Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie ZBO-evaluatie Onderzoeksraad voor veiligheid (Kamerstuk 25268-186)
2020D22138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief inzake «Beleidsreactie
ZBO-evaluatie Onderzoeksraad voor veiligheid» (Kamerstuk 25 268, nr. 186).
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
2
2.
Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
2
3.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
3
4.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
4
5.
Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
4
II.
Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
4
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsreactie
ten behoeve van de ZBO-evaluatie van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OVV). Zij
hebben hier nog enkele opmerkingen en vragen over.
Voornoemde leden lezen in de beleidsreactie dat u in overleg met de OVV een normenkader
zal opstellen ten behoeve van de doelmatigheid in relatie tot de missie van de OVV.
Kunt u toelichten welke criteria zullen worden gehanteerd bij het opstellen van een
dergelijk kader? In hoeverre zal het mogelijk zijn om dit normenkader tussentijds
te evalueren en eventueel bij te stellen indien nodig geacht door de OVV?
Overwegende dat de evaluatiecommissie heeft geconstateerd dat de OVV feitelijk de
verantwoordelijkheid voor de inhoudelijk keuzes over onderzoeken heeft losgekoppeld
van de verantwoordelijkheid voor de financiële gevolgen van deze keuzes, ondanks dat
volgens u de huidige Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid deze financiële verantwoordelijkheid
wel voldoende tot uitdrukking brengt, vragen de leden van de VVD-fractie welke nadere
afspreken u voornemens bent te maken met de OVV zoals genoemd in de beleidsreactie.
De aan het woord zijnde leden lezen dat u voornemens bent de aanbeveling om er zorg
voor te dragen dat de OVV financieel weer gezond wordt, over te nemen. Bent u, overwegende
dat u in overleg met de OVV een normenkader zal opstellen ten behoeve van de doelmatigheid
van de OVV, bereid om de financiële gezondheid van de OVV mee te nemen als criterium
bij het opstellen van het normenkader? Zo ja, hoe bent u voornemens hier vorm aan
te geven? Zo nee, waarom niet?
2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie ZBO-evaluatie
Onderzoeksraad voor veiligheid. Zij hebben een vraag.
Deze leden begrijpen dat de OVV – als antwoord op aanbeveling 13 van de onderzoekers
– onderzoek gaat doen waarom aanbevelingen wel of niet worden opgevolgd door aangeschreven
partijen. Wat vindt u van dit onderzoeksvoorstel? Is het nu echt aan de OVV om te
onderzoeken waarom partijen wel of niet opvolging geven aan de aanbevelingen die door
diezelfde OVV gedaan zijn? Zou het niet logischer zijn als het Ministerie van Justitie
en Veiligheid bijvoorbeeld dit onderzoek zou uitvoeren?
3. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport Evaluatiecommissie
Onderzoeksraad voor veiligheid 2013 tot en met 2018 (2020D16619), de beleidsreactie ZBO-evaluatie Onderzoeksraad voor veiligheid en de reactie van
de OVV (2020D16620). Zij hebben naar aanleiding van de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie nog enkele
vragen.
Deze leden zijn verheugd te lezen dat de Evaluatiecommissie vaststelt dat de OVV van
grote maatschappelijke waarde is en in de laatste jaren een professionaliseringslag
heeft gemaakt. Met de doorontwikkeling van de OVV zijn ook de verwachtingen steeds
hoger geworden. De OVV geeft aan dat de structurele kosten zijn gestegen door de toegenomen
complexiteit en de benodigde expertise, en het grote aantal verzoeken dat de OVV krijgt
om onderzoek uit te voeren. De werkwijze waarbij het voordoen van voorvallen leidend
is, vereist financiële buffers bij de OVV. Buffers waarvan vorig jaar al werd gesignaleerd
dat die er niet meer zijn. De Evaluatiecommissie adviseert dan ook om een flexibele
voorziening te treffen voor de toenemende onderzoekskosten van de OVV. Voornoemde
leden maken zich zorgen over het feit dat u deze aanbeveling niet overneemt en niet
met een gedegen alternatieve oplossing komt. Wat deze leden betreft mag ontoereikend
budget er niet toe leiden dat aan de OVV gevraagde onderzoeken niet kunnen worden
uitgevoerd.
Kunt u aangeven of er onderzoeken niet zijn uitgevoerd omdat het budget niet toereikend
was? Wat bedoelt u met uw uitspraak dat u het van belang acht «dat het beschikbaar
budget en de kosten van de daarvoor te verrichten activiteiten met elkaar in balans
zijn»? Wat betekent «in balans» in deze? Deelt u de mening dat wanneer extra onderzoeksopdrachten,
zoals het per aangenomen motie-Belhaj geïnitieerde onderzoek naar de luchtaanval in
Hawija (Kamerstuk 27 925, nr. 714), door ontoereikende financiële middelen geen doorgang kunnen vinden, deze balans
mist? Hoe duidt u de mogelijkheid dat belangrijke verzoeken tot onderzoek door de
OVV niet in behandeling worden genomen door gebrek aan financiële middelen? Waarom
is er sinds het overleg dat hierover sinds 2019 met de OVV wordt gevoerd geen voortgang
geboekt?
De financiële problemen bij de OVV hangen samen met een andere signalering die de
Evaluatiecommissie doet. Zo zou een heldere afweging over waarom wel of niet overgegaan
wordt tot onderzoek vaak ontbreken. Daartoe adviseert de Evaluatiecommissie een «inhoudelijk
beter overwogen, beargumenteerd en meer transparant afwegingskader» te ontwikkelen
en te gebruiken. De OVV geeft aan in december 2019 een nieuw afwegingskader in gebruik
te hebben genomen. In hoeverre verwacht u dat dit nieuwe afwegingskader tot meer of
minder verzoeken die in behandeling worden genomen zal leiden? Wanneer het nieuwe
afwegingskader leidt tot een hoger aantal verzoeken dat in behandeling wordt genomen,
bent u dan wel bereid een flexibele voorziening te treffen voor de toenemende onderzoekskosten
van de OVV?
De OVV is niet bevoegd gevechtshandelingen van de krijgsmacht te onderzoeken. Deelt
u de mening dat de bewegingsruimte van de OVV hiermee wordt beperkt? Zo nee, waarom
niet en hoe kunnen dergelijke incidenten wél onafhankelijk en grondig onderzocht worden?
Wat vindt de OVV zelf van deze beperking? Ziet u reden voor een wetswijziging omdat
in de eerdergenoemde motie-Belhaj gevraagd wordt naar onderzoek naar de aanval op
Hawija?
4. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
De leden van de SP-fractie waarderen het werk van de OVV. Zij hebben met interesse
het evaluatierapport gelezen en hebben hierover nog enkele vragen.
Zo lezen deze leden dat zowel de Evaluatiecommissie als de OVV zelf aangeven dat er
extra middelen beschikbaar moeten komen zodat de OVV haar werk kan blijven doen. U
geeft aan dat hierover al een jaar gesproken wordt maar dat er geen extra geld toegezegd
wordt. Tevens wordt de aanbeveling dat er flexibel budget beschikbaar zou moeten zijn
voor de toenemende onderzoekskosten, niet overgenomen. U motiveert niet waarom er
voldoende middelen zijn, kunt u dat alsnog doen? Bent u bereid meer budget beschikbaar
te stellen? Zo nee, waarom niet?
Daarnaast lezen de aan het woord zijnde leden dat de Evaluatiecommissie aanbeveelt
de informatievoorziening aan de Kamer over onderzoeken van de OVV te verbeteren. U
geeft aan dat dit al gebeurt en noemt daarbij het voorbeeld dat er in 2020 al informatie
is aangeboden over onderzoeken in 2017. Vindt u werkelijk dat dit tijdig informeren
is?
5. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van de
beleidsreactie ZBO-evaluatie Onderzoeksraad voor veiligheid. Zij spreken hun grote
waardering uit voor het werk van de OVV in het belangrijke onderzoek dat wordt gedaan
op het gebied van veiligheid. Deze leden hebben enkele vragen over het opvolgen van
aanbevelingen door bestuursorganen en de financiële positie van de OVV.
Voornoemde leden vragen of u nader toe kunt lichten waarom slechts 61% van de aanbevelingen
gericht aan een bestuursorgaan (gedeeltelijk) is opgevolgd. Kunt u nader toelichten
waarom dit bij niet-bestuursorganen in 72% van de gevallen wordt gedaan? Hoe ziet
u in dit licht de eigen verantwoordelijkheid om de maatschappelijke effectiviteit
van de OVV te kunnen verbeteren?
Voorts constateren de aan het woord zijnde leden dat er een structurele toename is
van vraag naar onderzoek van de OVV. Herkent u deze toename ook? Is het budget voor
de OVV dienovereenkomstig toegenomen? De toename zit ook in onderzoeken die aangevraagd
worden door andere overheidsorganen, zoals de gemeente Den Haag in 2019. In hoeverre
wordt in dergelijke gevallen ook een financiële bijdrage van de aanvragende partij
gevraagd?
De aan het woord zijnde leden kunnen nog niet volledig doorgronden wat u bedoelt wanneer
u stelt niet over te willen gaan tot een flexibele voorziening voor de toenemende
onderzoekskosten van de OVV met de volgende toelichting: «Wanneer sprake is van een
gedeeld beeld van evenwicht tussen budget en daarvoor te verrichten taken acht ik
de huidige voorziening toereikend.» Kunt u dit nader toelichten? Wat zijn de bezwaren
tegen een dergelijke voorziening? Hoe hoog zou deze naar inschatting van de OVV moeten
zijn? Welke oplossingsrichtingen ziet u wel om tot een buffer te komen voor de OVV?
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.