Lijst van vragen : Lijst van vragen over de onderzoeksfase Vervanging Onderzeeboten (Kamerstuk 34225-24)
2020D02373
Lijst van vragen
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Defensie over de brief van 13 december inzake Vervanging Onderzeebootcapaciteit
(Kamerstuk 34 225, nr. 24).
Voorzitter van de commissie,
Aukje de Vries
De griffier van de commissie,
De Lange
Nr.
Vraag
1
Zijn er voorbeelden in de geschiedenis van de grote projecten dat in de B-brief meerdere
concurrenten werden gekozen, teneinde pas later tot een definitieve beslissing te
komen? Bij welk(e) project(en) was dat het geval?
2
Wordt er nagedacht over gelijke IT-oplossingen voor de vloot van de Koninklijke Marine
(onderzeeboten, mijnenjagers, vervanger van de M-fregatten) als het bijvoorbeeld gaat
om cyber security en infrastructuur of bepaalt de leverancier van elk scheepstype
de keuze? Als dat laatste het geval is, wat is dan nog de rol van de IT-afdeling van
Defensie in dit soort projecten? Als de IT-afdeling wel een rol speelt: wat is de
rol van deze afdeling in het project vervanging onderzeebootcapaciteit?
3
In hoeverre zal de toekomstige vloot gebruik maken van hetzelfde software/commandosysteem,
zoals het huidige Guardion, dat
dat ingevoerd is bij de fregatten en patrouillevaartuigen, en momenteel ook ingebouwd
wordt in de Walrusklasse-onderzeeboten tijdens het instandhoudingsprogramma daarvan?
Gaat u dit zelf bepalen voor de nieuwe onderzeeboten, of wordt dit aan de leverancier
overgelaten?
4
Erkent u dat de Walrusklasse door zijn vele upgrades sinds de ingebruikname een enorme
technologische ontwikkeling ondergaan heeft, waarvoor de infrastructuur van Nederlandse
kennis en innovatie essentieel was? Hoe garandeert u dat de nieuwe onderzeeboten volledig
gebruik kunnen maken van deze kennis en innovatie van Nederlandse bodem, wanneer de
bouw en instandhouding primair bij een niet-Nederlandse leverancier wordt belegd?
5
Hoe wilt u de ongewenste export van Nederlandse kennis en technologie naar buitenlandse
kandidaat-werven voorkomen, die mogelijk verantwoordelijk worden voor de ontwikkeling
en instandhouding van de onderzeeboten? Hoe wilt u dit voorkomen ook wanneer deze
kennis door een werf kan worden hergebruikt voor export naar derde landen?
6
Erkent u het belang van familievorming binnen de vloot, onder meer als een van de
kansen om het schaarse personeel efficiënter in te zetten? Bent u bereid om familievorming
als een belangrijke eis te stellen bij de aanbesteding?
7
Bent u bekend met het feit dat orde en continuïteit onontbeerlijke vereisten zijn
voor een slagvaardige krijgsmacht? Kunt u aangeven hoe het uitstel en het voorafgaande
getreuzel zich verhouden met de geloofwaardigheid van ons defensiebeleid en de kwaliteiten
van de leidinggevende staf? Vindt u ook dat het aanbestedingscircus uitermate amateuristisch
verloopt en ernstig afbreuk doet aan het gezag en de slagvaardigheid van onze krijgsmacht
met alle gevaren van dien (zoals o.a. ongevallen door verouderd materiaal)? Zo nee,
waarom niet?
8
Vindt u ook dat het uitstel het zoveelste bewijs is dat het aanbestedingsbeleid tot
op het bot verrot is en alleen leidt tot rampzalige problemen (zoals o.a. het GrIT
fiasco, de peperdure verouderde JSF-toestellen en de vele ziektes en overlijdens door
onveilig buitenlands materiaal)? Bent u bereid orde op zaken te stellen door de bureaucratische
Europese aanbestedingsregels te schrappen? Zo nee, waarom niet?
9
Kunt u aangeven hoe u de werkbeleving en het privéleven van mariniers wil verbeteren,
nu mariniers in voortdurende onzekerheid verkeren over o.a. de vervanger van de Walrusklasse,
de krankzinnige verhuisplannen en het flexibel personeelssysteem? Bewijst het getreuzel
dat Europese en politieke belangen prevaleren boven de belangen van mariniers en de
eisen van goed werkgeverschap? Zo nee, waarom niet?
10
Bent u ermee bekend dat grote mogendheden (zoals o.a. de Verenigde Staten, dat een
streng protectionistisch aanbestedingsregime kent, en Duitsland) wel vertrouwen hebben
in de hoogwaardige kwaliteiten van de Nederlandse defensie-industrie en zodoende diens
producten afnemen? Vindt u het niet onbegrijpelijk dat Defensie geen blijk geeft van
vertrouwen in onze defensie-industrie door opdrachten (zoals o.a. de vervanger van
de Walrusklasse) niet rechtstreeks te gunnen aan de Nederlandse defensie-industrie(zoals
o.a. Saab-Damen)? Bewijst deze gang van zaken dat de Nederlandse defensie-industrie
telkens het onderspit delft ten faveure van Europese regelgevingen die, gelet op art.
346 VWEU, niet eens van toepassing zijn bij de aanbesteding van defensiemateriaal?
Zo nee, waarom niet?
11
Bent u bekend met het feit dat de Walrusklasse onderzeeboten verouderd zijn? Bent
u ook bekend met het feit dat Defensie regelmatig tekortschoot in de instandhouding
van materiaal met verschrikkelijke drama’s tot gevolg (zoals o.a. ziektes en overlijdens)
en dit meermaals verzweeg ondanks de vele vragen hierover van het lid Popken (PVV)?
Kunt u – met een dringend appel op uw informatieplicht ex art 68 Gw – aangeven hoeveel
(dreigende) problemen en tekortkomingen verband houden met de Walrusklasse? Kunt u
daarbij ook aangeven waaruit deze problemen en tekortkomingen (mogelijk) bestaan,
welke gevolgen deze (mogelijk) teweegbrengen en welke maatregelen zijn genomen? Zo
nee, waarom niet?
12
Bent u ermee bekend dat mariniers, vakcentrales en werkgeversorganisaties de voorkeur
hebben uitgesproken voor de onderzeeboten van Saab-Damen? Kunt u aangeven op welke
wijze de mening van mariniers, vakcentrales en werkgeversorganisaties een rol speelt
binnen het aanbestedingsproces? Kunt u aangeven of, en zo ja in welke mate, deze mening
een beslissende factor is en welk gewicht zij heeft ten opzichte van overige factoren
(zoals o.a. de mening van burgerambtenaren en onzinnige Europese aanbestedingsregels)?
Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met de inspraakbelofte uit de Defensienota
2018?
13
Herinnert u zich uw toezegging dat militairen op de voorgrond staan? Kunt u aangeven
of, en zo ja op welke wijze, mariniers participeren in het aanbestedingsproces? Kunt
u ook aangeven waaruit deze participatie bestaat, hoeveel mariniers betrokken zijn,
welke hoedanigheid zij bekleden (rang en functie) en welke opvattingen dit teweegbracht
(zoals o.a. kritiek)? Kunt u daarbij ook aangeven welke stappen wel of niet genomen
zijn naar aanleiding van de opvattingen van mariniers? Kunt u tot slot ook aangeven
of mariniers over- of ondervertegenwoordigd zijn ten opzichte van burgerambtenaren
in het aanbestedingsproces, zowel in aantallen als op hiërarchisch vlak? Zo nee, waarom
niet en hoe verhoudt zich dit met de inspraakbelofte uit de Defensienota 2018?
14
Kunt u per fabrikant aangeven welke gevolgen zij heeft voor de Nederlandse werkgelegenheid?
Kunt u ook aangeven waaruit het voordeel of nadeel voor de Nederlandse werkgelegenheid
bestaat en welke gevolgen dit heeft voor werknemers, werkzoekenden, de koopkracht
en de Nederlandse economie? Kunt u daarbij ook aangeven of, en zo ja in welke mate,
de Nederlandse werkgelegenheid een beslissende factor is en welk gewicht haar toekomt
ten opzichte van overige factoren (zoals o.a. Europese aanbestedingsregels) in het
aanbestedingsproces? Zo nee, waarom niet?
15
Bent u bekend met de kritische bevindingen van de Australische Rekenkamer over de
onderzeeboten van de Naval Group? Bent u ook bekend met het negatief advies van de
Australische Rekenkamer over de onderzeeboten van de Naval Group1? Hoe beoordeelt u het negatief advies en de kritische bevindingen? Kunt u dit voor
elke kritische bevinding afzonderlijk aangeven? Zo nee, waarom niet?
16
Kunt u aangeven of andere landen ook kritiek hebben op de onderzeeboten van de Naval
Group en ThyssenKrupp Marine Systems? Kunt u ook aangeven waaruit deze kritiek bestaat
(zoals o.a. negatieve adviezen van rekenkamers) en welke stappen (zoals o.a. intrekkingen)
zijn genomen? Kunt u daarbij ook aangeven hoe u deze kritieken en stappen beoordeelt?
Kunt u dit voor elke kritische bevinding en genomen stap afzonderlijk aangeven? Zo
nee, waarom niet?
17
Kunt u aangeven of het Defensiematerieelbegrotingsfonds gevolgen heeft voor de aanbesteding?
Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze gevolgen bestaan (zoals o.a. afnameverplichtingen
en inperking van parlementaire controle en inspraak) en welke kosten deze teweegbrengen?
Zo nee, waarom niet?
18
Kunt u aangeven of Europese defensiesamenwerkingsverbanden (zoals o.a. het Europees
Defensiefonds) gevolgen hebben voor de aanbesteding? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit
deze gevolgen bestaan (zoals o.a. afnameverplichtingen en inperking van parlementaire
controle en inspraak) en welke kosten deze teweegbrengen? Zo nee, waarom niet?
19
Kunt u aangeven of klimaat- en milieukwesties (zoals o.a. het klimaatbeleid, PFAS,
het Urgenda en stikstofarrest) gevolgen hebben voor de aanbesteding? Kunt u daarbij
ook aangeven waaruit deze gevolgen bestaan (zoals o.a. uitstel en weigering van deelname
aan de aanbesteding) en welke kosten deze teweegbrengen? Zo nee, waarom niet?
20
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, Defensie samenwerkt en/of contacten onderhoudt
met (rechts)personen en overige entiteiten in verband met de aanschaf van onderzeeboten
die niet door Saab-Damen worden geproduceerd (zoals o.a. lobbyisten, klimaatactivisten,
Frankrijk, de Europese Unie)? Kunt u ook aangeven wie deze (rechts)personen en entiteiten
zijn, waaruit de samenwerking en/of het contact bestaat (zoals o.a. schenkingen, donaties
en giften) en welke stappen (zoals o.a. toezeggingen) zijn genomen? Zo nee, waarom
niet?
21
Bent u bekend met toezeggingen, wensen of eisen van de Duitse, Franse of Zweedse regeringen
die van invloed kunnen zijn op de keuze aan het einde van de DMP-D fase? Zo ja, welke
toezeggingen, wensen of eisen zijn dit?
22
Welke risico's ziet u voor het project doordat kennelijk aanpassingen van bestaande
ontwerpen nodig zijn? Waarom wordt hier niet op ingegaan in de B-brief?
23
Waarom zijn de onderliggende stukken van de kosten-batenanalyse (kba) en andere uitgevoerde
onderzoeken niet openbaar beschikbaar gesteld aan de Kamer? Bent u bereid tenminste
de volgende stukken openbaar beschikbaar te stellen aan de Kamer:
– TNO-onderzoek naar onbemande onderzeeboten,
– Kosten-batenanalyse,
– Onderzoek naar eigenschappen van de werven,
– Onderzoek mogelijkheden internationale samenwerking
– Onderzoek naar industriële aspecten (door het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat),
– Onderzoek bijdrage werven aan de Defensie Industrie Strategie.
Zo nee, waarom niet?
24
Hoe groot schat u op dit moment het risico dat de operationele gereedheid van Nederland
in het geding kan komen in de periode tot aan de instroom van de nieuwe onderzeeboten,
mede in het licht van de vertraging van de instroom van de eerste nieuwe onderzeeboot
met een jaar? Hoe gaat u dit risico beheersen?
25
Klopt het dat de planning voor de bouwperiode van de onderzeeboten in de B-brief een
jaar korter is dan in de A-brief, aangezien de instroom van de eerste onderzeeboot
met een jaar vertraagd is, terwijl de planning dat in 2031 de vervangende onderzeeboten
de Walrus-klasse volledig zullen hebben vervangen ongewijzigd is? Is deze kortere
bouwperiode haalbaar voor de werven? In hoeverre nemen de planningsrisico's hierdoor
toe?
26
Klopt hetgeen gesteld is tijdens de technische briefing, dat al eerder in de D-fase,
in het kader van de «knock out», potentiële leveranciers kunnen afvallen? Op welke
wijze gaat u de Kamer daarbij betrekken, aangezien de D-brief mogelijk pas veel later
dan na dergelijke stappen verschijnt?
27
Defensie gaf tijdens de Technische briefing aan met bestaande ontwerpen te willen
werken en deze alleen te willen aanpassen. Indien bestaande ontwerpen het uitgangspunt
zijn, heeft dit dan niet het risico dat de eigenschappen die gewenst zijn voor de
nieuwe onderzeeboot naar beneden moeten worden bijgesteld omdat de bestaande ontwerpen
anders niet kunnen voldoen?
28
Erkent u dat door de vertraging die inmiddels is ontstaan, er een reëel risico bestaat
dat de nieuwe onderzeeboten niet op tijd klaar zullen zijn? Kunt u inzicht geven wat
de meerkosten zijn om de Walrus-klasse langer in vaart te houden? Hoe mitigeert u
dan de operationele risico’s van het langer in de vaart houden van een technisch verouderd
platform?
29
Kunt u nader ingaan op de in het DMP genoemde integrale afweging die ten grondslag
ligt aan de keuze om geen ontwikkelfase (C-fase) te doorlopen maar te kiezen voor
kopen van de plank?
30
Hoe verhoudt het niet overgaan tot een C-fase zich tot uw eerdere uitspraak tijdens
het algemeen overleg over de A-brief dat een onderzeeboot niet van de plank gekocht
kan worden?
31
Kunt u in algemene zin toelichten wanneer sprake is van een ontwikkeltraject waarvoor
een C-fase wordt doorlopen en wanneer daar geen sprake van is, ondanks aanpassingen
van een bestaand ontwerp?
32
Kunt u nader toelichten welke baten in de kosten-batenanalyse (kba) zijn geïdentificeerd
en meegenomen in de analyse?
33
Kunt u nader toelichten hoe de verschillende baten zijn gewaardeerd en op één noemer
gebracht?
34
Kunt u nader toelichten wat het relatieve gewicht is van de verschillende in de kba
onderscheiden baten? Welke baten wogen het zwaarst?
35
Zijn de in de A-brief genoemde vergaande vormen van samenwerking met andere landen,
zoals gezamenlijke verwerving, poolvorming en een gedeelde capaciteit, nog steeds
in dezelfde mate denkbaar?
36
Hoe schat u op dit moment de mogelijkheden voor internationale samenwerking met Australië
en Noorwegen in dit project, die in de A-brief werden genoemd maar in de B-brief niet
meer?
37
Wat ziet u op dit moment als de belangrijkste risico’s van het project en de gemaakte
keuzes?
38
Wat zijn op dit moment de belangrijkste planningsrisico’s? Hoe gaat u die beheersen?
39
Hoe groot schat u op dit moment het risico dat de operationele gereedheid van Nederland
in het geding kan komen in de periode tot aan de instroom van de nieuwe onderzeeboten?
Hoe gaat u dit risico beheersen?
40
Wat is de wereldwijde (heimelijke) inzetbaarheid van de huidige Walrus? Is die te
vergelijken met variant A, B of C?
41
Welke compromissen ten aanzien van functionaliteiten kenmerken variant-B, behalve
de kleinere torpedo-opslagruimte?
42
Hoe verhoudt de omvang van de romp van de huidige Walrus zich tot die van de varianten
A, B en C?
43
Hebben overheden belangen (bijvoorbeeld in de vorm van aandelen) in de drie gekozen
werven? Zo ja, welke precies?
44
Hoe voorkomt u dat door het gekozen traject van concurrentiestelling in de offertes
zaken gunstiger of goedkoper voorgesteld worden om de opdracht te krijgen?
45
Op welke manier verzekert u een maximale betrokkenheid van de Nederlandse defensie-industrie
en kenniscentra, opdat Nederland vanuit nationaal veiligheidsbelang gedurende de gehele
levensduurfase kan beschikken over alle kennis en capaciteiten die handelingsvermogen
en soevereine inzet van de onderzeeboten garanderen?
46
Waarom wordt de C-fase overgeslagen, terwijl er feitelijk geen sprake is van onderzeeboten
«van de plank»?
47
Bent u bereid om bij de keuze niet alleen de prijs voor de aanschaf van de onderzeeboten
in ogenschouw te nemen, maar ook de prijs over de gehele levensduur en het behoud
van een volledige basis van Nederlandse kennis en kunde en nationale autonomie? Neemt
u in de totale beschouwing ook de directe en indirecte effecten mee, die voortkomen
uit staatsdeelneming?
48
Is de oplevering van de laatste nieuwe boot in 2031 nu nog wel haalbaar, gezien de
vertraging waarmee de B-brief is uitgekomen en het gekozen traject van concurrentiestelling?
49
Loopt u door de gekozen strategie van verwerving in concurrentiestelling niet het
risico dat de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NL-DTIB) te
laat wordt betrokken, omdat eigenlijk pas na de gunning aan één van de marktpartijen,
en pas dan zonder enige terughoudendheid, werkelijk zaken met de NL-DTIB kan worden
gedaan? Hoe voorkomt u dat innovaties, die pas na de gunning tijdens het ontwikkeltraject
met de NL-DTIB in beeld komen, tot hogere kosten leiden?
50
Welke selectie- en wegingscriteria gaan gebruikt worden?
51
De upgrade van de Walrus-klasse (IPW) is binnen de (Nederlandse) Gouden Driehoek gerealiseerd.
Hoe beoordeelt u deze werkwijze als een risico-verlagende aanpak tijdens de D-fase
om vertraging te voorkomen en kosten te beheersen?
52
Indien de gunning pas in 2022 plaatsvindt, is de resterende tijd tot 2031 dan voldoende
om een onderzeeboot te ontwikkelen die voldoet aan de specifieke eisen van Defensie?
Hoe garandeert u dat de vervanger van de Walrus-klasse aan de gestelde eisen voldoet
en op tijd, binnen budget, wordt geleverd voor de mannen en vrouwen van de Koninklijke
Marine?
53
Welke politieke sturing mag van u worden verwacht om ervoor te zorgen dat ultimo 2031
vier onderzeeboten beschikbaar zijn voor de Koninklijke Marine? Wat is naar uw mening
de rol die de ingestelde ministeriële commissie (MC) hierin gaat spelen?
54
Kunt u zo spoedig mogelijk (in ieder geval voorafgaand aan de besluitvorming in de
D-fase) het zogeheten CONOPS (Concept of operations) -in concept- met de Kamer delen,
alsmede de criteria en bijbehorende normen op grond waarvan garanties van de betrokken
marktpartijen en overheden worden gewogen en «go/no go» momenten worden vastgesteld?
55
Kan de Kamer zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voorafgaand aan besluitvorming
over de werfkeuze, worden geïnformeerd over de concept eisen, «knock-out» en gunningscriteria,
alsmede wegingsfactoren? Bent u bereid de criteria nationaal veiligheidsbelang en
strategische autonomie te laten prevaleren?
56
Wat is uw lange termijnvisie over de beste borging van (de continuïteit van) het Nederlandse
marinebouwcluster in Europese context? Hoe weegt u dit mee in uw besluitvorming over
de werfkeuze? Bent u bereid dit criterium, als onderdeel van strategische autonomie
en nationaal veiligheidsbelang, doorslaggevend te laten zijn bij deze keuze? Hoe voorkomt
u dat een keuze op basis van een te smalle invalshoek en een korte termijn visie uiteindelijk
leidt tot de teloorgang van het marinebouwcluster in Nederland?
57
Kunt u garanderen dat onderzeeboten «conform de oorspronkelijke planning in 2031 de
Walrus-klasse volledig hebben vervangen»? Zo nee, wat kunnen vertragende factoren
zijn?
58
Hebt u een prioriteitenlijst van de kwaliteiten van de onderzeeboot of zijn alle gelijkwaardig
(bescherming van de aanvoerlijnen over zee; het beschermen van de eigen vlootverbanden;
het opsporen en elimineren van vijandelijke onderzeeboten en oppervlakteschepen; het
afzetten en oppikken van special forces; het vergaren, analyseren en delen van inlichtingen;
het bijdragen aan operaties op en rond de zeebodem)?
59
Kunt u aangeven welke van de geplande eigenschappen van de onderzeeboot past of passen
in het huidige EU-beleid en welke eigenschappen niet? Is er een prioriteitenlijst
die de onderzeeboten geschikt maken voor inzet in EU-verband?
60
Kunt u, mede in het licht van uw stellingname dat het belangrijkste kenmerk van een
onderzeeboot is dat deze niet of nauwelijks gezien kan worden, informatie verstrekken
over de stand van ontwikkeling van technologie waarmee onderzeeboten kunnen worden
gedetecteerd?
61
Heeft u kennis van de laatste stand van zaken van de zogenaamde SQUID-technologie
die China aan het ontwikkelen is om onderzeeboten te detecteren? Zo ja, kunt u deze
met de Kamer delen, al dan niet vertrouwelijk?
62
Kunt u een overzicht verstrekken van alle wapensystemen die reeds bestaan, of die
momenteel in ontwikkeling zijn, waarmee onderzeeboten opgespoord (en eventueel vernietigd)
kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
63
Welke soorten inlichtingen kunnen door een onderzeeboot worden verzameld die niet
via andere technologie, zoals bijvoorbeeld satellieten of drones, kunnen worden verzameld?
64
Kunt u toelichten hoe kan worden vastgehouden aan de oorspronkelijke planning dat
in 2031 de Walrusklasse volledig is vervangen, ondanks de vertraging van de B-brief
en de instroom van de eerste boot in 2028 in plaats van 2027?
65
Is met de NAVO-partners afgestemd dat met de vervanging van de Walrus geen nichecapaciteit
wordt beoogd (terwijl de Walrus-klasse dit wél was), omdat de Nederlandse overheid
vanwege voornamelijk budgettaire redenen niet voor een A-variant wil kiezen? Kunt
u aangeven hoe de NAVO-partners hier tegenaan kijken?
66
Welke specifieke eigenschappen van de huidige onderzeeboten zorgen ervoor dat zij
een relevante nichecapaciteit zijn voor de NAVO en de EU?
67
In hoeverre kunnen de in de visie op de toekomst van de onderzeedienst uit 2015 genoemde
specifieke eigenschappen van de huidige onderzeeboten worden behouden, die ervoor
zorgen dat zij een relevante nichecapaciteit zijn voor de NAVO en de EU, nu wordt
gekozen wordt voor een onderzeeboot op basis van een bestaand ontwerp (MOTS)?
68
In de B-brief wordt gesproken over het behoud van de Nederlandse positie die «wereldwijd
hoog [staat] aangeschreven voor de wijze van inzet». Ook wordt vermeld dat er in «kwalitatieve
zin» antwoord moet worden gevonden op de «kwantitatieve onbalans» tussen onderzeebootcapaciteiten
in het Westen versus de rest van de wereld. Hoe rijmen deze twee doelstellingen met
uw besluit om concessies te doen op het gebied van inzetbaarheid en mogelijkheden
door te kiezen voor variant B?
69
Kunt u motiveren waarom er volgens u geen aanleiding is tot het houden van een C-fase
en het versturen van een C-brief aan de Kamer, gelet op het feit dat u nog geen programma
van eisen heeft vastgesteld en van werven verwacht dat zij (veel) van MOTS-concepten
afwijken?
70
Kunt u nader ingaan op de in het DMP genoemde integrale afweging die ten grondslag
ligt aan de keuze om geen ontwikkelfase (C-fase) te doorlopen, maar te kiezen voor
kopen van de plank? Is een C-fase alleen aan de orde als er een geheel nieuw product
wordt ontwikkeld? Zo ja, waarom is deze voorwaarde dan niet expliciet opgenomen in
de DMP-brochure?
71
Kunt u aangeven hoeveel hoger de levensduurkosten van de A-variant zijn? Betreft het
de investeringskosten, de exploitatiekosten of allebei?
72
Waarom wordt niet gekozen voor de A-variant, aangezien de B-brief zelf aangeeft dat
de veiligheidssituatie sinds de vaststelling van de A-brief
verslechterd is? Als de onstabiliteit in de wereld toeneemt en een aantal concrete
dreigingen, waarvoor onderzeeboten noodzakelijk zijn, gegroeid is, waarom is de veiligheidsbehoefte
van Nederland en de operationele behoefte van Defensie dan niet leidend, maar een
-te beperkt- budget?
73
Waarom worden slechts een aantal aspecten genoemd waardoor de maritieme dreiging wereldwijd
is toegenomen, maar wordt het toenemende risico van hybride oorlogvoering niet genoemd,
terwijl juist
die ontwikkeling is die op veel plaatsen merkbaar is? Erkent u dat een wereldwijd
inzetbare onderzeeboot met special forces kan van belang kan zijn om ook die dreiging
te beheersen en dat dit lastig wordt als vooraf een niet of slecht te verhullen forward
operating base moet worden ingericht? Bent u bereid uitgebreid op deze aspecten in
te gaan?
74
Wat zijn naar uw inzicht het aantal Russische onderzeeboten dat de (noordelijke) Atlantische
Oceaan als operatieterrein heeft en het aantal onderzeeboten die de NAVO ter beschikking
stelt voor de (noordelijke) Atlantische Oceaan? Kunt u toelichten hoe eventuele krachtsverschillen
zich tot elkaar verhouden?
75
Kunt u toelichten wat u bedoelt met de constatering dat er een kwantitatieve onbalans
is tussen onderzeebootcapaciteiten in het Westen versus de rest van de wereld, omdat
China oudere onderzeebootsystemen heeft doorverkocht aan andere landen? Op welke landen
doelt u? Welke en hoeveel onderzeeboten betreft het en wat zijn de actuele kwalitatieve
verschillen? Wie rekent u in dit verband tot het Westen? Alleen NAVO-leden of ook
andere landen? Wie zijn dat dan?
76
Kunt u het beroep op artikel 346 VWEU nader motiveren?
77
Hoe gaat u garanderen dat informatie van nationaal veiligheidsbelang beschermd blijft
wanneer de onderzeebootcapaciteit in dialoog en samenwerking met meerdere buitenlandse
werven wordt verworven? Welke mogelijkheden biedt het gebruik van artikel 346 hierin,
die er niet zouden zijn als dat beroep niet werd gedaan?
78
Kunt u onderbouwen waarom de procedures en specifieke bepalingen van de ADV niet voldoende
waarborgen bieden om de wezenlijke veiligheidsbelangen te beschermen in dit project,
aangezien dit volgens de DIS een voorwaarde is voor een beroep op artikel 346 VWEU?
79
In hoeverre stelt het beroep op artikel 346 VWEU en de in het geding zijnde veiligheidsbelangen
Defensie in staat participatie van het Nederlandse bedrijfsleven te vereisen in dit
project?
80
Hoeveel participatie van het Nederlandse bedrijfsleven kan worden vereist op grond
van de in het geding zijnde veiligheidsbelangen, op grond van artikel 346 VWEU?
81
Bestaat het risico dat het vereisen van betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven
tot een prijsopdrijvend effect leidt? Zo ja, hoe groot schat u dit risico en wat is
bij benadering de omvang van het mogelijke prijsopdrijvend effect?
82
Hoeveel mag betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven volgens u kosten? Wat
is het afwegingskader dat hierbij wordt gehanteerd?
83
Waarom stelt u enerzijds, in relatie tot de groei van de
Russische en Chinese onderzeebootcapaciteit: «Hier kan enkel in kwalitatieve zin een
antwoord worden gegeven.», maar kiest u vervolgens voor een suboptimale B-variant,
die niet volledig voldoet aan de operationele behoefte en de daarbij behorende functionele
eisen?
84
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Defensie in het AO over de A-brief,
dat een nieuwe onderzeeboot niet van de plank gekocht kon worden2? Hoe verhoudt zich dit tot uw voornemen om «van de plank» te kopen? Waar ligt de
grens tussen een ontwikkelingstraject, inclusief C-fase, en het aanpassen van een
bestaand ontwerp?
85
Waarom is er geen sprake van een ontwikkeltraject en een C-fase, hoewel in de B-brief
is opgemerkt dat de drie kandidaat werven de geselecteerde variant «naar verwachting»
kunnen bouwen, en het dus geen variant betreft die reeds van de plank beschikbaar
is, en de verschillende varianten kunnen zijn opgebouwd uit meerdere concepten van
verschillende leveranciers?
86
Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven
te mogen vereisen?
87
U stelt dat de NL-DTIB op succesvolle wijze betrokken is geweest bij het Instandhoudingsprogramma
Walrusklasse. Bent u het ermee eens dat hier beter had kunnen staan dat dit instandhoudingsprogramma
hoofdzakelijk in een samenspel tussen de Koninklijke Marine, de DMO en het Nederlandse
bedrijfsleven en kennisinstellingen is uitgevoerd met een essentiële rol voor beide
laatste; of anders gevraagd, is «betrokkenheid» niet te licht uitgedrukt?
88
Defensie is inderdaad niet gebonden aan de wettelijke regelgeving inzake een aanbesteding
volgens de AW2012 en ADV. Bent u het ermee eens dat Defensie geen juridisch risico
loopt indien thans zou worden besloten met 1 kandidaat verder te gaan?
89
Stellen u en de Staatssecretaris van EZK de volgende onderliggende eis: hoe hoger
de technologische waarde van de betrokkenheid is bij productie, des te hoger is de
score op dat punt? Zo ja, geldt dit ook voor de ontwikkelingsopdrachten, die, hoewel
het een product van de plank betreft, toch nodig zijn? Zo nee, hoe wordt dan de hoogte
van de technologische waarde gemeten?
90
De kandidaat-werven zijn geselecteerd op het bezitten van intellectual property rights.
Worden deze intellectual property rights bij de gunning van het contract aan Nederland
overgedragen?
91
Om de NL-DTIB internationaal goed te positioneren wordt met de Defensie Industrie
Strategie (DIS) ingezet op een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt. Na de
publicatie van de DIS is aanvullend onderzoek uitgevoerd om te inventariseren in welke
mate de kandidaat-werven een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de
DIS. Is bij het aanvullend onderzoek ook onderzocht of er sprake is van staatssteun
bij deze kandidaat-werven of andere staatsinvloeden?
92
De NL-DTIB is onder meer op succesvolle wijze betrokken geweest bij het Instandhoudingsprogramma
van de Walrusklasse onderzeeboten. Daarom kan zij op goede wijze de functie van systeemintegrator
invullen en daarmee het nationaal belang dienen gedurende de levensduur van de onderzeeboot.
Bij welke kandidaat-werf is dit nationale belang het best geborgd? Waarom wordt in
deze fase dan al niet voor deze werf gekozen?
93
Waarom stelt u op blz. 4 dat de NL-DTIB «naar verwachting op een goede wijze onder
andere de functie van systeem- integrator invullen, terwijl de op blz. 8 en verder
geformuleerde verwervingsstrategie aangeeft dat gekozen wordt voor een (buitenlandse)
leverancier, die eindverantwoordelijk is voor het resultaat? Bent u naar aanleiding
van de kennelijke tegenstrijdigheid bereid de volgende vragen te beantwoorden:
– Wie wordt eindverantwoordelijk voor het resultaat, NL-DTIB of de Prime Contractor?
– Is NL-DTIB een rechtspersoon die aangesproken kan worden? Wie gaat de system trade-offs
maken?
– Als de leverancier eindverantwoordelijk is, wat wordt dan de rol van de system integrator?
– Wie is verantwoordelijk voor de integratie van Government Furnished Equipment (GFE),
zoals vermeld op p. 9. Is dit personeel met een hoge Nederlandse security clearance?
– Wie beslist over de keuze van onderaannemers?
– Wie is er verantwoordelijk voor non-conformances?
– Wie is er verantwoordelijk voor de planning?
– Wie is er verantwoordelijk voor de kostenbeheersing?
94
Welke besparing in euro's zou het kiezen voor de nul-variant precies opleveren?
95
Wat is de uitkomst van de nulvariant, met andere woorden: welk budget zou vrijvallen
als Defensie ervoor zou kiezen om vanaf 2027 geen onderzeebootcapaciteit meer te hebben?
96
Kunt u het randvoorwaardelijke karakter van internationale samenwerking nader toelichten?
Welke internationale samenwerking is minimaal vereist voor de doorgang van het project?
97
Is internationale samenwerking met andere landen randvoorwaardelijk voor het project,
of volstaat internationale samenwerking met buitenlandse industrie?
98
Kunt u de uitkomsten van het onderzoek naar de kansen, risico’s en mogelijkheden van
internationale samenwerking met de Kamer delen?
99
Hoe kan het Franse Naval invulling geven aan de DIS-aspecten?
100
Kunt u de eigen kansen, risico's en mogelijkheden per beschouwd thema van de verschillende
samenwerkingen met Duitsland, Frankrijk en Zweden op een rij zetten?
101
Alle kandidaat werven hebben de intentie getoond om invulling te geven aan de DIS-aspecten.
Dit klinkt vrijblijvend. Hoe wordt deze intentie omgezet in aantoonbaar afdwingbaar
commitment?
102
Waarom meldt u bij de inmiddels fictieve nulvariant dat er dan vanaf 2027 geen OZB
capaciteit meer zou zijn, terwijl u eerder meldt dat de einde levensduur in 2030 is?
103
Welke kansen, risico’s en mogelijkheden zijn er in de samenwerking met de overheden
van Duitsland, Frankrijk en Zweden, hoe worden ze gewogen en wat zijn de besliscriteria?
Worden deze effecten meegewogen in de (multicriteria)analyses in de DMP-D fase?
104
Welk extra budget is benodigd om variant A mogelijk te maken? Hoe zou dit benodigde
budget verdeeld zijn over investeringen en exploitatie en in welke kasjaren?
105
Erkent u dat één van de gunstige karakteristieken van de Walrus-klasse is dat de exploitatie
relatief gunstig is, waarmee de totale «life-cycle costs» de initieel hoger uitgevallen
aanschafprijs meer dan goed hebben gemaakt? In hoeverre is een A-variant te concipiëren
die mede gericht is op lage exploitatie (met inzet van technologie-ervaring uit de
Walrus-klasse), waarbij de uiteindelijke totaalkosten vergelijkbaar worden met een
«MOTS» B-variant?
106
Was de keuze om Navantia niet te selecteren voor het vervolg van het project na de
B-fase voornamelijk gebaseerd op technische aspecten (zoals blijkt uit de toelichting
op pagina 8)? Welke rol speelde de bredere internationale samenwerking met Spanje
op buitenland- en veiligheidsbeleid hierbij, waarnaar wordt verwezen op pagina 5?
107
Kunt u aangeven wat de technische en/of operationele verschillen zijn tussen een homeland
security onderzeeboot en een expeditionaire onderzeeboot, omdat u stelt dat ze niet
«terug te brengen» zijn van elkaar onderscheidende varianten? Is de conclusie gerechtvaardigd
dat het min of meer dezelfde taken zijn? Zo nee, waarom kan dat dan niet onderscheiden
worden?
108
Bedoelt u met «alle beoogde inzetgebieden met beperkingen (gebruik forward operating
base)» voor variant B dat de onderzeeboten in alle wateren inzetbaar zullen zijn (onder
voorbehoud van de aanwezigheid van een forward base)?
109
Binnen welk bereik kan de gekozen B-variant onderzeeboot inlichtingen verwerven?
110
Kunt u de Nederlandse belangen die u noemt, waarvoor de B-variant onderzeeboot kan
opkomen buiten het NAVO-gebied, uitputtend opsommen? Zo nee, waarom niet?
111
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de «compromissen ten aanzien van functionaliteiten»
die bij de B-variant gelden ten aanzien van de A-variant? Zo nee, waarom niet?
112
Waarom laat u variant A vallen, terwijl deze als enige voldoet aan de geambieerde
behoefte en bovendien de herijking van de Defensienota gepland staat voor de zomer?
Bent u bereid de A-variant te betrekken bij de Herijkingsnota? Zo nee, waarom niet?
113
Is het gebruik van een forward operating base de enige beperking van de inzetbaarheid
van variant B in alle beoogde inzetgebieden of zijn er meer beperkingen? Zo ja, kunt
u deze toelichten?
114
In hoeverre voldoet de B-variant niet aan de functionele eisen, zoals geformuleerd
in de A-brief?
115
Welke beperkingen brengen een kleinere torpedo-opslagruimte en een kleinere romp met
zich als het gaat om toekomstige doorontwikkeling en modificaties?
116
Kunt u alle compromissen ten opzichte van de behoefte van variant B toelichten? Waarom
beschouwt u de benodigde compromissen ten opzichte van de behoefte van variant B als
acceptabel?
117
Kunt u nader toelichten waarom geen ontwikkeltraject wordt voorzien, hoewel de varianten
kunnen zijn opgebouwd uit meerdere concepten van verschillende leveranciers?
118
Waarom kiest u niet voor een boot die van de plank beschikbaar is, maar voor het aanpassen
van een bestaande boot? Klopt het dat bestaande boten niet aan de behoeften van Defensie
voldoen?
119
Welke risico’s ziet u voor het project doordat kennelijk aanpassingen van bestaande
ontwerpen nodig zijn?
120
Wat is het verschil tussen de homeland security versus de expeditionaire variant,
die in de A-brief werden aangekondigd, en de varianten A en C in de kosten-batenanalyse?
121
Is bij de berekening van het verschil tussen de levensduurkosten van de A en B varianten
rekening gehouden met de kosten van de benodigde forward base voor de B-variant? Zo
nee, waarom niet?
122
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten van het gebruik van forward bases voor de
B-variant per jaar zullen zijn?
123
Waarom is variant D onderzocht, hoewel deze onvoldoende tegemoet komt aan de behoefte
van Defensie en in de B-fase wordt onderzocht hoe de behoefte wordt ingevuld?
124
Betreft variant D een nucleair aangedreven onderzeeboot?
125
Kunt u alle compromissen ten opzichte van de behoefte van variant B toelichten?
126
Waarom beschouwt u de benodigde compromissen ten opzichte van de behoefte van variant
B als acceptabel?
127
Kunt u de in de B-brief beschreven kernkarakteristieken van de varianten ook beschrijven
voor de huidige Walrusklasse?
128
Bent u bereid toepassing van de motie Belhaj3 en te onderzoeken om inpassing van de A-variant mogelijk te maken? Zo nee, waarom
niet?
129
Erkent u dat het wezenlijke van een onderzeeboot is dat niemand weet of er een onderzeeboot
is, waar en wanneer die opereert en wat voor operatie wordt uitgevoerd? Erkent u dat,
als er eerst een forward operating base moet worden ingericht in het uitzendgebied,
het voor een tegenstander al snel duidelijk is wat het operatiegebied zal zijn, wanneer
de onderzeeboot in het uitzendgebied is en er dus ook al snel een analyse kan worden
gemaakt van het doel van de operatie, waarmee het wezenlijke van onderzeeboot-inzet
voor een zeer belangrijk deel verloren gaat? Waarom gaat u niet in op deze aspecten?
Bent u bereid dit alsnog te doen?
130
Erkent u kost dat het uitzenden en inrichten van een forward operating base ergens
in het buitenland veel tijd kost? In hoeverre zal het snel en ver weg uitvoeren van
speciale operaties (een functionele eis, geformuleerd in de A-brief) nog mogelijk
zijn, net zo min als
ongezien langdurig grote en precieze maritieme slagkracht projecteren? Waarom vindt
u dergelijke aanzienlijke concessies «acceptabel»?
131
Hoe verhouden de A-, B- en C-varianten qua kernkarakteristieken zich tot de huidige
Walrus-klasse (afgezien van de leeftijd van de Walrus-klasse)?
132
Welke mindere flexibiliteit biedt die kleinere torpedo-opslagruimte? Flexibiliteit
waartoe?
133
Waarom zet u de baten alleen af tegen levensduurkosten? Waarom worden ook financieel
te wegen aspecten zoals belastingopbrengsten, exportopbrengsten, werkgelegenheidsinkomsten,
spin-off en spill-over etc. niet ook tegen deze baten afgezet?
134
Met welke beperkingen kan variant B meerdere missie-types gedurende een inzet ondersteunen?
135
Met variant B dient er gebruik te worden gemaakt van een forward operating base. In
hoeverre gaat dit ten koste van de functionaliteit om wereldwijd snel en heimelijk
te opereren, zoals verwoord in de A-brief?
136
Klopt het dat de kosten-batenanalyse is uitgevoerd op basis van drie boten, terwijl
u kiest voor vier boten? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt zich dit tot elkaar? Hoe valt
de kba uit op basis van vier boten?
137
Kunt u inzicht geven hoe de geschatte levensduurkosten van de verschillende varianten
onderzeeboten zich tot elkaar verhouden, bijvoorbeeld in een percentage ten opzichte
van variant B?
138
Hoeveel hoger zijn de levensduurkosten van variant A vergeleken met het beschikbare
budget?
139
Waarom bevat de B-brief geen informatie over de wijze waarop de baten in de kosten-batenanalyse
zijn gewaardeerd? Kunt u nader toelichten:
– welke baten in de kba zijn geïdentificeerd en meegenomen in de analyse?
– hoe de verschillende baten zijn gewaardeerd en onder één noemer gebracht?
– wat het relatieve gewicht is van de verschillende in de kba onderscheiden baten?
Welke baten wogen het zwaarst?
140
Klopt dat dat uit de brief niet blijkt of de huidige Walrusklasse onderzeeboten wat
betreft kernkarakteristieken meer lijkt op variant A, B of C uit de kba? En dat het
daardoor niet duidelijk is of de nieuwe onderzeeboten, door de benodigde compromissen,
mogelijk op onderdelen een achteruitgang zijn in kernkarakteristieken ten opzichte
van de huidige Walrusklasse als het gaat om het kunnen voldoen aan de geambieerde
behoefte? Bent u derhalve bereid om de in de B-brief beschreven kernkarakteristieken
van de varianten ook te beschrijven voor de huidige Walrusklasse?
141
Kunt u inzicht geven hoe de geschatte levensduurkosten van de verschillende varianten
onderzeeboten zich tot elkaar verhouden, bijvoorbeeld in een percentage ten opzichte
van variant B?
142
Hoeveel hoger zijn de levensduurkosten van variant A vergeleken met het beschikbare
budget?
143
Kunt u toelichten waarom de homeland security en de expeditionaire variant niet terug
te brengen zijn tot van elkaar onderscheidende varianten, terwijl er in de kosten-batenanalyse
wel onderscheid wordt gemaakt op basis van de mogelijkheid van wereldwijde (heimelijke)
inzetbaarheid?
144
Op welke punten wijkt variant B af van de in het DMP-A vastgelegde eisen?
145
Hoe verhouden de kwaliteiten van de B-variant zich tot de prestaties van de Walrus-klasse?
Met name voor wat betreft endurance, inzetbereik, wapensystemen en duikdiepte? Kunt
u, indien getalsmatige antwoorden gerubriceerd zijn, in dat geval kwalitatieve antwoorden
op een schaal van veel beter tot veel slechter?
146
Herinnert u zich de gecombineerde B/C-brief4 over de vervanging van de F-16, die (openbare) informatie bevatte over de indicatieve
levensduurkosten van de van de verschillende varianten, waarbij werd opgemerkt dat
deze een indicatie gaven van de verschillen tussen de kandidaten om een onderlinge
vergelijking mogelijk te maken? Waarom ontbreekt informatie over een vergelijking
van de kosten van de verschillende varianten onderzeeboten nu in de B-brief? Bent
u bereid deze alsnog te geven? Zo nee, waarom niet?
147
Waarom is de kosten-batenanalyse gebaseerd op drie boten, terwijl voor het halen van
de Nederlandse inzetdoelstelling vier boten nodig zijn? Levert variant B ook met vier
boten de best value for money, aangezien de kba is uitgevoerd op basis van drie boten?
148
Klopt het dat in de kba is uitgegaan van het oorspronkelijke, nog niet verhoogde budget?
Kunt u aangeven of drie boten van de A-variant, die het beste voldoet aan de geambieerde
behoefte, wél binnen het verhoogde budget zouden passen? Bent u bereid dit te overwegen?
149
Vallen de levensduurkosten van variant A (met drie boten) buiten het oorspronkelijk
beschikbare budget, of ook buiten het verhoogde, taakstellende budget?
150
Hoe is de verhoging van het beschikbare budget ingepast in de Defensiebegroting? Welke
consequenties heeft dit voor (de planning van) andere verwervingsprojecten en/of andere
delen van de defensiebegroting?
151
Kunt u de Kamer inzicht geven in (de resultaten van) de onderliggende studies en onderzoeken
die in de B-brief worden genoemd?
152
Zijn er voorzieningen getroffen voor vrouwelijk personeel? Zo ja, wat betekent dat
voor het ruimtebeslag in vergelijking met een volledig mannelijke bemanning? Zo nee,
waarom niet?
153
Sinds wanneer is het duidelijk dat (aanschaf van) drie onderzeeboten kan leiden tot
«niet voldoen» aan de NAVO-verwachtingen om binnen zes maanden inzetbaar te zijn?
Is dat een nieuwe eis?
154
Wanneer heeft de NAVO de wens uitgesproken dat Nederland haar onderzeeboten vervangt?
Wanneer is het eerstvolgende moment waarop de capaciteiten die van lidstaten worden
gevraagd wordt gewijzigd/geëvalueerd?
155
Wanneer en waarom is de inzetdoelstelling voor de onderzeeboten gewijzigd van «het
onafgebroken beschikbaar hebben van één onderzeeboot voor langdurige inzet, of twee
onderzeeboten voor een kortere periode», zoals vermeld in de brief over de visie op
de toekomst van de onderzeedienst, naar de huidige inzetdoelstelling zoals vermeld
in de B-brief: «Deze inzetdoelstelling betreft de gelijktijdige inzet van twee onderzeeboten,
een voor langdurige inzet en een voor kortdurende inzet»?
156
Kunt u de verwijzing naar «binnen het destijds in de Defensienota benoemde budget
voor levensduurkosten» nader toelichten? Hoe hoog is het destijds in de Defensienota
benoemde budget voor levensduurkosten? Klopt het dat dit budget niet in de Defensienota
zelf te vinden is?
157
Waarom is de kosten-batenanalyse gebaseerd op drie boten, terwijl voor het halen van
de Nederlandse inzetdoelstelling vier boten nodig zijn?
158
Ging u er in de kba van uit dat met drie boten de inzetdoelstellingen voldoende gehaald
zouden kunnen worden?
159
Levert variant B ook met vier boten de best value for money, aangezien de kba is uitgevoerd
op basis van drie boten?
160
Hoe hoog is het destijds in de Defensienota benoemde budget voor levensduurkosten?
Waar in de Defensienota is dit budget te vinden?
161
Wat wordt bedoeld met de zin «Op basis van de KBA levert variant B, met een aantal
van drie boten, binnen het destijds in de Defensienota benoemde budget voor levensduurkosten,
de «best value for money»«? Is dit nog steeds zo bij de keuze voor een aantal van
4 boten?
162
Hoe groot is de aanpassing in euro's teneinde het beschikbare budget voor vier onderzeeboten
te kunnen verwerven?
163
Hebben er contacten plaatsgevonden tussen de Nederlandse en Duitse overheid over het
leggen van een verband tussen de Duitse order voor fregatten bij Damen Shipyards en
een mogelijke opdracht voor de bouw van onderzeeboten van Nederland voor ThyssenKrupp
Marine Systems (tkMS)? Zo ja, wat was de inhoud van die contacten en hebben deze of
zullen deze meewegen in het uiteindelijke besluit?
164
Kunt u een indicatie geven van de uitbreiding van de financiële bandbreedte van het
project als gevolg van het aanschaffen van vier in plaats van drie onderzeeboten,
in het kader van de verantwoording richting de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
165
Hoe kan het dat u reeds een kandidaat werf heeft laten afvallen, terwijl u nog geen
programma van eisen heeft opgesteld waaraan u kunt toetsen of het MOTS-concept van
deze werf (Navantia) of eventuele afwijkingen daarvan aan de eisen kunnen voldoen?
166
Wordt per kandidaat-werf rekening gehouden met de bouwcapaciteit van die werven voor
de komende jaren? Kan Damen Shipyards bijvoorbeeld nog een grote order verwerken,
naast de bouw van Nederlandse, Belgische en Duitse fregatten? Welke capaciteit kunnen
de drie werven vrijmaken voor de ontwikkeling van de Nederlandse onderzeeboten? En
in hoeverre kan die capaciteit worden gekannibaliseerd door de bouw en ontwikkeling
van schepen voor andere orders?
167
Klopt het dat de DMP-brochure van Defensie vermeldt dat een B-brief vergezeld gaat
van een commercieel-vertrouwelijke bijlage met financiële informatie in de vorm van
een bandbreedte? Kunt u toelichten waarom nu reeds een taakstellend budget is vastgesteld
voor de gehele levensduur in plaats van een bandbreedte, zoals gebruikelijk in de
B-fase van het DMP? Dreigt daardoor het risico van het nog verder naar beneden bijstellen
van de functionele eisen, om maar binnen het taakstellende budget te blijven?
168
Hoe groot schat u het risico dat tijdens de D-fase zal blijken dat variant B niet
binnen het taakstellend budget kan worden gerealiseerd, met name omdat aanpassingen
van bestaande ontwerpen worden voorzien? Waarom benoemt u dit niet? Bent u bereid
dit alsnog te doen?
169
Waarom is er geen sprake van een ontwikkeltraject en een C-fase, hoewel in de B-brief
is opgemerkt dat de drie kandidaat werven de geselecteerde variant «naar verwachting»
kunnen bouwen, en het dus geen variant betreft die reeds van de plank beschikbaar
is?
170
Kunt u toelichten waarom nu reeds een taakstellend budget is vastgesteld in plaats
van een bandbreedte?
171
Hoe groot schat u het risico dat tijdens de D-fase zal blijken dat variant B niet
binnen het taakstellend budget kan worden gerealiseerd, met name omdat aanpassingen
van bestaande ontwerpen worden voorzien?
172
Vallen de levensduurkosten van variant A (met drie boten) buiten het oorspronkelijk
beschikbare budget, of ook buiten het verhoogde, taakstellende budget?
173
Hoe is de verhoging van het beschikbare budget ingepast in de Defensiebegroting? Welke
consequenties heeft dit voor (de planning van) andere verwervingsprojecten en/of andere
delen van de defensiebegroting?
174
Worden alle levensduurkosten met de kandidaat-leverancier juridisch afgedwongen? Indien
dit niet gebeurt over de levensduur van 30 jaar, gebeurt dit dan wel over de planperiode
van 15 jaar? Zo neen, waarom niet?
175
Het beschikbare budget is aangepast en vastgesteld als taakstellend budget. Hoe hoog
is dit budget?
176
Wat wordt ermee bedoeld dat het beschikbare budget is aangepast?
177
Herinnert u zich de A-brief over de M-fregatten, waarin gekozen is om zonder concurrentiestelling
offertes aan te vragen, met als (enige) argument de bescherming van wezenlijke belangen
van nationale veiligheid? Of het nieuwe bevoorradingsschip? Waarom gaat u bij de onderzeeboten
wél over tot internationale concurrentiestelling, terwijl u nota bene artikel 346
VWEU inroept?
178
Waarom wordt uit de B-brief niet duidelijk of en in hoeverre industriële participatie
kan worden vereist op grond van in het geding zijnde nationale veiligheidsbelangen,
en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om een dergelijk beroep te kunnen doen?
Bent u bereid hierover duidelijkheid te verschaffen?
179
In hoeverre stelt het beroep op artikel 346 VWEU en de in het geding zijnde veiligheidsbelangen
u in staat participatie van het Nederlandse bedrijfsleven te vereisen in dit project?
Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven
te mogen vereisen?
180
Bent u bereid om bij de keuze niet alleen de prijs voor de aanschaf van de onderzeeboten
in ogenschouw te nemen, maar ook de prijs over de gehele levensduur en het behoud
van een volledig basis van Nederlandse kennis en kunde en nationale autonomie? Neemt
u in de totale beschouwing ook de directe en indirecte effecten mee die voortkomen
uit staatsdeelneming?
181
Loopt u door de gekozen strategie van verwerving in concurrentiestelling niet het
risico dat de NL-DTIB te laat wordt betrokken omdat eigenlijk pas na de gunning aan
één van de marktpartijen, en pas dan zonder enige terughoudendheid, werkelijk zaken
met de NL-DTIB kan worden gedaan? Hoe voorkomt u dat innovaties die pas na de gunning
tijdens het ontwikkeltraject met de NL-DTIB in beeld komen, tot hogere kosten leiden?
182
De upgrade van de Walrus-klasse (IPW) is binnen de (Nederlandse) Gouden Driehoek gerealiseerd.
Hoe beoordeelt u deze werkwijze als een risico-verlagende aanpak tijdens de D-fase
om vertraging te voorkomen en kosten te beheersen?
183
Kunt u één ander Europees land noemen met een relevante onderzeebootindustrie dat
niet nationaal, zonder concurrentiestelling, nieuwe onderzeeboten verwerft?
184
Bent u bereid te erkennen dat de voorgestane verwervingsstrategie in concurrentiestelling
tot gevolg heeft dat de werking en kracht van de Gouden Driehoek pas kan worden benut
na selectie van de werf in 2022? Erkent u dat er dan weinig tot geen tijd overblijft
om, zoals u zelf aangeeft in het antwoord op vraag 7 en 85, door middel van vroegtijdige intensieve samenwerking binnen de Gouden Driehoek bij
te dragen aan de ontwikkeling van technologisch geavanceerde producten met een hoge
operationele inzetbaarheid tegen zo laag mogelijke kosten? Waarom voert u de motie
Bruins Slot c.s.6 in dit opzicht niet uit?
185
Erkent u dat, door te kiezen voor een verwervingsstrategie in concurrentie, het risico
ontstaat dat marktpartijen hun (gebrek aan) kennis en ervaring zullen willen aanvullen,
bijvoorbeeld aangaande systeemintegratie, de wijze waarop de Koninklijke Marine met
onderzeeboten opereert en op het gebied van onderhoud? Erkent u voorts dat deze kennis
vooral bij de Koninklijke Marine aanwezig is, het gevaar bestaat dat schaars (technisch)
personeel, waaraan de Marine nu reeds een tekort heeft, wordt weggekocht door de industrie?
Hoe wil Defensie dit risico mitigeren? In hoeverre ontstaat hierdoor het gevaar dat
Defensie bij dit project niet meer als «smart buyer» kan optreden en nog verder af
komt te staan van de industrie qua inhoudelijke kennis over onderzeeboten?
186
In hoeverre gaan de kandidaat leveranciers feitelijk bepalen wat operationeel/technisch
mogelijk is? Klopt het dat zij in een dialoog mogen aangeven wat zij kunnen – of willen
– leveren, waarbij uit de resulterende drie pakketten een keuze moet worden gemaakt,
ook als sommige (sub)systemen van een ander pakket beter zijn? Klopt het dat scheepseigenaren
(ook civiele reders van grote cruise-schepen, ferry’s en bulk-carriers) bij de bouw
van grote schepen altijd tot in zeer hoge mate van detail betrokken bij het ontwerp,
juist om deze beperking te voorkomen? Erkent u dat de nu ingeslagen weg van een
aanbesteding middels een «concurrentiegerichte dialoog» voor een uiterst complex wapensysteem
als een onderzeeboot dreigt te leiden tot een technisch suboptimaal product?
187
Waarom overweegt u om buitenlandse leveranciers en ingenieurs een sleutelrol te laten
spelen bij het onderzeebootontwerp, terwijl dit van groot operationeel-technisch belang
is voor de nationale veiligheid? Is het niet beter om bij de aanbesteding van deze
specifieke capaciteit naar de geest van art. 346 VWEU te handelen, om zelf in vertrouwelijkheid
precies te kunnen bepalen wat de onderzeeboot kan, en wat niet, en waarbij capaciteiten
van het platform, van sensoren, systeemintegratie, integratie van speciale apparatuur
en wapensystemen bepalend zijn?
188
Erkent u dat onderzeeboten, in veel sterkere mate dan het Combat Support Ship, dat
wél zonder concurrentiestelling met toepassing van artikel 346 VWEU wordt verworven,
een schoolvoorbeeld zijn van
oorlogsmaterieel, waar zeer complexe en geheime technische aspecten de operationele
mogelijkheden bepalen, die van belang zijn voor de veiligheid en de belangen van ons
land? Ligt het daarom niet, nog veel meer dan bij het Combat Support Ship, voor de
hand dat juist voor dit wapensysteem maximaal gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse
kennis en industrie, zonder concurrentiestelling?
189
Erkent u dat art. 346 VWEU bepaalt dat elke lidstaat de maatregelen kan nemen die
hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid
en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal,
en dat in tegenstelling tot de beleidsvrijheid van VWEU art 346 de voorgenomen verwervingsstrategie
precies lijkt te passen in de aanbestedingsmethodiek «concurrentiegerichte dialoog»
van de aanbestedingswet, die als doel heeft een eerlijke en economisch effectieve
contractering mogelijk te maken – wezenlijk anders dan het beschermen van cruciale
veiligheidsbelangen van ons land? Waarom maakt u geen gebruik van de ruimte die art.
346 VWEU biedt, maar overweegt u niet-Nederlandse ingenieurs en bedrijven een sleutelrol
te laten spelen bij het ontwerp en de bouw van de onderzeeboten?
190
Erkent u het belang van het nationaal borgen van technische kennis met betrekking
tot het ontwerpen produceren en instandhouden van een onderzeebootcapaciteit; kennis
die noodzakelijk om de maximale technisch/operationele capaciteiten van het platform
te realiseren en te
behouden en bovendien een noodzakelijke voorwaarde is om richting te geven aan binnenlandse
en buitenlandse toeleveranciers? Erkent u bovendien dat toepassing van deze kennis
resulteert in haalbare levensduurkosten op lange termijn? Bent u daarom bereid kennis,
technologie, industrie en intellectueel eigendomsrechten zo veel als mogelijk nationaal
te beleggen, vooral als het om
sleuteltechnologieën gaat? Ook als hier -op de korte termijn- een financiële meerprijs
voor betaald moet worden?
191
Erkent u dat cruciale systeemkennis door een buitenlandse hoofdaannemer nooit wordt
overgedragen en de bijbehorende Intellectual Property Rights (IPR) altijd nadrukkelijk
worden beschermd? Hoe voorkomt u dat industriële participatie wel leidt tot werkgelegenheid,
maar niet tot behoud en groei van wetenschappelijke en technische kennis in Nederland,
ook niet als onderzeeboten gedeeltelijk in Nederland wordt gebouwd onder leiding van
een buitenlandse hoofdaannemer?
192
Hoe stelt u zeker dat cruciale, in het buitenland ontwikkelde systeemkennis, beschikbaar
komt voor Defensie en de kennisinstituten, zodat zij daarmee gedurende de gebruiksfase
richting kunnen geven aan onderhoud, vernieuwing en inzet?
193
Acht u continuïteit op langere termijn van groot belang, van industriële partijen
(inclusief MKB) die bij de ontwikkelingen worden betrokken, waarbij voorkomen moet
worden dat «gelegenheidspartners» de kans benutten om aan de bouw van dit project
deel te nemen en de sector na de productiefase weer te verlaten? Hoe beperkt u het
risico dat er bij de aanbesteding «gelegenheids-onderaannemers» worden gecontracteerd,
die na oplevering met onderzeeboot-gerelateerde activiteiten stoppen? Worden in zo’n
geval Intellectual Property Rights veilig gesteld om alternatieve onderaannemers te
kunnen contracteren?
194
In welke mate blijft de relevantie van de jarenlang met belastinggeld opgebouwde kennis
en kunde in «de gouden driehoek» behouden als potentiële bouwwerven in deze driehoek
daar geen gebruik van maken?
Hoe borgt u dat deze kennis op de lange termijn behouden blijft én wordt ingezet voor
dit cruciale project met een zeer groot belang voor de nationale veiligheid?
195
Erkent u dat de ná de Walrus-affaire ontwikkelde methode nieuwe technische en operationele
ontwikkelingen tijdens de bouw op een beheerste wijze kunnen worden verwerkt, soms
tot maanden na oplevering, en dat dit de hoofdreden is waarom Nederlandse marineschepen
bij indienststelling geavanceerder zijn dan alle andere? Hoe maakt u het mogelijk
dat technische en operationeel/technische ontwikkelingen gedurende de bouw tot aan
de oplevering op een beheerste manier en binnen aanvaardbare kosten kunnen worden
verwerkt?
196
Hoe stelt u zeker dat de hoofdaannemer en 1e en 2e niveau onderaannemers voldoende
kennis, faciliteiten en betrouwbare kwaliteitsproducten kunnen leveren en de producten
tot 2060 of langer kunnen worden onderhouden? Wordt een classificatiebedrijf ingeschakeld?
Kan deze ook de kwaliteitsbewaking van wapensystemen en andere militaire apparatuur
verzorgen?
197
Is het voor de uitvoering van de D-fase benodigde Defensiepersoneel reeds beschikbaar,
in kwalitatieve en kwantitatieve zin, of moet daarvoor in- en extern nog aanvullend
personeel worden gevonden? Zo ja, hoeveel? Wat zijn daarbij de grootste risico’s?
198
Bestaat er binnen Defensie zorg over de kwalitatieve en kwantitatieve vulling van
de voor de D-fase van het project benodigde personele formatie?
199
Hoe kunt u intellectueel eigendom van onderaannemers garanderen als zij door wellicht
drie hoofdaannemers worden benaderd om een onderdeel te leveren? Acht u het uitgesloten
dat de hoofdaannemers een beroep doen dezelfde bedrijven om toeleverancier te zijn?
Zo nee, wat is daarvan het gevolg?
200
Klopt het dat gebruiksrechten inzake intellectueel eigendomsrecht alleen kunnen worden
uitgevoerd ten behoeve van defensiedoeleinden, waarbij het eigendomsrecht bij de (buitenlandse)
werf blijft? Bent u het ermee eens dat als dit een niet in NL gevestigde partij is,
er geen «launching customer» mogelijkheden zijn? Bent u bereid dit aspect mee te wegen?
201
Wordt, in het kader van het aangaan van een langdurig strategisch partnerschap, de
instandhouding in de vorm van een prestatiecontract gerealiseerd?
202
Wanneer heeft u het programma van eisen uiterlijk gereed?
203
Zijn de fundamentele keuzes voor belangrijke operationele capaciteiten, zoals de romp-samenstelling,
het luchtonafhankelijke voortstuwingssysteem en de combat management software, inmiddels
gemaakt? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot het besluit geen C-fase te doen in dit
project? Zo ja, wat zijn deze keuzes?
204
Erkent u dat, omdat Defensie in de huidige fase van het proces nog niet specifieke
eisen, gunningscriteria en wegingsfactoren kan benoemen, het voor de Kamer op dit
moment niet duidelijk is hoe zwaar de verschillende eisen en wensen zullen meewegen
bij het maken van de uiteindelijke keuze? Wat geldt als noodzakelijk en wat als optioneel?
Hoe wilt u de Kamer informeren over de nog vast te stellen eisen en wensen voor de
uiteindelijke keuze van de boot en de weging hiervan?
205
Hoe groot schat u het risico dat het niet lukt om tijdig geschikte extern personeel
in te kunnen huren, om de ontbrekende kennis en kunde in de eigen organisatie aan
te vullen?
206
Bent u bereid te erkennen dat een verwervingsstrategie van concurrentiestelling met
drie werven een zwaarder beroep doet op de schaarse (personele) capaciteit van Defensie
dan een verwervingsstrategie met één of twee werven? Zo ja, kan Defensie, dat zich
zelfs genoodzaakt ziet tot externe inhuur, dit überhaupt aan? Waarom kiest u niet
voor één of desnoods twee werven om mee verder te gaan?
207
Bent u bereid om een vergelijking te maken, en met de Kamer te delen, voor de drie
werven t.a.v. de invulling van de Gouden Driehoek als bv. reële economische impact
voor en versterking van de economie in de periferie van Nederland, de beschikbaarheid
van benodigd arbeidspotentieel, de versterking van de kennisinstituten in Nederland
en mate waarin kennis en intellectuele eigendom in Nederland blijft en deze voor de
Nederlandse economie kan worden uitgenut? Zo nee, waarom niet?
208
Bent u bereid om een vergelijking te maken, en met de Kamer te delen, voor de MOTS-concepten
van de drie werven aangaande de technische en operationele inzetbaarheid van de nieuwe
onderzeeboten, waaronder in ieder geval het aantal dagen per jaar op zee, de ervaring
van de verschillende werven met zeer complexe projecten, een doorzicht van de verwachte
noodzakelijke updates en de consequenties daarvan voor de inzetbaarheid, en het verwachte
energieverbruik? Zo nee, waarom niet?
209
Legt u in het programma van eisen ook de verplichting op om deelsystemen en onderdelen
van specifieke bedrijven te gebruiken, ter bevordering van de familievorming binnen
de vloot en defensie?
210
Bent u bereid om via het programma van eisen het gebruik van specifieke technologie
van Nederlandse bedrijven, in het bijzonder mkb’ers te verplichten?
211
De gekozen verwervingsstrategie in concurrentie betekent uitstel van een keuze voor
één leverancier. Zo wordt de Nederlandse industriepositie op de Europese defensiemarkt
onder druk gezet. Waarom wijkt Nederland hiermee af van grote Europese landen met
onderzeeboten die buitenlandse partijen nog nooit hebben laten meedingen bij de aanschaf
daarvan?
212
Hoe en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over mogelijke «go/no go» momenten?
213
Welke aantallen inhuur tegen welke kosten zijn nodig om ontbrekende kwantitatieve
capaciteit (lees: menskracht) met voldoende kennis en kunde in de Defensieorganisatie
aan te vullen? In welke mate wordt ontwerpverantwoordelijkheid gelegd bij de bedrijven
waar deze
inhuurkrachten werkzaam zijn? Erkent u dat het zeer moeilijk is om deze krachten op
de steeds schaarser wordende markt van marinebouw-ingenieurs aan te kunnen trekken?
214
Erkent u dat het door capaciteitsgebrek en de noodzaak tot externe inhuur, een zeer
zeer forse personele capaciteitsuitdaging vormt om drie varianten in hoge mate van
detail op een voldoende objectieve manier te kunnen begeleiden en beoordelen? Hoe
schat u de risico's in? Wat gaat u doen als Defensie het niet aankan?
215
Hoe verhoudt zich het uitgangspunt dat de Nederlandse marinebouwsector in brede zin
op het gebied van onderzeeboten een zo goed mogelijke positie dient te verkrijgen
in de toeleveringsketens van buitenlandse werven tot de doelstelling van zoveel mogelijk
strategische autonomie en het nationale veiligheidsbelang? Kunnen deze niet uitgangspunten
niet strijdig zijn met elkaar?
216
Verstaat u onder «de beste boot voor de beste prijs» ook de lifecycle kosten?
217
Kunt u zo spoedig mogelijk, in ieder geval voorafgaand aan de besluitvorming in de
D-fase, het zogeheten Concept of Operations (in concept) met de Kamer delen alsmede
de criteria en bijbehorende normen op grond waarvan garanties van de betrokken marktpartijen
en overheden worden gewogen en «go/no go» momenten worden vastgesteld?
218
Kan de Kamer zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voorafgaand aan besluitvorming
over de werfkeuze, worden geïnformeerd over de concept eisen, «knock-out» en gunningscriteria
alsmede wegingsfactoren? Bent u bereid de criteria nationaal veiligheidsbelang en
strategische autonomie te laten prevaleren?
219
Hoe wilt u de Kamer informeren over de nog vast te stellen eisen en wensen voor de
uiteindelijke keuze van de boot en de weging hiervan?
220
Geldt of gold de eis voor «zekere mate van (strategische) autonomie» ook voor andere
wapensystemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom alleen de onderzeeboot?
221
Hoe kunt u waarmaken, bij het voorgenomen kopen van de plank, dat ontwerp, ontwikkeling,
bouw, instandhouding en eindregie van onderzeeboten binnen de gouden driehoek worden
geaccommodeerd, conform de motie Bruins Slot c.s.?
222
Zal bij de keuze voor een in Nederland gevestigd consortium ook de eis gelden van
een industriële samenwerkingsovereenkomst door het Ministerie van EZK?
223
Wat is uw lange termijnvisie over de beste borging van (de continuïteit van) het Nederlandse
marinebouwcluster in Europese context? Hoe weegt u dit mee in uw besluitvorming over
de werfkeuze? Bent u bereid dit criterium (als onderdeel van strategische autonomie
en nationaal veiligheidsbelang) doorslaggevend te laten zijn bij deze keuze? Hoe voorkomt
u dat een keuze op basis van een te smalle invalshoek en een korte termijn visie uiteindelijk
leidt tot de teloorgang van het marinebouwcluster in Nederland?
224
Kunt u nader ingaan op de volgens u op handen zijnde «consolidatie van de Europese
scheepsbouwsector, inclusief de marinebouw»? Welke positie neemt u in? Heeft deze
gepercipieerde consolidatie van de scheepsbouwsector gevolgen voor de DIS en het voornemen
voor de bouw van de vervangers van de M-fregatten en andere schepen?
225
Voor Nederland is een sterk marinebouwcluster van strategisch belang, teneinde de
wezenlijke belangen van de nationale veiligheid te kunnen beschermen. Waarom dan nu
op basis van artikel 346 VWEU niet gekozen voor één consortium waarbij dit het best
is gewaarborgd?
226
Kan gegarandeerde toegang tot en het kunnen beschikken over de middelen, die noodzakelijk
zijn om de operaties uit te kunnen voeren en voort te zetten, behalve beloofd in offertes,
ook feitelijk afgedwongen worden als er belangen van andere overheden in het spel
zijn?
227
Bent u het ermee eens dat, als het gaat om industriële participatie, kennis en innovatie,
een gecombineerd hoofdaannemerschap van een buitenlandse en Nederlandse werf, meerwaarde
heeft ten opzichte van een toeleverancierspositie voor de Nederlandse industrie?
228
Zijn de diverse ««wegingselementen» (strategische samenwerking met NAVO-bondgenoten
en andere strategische partners en bijdragen aan Europese defensiesamenwerking) even
zwaar? Zo nee, wat heeft prioriteit?
229
Klopt het dat in het DMP is opgenomen dat in de B-brief ook wordt ingegaan op risico’s?
Waarom gaat u slechts in op risicobeheersing, maar gaat u niet inhoudelijk niet in
op de risico’s in het vervolg van het project, zoals ten aanzien van de gekozen verwervingsstrategie,
projectaanpak en de gekozen variant? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom
niet?
230
Herinnert u zich het rapport van de Auditdienst Rijk7, waarin naar aanleiding van de A-fase werd opgemerkt dat voor de onderzoeksfase een
voor het project verwerving onderzeebootcapaciteit specifieke riscicomatrix nodig
was, maar dat deze toen nog niet was opgeleverd? Klopt het dat de Defensie Materieel
Organisatie (DMO) deze zelf zou gaan opstellen? Is dit gebeurd? Zo ja, kunt u de Kamer
daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
231
Herinnert u zich het ADR-rapport over de A-fase uit 20178, waarbij als een aandachtspunt voor de vervolgfase werd opgemerkt dat er intern bij
DMO zorg bestond over personeel, dat de kwalitatieve en kwantitatieve vulling van
de formatie achterliep, en er werd geconstateerd dat het moeilijk is om technisch
(onderzeeboot gerelateerd) personeel te werven? Is het voor de uitvoering van de D-fase
benodigde Defensiepersoneel reeds beschikbaar, in kwalitatieve en kwantitatieve zin,
of moet daarvoor in- en extern nog aanvullend personeel worden gevonden? Zo ja, hoeveel?
Wat zijn daarbij de grootste risico’s?
232
Heeft het gebruik van artikel 346 VWEU consequenties voor de samenwerking met internationale
partners en/of defensiesamenwerking in EU-verband?
233
Op welke manier past het beroep op artikel 346 VWEU in de Nederlandse beleidsinzet
ter versterking van Europese defensiesamenwerking?
234
Ziet u manieren waarop het gebruik van artikel 346 VWEU de bevordering van Europese
defensiesamenwerking in de weg staat?
235
Kunt u de risico’s, kansen en mogelijkheden van samenwerking met Duitsland, Frankrijk
en/of Zweden, zoals die nu bekend zijn, nader toelichten, aangezien internationale
samenwerking als randvoorwaardelijk wordt gezien voor dit project?
236
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar internationale samenwerking op het
gebied van de operationele gereedheid (opleiding en training) en de materiële gereedheid
(onderhoud, reservedelen, programma’s voor levensduurverlenging)? Welke kansen en
mogelijkheden ziet u op dit moment?
237
Wat betekent het uitgangspunt dat de aanschaf van onderzeeboten de internationale
buitenland- en veiligheidspolitieke prioriteiten en samenwerking, waaronder in NAVO-verband,
zoveel moet te ondersteunen voor de kansen van Saab Kockums uit niet-NAVO-lidstaat
Zweden in dit project?
238
Kunt u de interne projectorganisatie nader toelichten, die is opgezet om de eigen
risicobeheersing in te richten?
239
Welke checks and balances zijn ingericht in het kader van de risicobeheersing van
Defensie?
240
Erkent u dat de huidige Nederlandse onderzeeboten een internationaal belangrijke en
veelgevraagde niche-capaciteit zijn, juist vanwege de unieke capaciteiten van de Walrus-klasse?
In hoeverre kan de (suboptimale) B-variant de in de toekomst door de NAVO gevraagde
operationele capaciteiten en inzet leveren op een in de tijd vergelijkbaar niveau
zoals dat nu wordt gevraagd van de Walrus-klasse?
241
Kunt u de zin «Defensie formuleert een concept Programma van Eisen, voordat met de
dialoog met de industrie wordt aangevangen» toelichten? Gezien de al verstreken tijd
en de spanning op de planning zou er nu toch al een tamelijk definitieve Requirement
Specification beschikbaar moeten zijn? Is het inderdaad zo, dat er na ruim drie jaar
werken aan dit project nog geen helder programma van eisen voor de aanbesteding gereed
is? Wanneer is dit wel gereed?
242
Zijn de fundamentele keuzes voor belangrijke operationele capaciteiten, zoals de rompsamenstelling,
het luchtonafhankelijke voortstuwingssysteem en de combat management software inmiddels
gemaakt? Zo niet, wat is uw visie op de genoemde punten?
Bent u bereid in het programma-van-eisen zo snel mogelijk enkele keuzes te maken,
die direct een of twee van de drie overgebleven aanbieders uitschakelen? Zo nee, waarom
niet?
243
Is voor een uiterst complex product als een unieke onderzeeboot een sole source /
open boek aanbesteding met gedetailleerde begeleiding door de opdrachtgever niet aan
te bevelen, zoals wereldwijd gebruikelijk is in de marinebouw?
244
Hoe gaat u om met de macht die de opdrachtnemer na ondertekening van het contract
krijgt als bijvoorbeeld de door Defensie gestelde eisen technisch onhaalbaar blijken
of specificatie-wijzigingen noodzakelijk zijn?
245
Erkent u dat onder de toe te passen «aanbesteding d.m.v. een dialoog» de verleiding
groot zal zijn voor concurrerende werven om aan (vrijwel) alle gestelde eisen te voldoen
tegen een prijs die verondersteld wordt lager te zijn dan die van de concurrentie,
waarbij de ervaring bij soortgelijke projecten in het buitenland leert dat industrieën
in zo’n situatie de prijs extreem of onrealistisch laag stellen en/of andere
vergaande beloften doen om de opdracht gegund te krijgen? Ziet u dit risico op een
«race to the bottom», waardoor er in de uitvoering bij de industrie weinig tot geen
(financiële) flexibiliteit is om de klant in goede samenwerking tegemoet te komen,
hetgeen noodzakelijk is bij in de praktijk onvermijdelijke tegenvallers, of om tijdens
de bouw alsnog gewenste aanpassingen van het ontwerp te realiseren? Ziet u daarmee
het gevaar in van flinke kostenverhogingen en vertragingen nadat het contract is getekend
of van het niet voldoen aan de verwachtingen dan wel eisen, omdat er voor de opdrachtgever
in de praktijk immers geen weg meer terug is, nadat de opdracht is gegund is?
246
Welke contractvorm gaat u kiezen voor het contract met de gekozen leverancier, een
vaste prijs of een vorm van nacalculatie? Hoe worden de risico’s afgedekt, die zich
bij beide vormen voordoen? Erkent u dat als een vaste prijs contractvorm wordt gekozen
waarbij de technische specificaties in 2021 of 2022 worden vastgesteld, dit betekent
dat de technische ontwikkelingen tijdens de bouwperiode van 8–10 jaar niet kunnen
worden meegenomen, hetgeen nu juist een bijzonder kenmerk is van de gebruikelijke
sole-source bouw-methode van marineschepen in Nederland?
247
Wordt een risicoreservering aangehouden voor onverwachte kosten?
248
Welke werkzaamheden heeft de ADR concreet verricht gedurende de B-fase? Tot welke
rapporten heeft de onderzoeksopdracht aan de ADR om een procestoets uit te voeren
tot en met de B-fase geleid, naast het eerdere rapport van 27 februari 2017 over de
A-fase? Kunt u deze met de Kamer delen?
249
Welke werkzaamheden heeft de ADR concreet verricht gedurende de B-fase?
250
Tot welke rapporten heeft de onderzoeksopdracht aan de ADR om een procestoets uit
te voeren tot en met de B-fase geleid, naast het eerdere rapport van 27 februari 2017
over de A-fase? Kunt u deze met de Kamer delen?
251
Kunt u toelichten waarom u er niet voor heeft gekozen opnieuw een klankbordgroep in
te stellen, zoals bij de A-brief?
252
Erkent u dat de zeer beperkte design-verantwoordelijkheid die Nederland in het F-35-programma
heeft gedragenzich op geen enkele wijze verhoudt tot de verantwoordelijkheid die Nederland
heeft bij de vervanging van de Walrus-klasse? En dat een-op-een vergelijking van de
beide programma’s alleen maar kan leiden tot het trekken van onjuiste conclusies?
253
Klopt het dat in de A-brief de D-brief werd voorzien in 2021, maar dat nu in de B-brief
niet expliciet genoemd is wat de planning is voor de D-brief? Zo ja, waarom? Kunt
u dit alsnog aangeven?
254
Klopt het dat de D-brief gepland is in 2022 i.p.v. 2021? Wat is de reden van deze
vertraging?
255
Wat zijn op dit moment de belangrijkste planningsrisico’s? Hoe gaat u die beheersen?
Nemen de planningsrisico’s toe doordat de gunning in 2022 i.p.v. 2021 zal plaatsvinden?
256
Kunt u nader toelichten waarom voor dit project is gekozen voor het instellen van
een ministeriële commissie, onder voorzitterschap van de Minister-President? Kunt
u andere materieelprojecten noemen waarbij dergelijke zware politieke sturing vanuit
het kabinet heeft plaatsgevonden?
257
Welke frequentie is voorzien voor de vergaderingen van de ministeriële commissie?
258
Herinnert u zich het onderzoek naar aanleiding van de A-fase9, waarin de ADR opmerkte dat de brede en zware opzet van de governance structuur ten
koste kan gaan van de slagvaardigheid van de projectuitvoering, nog vóórdat er sprake
was van een ministeriële commissie? Hoe groot schat u het risico dat de instelling
van een ministeriële commissie de slagvaardigheid van de projectuitvoering belemmert?
Hoe wordt dit risico beheerst?
259
Zal ook de eindgebruiker, de commandant zeestrijdkrachten, in de ministeriële commissie
(MC) vertegenwoordigd zijn en/of de ambtelijke commissie die de vergaderingen van
de MC voorbereidt? Oordeelt de regering de bijdrage en invloed van de CZSK, als eindverantwoordelijke
die de mannen en vrouwen met de onderzeeboten naar missies stuurt, als cruciaal?
260
Welke ministers zullen deelnemen aan de ministeriële commissie?
261
Zal de Minister-President de vergaderingen van de ministeriële commissie voorzitten?
262
Is het juist te concluderen dat niet langer u beslist over deze order, maar de Minister-President?
Zo nee, hoe is de besluitvorming dan?
263
Hoe groot schat u het risico dat de instelling van een ministeriële commissie de slagvaardigheid
van de projectuitvoering belemmert? Hoe wordt dit risico beheerst?
264
Wat wordt precies bedoeld met «sourcing» tijdens de volgende fase van het project?
265
Indien de gunning pas in 2022 plaatsvindt, is de resterende tijd tot 2031 dan voldoende
om een onderzeeboot te ontwerpen en te bouwen die voldoet aan de specifieke eisen
van Defensie? Hoe garandeert u, met de steeds hoger opgelopen vertraging, dat de vervanger
van de Walrus-klasse aan de gestelde eisen voldoet en op tijd, binnen budget wordt
geleverd voor de mannen en vrouwen van de Koninklijke Marine?
266
Hoe wordt de Nederlandse industrie bij de instandhouding betrokken? Bent u bereid
om vanaf de aanbesteding elke 6 maanden over de Industriële Participatie te rapporteren
aan de kamer?
267
Als in 2022 tot gunning wordt overgegaan, is de eerste boot dan in 2028 beschikbaar?
X Noot
1
https://www.afr.com/politics/federal/scathing-report-on-50b-submarine-p…; https://www.dailymail.co.uk/news/article-7887621/French-firm-Naval-Grou… fbclid=IwAR0PB2zAZwbiF0rLbOpdfl7LyajyH1MIZDxspBawSrasjQTmv43ha4D147Y; https:/www.anao.gov.au/work/performance-audit/future-submarine-program-transit…
X Noot
2
Kamerstuk 34 225, nr. 22, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34225–22.html
X Noot
3
Kamerstuk 35300-X-10
X Noot
4
Kamerstuk 26 488 nr. 8, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26488–8.html
X Noot
5
Kamerstuk 2019D52683
X Noot
6
Kamerstuk 31 125, nr. 96
X Noot
7
27 februari 2017, Onderzoek proces behoeftestelling vervanging onderzeebootcapaciteit,
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/02/27/rapport-pr…, p. 15
X Noot
8
27 februari 2017, Onderzoek proces behoeftestelling vervanging onderzeebootcapaciteit,
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/02/27/rapport-pr…
X Noot
9
Auditdienst Rijk (27 februari 2017), Onderzoek proces behoeftestelling vervanging
onderzeebootcapaciteit, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/02/27/rapport-pr…, p. 19
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
T.N.J. de Lange, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.