Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s. over het oordeel "goed" aanpassen naar "voldoende" ten behoeve van het experiment flexibele onderwijstijden (Kamerstuk 31293-509)
2020D12302 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 24 februari 2020 inzake uitvoering
van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s. over het oordeel «goed» aanpassen naar
«voldoende» ten behoeve van het experiment flexibele onderwijstijden (Kamerstuk 31 293, nr. 509).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
de uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s.1 over het oordeel «goed» aanpassen naar «voldoende» ten behoeve van de het experiment
flexibele onderwijstijden en willen de Minister bedanken voor het op deze wijze uitvoeren
van de motie. Zij hebben hierover geen vragen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van de uitvoering
van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s.2. Deze leden hebben dan ook nog enige vragen.
De Minister verwijst in zijn uitvoering van deze motie naar de Inspectie van het Onderwijs
(hierna: Inspectie) die de Minister adviseert vast te houden aan de waardering «goed»
voor het experiment met flexibele onderwijstijden vanwege de risico’s die kunnen ontstaan
voor de onderwijskwaliteit. Deze leden blijven met de Minister van mening verschillen
dat alleen scholen die de waardering «goed» hebben gekregen van de Inspectie mogen
meedoen aan het experiment vanwege de risico’s voor de onderwijskwaliteit. Niet alleen
omdat de waardering «goed» geen wettelijke basis heeft, maar vooral omdat scholen
die het oordeel «voldoende» hebben gekregen hebben voldaan aan alle wettelijke vereisten,
de zogenaamde deugdelijkheidseisen en deze leden daarom niet inzien waarom zij niet
aan het experiment mee zouden kunnen doen.
Voornoemde leden lezen in de brief dat om het experiment te kunnen starten na de zomer
van 2020 de scholen tussen 1 april en 1 mei a.s. hun aanvraag voor deelname moeten
inleveren, zodat in juni besloten kan worden welke scholen mee kunnen doen. Deze leden
vragen de Minister hoe realistisch deze termijn is gezien de huidige omstandigheden
waarbij scholen hun handen vol hebben aan het inrichten en verzorgen van afstandsonderwijs
en kinderopvang de komende tijd. Is het mogelijk deze termijn voor het indienen van
de aanvraag te verlengen? Verder vragen deze leden in hoeverre het voor scholen mogelijk
is om na medio juni hun plannen uit te werken en te implementeren aangezien het nu
nog niet duidelijk is of de scholen dan nog dicht zijn of wellicht (net) weer open
zijn en scholen dan nog steeds bezig zijn met het afstandsonderwijs of met het omschakelen
naar het opengaan van de school. Deze leden vragen ook of het een mogelijkheid zou
zijn om, gezien de omstandigheden, het experiment niet deze zomer, maar op een later
(nader te bepalen) tijdstip in te laten gaan. Zo nee, waarom niet? Indien uitstel
mogelijk is, zou het dan ook een optie zijn om het experiment zo vorm te geven dat
meer scholen met het oordeel «voldoende» aan het experiment mee kunnen doen? Deze
leden ontvangen gaarne een nadere toelichting.
De aan het woord zijnde leden lezen dat de Minister de motie zo wil uitvoeren dat
alle acht scholen die aan het huidige experiment deelnemen, mogen blijven deelnemen
in het nieuwe experiment ook als zij niet de waardering «goed» hebben maar het oordeel
«voldoende». Dat verheugt deze leden, omdat dan de ervaringen van deze acht scholen
niet verloren zullen gaan. Voor de resterende twaalf plekken mogen zowel scholen met
de waardering «goed», als het oordeel «voldoende» zich melden, maar krijgt de eerstgenoemde
categorie scholen voorrang op de categorie scholen met het oordeel «voldoende», waarbij
wel wordt gekeken naar een goede geografische verspreiding zodat elke provincie vertegenwoordigd
is in het experiment. Deze leden vragen waarom niet wordt gekeken naar de kwaliteit
van de ingediende plannen en naar een evenredige verspreiding tussen scholen met «goed»
en scholen met «voldoende».
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van
de motie rond de uitbreiding van het experiment flexibele onderwijstijden en willen
de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Deze leden constateren dat met deze motie een ruime meerderheid in de Kamer zich heeft
uitgesproken om in het experiment ook scholen toe te laten met het oordeel «voldoende».
Deze leden lezen dat de Minister naar aanleiding van de motie slechts twintig scholen
toevoegt aan het experiment op een totaal van ruim 6000 basisscholen, waarbij de acht
scholen die eerder meededen aan het experiment voorrang krijgen. Deze leden vragen
waarom er zo beperkt uitvoering wordt gegeven aan de wens van de Kamer. Waarom heeft
de Minister gekozen om slechts twintig scholen toe te laten?
Voornoemde leden constateren dat veel scholen een behoefte hebben aan flexibiliteit
van de onderwijstijd. Deze leden vragen de Minister dan ook de Kamer op de hoogte
te houden hoeveel scholen zich hebben aangemeld om mee te doen met het experiment.
Deze leden constateren dat de wens van scholen om deel te nemen aan dit experiment
niet alleen voortkomt uit een wens naar meer flexibiliteit, maar ook uit een wens
om kinderen betere kansen te geven. Zo zijn deze leden op bezoek geweest bij scholen
in sterke achterstandsomgeving die graag meer uren les aan de kinderen zouden willen
geven, ook in vakantieweken die nu verplicht lesvrij zijn. Voor deze kinderen is de
school de beste en meest veilige omgeving is. Deze leden ontvangen graag een reactie
van de Minister op dit punt.
De aan het woord zijnde leden constateren dat de Minister stelt dat eerst de kwaliteit
op orde moet zijn, voordat scholen ruimte krijgen in de regels. Deze leden menen dat
het precies andersom ligt: scholen moeten eerst ruimte krijgen om de beste onderwijskwaliteit
te kunnen bieden. Om deze reden zijn de leden het niet eens met de selectie dat scholen
met het oordeel «goed» voorrang krijgen in de deelname aan het experiment. Scholen
met het oordeel «voldoende» hebben een waarborg van onderwijskwaliteit. Bovendien
is deze extra selectie overbodig, omdat voor elke school geldt dat de deelname aan
het experiment wordt beëindigd als gedurende het experiment de Inspectie het oordeel
«onvoldoende» geeft. Deze leden zijn ervan overtuigd dat hierdoor de kwaliteit van
het onderwijs goed wordt geborgd, zowel voor scholen met het oordeel «goed», als scholen
met het oordeel «voldoende». Zij vragen een reactie van de Minister hierop.
Deze leden lezen dat de Minister de startdatum van 1 augustus 2020 wil vasthouden,
waardoor scholen tussen 1 april en 1 mei a.s. hun aanvraag kunnen indienen. Blijft
de Minister vasthouden aan deze data, gezien de huidige omstandigheden en het sluiten
van de scholen rond de corona-epidemie, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van
de motie van het lid Rudmer Heerema c.s.3. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Zowel de Minister als de Inspectie zijn zeer kritisch over het toestaan van scholen
met het oordeel «voldoende» aan het nieuwe experiment flexibele onderwijstijden vanwege
de risico’s voor de onderwijskwaliteit. Kan de Minister aan deze leden bevestigen
dat de Inspectie de scholen die deelnemen aan dit experiment extra in de gaten gaat
houden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer en hoe kan de Inspectie
ingrijpen als de onderwijskwaliteit daadwerkelijk in gevaar komt? Is de Minister bereid
om het gehele experiment stop te zetten als meerdere scholen te maken krijgen met
dalende leeropbrengsten vanwege dit experiment, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.