardig om een lidstaat
eisen te laten stellen aan een platform. Frankrijk wil een voorstel voorleggen aan
de Europese Commissie. Dit betreft twee prioriteiten: bescherming tegen haatdreigende
berichten en bescherming van consumenten. Het doel is om een gelijk speelveld te creëren
voor alle economische partners, door platforms beperkingen op te leggen, eisen te
stellen aan de overdraagbaarheid van en toegang tot bepaalde gegevens en eventueel
toegang tot bepaalde diensten, en door die tegen gereguleerde tarieven te regelen.
De gesprekspartners zijn geen voorstanders van een derde arbeidsrechtstatuut specifiek
voor platformwerkers, maar het debat is nog lopende. Steeds meer mensen willen zelfstandig
werken en daarom zouden zelfstandigen beter beschermd moeten worden. Een derde statuut
past niet bij iedereen. Bovendien moet er gekeken worden naar een level playing field.
Het doel is om werkgelegenheid te creëren, maar wel met kwalitatief goede banen.
De gesprekspartners willen ervoor zorgen dat meer mensen een opleiding krijgen. Er
moet een evenwicht gevonden in het economische model van de platformeconomie. Hier
werken mensen die voorheen ver van de arbeidsmarkt af stonden, maar het betreft wel
werkgelegenheid met een grote bestaansonzekerheid. Er zijn verschillende soorten platformwerkers.
Voor bijvoorbeeld een winkelier die een winkel heeft maar zijn producten op een platform
verkoopt, is het derde statuut niet van toepassing. Het is dus de vraag op welke manier
bescherming geboden kan worden aan alle werkenden, ongeacht de werkverhouding.
Er wordt gevraagd naar wat op korte termijn de grootste kansen zijn op het gebied
van de digitale economie. In de afgelopen jaren is veel werk verzet om de digitale
economie en start-ups te stimuleren. Fiscale regelgeving is aangepast en het ecosysteem
heeft een bepaalde structuur gekregen. Hier plukt Frankrijk nu de vruchten van. Het
belangrijkste doel nu is om die start-ups op te schalen via investeringen en het ontwikkelen
van talent. Het is echter lastig om in Frankrijk kapitaal te krijgen. Een tweede prioriteit
is regulering. Een derde prioriteit is digitale inclusie, zodat digitale dienstverlening
toegankelijk is voor alle Fransen. Dit is belangrijk voor de sociale cohesie, want
er bestaat een grote digitale kloof in Frankrijk.
Het werkbezoek werd afgesloten met een gesprek met Valéria Faure-Muntian. Zij is sinds 2017 lid van het Franse parlement voor La République En Marche. Zij
houdt zich bezig met onderwerpen op het thema digitale zaken, zoals de digitale veranderingen
in de economie en de stad, kunstmatige intelligentie, blockchains en digitale platforms.
De delegatie vraagt naar de discussie over de platformeconomie in het Franse parlement.
Frankrijk is zeer gehecht aan het idee van vaste contracten van lange duur en de bijbehorende
sociale bescherming. De economische en digitale ontwikkelingen in de afgelopen jaren
hebben er echter voor gezorgd dat de Y-generatie meer vrijheid wil. Die vrijheid mogen
ze hebben, bijvoorbeeld door een eigen bedrijf op te zetten, maar ze moeten wel onder
de sociale zekerheid vallen. Platforms zijn een nieuwe ontwikkeling. Er is in Frankrijk
nog geen adequate oplossing voor gevonden. Frankrijk wil op EU-niveau spreken over
de rechten van werknemers en bedrijven. Start-ups in de VS hebben potentieel een enorme
markt. Door de verschillende wetten is het veld voor de Franse ondernemers nog niet
de EU. Zo slaagt Amazon bijvoorbeeld wel in de EU, maar krijgt een Franse start-up
dat niet voor elkaar. De sociale bescherming van zelfstandigen en ondernemers en mensen
in loondienst verschilt. Ondernemers betalen minder premies, maar moeten zichzelf
beschermen. Er zijn wel al een aantal regels bedacht omtrent werkloosheid en pensioenen.
Ook is er gewerkt aan de economische emancipatie van vrouwen die ondernemer willen
worden, bijvoorbeeld door zwangerschapsverlof mogelijk te maken. Het doel is om meer
bescherming te bieden maar wel de vrijheid te behouden, zodat het principe van ondernemingen
en start-ups niet wordt tegengegaan. De delegatie vraagt wat naar verwachting de volgende
stap in het parlement zal zijn. Volgens Faure-Muntian is de tijd nog niet rijp voor
nieuwe wetgeving, omdat de ontwikkelingen nog gaande zijn.
De delegatie vraagt welke waarborgen er nodig zijn voor regulering. De regels voor
zzp’ers in bijvoorbeeld de bouw en de horeca zijn hetzelfde. Er is geen aparte categorie
voor zzp’ers die voor een platform werken. Waar het fout gaat, is bij schijnzelfstandigheid,
bijvoorbeeld als een platform exclusiviteit opeist. Daar zouden de regels op moeten
worden aangepast, ook op EU-niveau. Regels moeten op dit gebied in alle EU-landen
hetzelfde zijn, anders kan er misbruik van worden gemaakt. Er komen steeds meer nieuwe
Europese platforms die de spelregels willen veranderen. Er moet opgepast worden voor
hyperregelgeving. Er is een risico dat alle Europese projecten met onze waarden afgebroken
worden en dat grote platforms die elders vandaan komen vervolgens domineren.
Er moet nagedacht worden over het Europese sociale model van de toekomst. De concurrentie
tussen lidstaten op sociaalniveau komt niet overeen met de interne markt. Het lastige
is om dit op EU-niveau op elkaar af te stemmen. Het opstellen van EU-regelgeving kost
vaak jaren. Er moet volgens Faure-Muntian EU-beleid ontwikkeld worden waarbij de landen
die het verst af liggen van de gemiddelde norm aangespoord worden om zich op te trekken
en hun sociaal minimum te verbeteren. Hiervoor moeten financiële prikkels zijn. Dit
beleid kost tijd.
De delegatie vraagt wat het parlement vindt van het idee van winstdeling. Als de regering
komt met een voorstel om tot meer evenwicht te komen tussen bepaalde rechten, bijvoorbeeld
winstdeling ongeacht het statuut, kan het parlement ermee instemmen, op voorwaarde
dat het haalbaar is. Bedrijven moeten hier niet aan failliet gaan en vervolgens overgenomen
worden door bijvoorbeeld een Amerikaanse concurrent. Faure-Muntian vindt ook dat er
in de EU meer geïnnoveerd moet worden en dat de trein van de digitale ontwikkeling
al gemist is door te veel regels. Stringente en rigide regelgeving per land smoort
innovatie op ons eigen grondgebied, terwijl er vervolgens een golf aan buitenlandse
platforms komt. Kleine startups zouden meer een plek moeten krijgen.
Ten slotte wordt benadrukt dat omzet en winst niet altijd een goede meetlat zijn voor
het verbieden van een fusie, en dat ook data van belang zijn. Facebook neemt bijvoorbeeld
Whatsapp over, maar dat is geen probleem omdat het niet dezelfde markt betreft. Zij
hebben wel een enorme hoeveelheid aan gegevens beschikbaar, meer invloed en meer toegangen.
Mededingingsrecht wordt met voeten getreden en concurrentie en autoriteit zijn in
het geding.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Judith Tielen, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
S. Kraaijenoord, adjunct-griffier