Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 450 XII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 23 juni 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 2 juni 2020 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat. Bij brief van 15 juni 2020 zijn ze door de Minister
en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Vraag 1
Op welke wijze wordt er geanticipeerd op te nemen maatregelen als gevolg van de aanhoudende
droogte en de gevolgen van meerdere jaren droogte op rij? Hoe is dat voor dit jaar
gebudgetteerd en op welke wijze worden voldoende middelen voor de komende jaren gereserveerd?
Antwoord 1
Nederland is weerbaarder geworden tegen watertekort door de leerervaringen van de
droge zomers van 2018 en 2019, door de uitgevoerde aanbevelingen van de Beleidstafel
droogte en door het uitvoeren van structurele verbetermaatregelen aan het watersysteem
via het Deltaprogramma Zoetwater. Zowel in het hoofdwatersysteem als in de regionale
oppervlakte- en grondwatersystemen. Deze lijnen zetten we de komende jaren verder
door om de weerbaarheid tegen watertekort verder te vergroten.
Nederland zal zich aan moeten passen aan de gevolgen van klimaatverandering met langere
perioden van droogte en laagwater in de rivieren en toenemende kans op hevige buien
met wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma
wordt daarom de volgende voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer
om de beschikbaarheid van water zeker te stellen en wateroverlast te voorkomen:
– bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik zal meer rekening moeten worden gehouden
met waterbeschikbaarheid en wateroverlast;
– alle watergebruikers, waaronder landbouw, natuur, industrie en consumenten, zullen
zuiniger moeten omgaan met water;
– de waterbeheerders (waaronder waterschappen, provincies, gemeenten, RWS, agrariërs
en natuurterreinbeheerders) zullen water beter vast moeten vasthouden, bergen en opslaan.
De waterbeheerders zullen water slimmer moeten verdelen.
– Bij een natuurlijk fenomeen is nooit alle schade te voorkomen, dus als de inzet toch
nog onvoldoende is, dan moeten we als samenleving de (rest)schade accepteren en ons
daarop voorbereiden.
De uitvoering van Deltaplan Zoetwater fase 1 is in volle gang. Dit jaar wordt er afgerond
38 mln uit het Deltafonds uitgegeven. Voor de jaren 2021, 2022 en 2023 is er respectievelijk
34 mln, 23 mln en 16 mln gereserveerd. Voor de 2e fase van het Deltaprogramma hebben Rijk en regio een hoog ambitieniveau. Ik heb daarom
de intentie om € 100 miljoen extra uit het Deltafonds beschikbaar te stellen. Met
deze impuls en daarmee gepaard gaande extra regionale cofinanciering, waarmee de totale
cofinanciering vanuit de regio op ongeveer € 540 miljoen komt, kan in fase 2 van het
deltaprogramma Zoet Water een maatregelenpakket gerealiseerd worden van ruim € 800
miljoen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd met mijn brief van 4 juni jongstleden.
Vraag 2
Denkt u dat als gevolg van de coronacrisis meer uitgaven moeten worden gedaan op de
IenW-begrotingen dan de garantstellingen en lening in het «Overzicht Coronamaatregelen»
en de recente incidentele suppletoire begroting, bijvoorbeeld op het gebied van openbaar
vervoer? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom ervoor is gekozen deze niet op te nemen
in eerdere suppletoire begrotingen?
Antwoord 2
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te
rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de
te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid
past een beschikbaarheidsvergoeding. Hierover bent u per brief geïnformeerd d.d. 5 juni
2020 (kenmerk 2020Z10292).
Vraag 3
Bent u bereid meer inzicht te geven in de verdeling van de middelen in het kader van
het Klimaatakkoord, welke bestaan uit 33 miljoen euro, over de subartikelen van de
begroting? Kunt u in het kader van de stijgende lijn in de middelen ten behoeve van
het Klimaatakkoord de uitgavenreeks tot en met 2030 weergeven?
Antwoord 3
De toegevoegde middelen in het kader van het Klimaatakkoord van 33 miljoen euro hebben
betrekking op: Elektrisch vervoer en laadinfrastructuur (6 miljoen euro), Aanschafsubsidie
Elektrisch Personenvervoer (5 miljoen euro) en het Stimuleringsprogramma elektrische
bestel- en vrachtauto’s (22 miljoen euro). Deze middelen zijn met de 1e suppletoire
wet 2020 aan het subartikel 14.01 Netwerk toegevoegd.
De uitgavenreeks van de beschikbaar gestelde klimaatakkoordmiddelen (14.01), stand
Voorjaarsnota 2020, voor de periode 2020 t/m 2030 ziet er als volgt uit:
2020 € 61,5 miljoen
2021 € 98,0 miljoen
2022 € 112,0 miljoen
2023 € 145,5 miljoen
2024 € 167,2 miljoen
2025 € 136,0 miljoen
2026 € 58,0 miljoen
2027 € 56,5 miljoen
2028 t/m 2030 € 40,0 miljoen per jaar
Daarnaast is voor Fietsparkeren € 75 miljoen toegevoegd. Vanwege de aard van de uitgaven
is dit toegevoegd aan het bestaande programma Fietsparkeren op het Infrastructuurfonds.
De uitgavenreeks is 2021 t/m 2023 € 25 miljoen per jaar.
Vraag 4
Wat houden de subsidies duurzame productketens precies in?
Antwoord 4
Dit zijn subsidies in het kader van duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning
van bedrijven bij verduurzaming van productieprocessen. Zoals vermeld in de ISB-Urgenda
(Kamerstukken II 2018–2019 35 235, nr. 1) worden subsidies onder meer verstrekt via de Demonstratieregeling Energie- en klimaatinnovaties
(DEI+).
Vraag 5
Hoeveel vervuilde bodemlocaties moeten er nog gesaneerd worden? Wanneer moeten deze
gesaneerd zijn? Hoeveel locaties zijn er de afgelopen tien jaar bijgekomen? Bij welke
locaties hebben de afgelopen tien jaar incidenten als lekkages plaatsgevonden en in
welke mate was dit een bedreiging voor de volksgezondheid, de leefomgeving, de drinkwatervoorziening
en het milieu?
Antwoord 5
De bevoegdheden rond bodemsanering zijn gedecentraliseerd naar de provincies en 29
grote gemeenten. Met deze bevoegde overheden heeft het Ministerie van I&W een tweetal
convenanten afgesloten die onder meer zijn gericht op de identificatie en aanpak van
verontreinigde locaties die om redenen van humane, ecologische of verspreidingsrisico’s
spoedeisend moeten te worden aangepakt.
De aanpak van deze locaties is een verantwoordelijkheid van de eigenaren van de locatie/
veroorzakers van de verontreiniging en kan in situaties waarbij de mogelijkheden om
de eigenaren/veroorzakers hierop aan te spreken afwezig zijn, door de betreffende
bevoegde overheden ter hand worden genomen. Daarvoor zijn financiële middelen ter
beschikking gesteld aan deze overheden.
Op landelijk niveau monitort het Rijk de voortgang van de aanpak van de zogenaamde
spoedlocaties. Naast deze spoedlocaties zijn er diverse verontreinigde locaties die
bij geval van herontwikkeling van een locatie, zoals woningbouw, worden gesaneerd.
Ook bij deze locaties is de eigenaar van de locatie aan zet voor de sanering en zien
de genoemde bevoegde overheden toe op de uitvoering van de bodemsanering. Voor de
aantallen en aanpak van deze overige locaties wordt de voortgang niet landelijk gemonitord.
Het uitvoeringsprogramma van het convenant bodem en ondergrond brengt jaarlijks de
cijfers over de voortgang van de spoedlocaties bij elkaar. Zij monitoren de voortgang
van de 1383 spoedlocaties die waren geïdentificeerd bij de start van het convenant
op 1 januari 2015. Daarnaast rapporteren zij over de sindsdien aangetroffen spoedlocaties.
De laatste rapportage over het jaar 2019 laat de volgende cijfers zien:
Tabel 1: Voortgang aanpak van 1383 in 2015 geïdentificeerde spoedlocaties uit eindrapportage
Jaar
Nog niet gestart
In uitvoering
Afgehandeld
Totaal
nulmeting 2015
591 (43%)
792 (57%)
0 (0%)
1.383 (100%)
2016
426 (31%)
745 (54%)
212 (15%)
1.383 (100%)
2017
310 (22%)
676 (49%)
397 (29%)
1.383 (100%)
2018
210 (15%)
700 (51%)
473 (34%)
1.383 (100%)
2019
172 (12%)
671 (49%)
540 (39%)
1.383 (100%)
Tabel 4: Planning afronding aanpak van 172 +671 spoedlocaties waarbij sanering nog
niet is afgerond
Jaar
Planning afronding in 2019 nog niet gestart
Planning afronding, in 2019 in uitvoering
Totaal
2019
3
36
39
2020
29
182
211
2021–2030
91
271
362
Na 2030
40
102
142
Eeuwigdurend
7
49
56
N.V.T.1
2
31
33
Totaal
172
671
843
X Noot
1
dit betreft locaties die geen sanering behoeven maar nog moeten worden herbeschikt
op spoedeisendheid voordat ze definitief als afgehandeld worden geregistreerd
Tabel 16: Voortgang aanpak spoedlocaties toegevoegd in 2016, 2017, 2018 en 2019
Jaar
Nog niet gestart
In uitvoering
Afgehandeld
Totaal
2016
19
29
26
74
2017
23
12
39
74
2018
14
16
5
35
2019
12
11
2
25
Totaal
67
67
72
208
Voor de spoedlocaties kan in algemene zin worden aangegeven dat dit locaties zijn
waarbij sprake is van een risico voor de volksgezondheid, het leefmilieu of de kwaliteit
van het grondwater. De bevoegd overheden hebben deze locaties goed in beeld en nemen
passende maatregelen. Daarnaast kan sprake zijn van calamiteiten, waarbij een bodemverontreiniging
optreedt. Hiervoor geldt de zorgplicht uit de Wet bodembescherming. Bij dergelijke
incidenten moet direct worden opgetreden om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan
te maken. Ook hiervoor zijn provincies en de 29 grote steden bevoegd gezag. Over incidenten/calamiteiten
waarop de zorgplicht van toepassing is worden geen landelijke cijfers bijgehouden.
Vraag 6
Op hoeveel plaatsen was er het afgelopen jaar sprake van een bedreiging van de grond-
en drinkwatervoorziening veroorzaakt door andere ondergrondse activiteiten of ontwikkelingen?
Welke plaatsen en welke andere ondergrondse activiteiten of ontwikkelingen waren dit?
Antwoord 6
Voor het afgelopen jaar zijn geen specifieke gevallen bekend die wijzen op een (acute)
bedreiging van het grondwater als bron voor onze drinkwatervoorziening veroorzaakt
door andere ondergrondse activiteiten of ontwikkelingen. Wel verdient de verontreiniging
van het grondwater in algemene zin voortdurende aandacht. Daarbij speelt dat een toename
van het gebruik van de ondergrond het risico op verontreiniging van het grondwater
kan vergroten. Het beleid en de regelgeving zijn erop gericht verontreiniging van
bodem en grondwater zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Zo hebben provincies
in de door hun aangewezen waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden strenge
beschermingsregels vastgesteld in hun provinciale verordeningen. Verder zijn er in
het Activiteitenbesluit regels opgesteld om bodemverontreiniging te voorkomen.
Vraag 7
Kan er een overzicht gegeven worden van «alle» opdrachten verleend aan het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO), de artikelen waarop deze betrekking hebben, de aard van de opdrachten en, indien
van toepassing, een verwijzing naar de uitkomst of rapporten die hieruit zijn voortgekomen?
Antwoord 7
Het Ministerie van I&W heeft het RIVM en de RVO voor uitvoering in 2020 een jaaropdracht
verstrekt voor het leveren van producten en diensten op het gebied van een gezonde
en duurzame leefomgeving en een veilig en bereikbaar Nederland. Meer specifiek betreft
het de thema’s duurzame landbouw, biotische reststromen, marktprikkels, leefomgeving,
grondstoffen en recycling, Nederland Circulair 2050, veilig vervoer gevaarlijke stoffen,
veiligheid bedrijven, veiligheid biotechnologie, veiligheid stoffen, safe by design,
water- en drinkwaterkwaliteit, grondwater, bodem en ondergrond en duurzame mobiliteit.
De mutaties bij 1e suppletoire begroting 2020 voor RIVM en RVO hebben plaatsgevonden
om de jaaropdrachten RIVM en RVO 2020 met het budget bij stand 1e suppletoire begroting
2020 te kunnen verstrekken. De jaaropdracht 2020 RIVM die verstrekt wordt vanaf artikel
19 bedraagt € 32,1 mln. Het gedeelte van de jaaropdracht 2020 RVO dat verstrekt wordt
vanaf artikel 19 betreft een bedrag van € 9,8 mln. Het resterende budget op artikel
19 voor bijdragen aan agentschappen RIVM en RVO kan bestemd worden voor aanvullende
opdrachten die in de loop van 2020 aan RIVM en RVO kunnen worden verstrekt. De werkzaamheden
zijn nog in uitvoering en afgeronde onderzoeken worden op de gebruikelijke wijze gepubliceerd.
Begin 2021 zullen zowel het RIVM als de RVO een eindrapportage opleveren aan het Ministerie
van IenW over de uitvoering en resultaten van de opdrachten van het voorgaande jaar.
Vraag 8
Is de 10 miljoen euro voor de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving
milieu-investeringen (VAMIL) het maximale bedrag dat hieraan besteed kan worden of
kan dit bedrag overschreden worden als er genoeg enthousiasme voor de regeling is?
Antwoord 8
De MIA/Vamil kent geen maximering voor de uitputting per categorie. De begrote € 10
miljoen extra beleidsbudget voor investeringen in circulaire technieken in de MIA/Vamil
is een inschatting van het gebruik van de daaraan gekoppelde codes op de Milieulijst
2020. Indien er door enthousiasme meer gebruik wordt gemaakt van deze codes dan kan
het ingeschatte budgetbeslag inderdaad worden overschreden. Dit zou geen directe consequenties
hebben, aangezien er over de gehele milieulijst jaarlijks altijd codes zijn waar meer
of minder gebruik van wordt gemaakt dan vooraf ingeschat. Jaarlijks wordt de Milieulijst
aangepast op basis van de marktfase van de innovatieve milieuvriendelijke technieken,
het verwachte budgetbeslag en andere ontwikkelingen. Zo blijft de regeling effectief,
efficiënt en beheersbaar.
Vraag 9
Welke regelingen worden gebruikt voor de 4,7 miljoen euro voor circulaire maatregelen
door bedrijven die tot CO2-reductie leiden?
Antwoord 9
Het bedrag van 4,7 mln wordt toegevoegd aan het budget voor de subsidieregeling DEI+
voor Circulaire Economie.
Vraag 10
Kunt u de mogelijke subsidie voor circulair ontwerpen door middel van het programma
CIRCO toelichten?
Antwoord 10
De subsidieverstrekking aan de stichting TKI CLICKNL is bestemd voor ondersteuning
van activiteiten die zijn gericht op het stimuleren van Circulair Ontwerpen, door
middel van het programma CIRCO van TKI CLICKNL. Met het stimuleren van Circulair Ontwerpen
wordt een bijdrage geleverd aan de transitie naar een circulaire economie. Het programma
CIRCO geeft uitwerking aan het thema Circulair Ontwerpen in het Uitvoeringsprogramma
Circulaire Economie 2019–2023. Als doel stelt dit uitvoeringsprogramma dat in 2023
circa 4000 MKB maakbedrijven door de CIRCO-methode zijn gestimuleerd.
Hiertoe worden de volgende activiteiten uitgevoerd:
a. de ontwikkeling van kennis en methodologieën op het gebied van Circulair Ontwerpen
en de valorisatie daarvan in de praktijk door gespecialiseerde experts;
b. de organisatie, ontwikkeling en het doen uitvoeren van activiteiten voor bedrijven
gericht op het stimuleren van Circulair Ontwerpen en het verzorgen van kennisoverdracht;
c. het ontwikkelen en onderhouden van een relatienetwerk om partijen te activeren om
deel te nemen aan die activiteiten;
d. de ontwikkeling van een kennisplatform Circulair Ontwerpen gericht op kennisvalorisatie
en kennisdisseminatie;
e. het creëren en stimuleren van buitenlandse kennishubs op het gebied van Circulair
Ontwerpen en kennis overdragen aan lokale partners die op hun beurt lokale bedrijven
verder helpen in Circulair Ontwerpen.
Alle bedrijven in Nederland, voor wie de Circulair Ontwerpen kennisoverdracht relevant
is, kunnen en mogen deelnemen aan CIRCO-tracks. Ontwikkelde methodologieën worden
online beschikbaar gesteld voor alle bedrijven.
Vraag 11
Op welke wijze zijn de restvoorraden van vuurwerkondernemers verwerkt? Waaruit bestonden
de gefinancierde veiligheidsmaatregelen? Hoeveel heeft deze verwerking in totaal gekost?
Wat was de verhouding in bijdrage aan de kosten tussen overheid en ondernemers? Welke
gevolgen heeft de verwerking gehad op de leefomgeving en het milieu?
Antwoord 11
Momenteel is een subsidieregeling in voorbereiding voor het verwerken en opruimen
van vuurwerk dat niet meer voor particulieren is bestemd maar nog wel ligt opgeslagen
bij kleine vuurwerkondernemers. Hierover heb ik uw Kamer recentelijk per brief geïnformeerd
(TK 2019–2020, 28 684 nr. 620). Via de subsidieregeling wordt gestimuleerd dat professionele vuurwerkbedrijven
de restantvoorraden afvoeren om deze in het buitenland te verkopen of te vernietigen.
Op basis van een aangenomen motie heeft het Kabinet drie miljoen euro beschikbaar
gesteld om vuurwerkondernemers tegemoet te komen in de kosten hiervan. Dit is inclusief
de uitvoeringskosten. In de subsidieregeling zal per vuurwerkondernemer een maximaal
bedrag beschikbaar worden gesteld. Kosten boven dit maximale bedrag komen voor rekening
van de ondernemer zelf. Er wordt beoogd om de subsidieregeling tegelijk met de wijziging
van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk, gepland voor september
2020, te publiceren. Het resultaat van de subsidieregeling wordt in het voorjaar van
2021 verwacht. Op het vervoeren en vernietigen van vuurwerk zijn bestaande veiligheids-
en milieuregels onverkort van toepassing. De verwerking van de restantvoorraden zal
naar verwachting dan ook geen gevolgen hebben op de leefomgeving en het milieu.
Vraag 12
Hoeveel mesothelioomslachtoffers van asbest krijgen jaarlijks ondersteuning via inkomensoverdrachten
van het Rijk? Welke criteria gelden hiervoor? Is het Rijk direct verantwoordelijk
voor het ontstaan van deze aandoening? Zo nee, worden de aldus uitgekeerde bedragen
verhaald op de verantwoordelijke bedrijven? Hoeveel slachtoffers overlijden jaarlijks
aan aandoeningen als gevolg van asbest en hoeveel komen er jaarlijks bij?
Antwoord 12
Slachtoffers van asbest bij wie de diagnose mesothelioom of asbestose is gesteld,
kunnen bij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) eenmalig een aanvraag doen voor
een tegemoetkoming. Hiervoor bestaan twee regelingen, de TAS-regeling[1]
1 van SZW voor arbeidsgerelateerde blootstelling en in andere gevallen de TNS-regeling2 van IenW. Voor beide regelingen moet de aanvraag worden gedaan als de persoon in
leven is. In 2019 kwamen op grond van deze regelingen respectievelijk 344 en 157 slachtoffers
in aanmerking voor de tegemoetkoming ter hoogte van € 20.730,-. Het aantal is de laatste
jaren, met enige schommelingen, stabiel op dit niveau In combinatie met jaarlijkse
indexatie en ook stijgende uitvoeringskosten, heeft er bij eerste suppletoire begroting
2020 daarom een herschikking van € 0,6 miljoen van de budgetten binnen artikel 22
plaatsgevonden voor het verlenen van inkomensoverdrachten aan mesothelioomslachtoffers
van asbest.
Het Rijk is niet verantwoordelijk voor het ontstaan van de asbestziekte. Bij arbeidsgerelateerde
blootstelling wordt de werkgever verantwoordelijk gesteld. Daarom geldt als aanvullende
voorwaarde voor de TAS-regeling dat wordt meegewerkt aan het bemiddelen door het IAS
om de schade te verhalen op de werkgever. Met de TNS-regeling geeft het kabinet maatschappelijke
erkenning aan het leed van asbestslachtoffers, door middel van een financiële tegemoetkoming
in de geleden immateriële schade.
Het RIVM heeft in haar rapport Gezondheidseffecten van asbest (2017–0194) het aantal
sterfgevallen door asbest in 2016 geschat op 1200.
Vraag 13
Om welk advies gaat het bij de post van 0,5 miljoen euro in de begroting voor advieswerkzaamheden
van de Gezondheidsraad met het aandachtgebied leefomgeving?
Antwoord 13
Dit gaat niet om één advies. De Gezondheidsraad levert daarvoor meerdere gevraagde
en ongevraagde adviezen op het aandachtsgebied van de leefomgeving.
In hoofdstuk 5 van het Werkprogramma staan de adviezen die betrekking hebben op een
schone, veilige en duurzame leefomgeving. Voor 2020 zijn adviescommissies ingesteld
voor de volgende onderzoeksvragen:
1. Hoe riskant is wonen in de buurt van hoogspanningslijnen?
2. Risico’s van gespoten pur-isolatie voor bewoners.
3. Gezondheidsrisico’s van gewasbescherming voor omwonenden.
4. Signaleren van ontwikkelingen op het gebied van gezondheid en omgeving.
5. Risico’s van elektromagnetische velden.
Vraag 14
Wat is de Innovatie Estafette?
Antwoord 14
De Innovatie Estafette (Innovation Expo) is een tweejaarlijks evenement dat wordt
georganiseerd door een interdepartementale projectgroep, nu bestaande uit vertegenwoordigers
van IenW, EZK, BZK en LNV. Het doel is om innovaties te versnellen en zo bij te dragen
aan de economie en leefbaarheid van Nederland. Het is een veelzijdig netwerk en podium
voor innovatie in Nederland. De Innovation Expo wordt bezocht door bedrijven, kennisinstellingen,
overheid en maatschappelijke organisaties. De eerstvolgende Innovation Expo is in
2021.
Vraag 15
Hoe valt pagina 44 van de memorie van toelichting, waar staat dat er voor 65,8 miljoen
euro is versneld aan onderhoudswerkzaamheden bij Rijkswaterstaat (RWS), te rijmen
met het rapport van de Algemene Rekenkamer waar te lezen is dat de voorraad uitgesteld
onderhoud oploopt?
Antwoord 15
De versnelling van onderhoudswerkzaamheden volgt uit mijn brief van 18 november vorig
jaar (Kamerstukken 2019–2020, 29 385 nr. 106). De budgettaire verwerking hiervan vindt plaats bij Voorjaarsnota 2020. Hierdoor
kunnen de extra werkzaamheden in 2020 of 2021 van start en worden deze uiterlijk in
2022 afgerond. In de brief heb ik tevens aangegeven dat het versnellen van onderhoudswerkzaamheden
de voorraad aan uitgesteld onderhoud vermindert, maar desondanks is de inschatting
dat deze per saldo vooralsnog zal toenemen.
Vraag 16
Waarom vallen beheer en onderhoud aan de apparaat gebonden gebouwen van RWS hoger
uit?
Antwoord 16
De gebouwen van RWS zijn van dermate hoge leeftijd dat ze onderhoudsmaatregelen vragen.
Begin 2020 is het beheer-en onderhoudscontract van het vastgoed van RWS met de marktpartij
gewijzigd. De hogere kosten bestaan uit een ophoging van het abonnementsgeld en uit
maatregelen die nodig zijn om de grootste risico’s t.a.v. primair proces, veiligheid,
gezondheid en milieu te beheersen.
Vraag 17
Waardoor wordt de lagere omzet voor aardobservatie van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut (KNMI) veroorzaakt?
Antwoord 17
De post aardobservatie bestaat uit de Nederlandse contributie aan de European Organisation
for the Exploitation of Meteorological Satellites (EUMETSAT). De contributies van
lidstaten aan EUMETSAT zijn afhankelijk van de kosten voor de ontwikkeling van de
nieuwe generatie satellieten. Dergelijke programma’s kunnen soms vertraagd worden,
zoals door een technisch probleem bij de ontwikkeling. Dit leidt tot een verschuiving
van kosten naar latere jaren, en soms ook een reductie van de contributie in het daaropvolgende
jaar. Het meerjaren uitgavenprofiel, waarop de KNMI begroting in eerste instantie
gebaseerd wordt, vertoont daarom een grote bandbreedte. De definitieve EUMETSAT contributie
van lidstaten wordt jaarlijks in december vastgesteld voor het daaropvolgende jaar
door het bestuur van EUMETSAT (waarin ook Nederland is vertegenwoordigd). De EUMETSAT
contributie voor 2020 is in december 2019 lager vastgesteld dan bij het opstellen
van de IenW-begroting voor 2020 was voorzien, met name vanwege vertragingen in de
twee grote satelliet programma’s van EUMETSAT, te weten Meteosat Third Generation
(MTG; eerste lancering in 2022) en EPS Second Generation (EPS-SG; eerste lancering
in 2023).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.