Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de schriftelijke beantwoording op vragen gesteld tijdens het Algemeen Overleg Staatdeelnemingen van 21 november 2019 over Schiphol, Havenbedrijf Rotterdam (HvR) en NS (Kamerstuk 28165-307)
2020D01315 INBGRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 17 januari 2020 enkele vragen en opmerkingen
aan de Minister van Financiën voorgelegd over zijn brief van 6 december 2019 «Schriftelijke
beantwoording op vragen gesteld tijdens het Algemeen Overleg Staatdeelnemingen van
21 november 2019 over Schiphol, Havenbedrijf Rotterdam (HvR) en NS (Kamerstuk 28 165, nr. 307).
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
– Inleiding
– Algemeen
– Wijze van goedkeuring
– Informatievoorziening Tweede Kamer
– Schiphol & Hobart Airport
– Havenbedrijf Rotterdam & Pecém
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de schriftelijke
beantwoording op vragen gesteld tijdens het algemeen overleg Staatdeelnemingen van
21 november 2019 over Schiphol, Havenbedrijf Rotterdam (HvR) en NS. De leden van de
VVD-fractie zien geen aanleiding tot het stellen van vragen naar aanleiding van deze
beantwoording.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het buitenlands
investeringsbeleid van de staatsdeelnemingen Schiphol en het Havenbedrijf Rotterdam
(hierna HbR) in 2018 en 2019 en de goedkeuring die de Minister van Financiën hiervoor
gegeven heeft. Deze leden stellen voorop dat zij niet ten principale negatief staan
tegenover buitenlandse investeringen van Nederlandse staatsdeelnemingen maar hebben
wel enkele vragen over deze specifieke buitenlandse investeringen en het beleid van
toetsing van (buitenlandse) investeringen in het algemeen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Financiën, waarin hij twee buitenlandse investeringen van Schiphol
en Havenbedrijf Rotterdam onderbouwt.
Algemeen
De leden van de D66-fractie delen de mening dat het verbreden van activiteiten van
Nederlandse staatsdeelnemingen naar het buitenland altijd ondersteunend moet zijn
aan de borging van de publieke belangen die deze ondernemingen in Nederland dienen.
In de brief wordt een aantal voorbeelden gegeven van publieke belangen, zoals leereffecten,
het genereren van rendementen die ten goede komen aan de Nederlandse activiteiten
of het genereren van kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Deze leden menen dat
vooral de tweede en derde voorbeelden vaag omschreven zijn. Immers, elke rendabele
investering in het buitenland zou in principe onder het publieke belang «het genereren
van rendementen die ten goede komen aan de Nederlandse activiteiten», kunnen vallen.
Klopt dit? Tegen deze achtergrond hebben deze leden moeite met het beoordelen van
de vraag of investeringen voldoen aan het «publieke belang».
Per staatsdeelneming zijn, indien van toepassing, goedkeuringsdrempels vastgesteld
voor (des)investering en overname/participatie. Allereerst vernemen de leden van de
D66-fractie graag waarom er een verschil gemaakt wordt in de hoogte van goedkeuringsdrempels
tussen (des)investering en overname/participatie. De goedkeuringsdrempels voor buitenlandse
investeringen liggen, volgens deze leden, vanzelfsprekend lager dan voor binnenlandse
investeringen. Graag ontvangen deze leden, in tabelvorm, een overzicht van alle goedkeuringsdrempels
die gehanteerd worden voor buitenlandse investeringen per staatsdeelneming voor zowel
(des)investering als overname/participatie. Ook vernemen deze leden graag of de goedkeuringsdrempels
voor de gehele staatsdeelneming gelden. Vallen dochterondernemingen hier ook onder
of vallen deze pas vanaf een bepaald percentage aan aandelen van de moederonderneming
(de staatsdeelneming) onder de investeringsgoedkeuringsdrempel van de staatsdeelneming?
Hoewel de leden van de SP-fractie niet in alle gevallen tegen alle buitenlandse investeringen
door Nederlandse staatsdeelnemingen zijn, zijn zij wel van mening dat hier uiterst
terughoudend mee dient te worden omgegaan. Wij hebben nu eenmaal met een situatie
te maken waarin ook buitenlandse staatsbedrijven in Nederland opereren. De leden van
de SP-fractie vinden het bijvoorbeeld ongewenst dat de NS op delen van het Nederlandse
spoor moet «concurreren» met (dochters van) buitenlandse staatsdeelnemingen, terwijl
de NS weer in het buitenland actief is. De leden van de SP-fractie vragen zich af
of het publieke belang gediend is bij deze kunstmatige vorm van opgelegde marktwerking.
Deze leden vragen de Minister per buitenlandse investering van Nederlandse staatsdeelnemingen
of deze ondersteunend is aan de borging van de publieke belangen die deze ondernemingen
in Nederland dienen. Ook willen deze leden graag per buitenlandse investering weten
of deze mogelijke risico’s voor het publieke belang kunnen meebrengen en of de Minister,
net als de leden van de SP-fractie, van mening is dat buitenlandse investeringen geen
risico’s voor het Nederlandse publieke belang mogen inhouden.
Wijze van goedkeuring
De leden van de D66-fractie zien in tabel 5.4 van het Jaarverslag Staatsdeelnemingen
20181 een verdeling van bevoegdheden omtrent investeringsbesluiten. De algemene vergadering
van aandeelhouders (AvA), waar het Ministerie van Financiën als aandeelhouder onderdeel
van is, neemt, indien de raad van commissarissen (RvC) het investeringsvoorstel van
de raad van bestuur (RvB) heeft goedgekeurd, het investeringsbesluit. Het gaat hierbij
enkel om investeringen die een waarde boven de goedkeuringsdrempel vertegenwoordigen
en/of die afwijken van het vastgestelde strategische plan (hetzij ingrijpend hetzij
principieel). Voor de beoordeling hanteert de staat als aandeelhouder een kader met
vier onderdelen dat beschreven staat in tabel 5.5 van het jaarverslag, waarbij per
onderdeel twee criteria gehanteerd worden. Deze leden vernemen graag of deze, in totaal,
acht criteria alle criteria zijn of dat er ook andere criteria zijn die niet beschreven
worden in de tabel. Worden buitenlandse investeringsvoorstellen aan de hand van hetzelfde
kader beoordeeld, of is hiervoor een apart kader met andere criteria opgesteld? Ook
constateren deze leden dat het «publiek belang» gehanteerd wordt als onderdeel van
het criterium «strategische rationale en publiek belang» en derhalve slechts een onderdeel
vormt van een van de acht gehanteerde criteria voor investeringsvoorstellen. Klopt
deze constatering? Ervan uitgaande dat hetzelfde kader gebruikt wordt voor buitenlandse
investeringsvoorstellen, vragen deze leden hoe de Minister deze beperkte rol ziet
voor «publiek belang» in de criteria ter beoordeling van investeringsvoorstellen van
staatsdeelnemingen, zeker nu de Minister in zijn brief stelt dat: «het verbreden van
activiteiten naar het buitenland altijd ondersteunend zal moeten zijn aan de borging
van de publieke belangen die deze ondernemingen in Nederland dienen».
Over de werking van het kader en de criteria hebben de aan het woord zijnde leden
ook enkele vragen. Kan de Minister schetsen hoe een beoordeling, de argumentatie en
de vastlegging van het besluit omtrent een investeringsvoorstel precies verloopt vanaf
het moment dat een voorstel binnenkomt? Zo lezen deze leden in het jaarverslag dat
de staat «allereerst nut en noodzaak van de investering toetst», «ten tweede verwacht
[…]», «ten derde weegt […]» etc. Klopt het dat de toetsing volgordelijk verloopt?
Daarmee bedoelen deze leden dat er dus pas gekeken wordt naar het rendement, aan de
hand van de criteria (1) rendementen en dividendinkomsten en (2) financieel model,
wanneer de investering door de eerste toets van strategie en publiek belang, aan de
hand van de criteria (1) strategische rationale en publiek belang en (2) stakeholderanalyse
investering, is goedgekeurd? Daarnaast vernemen deze leden graag wat bedoeld wordt
met het criterium «stakeholderanalyse investering». Deze leden vragen zich ook af
of investeringsvoorstellen ook beoordeeld worden op basis van OESO-richtlijnen voor
maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tevens vernemen deze leden graag of, en zo
ja, hoe duurzaamheid en bijvoorbeeld de doelstellingen zoals geformuleerd in het Parijsakkoord,
onderdeel zijn van de beoordeling van investeringen. Over het publieke belang staat
in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2018 geschreven dat «de investering ondersteunend
moet zijn aan het publieke belang dat de onderneming dient. In ieder geval mag de
investering dit publieke belang niet schaden.» Deze leden hebben met lichte verbazing
de tweede zinsnede gelezen. Immers, hier lijkt te staan dat buitenlandse investeringen
die geen baat voor het publieke belang opleveren toch goedgekeurd kunnen omdat deze
het publieke belang niet schaden. Graag horen deze leden een dragende motivatie voor
het opnemen van deze zin in het jaarverslag.
De leden van de D66-fractie lezen dat voor de beoordeling van (buitenlandse) investeringsvoorstellen
de Minister van Financiën soms een extern adviseur inschakelt om de voorstellen extra
te toetsen. Graag ontvangen deze leden meer informatie over de wijze waarop een dergelijke
adviseur toetst. Gebruikt deze hetzelfde kader als de Staat of worden hiervoor andere
kaders gehanteerd? Kan de Minister voorbeelden geven van extern adviseurs die ingeschakeld
zijn en op welk onderdeel van het kader meegekeken werd? Ook vernemen deze leden graag
hoe vaak er extern adviseurs geconsulteerd zijn voor investeringsvoorstellen van staatsdeelnemingen,
per jaar, sinds het verschijnen van de laatste Nota Deelnemingenbeleid 20132. Kan de Minister hierbij een onderscheid maken tussen het inschakelen van extern
adviseurs voor binnenlandse investeringen en buitenlandse investeringen? Deze leden
kunnen zich immers voorstellen dat de Minister van Financiën zich, met name bij buitenlandse
investeringen, goed wil laten adviseren over het wel of niet goedkeuren van een investeringsvoorstel
nu de buitenlandse investeringsmarkt een minder bekend terrein is.
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoe het daadwerkelijke goedkeuren van investeringsvoorstellen
verloopt. Immers, aan de hand van het kader wordt besloten of het Ministerie van Financiën
als aandeelhouder wel of niet over gaat tot het goedkeuren van de investering. Klopt
het dat het uiteindelijk aan de Minister van Financiën is om wel of geen goedkeuring
te geven aan investeringen? Kan de Minister aangeven hoeveel buitenlandse investeringsvoorstellen
boven de goedkeuringsdrempel sinds zijn aantreden aan hem zijn voorgelegd en hoeveel
hiervan door de Minister goedgekeurd zijn?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat voor buitenlandse
investeringen lagere investeringsdrempels gelden dan voor binnenlandse, maar zij zouden
liever zien dat buitenlandse investeringen per definitie moeten worden voorgelegd
aan de aandeelhouder, oftewel de Minister van Financiën. Zij vragen de Minister of
hij bereid is dit tot beleid te maken.
Informatievoorziening Tweede Kamer
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de informatievoorziening aan
de Tweede Kamer aangaande buitenlandse investeringen van staatsdeelnemingen. Risico
is een inherent onderdeel van investeringen en door (in het buitenland) te investeren
loopt de Staat als aandeelhouder van de staatsdeelneming het risico om geld te verliezen.
Buitenlandse investeringen worden vermeld in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen. Maar
het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2018 verscheen op 25 juni 2019. Klopt het dat de
Tweede Kamer pas in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2019, hetgeen waarschijnlijk
weer rond juni verschijnt, op de hoogte gesteld zou worden van een goedgekeurd (buitenlands)
investeringsvoorstel van boven de goedkeuringsdrempel, dat genomen is op 26 juni 2019?
Klopt het dat er geen investeringsplafond gehanteerd wordt voor (buitenlandse) investeringen
en er potentieel een groot financieel risico gepaard kan gaan voor de Nederlandse
Staat met deze investering? Hoe verhoudt het slechts eenmaal per jaar informeren van
de Tweede Kamer in dergelijke situaties zich tot artikel 105 van de Grondwet en de
Comptabiliteitswet? Hoe kan de Kamer haar controlerende taak op de Minister uitvoeren
nu de argumentatie om bepaalde investeringsvoorstellen goed te keuren en de weging
van de criteria niet ex post naar de Kamer gestuurd wordt (de facto zoals verzocht
wordt in de aangehouden motie-Sneller3)?
Schiphol & Hobart Airport
Over de specifieke investeringen van Schiphol en het Havenbedrijf hebben de leden
van de D66-fractie ook nog enkele vragen. Allereerst over met de investering van Schiphol
in Hobart Airport (Tasmanië, Australië). Kan de Minister bevestigen dat de totale
buitenlandse portefeuille van Schiphol vóór de investering in Hobart Airport de volgende
zaken betrof: (1) Een minderheidsbelang in Groupe ADP, ook wel Aéroports de Paris,
en daarmee in Paris-Charles de Gaulle, Paris-Orly en Paris-Le Bourget, (2) een minderheidsbelang
in Brisbane Airport Corporation en daarmee in de luchthaven van Brisbane en (3) een
joint venture partnerschap met betrekking tot de ontwikkeling, uitbreiding en activiteiten
in Terminal 4 op JFK International Airport? Kan de Minister per buitenlandse activiteit
aangeven hoe groot het aandeel van Schiphol is, wat het originele investeringsbedrag
was en hoeveel de marktwaarde is van deze belangen? Hoe keek de Minister naar de spreiding
van deze buitenlandse activiteiten? Op welke datum werd de Minister op de hoogte gesteld
van het voornemen van Schiphol om een belang te nemen in Hobart Airport? Voor de volgende
vragen hebben de aan het woord zijnde leden zich gebaseerd op openbare bronnen om
derhalve een indicatie te krijgen van het bedrag dat samenhangt met de participatie
van Schiphol in Hobart Airport. Deze leden vernemen wel graag van de Minister waarom
in de brief geen bedrag genoemd wordt dat gemoeid is met deze aankoop, ondanks dat
hier expliciet om was gevraagd tijdens het algemeen overleg staatdeelnemingen van
21 november 20194.
Klopt het dat Schiphol samen met de Queensland Investment Corporation (QIC) een 70%
belang neemt in Hobart Airport, waarbij Schiphol een belang van 35% van de aandelen
neemt? Zo ja, waarom heeft de Minister deze percentages niet opgenomen in zijn brief?
Klopt het dat dit consortium van Schiphol en QIC dit belang overneemt van Macquarie
Infrastructure and Real Assets (MIRA) en Tasplan Super, die gezamenlijk sinds 2007
eigenaar waren van Hobart Airport? Klopt het dat MIRA zijn gehele aandeel (50,1%)
verkoopt en dat Tasplan Super 19,9% verkoopt en 30% van de aandelen in bezit houdt?
Klopt het dat MIRA in 2007 350,5 miljoen Australische Dollars heeft betaald voor zijn
50,1% aandeel van Hobart Airport5? Indien dit niet het geval is, kan de Minister het correcte bedrag dat MIRA heeft
betaald voor Hobart Airport geven? Kan de Minister bevestigen dat sinds de aankoop
in 2007 MIRA en Tasplan Super meer dan 150 miljoen Australische Dollar hebben geïnvesteerd
in Hobart Airport6? Zo nee, kan de Minister een exacter bedrag noemen? Klopt het dat het totaal geïnvesteerde
bedrag van MIRA en Tasplan Super sinds 2007 daarmee op minimaal 500,5 miljoen Australische
Dollar komt (tegen de wisselkoers van 23 december 2019, ruim 310 miljoen euro)? Klopt
de hypothetische berekening dat daarmee een 1% aandeel in Hobart Airport, indien geen
dividend is uitgekeerd in de periode 2007–2019, MIRA en Tasplan Super bij een Return
On Investment (ROI) van 0%, 3,1 miljoen euro heeft gekost? Klopt het dat het 35% aandeel
dat Schiphol heeft verworven dus minimaal 108,6 miljoen euro heeft gekost, maar dat
dit bedrag waarschijnlijk hoger ligt daar een 0% ROI onwaarschijnlijk is in de huidige
markt?
Dan over de redenen van Schiphol om in Hobart Airport een aandeel te nemen. Zo schrijft
de Minister in zijn brief dat «Schiphol niet betoogd heeft dat deze investering een
direct positief effect heeft op de netwerkkwaliteit van de luchthaven in Nederland».
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoe zij dit moeten plaatsen in het gehanteerde
kader ter beoordeling van investeringsvoorstellen. De twee argumenten die Schiphol
volgens de brief naar voren heeft gebracht zijn het rendement dat behaald kan worden
ten behoeve van de «grote investeringsagenda» van Schiphol alsmede de leereffecten.
Daar dit de enige twee argumenten zijn die aangedragen zijn in de brief, vragen deze
leden zich af of hier sprake is van een uitputtende lijst, of dat er ook andere redenen
gegeven zijn door Schiphol. Ten aanzien van het rendement wordt aangegeven dat «de
investering volgens Schiphol een verantwoorde risico-rendementsverhouding heeft».
Graag ontvangen deze leden meer informatie over deze precieze verhouding. Ondanks
dat de voornoemde leden verheugd zijn dat de Minister van mening is dat er sprake
is van een verantwoord risico-rendementsverhouding, kunnen deze leden zich voorstellen
dat er meerdere investeringsmogelijkheden zijn die een dergelijke verhouding kennen.
Een dergelijk argument kan in hun ogen dus niet het primaire argument zijn voor de
investering in Hobart Airport. Het doorslaggevende argument moet dus te verwachten
leereffecten zijn. Graag ontvangen deze leden meer informatie over deze leereffecten.
Moeten de aan het woord zijnde leden hierbij denken aan pilots? Kan de Minister dan
allereerst aangeven waarom bepaalde pilots niet uitgevoerd zouden kunnen worden op
Schiphol zelf, of op 1 van de andere luchthavens in het buitenland waarin Schiphol
een belang heeft? Ten tweede vragen deze leden zich af in hoeverre Schiphol met slechts
een 35% aandeelhouderschap zou kunnen regelen dat bepaalde pilots uitgevoerd worden
in Hobart, hetgeen tot leereffecten zou moeten leiden voor Schiphol? Zou het hiervoor
niet noodzakelijk zijn een meerderheidsbelang te verwerven in Hobart?
De Minister schrijft dat hij op basis van de onderbouwing van Schiphol en zijn weging
hiervan de investering heeft goedgekeurd. Maken de aan het woord zijnde leden hieruit
op dat de Minister geen gebruik heeft gemaakt van een extern adviseur? Zo nee, waarom
niet? Tot slot vernemen de leden of er ook gesproken is met de overige drie medeaandeelhouders
van Schiphol, zijnde de gemeentes Amsterdam en Rotterdam en de eerdergenoemde Groupe
ADP, nu deze gesprekken met medeaandeelhouders wel expliciet benoemd worden bij het
door het HbR verwerven van een 30%-belang in de haven van Pecém (Brazilië)? Indien
deze gesprekken met medeaandeelhouders niet zijn gevoerd, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister ten aanzien van de investering van Schiphol
in Tasmanië of hij kan aantonen dat voor de winstgevendheid van Schiphol en de financiering
van toekomstige investeringen andere inkomsten noodzakelijk zijn. Waaruit blijkt dat
Schiphol geld tekort zal komen voor de nodige investeringen in de toekomst, zo vragen
deze leden. Om welke investeringen gaat het dan precies? Hoe groot is het tekort dat
zou ontstaan wanneer Schiphol deze investering in Tasmanië niet zou doen? En hoe groot
zou het probleem zijn als deze investering niet leidt tot rendement, maar juist tot
verlies, wat bij investeringen immers altijd een risico is. De investering heeft volgens
Schiphol een verantwoorde risico-rendementsverhouding, zo stelt de Minister in de
brief. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister dit oordeel van Schiphol deelt
en hoe hij dit heeft beoordeeld.
Havenbedrijf Rotterdam & Pecém
Dan over de aankoop van het 30%-belang door het HbR in de haven van Pecém. De leden
van de D66-fractie merken op dat ook hier geen bedragen genoemd worden, maar dat er
wel goedkeuring door de Minister verleend is. Dit tweede is te verklaren nu de goedkeuringsdrempel
voor buitenlandse (des)investeringen en buitenlandse overname/participatie voor het
HbR op 0 euro ligt. Wel vernemen deze leden graag waarom ook hier geen bedrag is genoemd
dat gemoeid is met deze buitenlandse investering, zeker nu het HbR hier wel uitspraken
over doet (ongeveer 75 miljoen euro)7. Deze leden vernemen graag alsnog het bedrag dat met deze aankoop gemoeid is. Mocht
de Minister dit niet willen geven, dan horen deze leden graag waarom niet, waarbij
ook wordt ingegaan op de vraag waarom het HbR hier wel bedragen over naar buiten brengt.
Daarnaast vernemen deze leden graag in hoeverre de Minister deze investeringen in
lijn acht met het «internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen» zoals verwoord
in de hierboven aangehaalde OESO-richtlijnen en zoals ook van andere Nederlandse bedrijven
die in het buitenland investeren wordt verwacht. Deze leden constateren dat er in
het jaarverslag Staatdeelnemingen 2018 geschreven staat dat ook het risicoprofiel
van landen meegewogen wordt en dat «concentratie van investeringen in landen met een
verhoogd risicoprofiel voorkomen moet worden». Het risicoprofiel, gemeten door middel
van de kredietwaardering van Brazilië»s overheidsschuld (als proxy), valt volgens
de drie kredietbeoordelaars, S&P (BB-), Fitch (BB-) en Moody’s (Ba2), in de zogeheten
categorie «Non-investment grade speculative»8. De «ratings» zijn bij de diverse agentschappen al van kracht vanaf het begin van
2018. Deze leden vernemen graag hoe in de weging van deze investering van HbR door
deelname in de haven Pecém precies gekeken is naar het risicoprofiel van Brazilië.
Zeker nu het HbR al sinds 2012 door middel van een joint venture betrokken is bij
de ontwikkeling van een nieuwe haven in Porto Central9, dat tevens in Brazilië ligt. Los van het risicoprofiel ontvangen deze leden ook
graag een beschouwing van de Minister over de spreiding van deze internationale investeringen.
Aangaande mogelijk corruptie bij betrokken partijen in Brazilië hebben de leden van
de D66-fractie ook nog enkele vragen. Zo lezen deze leden in een artikel uit het NRC
Handelsblad van 13 oktober 201810 dat ook het HbR zich dusdanig zorgen maakte over de risico’s van corruptie in Brazilië
dat er een onderzoek is uitgevoerd «naar mogelijke corruptie bij betrokken partijen».
Kan de Minister aangeven welke partij dit onderzoek heeft uitgevoerd? Kan de Minister
daarnaast aangeven of ook hij dit onderzoek heeft ontvangen en indien dit het geval
is, is hij bereid dit onderzoek met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt door een woordvoerder van het HbR gesteld «er geen sprake was
van corruptie bij betrokken partijen en dat in de contracten speciale anti-corruptieregelingen
opgenomen zijn». Kan de Minister aangeven wat voor een regelingen dit precies betreft
en deze aan de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
In 2019 kwamen de Nederlandse bedrijven Boskalis en Arcadis in opspraak over hun directe
en indirecte bijdrage aan de vernietiging van het regenwoud en biodiversiteit in Brazilië,
voornamelijk in de Centro-Norte Corredor. Kunt u bevestigen dat de deelnamen van het
HbR in de haven van Pecém losstaat van de activiteiten van Boskalis en Arcadis in
Brazilië, en dat de haven in Pecém niet zal bijdragen aan boskap en verdere vernieling
van het Amazonegebied in Brazilië?
De leden van de D66-fractie constateren dat de argumentatie ter goedkeuring van de
buitenlandse investering van het HbR door deelname in de haven Pecém die gebruikt
wordt in de brief, weinig ingegaan wordt op de reden om nou juist in Pecém een belang
te nemen. Immers, internationale ervaring opdoen, relevante marktkennis ontwikkelen
en de reputatie van de Rotterdamse haven in het buitenland versterken had bijvoorbeeld
ook gekund door een belang te nemen in een andere haven. Ook de redenatie dat de participatie
in Pecém de Nederlandse havengemeenschap en maritieme sector kansen biedt en dat het
Nederlandse (haven)bedrijfsleven van deze investering kan profiteren, zijn geen onderscheidende
redenen om nou juist een belang te nemen in de haven van Pecém. In mei 2019 heeft
PSA International bijvoorbeeld de Halterm Container Terminal in Halifax (Canada) overgenomen11. Hypothetisch gezien had ook het HbR deze overname kunnen doen en zou ook deze overname
kunnen bijdragen aan het op doen van internationale ervaring, het ontwikkelen van
relevante marktkennis, de versterking van de reputatie van de Rotterdamse haven in
het buitenland, het bieden van kansen aan de Nederlandse havengemeenschap en maritieme
sector en het kunnen profiteren van het Nederlandse (haven)bedrijfsleven van een dergelijke
investering. Graag vernemen deze leden dus onderscheidende redenen voor het HbR om
een belang te nemen in de haven van Pecém. Immers, met een dergelijke argumentatie
vragen deze leden zich of niet elke buitenlandse investering in een buitenlandse haven
goedgekeurd zou kunnen worden. Waar trekt de Minister precies de grens als een dergelijke
argumentatie als overtuigend wordt gezien? Ook vernemen deze leden graag of voor dit
investeringsvoorstel gebruik is gemaakt van externe adviseurs. Tot slot vernemen deze
leden graag meer informatie over het risico-rendementsprofiel van deze investering,
nu deze in de brief geclassificeerd wordt als «goed».
II Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.