Lijst van vragen : Lijst van vragen over het 'Project ‘Vervanging hulpvaartuigen CZSK’
2020D19080 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Defensie over de brief van 7 mei 2020, houdende de A-brief project «Vervanging
hulpvaartuigen CZSK» (Kenmerk 2020Z08130).
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De griffier van de commissie, De Lange
Nr.
Vraag
1
Zijn besluiten die de komende periode nog (al dan niet) worden genomen over het wijzigen
van de omvang van de vloot nog mogelijk van invloed om de te verwerven (aantallen)
ondersteuningsvaartuigen? Zo ja, heeft u zicht op welke besluiten dit mogelijk betreft?
2
Is het mogelijk de aanschaf van de hulpvaartuigen te versnellen, om zo te zorgen dat
de maritieme industrie in de post-Corona recessie werkgelegenheid kan blijven bieden?
3
Is het mogelijk de Gouden Driehoek bij het project te betrekken? Zo ja, in welke fase
van het project zou dit kunnen?
4
Welke landen in Europa zijn het komende decennium nog meer van plan hulpvaartuigen
aan te schaffen?
5
Is het mogelijk om bij de ontwikkeling van de hulpvaartuigen samen te werken met werven
in Duitsland en Zweden?
6
Welke landen binnen de Europese Unie,die beschikken over een zelfscheppende maritieme
industrie, kopen alle of de meeste van hun hulpvaartuigen bij werven in eigen land?
7
Hoe verhoudt zich de passage «Nederland heeft van oudsher een stabiele basis in het
maritieme domein met toonaangevende kennisinstellingen en bedrijven» onder het kopje
«waarin moet Nederland groot zijn?» op pagina 2 van de Defensie Industriestrategie
tot de manier waarop de voorgenomen aanschaf van tien hulpvaartuigen vorm krijgt?
8
Hoe verhoudt zich de passage «Nederland heeft in het maritieme domein state-of-the-art
bedrijven met toonaangevende technologische en industriële capaciteiten, zoals Damen
Schelde Naval Shipbuilding en het kennisinstituut Marin. Nederland heeft daarnaast
op maritiem gebied een infrastructuur van fundamenteel, toegepast onderzoek, ontwikkeling
en bouw tot de sloop van schepen.» op pagina 11 van de Defensie Industriestrategie
tot de manier waarop de voorgenomen aanschaf van tien hulpvaartuigen vorm krijgt?
9
Waarom houdt u de mogelijkheid open dat het emissiearm maken van de vaartuigen niet
doorgaat?
10
Herinnert u zich deze passage uit blz. 11 van de Defensie Industrie Strategie: «Nederland
heeft in het maritieme domein state-of-the-art bedrijven met toonaangevende technologische
en industriële capaciteiten (...)». Erkent u dat dit project niet alleen de potentie
heeft om bij te dragen aan de innovatiekracht van de maritieme maakindustrie, maar
in deze tijd van coronacrisis ook van groot belang is voor het behoud van hoogwaardige
kennis en kunde in Nederland?
11
Waarom doet u een beroep op de rijksbrede middelen om het emissiearm maken van de
vaartuigen te bekostigen? Waarom wordt dat niet uit de Defensiebegroting betaald?
12
Bent u bereid, in het licht van de coronacrisis, dit project te versnellen en nationaal
aan te besteden? Zo nee, waarom niet?
13
Kunt u voor de tien vaartuigen afzonderlijk (bij benadering) aangeven welk vaartuig
wanneer het einde van zijn levensduur bereikt?
14
Waarom zit tussen de indienststelling van de schepen 20 jaar en het einde van de levensduur
de helft, namelijk 10 jaar?
15
Kunt u aangeven hoeveel a) bemanning en b) opvarenden per huidig vaartuig ingezet
kunnen worden (inclusief troepentransport, instructeurs, duikers, of speciaal bij
oefeningen toegewezen bemanning)? Kunt u per schip aangeven of er is voorzien in boventallige
accommodatie? Zo ja, hoeveel?
16
Kunt u aangeven welk tonnage de vijf verschillende vaartuigen hebben?
17
Kunt u aangeven welk tonnage u voorziet voor de afzonderlijke vervangende schepen?
18
Aangezien er mogelijk toch aanzienlijke verschillen bestaan tussen de verschillende
vaartuigen, wat wordt dan bedoeld met vergelijkbare eigenschappen, waardoor vervanging
zelfs één project kan worden?
19
Waarom zijn de aanzienlijk kleinere duikvaartuigen opgenomen in dit project en niet
in een afzonderlijk project?
20
Wat is uw houding ministerie ten aanzien van de aandrang van de branche organisatie
Netherlands Maritime Technology1 om een versneld aanbestedingstraject voor de tien schepen te hanteren? Bent u akkoord
met dit verzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
21
Waarom wordt er niet voor gekozen om de civiele autoriteiten in het Caraïbisch gebied
zelf uit te rusten met de gewenste capaciteit indien u stelt dat zowel in het Caraïbisch
gebied als in Nederland de schepen regelmatig kunnen worden ingezet ter ondersteuning
van de civiele autoriteiten?
22
Is het, gezien de door klimaatverandering verwachte toename van noodweer in het Caraïbisch
gebied, een optie om de civiele autoriteiten uit te rusten met scheepscapaciteit om
in Humanitarian Assistance and Disaster Relief te voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, op welke wijze voert u dit uit? Deelt u de opvatting dat Humanitarian Assistance
and Disaster Relief geen militaire hoofdactiviteit is? Kunt u uw antwoord toelichten?
23
Betekent uw stelling dat het vervangende opleidingsschip groter zou moeten zijn dan
de Pelikaan, omdat het dan betere eigenschappen heeft voor het varen op de Noordzee
en meer ruimte zal hebben voor leerlingen, dat het in grote wordt opgeschaald naar
een tonnage vergelijkbaar met de overige schepen (met uitzondering van de kleinere
duikvaartuigen)? Gaat dit extra kosten met zich meebrengen? Zo ja, hoeveel en hoeveel
groter of zwaarder wordt het nieuwe schip?
24
Kunt u, eventueel vertrouwelijk, inzicht verschaffen omtrent de begrote kosten van
de aanschaf per vaartuig (die immers, zoals u stelt, bepaalt hoeveel schepen gekocht
zullen worden). Immers, de, hoewel in materieelbeleid vastgestelde, investeringsbandbreedte
van € 250 miljoen tot € 1 miljard ligt van de goedkoopste tot duurste optie enorm
ver uiteen?
25
Wordt er bij de aanschaf van de vervangende capaciteit rekening gehouden met de capaciteit
van bondgenoten, aangezien deze vaartuigen steeds vaker in een internationaal verband
zullen worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
26
Is het voor de keuze voor een nieuw torpedowerk- en ondersteuningsschip voor onderzeeboten
niet nodig te weten wat de nieuwe onderzeeboot die Nederland gaat aanschaffen precies
wordt?
27
Wordt er bij de aanschaf van een nieuw marine opleidingsvaartuig ook gekeken of en
hoe deze in situaties van crisis zou kunnen worden ingezet voor conflict- of vredesmissies?
28
Krijgt het nieuwe torpedoschip meer functies dan het oude torpedoschip? Zo ja, welke?
29
Op basis van welke aanname worden er twee hydrografische opnemingsvaartuigen besteld?
30
Zou het ondersteuningsschip in het Caribische Gebied, in het kader van de groeiende
veiligheidsrisico’s in het Caribisch gebied en het streven naar een multifunctionele
en dynamische krijgsmacht, niet vervangen moeten worden door een schip dat naast ondersteunende
taken ook militaire taken kan vervullen?
31
Op basis van welke afweging is er maar één duikvaartuig beschikbaar voor taken van
nationale veiligheid en ondersteuning van civiele autoriteiten?
32
Wordt in het streven naar gemeenschappelijkheid ook gekeken naar de vloot van de meest
belangrijke bondgenoten van de Nederlandse krijgsmacht?
33
Wordt er in internationaal verband gekeken of het aanschaffen van deze vaartuigen
gezamenlijk kan met een bondgenoot, om zodoende schaalvoordelen te behalen?
34
Wat zijn de verwachtingen aangaande het omlaag brengen van de emissies van deze vaartuigen
in het kader van de Defensie Energie en Omgeving Strategie (DEOS)?
35
Wordt er in het streven naar een reductie van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen
gekeken hoe bondgenoten dit aanpakken? Wordt er samengewerkt op dit thema?
36
De schepen worden tussen 2022 en 2034 gebouwd en blijven volgens het DMP-A tot ver
na 2050 operationeel. Is het uw intentie om te voldoen aan de normen van 2022, aan
die van 2030 of die van 2050?
37
Hebt u, zoals op 31 maart 2020 toegezegd in uw antwoord op de motie Belhaj (Kamerstuk
35 300 X, nr. 10) van 30 oktober 2019 (Kamerstuk 27 830, nr. 303), overwogen om alternatieve financiering voor dit project in te zetten? Wat is de
uitkomst van de in de brief van 31 maart bedoelde beoordeling van de business case?
Is deze tot stand gekomen in overleg met financiële partijen?
38
Doelt u er met de opmerking dat de verwerving van de verschillende vaartuigen in één
project wordt gevat om schaalvoordelen te behalen op dat u voornemens bent de bouw
van alle vaartuigen bij één aanbieder te beleggen? Zo nee, hoe denkt u schaalvoordelen
te verkrijgen?
39
Bent u voornemens dit project alsnog op te splitsen in een project per type hulpvaartuig
indien u er niet in slaagt deze vaartuigen in samenhang en in hetzelfde tijdsslot
bij één aanbieder te verwerven? Zo nee, waarom niet?
40
Heeft Defensie eerder uiteenlopende typen defensiematerieel aangeschaft onder de noemer
van één project? Zo ja, was de ervaring hiermee positief?
41
Is het de bedoeling om op basis van dit DMP-A uiteindelijk alle 10 schepen ineens
bij één werf aan te besteden of via een raamovereenkomst van dezelfde bouwmeester
te betrekken?
42
Erkent u dat de technologische standaarden en inzichten over de periode van ca. 15
jaar, van DMP-A tot oplevering binnen één groot project, sterk kunnen veranderen,
vooral met betrekking tot elektronische systemen en energietransitie? Worden de algemene
technische eisen aan de 10 schepen al bij de DMP-D fase en het contract van het eerste
schip vastgelegd of kunnen deze gedurende de looptijd van dit project worden bijgesteld
op basis van nieuwe technische ontwikkelingen?
43
Erkent u dat de ervaring met het bouwen van schepen leert dat schaalvoordelen bij
unieke schepen en kleine series nauwelijks aan de orde zijn? Kunt aangeven welk economisch
schaalvoordeel (in percentage van de kostprijs) door het samenvoegen van deze projecten
gerealiseerd gaat worden? Op welke feiten is dit standpunt gebaseerd?
44
Is het mogelijk om bij de aanschaf van de hulpvaartuigen een beroep te doen op artikel
346 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)? Is, aangezien gesteld
wordt dat de hulpvaartuigen met hun specifieke taken een bijdrage leveren aan het
«veilig blijven» van ons Koninkrijk en aan het «veilig verbinden» van de aan- en afvoerlijnen
van Nederland, een beroep op artikel 346 VWEU gerechtvaardigd, aangezien de hulpvaartuigen
bijdragen aan de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet?
45
In welke mate besteden andere Europese landen deze typen schepen aan onder artikel
346 VWEU met een beroep op het belang van nationale veiligheid en besteden zij dit
soort schepen alleen aan in eigen land? Kunt u daarvan een feitelijk overzicht geven?
46
Kunt u aangeven hoe u de aanschaf van de verschillende typen hulpvaartuigen in een
gelijktijdig DMP denkt te kunnen behandelen, gelet op het feit dat het einde van de
levensduur van de huidige schepen sterk varieert (met een verschil oplopend tot tien
jaar)?
47
Bent u voornemens bepaalde hulpvaartuigen eerder te vervangen dan op het einde van
hun levensduur zodat de verwerving van de diverse hulpvaartuigen synchroon loopt?
Zo ja, gaat dit gepaard met meerkosten?
48
Bent u voornemens internationale samenwerking te zoeken bij de aanbesteding van (een
of meerdere) hulpvaartuigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke landen?
49
Kunt u niet beter gebruik maken van artikel 346 VWEU en de schepen alleen nationaal
aanbesteden, aangezien de hulpvaartuigen met hun specifieke taken een bijdrage leveren
aan het «veilig blijven» van ons Koninkrijk en aan het «veilig verbinden» van de aan-
en afvoerlijnen van Nederland?
50
Bent u bereid, mede in het licht van de Defensie Industrie Strategie, het regeerakkoord
en de corona crisis, een beroep te doen op artikel 346 VWEU, over te gaan tot nationale
aanbesteding en hierover zo snel mogelijk, al in de A-fase, uitsluitsel te geven?
Zo nee, waarom niet?
51
Erkent u dat de technologie van deze schepen over hun beoogde levensduur van 30–40
jaar (in 2060) sterk zal verouderen, vooral qua elektronische systemen en energievoorziening,
waardoor ze gedurende hun levensduur minder goed bruikbaar worden en bij verkoop weinig
of niets meer opbrengen, terwijl de tweedehandswaarde, halverwege de geplande levensduur,
van in ons land gebouwde schepen uitstekend is?
Bent u bereid deze nieuwe schepen kort-cyclisch (na 15 jaar) te gaan vervangen, waardoor
CZSK regelmatiger over modern materieel kan beschikken?
52
Kunt u aangeven wat in dit geval precies bedoeld wordt met Commercial-off-the-shelf,
aangezien ieder van deze schepen immers bijna uniek is en er geen standaard markt
bestaat voor kant-en-klare producten voor duikvaartuigen, torpedo-werkschepen en ondersteuningsschepen,
waarbij ieder van de vijf categorieën uniek is of het gaat om een heel kleine serie,
ieder met unieke hulpapparatuur?
53
Kunt u de financiële bandbreedte uitsplitsen naar de verschillende typen hulpvaartuigen?
Zo nee, waarom niet?
54
Hoe garandeert u dat de Kamer over alle belangrijke aspecten bij de verwerving van
nieuwe hulpvaartuigen wordt geïnformeerd, nu het een verwerving met verschillende
type vaartuigen betreft die naar aard en tijdsslot uiteen lopen? Wordt de B, C en
D fase voor alle vaartuigen gelijktijdig doorlopen?
55
Bent u bereid de Gouden Driehoek te betrekken bij het (gedeeltelijk) emissievrij maken
van de hulpvaartuigen? Hebt u kennis genomen van de berichtgeving2 dat Nederlandse scheepsbouwers en toeleveranciers klaar staan, samen met de kennisinstellingen,
om Defensie te adviseren en haar duurzame en innovatieve technologie te implementeren?
X Noot
1
https://maritimetechnology.nl/vervanging-hulpvaartuigen-koninklijke-mar…
X Noot
2
https://maritimetechnology.nl/vervanging-hulpvaartuigen-koninklijke-mar…
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
T.N.J. de Lange, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.