Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
35 470 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 15 juni 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 20 mei 2020 over het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Kamerstuk 35 470 XV, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Reijnders
Vraag 1
In aanmerking genomen dat u concludeert dat het niet plausibel is dat de uitgaven
aan het lage-inkomensvoordeel (LIV) doelmatig zijn, omdat de jaarlijkse uitgaven aan
het LIV (ongeveer 500 miljoen euro) niet tot een groter aantal extra voltijdsbanen
leiden dan wanneer de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – in theorie –
zelf extra banen zou financieren met deze 500 miljoen euro, welk bedrag per persoon
per jaar rekent u voor het rechtstreeks in dienst nemen van mensen en hoeveel werkgelegenheid
zou de 500 miljoen euro in dat geval opleveren?
We hebben in ons Verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW gerekend
met het wettelijk minimumloon (WML) van juli 2018 voor het in dienst nemen van mensen.
De totale loonkosten van 100% WML bedragen € 24.529 en die van 125% WML € 30.655.
Vervolgens hebben we € 500 miljoen gedeeld door de jaarlijkse loonkosten op 100% en
op 125% van het WML. Dit levert een uitkomst op van ongeveer 16.000 (125% WML) tot
20.000 (100% WML) voltijdsbanen. In de methodologische bijlage van het rapport hebben
we de berekening toegelicht. We verwijzen hiervoor naar pagina 68 van ons rapport.
Vraag 2
Wat zijn de uitgaven waarbij de aanbestedingsregels niet zijn gevolgd?
In het Verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW hebben we inkopen
voor circa € 6 miljoen als onrechtmatig aangemerkt en voor circa € 9 miljoen als onzeker,
omdat niet kon worden vastgesteld of deze rechtmatig zijn.
Vraag 3
Waar worden de fouten bij het uitvoeren van de kinderopvangtoeslag door veroorzaakt?
In het Verantwoordingsonderzoek 2019 hebben we fouten geconstateerd van ruim € 139
miljoen bij het uitvoeren van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst. De fouten
en onzekerheden met betrekking tot het aantal opvanguren, gezinssamenstelling en inkomen
zijn ontstaan tijdens het behandelen van aanvragen en het definitief toekennen van
kinderopvangtoeslag.
Vraag 4
Hoe zou volgens u – mede met het oog op het belang van organisaties op afstand bij
de uitvoering van de coronanoodmaatregelen – sturing en toezicht op alle organisaties
op afstand verder concreet versterkt en verbeterd kunnen worden en kunt u op dit punt
concrete aanbevelingen doen?
De Algemene Rekenkamer heeft in diverse publicaties aandacht besteed aan sturing en
toezicht op instellingen op afstand van het Rijk. We verwijzen hiervoor naar onze
website: https://www.rekenkamer.nl/onderwerpen/instellingen-op-afstand-van-het-r…. Ook hebben wij in diverse onderzoeken naar het uitvoeren van de toeslagen aandacht
besteed aan de knelpunten die zijn ontstaan door het scheiden van beleid en uitvoering
en de vraagstukken die dat oplevert voor sturing en toezicht op de uitvoering van
de toeslagen. We verwijzen hiervoor naar onze website: https://www.rekenkamer.nl/onderwerpen/toeslagen.
In ons verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van SZW hebben we een aantal
aanbevelingen gedaan om sturing en toezicht op instellingen op afstand te versterken
en te verbeteren. Zo hebben we de Minister van SZW aanbevolen om in zijn sturing en
toezicht uit te gaan van strategische vraagstukken en risico’s, die hij samen met
de uitvoeringsorganisaties identificeert en weegt. Verder hebben we de Minister aanbevolen
om zijn toezicht te versterken door zelfstandig informatie te verzamelen en daarmee
te voorkomen dat hij te afhankelijk wordt van informatie die uitvoeringsinstellingen
zelf aanleveren. Daarnaast hebben we de Minister van SZW in overweging gegeven sturing
en toezicht op zelfstandige zbo’s als SVB en UWV mee te nemen in de verkenning uitvoering
sociale zekerheid en in de evaluatie van de Wet Suwi, en op basis hiervan het gesprek
aan te gaan met het parlement.
Vraag 5
Welke verdere stappen zijn volgens u nodig om de Rijksdienst Caribisch Nederland-unit
(RCN-unit) te versterken?
We stellen in ons verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW vast dat
de Minister van SZW het financieel beheer van de RCN-unit SZW heeft versterkt. Desondanks
zijn deze verbeteringen in het financieel beheer nog niet voldoende structureel om
de onvolkomenheid die wij vorig jaar en in eerdere jaren constateerden, op te lossen.
Zo kost het meer tijd om onze aanbevelingen op te volgen die gericht zijn op de ontoereikende
ICT-systemen en de aansluiting op het betaalproces van de Belastingdienst Caribisch
Nederland. Wel is inmiddels gezorgd voor voldoende capaciteit en deskundigheid voor
IT. Er is in 2019 veel in gang gezet om de ICT-systemen structureel te verbeteren
om zo de processen van uitkeringenverstrekking beter te ondersteunen met meer geautomatiseerde
controles. Een risico hierbij is dat de ondersteuning van SSO-ICT Caribisch Nederland
onvoldoende kan zijn om de nieuw ontwikkelde ICT-systemen te laten draaien. De Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is voor dit deel van de Rijksdienst
Caribisch Nederland verantwoordelijk. Om te garanderen dat de straks verbeterde ICT-systemen
goed kunnen functioneren, is het van belang dat de Minister van SZW hierover afspraken
maakt met de Minister van BZK.
We hebben de Minister van SZW aanbevolen de verbijzonderde interne controle in 2020
goed uit te voeren om de fouten en onzekerheden verder te verminderen. Ook bevelen
we de Minister van SZW aan het verbeteren van de IT van de RCN-unit SZW verder ter
hand te nemen in 2020 en afspraken te maken met de Minister van BZK over de technische
ondersteuning door SSC-ICT Caribisch Nederland.
De Minister van SZW onderschrijft in zijn bestuurlijke reactie de aanbevelingen om
de verbijzonderde interne controle in 2020 goed uit te voeren om de fouten en onzekerheden
verder te verminderen, en de ICT van de RCN-unit SZW te verbeteren volledig. De verbijzonderde
interne controlefunctie is in 2019 als proef gestart en wordt – gelet op de positieve
werking ervan – ook in 2020 voortgezet.
Verder schrijft de Minister van SZW dat voor het verbeteren van de ICT een tweejarig
(2020/2021) contract is gesloten om het applicatielandschap door te ontwikkelen tot
het gewenste niveau. Afspraken met SSO-ICT Caribisch Nederland lopen op uitvoeringsniveau
tussen RCN-unit SZW en SSO CN.
Vraag 6
Kunt u nader toelichten waaruit blijkt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag – als opdrachtgever
van de Belastingdienst/Toeslagen – tot medio 2018 onvoldoende heeft ingevuld?
We hebben vastgesteld dat de Minister van SZW de verantwoordelijkheid voor de uitvoering
van de kinderopvangtoeslag – als opdrachtgever van de Belastingdienst/Toeslagen –
tot medio 2018 onvoldoende heeft ingevuld. De Minister stond tot dat moment op te
grote afstand van de Belastingdienst en had weinig invloed op de uitvoering van de
kinderopvangtoeslag. Zo greep de Minister van SZW niet in toen signalen, zoals het
onderzoek van de Nationale ombudsman Geen powerplay maar fair play: onevenredige harde aanpak van 232 gezinnen uit 2017, naar boven kwamen over de te
strikte toepassing van de wet- en regelgeving bij het stopzetten en invorderen van
de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst.
In diverse onderzoeken naar het uitvoeren van de toeslagen hebben we aandacht besteed
aan de knelpunten die zijn ontstaan door het scheiden van beleid en uitvoering en
de vraagstukken die dat oplevert voor sturing en toezicht op de uitvoering van de
toeslagen. We verwijzen hiervoor naar onze website: https://www.rekenkamer.nl/onderwerpen/toeslagen.
Vraag 7
Wat ligt volgens u ten grondslag aan het feit dat de verantwoordelijkheid van de uitvoering
van de kinderopvangtoeslag onvoldoende is ingevuld?
We stellen in ons verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW vast dat
de Minister van SZW de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag
– als opdrachtgever van de Belastingdienst/Toeslagen – tot medio 2018 onvoldoende
heeft ingevuld. Dat had volgens het Ministerie van SZW te maken met de wet- en regelgeving
(de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen), de verdeling van verantwoordelijkheden
tussen de Minister van Financiën en de Minister van SZW en de plannen voor het invoeren
van een directe financiering van de kinderopvang als alternatief voor de kinderopvangtoeslag.
Verder geeft het Ministerie van SZW aan dat toen signalen naar boven kwamen over de
te strikte toepassing van de wet- en regelgeving bij het stopzetten en invorderen
van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst er op dat moment tegenstrijdige
signalen waren. Immers de Raad van State gaf de Belastingdienst in diverse zaken gelijk
over de strikte toepassing van de wet- en regelgeving. Ook was er volgens het Ministerie
van SZW wel degelijk sprake van fraude in meerdere gevallen. Zie verder ook het antwoord
op vraag 6.
Vraag 8
In hoeverre is u bekend of het LIV daadwerkelijk bijdraagt aan substantiële banen
voor mensen met een laag loon (één van de doelstellingen van de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid)? Hoeveel heeft het creëren van daadwerkelijk door LIV (waarschijnlijk)
gerealiseerde banen per baan indicatief tot nu toe «gekost» en is deze besteding van
overheidsmiddelen doelmatig?
In ons verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW geven we aan dat de
Minister van SZW op basis van het onderzoek Effecten van het lage-inkomensvoordeel op de arbeidsparticipatie van SEO constateert dat het LIV een werkgelegenheidseffect heeft. Volgens het onderzoek
dat SEO in opdracht van de Minister uitvoerde is de arbeidsparticipatie door invoering
van het LIV met 0,0 tot 0,2 procentpunt gestegen. Dat komt er volgens het onderzoek
op neer dat er tussen de 3.000 en 23.000 personen aan het werk zijn gegaan door het
LIV. Hierbij merken we op dat de marge van 3.000 tot 23.000 personen breed is. Daarnaast
stellen wij vast dat in het onderzoek alleen is gekeken of deze personen een baan
hebben, en niet naar hoeveel uur zij werken en of ze daarmee voldoen aan het urencriterium
van het LIV (minimaal 1.248 gewerkte uren per jaar). Het is daarom niet bekend of
werkgevers voor deze personen een LIV-tegemoetkoming ontvangen. Dat betekent dat het
ook niet bekend is in welke mate het LIV daadwerkelijk bijdraagt aan substantiële
banen voor mensen met een laag loon.
Voor de doelmatigheid hanteerden wij als norm dat het LIV doelmatig is als de resultaten
beter zijn (dus meer voltijdsbanen opleveren) dan wanneer de Minister (in theorie)
zelf extra banen gefinancierd zou hebben met de jaarlijkse uitgaven aan het LIV. En
dat waar het gaat het om niet-gekwantificeerde beoogde en bereikte resultaten dan
blijkt uit een plausibele onderbouwing van het Ministerie van SZW dat deze doelmatig
zijn.
Met € 500 miljoen kan de Minister tussen ongeveer 16.000 en 20.000 voltijdsbanen financieren.
Zie het antwoord op vraag 1. De Minister kan met de jaarlijkse uitgaven aan het LIV
dus meer voltijdsbanen financieren dan dat hij beoogde, namelijk 7.000 extra banen.
En wij kunnen op basis van het onderzoek dat de Minister van SZW heeft laten uitvoeren
niet vaststellen of er 3.000 tot 23.000 personen aan het werk zijn gegaan door het
LIV, omdat niet duidelijk is of deze personen voldoen aan de voorwaarde van het LIV,
namelijk 1.248 of meer gewerkte uren per jaar. Of het LIV bijdraagt aan het in dienst
houden van werknemers, een andere doelstelling van de Minister van SZW, is niet tot
lastig meetbaar, geeft het Ministerie van SZW zelf ook aan. Op basis van deze uitkomsten
stellen we vast dat het niet plausibel is dat de uitgaven aan het LIV doelmatig zijn.
Vraag 9
Kunt u een onderbouwing geven waarom u de LIV-uitgaven niet «ondoelmatig», of «zeer
waarschijnlijk ondoelmatig» noemt, maar stelt dat het «niet plausibel» is dat de LIV-uitgaven
«doelmatig» zijn, is dit oordeel niet te mild?
Zie het antwoord op vraag 8 voor de onderbouwing van onze conclusie over de doelmatigheid
van het LIV.
Vraag 10
Hoe komt u tot de berekening dat de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
16 tot 20 duizend voltijdsbanen kan financieren met de middelen voor het LIV?
In ons verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW hebben we berekend
hoeveel voltijdsbanen de Minister van SZW in theorie kan financieren met € 500 miljoen,
waarbij het gaat om banen tegen 100% en 125% van het minimumloon inclusief werkgeverslasten.
De uitkomst: dit zijn tussen ongeveer 16.000 en 20.000 voltijdsbanen. Zie verder ook
het antwoord op vraag 1.
Vraag 11
Vindt u dat de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid meer aandacht had «moeten»
besteden aan de verwachte doelmatigheid en de verwachte verhouding tussen de uitgaven
voor LIV en de te bereiken prestaties en/of effecten, aangezien u adviseert bij nieuwe
beleidsvoorstellen voorstellen voor de arbeidsmarkt de doelstellingen en de verwachte
doeltreffendheid en doelmatigheid beter te onderbouwen en u stelt dat de Minister
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid meer aandacht had «kunnen» besteden aan de verwachte
doelmatigheid van de LIV?
In ons verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW concluderen we dat
de Minister van SZW vooraf meer aandacht had kunnen besteden aan de doelmatigheid
van de aanpak, namelijk de relatie tussen de uitgaven en het aantal mensen dat dankzij
het LIV aan het werk zou moeten gaan of blijven. Dit is in lijn met de waarschuwing
van de Raad van State voor een «cadeau-effect» van het LIV: werkgevers ontvangen een
LIV-tegemoetkoming zonder dat zij daarmee mensen met een laag loon aan het werk helpen.
Vraag 12
Hoe doelmatig en effectief zijn naar uw mening de uitgaven voor re-integratie in 2019
geweest en is hier een beeld van te geven?
In het Verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van SZW hebben we geen onderzoek
gedaan naar de doelmatigheid en effectiviteit van de uitgaven aan re-integratie in
2019. Wij hebben onderzocht of de Minister van SZW onze aanbeveling uit het Verantwoordingsonderzoek
2017 bij het Ministerie van SZW heeft opgevolgd. Wij hadden de Minister aanbevolen
om in zijn ontwerpbegroting de relatie te leggen tussen de begrote uitgaven voor re-integratie,
de financiering daarvan via premie- en begrotingsgeld en de doelstellingen die hij
hiermee wil realiseren. Op basis van de ontwerpbegroting en het jaarverslag 2019 van
het Ministerie van SZW stellen we vast dat de Minister beter inzicht geeft in de financiering
van het re-integratiebudget, de doelen die hij nastreeft en de resultaten van het
re-integratiebudget.
In het Verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van SZW hebben we onderzoek
gedaan naar de dienstverlening aan WGA-gerechtigden (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten).
We concludeerden dat er meer kennis nodig was om vast te kunnen stellen wat WGA-gerechtigden
nodig hebben om aan het werk te komen of te blijven, welke dienstverlening daarvoor
nodig is en wat dat kost. We hebben de Minister aanbevolen om zo snel mogelijk deze
kennis op te bouwen. In de brief Stand van de uitvoering sociale zekerheid van 18 december 2019 schrijft de Minister dat op 1 oktober 2019 het onderzoek naar
de effectiviteit van de dienstverlening aan mensen met een gedeeltelijke arbeidsbeperking
van start is gegaan en dat de WGA-gerechtigden die meedoen drie jaar worden gevolgd.
Met dit praktijkonderzoek krijgen, volgens de Minister, zowel UWV als het departement
beter zicht op de invloed van intensieve dienstverlening van UWV bij het hervinden
van werk (Kamerstuk 26 448, nr. 630).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier