Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017 – 2021 (Kamerstuk 31524-442)
2019D49891 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 oktober 2019 over de voortgang Burgerschapsagenda
mbo1 2017–2021 (Kamerstuk 31 524, nr. 442).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I.
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
.
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
.
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
.
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
.
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
.
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
II.
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de «voortgang van de Burgerschapsagenda
mbo 2017–2021».
De leden onderschrijven het door de Minister gestelde doel van het bevorderen van
het burgerschapsonderwijs op mbo-scholen, zodat het aansluit bij de onderwijsbehoefte
van studenten. Daarnaast zijn de leden tevreden over de aandacht voor de Burgerschapsagenda
in het mbo. Echter over de invulling en uitvoering van de Burgerschapsagenda hebben
de leden enkele vragen. Deze zullen in de komende paragrafen worden toegelicht.
De leden lezen dat de Minister in de brief benoemt dat de studentenpopulatie in het
mbo zeer divers is. Dit overwegende vragen de leden op welke wijze het onderwijsaanbod
voor de verschillende groepen studenten, bijvoorbeeld de verschillen tussen het jongeren
en volwassenonderwijs, wordt gediversifieerd zodat er op elk niveau goed en uitdagend
burgerschapsonderwijs kan worden aangeboden aan de student. Aan de hand van welke
criteria wordt bepaald wat de verschillende onderwijsbehoeften per niveau zijn? De
leden vragen voorts wat het gevolg is van de diversificatie van de studentenpopulatie
in het mbo. Betekent dit bijvoorbeeld dat bepaalde thema’s vanwege bijvoorbeeld religieuze
gronden niet aan bod komt?
De leden constateren dat de Minister vaak benoemt dat er «concrete handvatten» moeten
worden ontwikkeld waarmee scholen en professionals in de praktijk aan de slag kunnen.
De leden missen de uitwerking van deze handvatten. Op welke wijze wordt er invulling
geven aan deze «concrete» handvatten en in hoeverre zijn deze handvatten, in de afgelopen
twee jaar, al ontwikkeld? Kunnen deze handvatten al worden gebruikt door de onderwijsprofessionals?
Tevens vragen zij of de Minister uitleg kan geven over de voortgang van deze onderwerpen.
De voornoemde leden lezen dat er door de Minister wordt gesteld dat er geen «vinklijstjes»,
maar een strategie gericht op ontwikkeling moet worden ontwikkeld. Deze leden vragen
hoe de Minister vervolgens wil toetsen in hoeverre de kwaliteit van het onderwijs
verbetert in de loop der tijd zonder dat er iets objectiveerbaar of meetbaar is. Tevens
vragen zij op welke manier er objectieve en meetbare indicatoren worden vastgesteld.
Daarnaast onderschrijven de leden van de VVD-fractie dat er verschillen zitten binnen
mbo-instellingen en dat zij daarmee een eigen programma mag ontwikkelen binnen het
burgerschapsonderwijs. De leden constateren echter ook dat dit niet ertoe mag leiden
dat mbo-studenten daarmee bepaalde belangrijke onderdelen van het burgerschapsonderwijs
zoals de Nederlandse parlementaire democratie, rechtsstaat en de Nederlandse normen
en waarden niet onderwezen krijgen, omdat de school een andere keuze maakt. Hoe gaat
de Minister ervoor zorgen dat scholen aan de ene kant vrijheid krijgen om hun burgerschapsonderwijs
in te richten, maar tegelijkertijd mbo-studenten wel volledig klaarstomen voor de
Nederlandse samenleving met al zijn verscheidenheid, zo vragen de voornoemde leden.
Het is volgens de voornoemde leden niet efficiënt dat elke onderwijsinstelling haar
eigen lesaanbod moet ontwikkelen, zeker op onderwerpen die voor elk individu hetzelfde
horen te zijn zoals hierboven benoemd. Daarom vragen zij de Minister te onderzoeken
in welke mate een, gedeeltelijk, uniform aanbod van lessen met betrekking tot de eerder
genoemde thema’s kan leiden tot een verlaging van de werkdruk van docenten. Daarnaast
vragen deze leden hoe de Minister kan toetsen of de afgestudeerde mbo-studenten voldoen
aan de gevraagde kwaliteitseis om als afgestudeerde volwaardig deelnemer te zijn van
de Nederlandse samenleving als er slechts sprake is van een inspanningsverplichting.
Ten slotte vragen de eerdergenoemde leden wanneer de evaluatie van de Burgerschapsagenda
2017–2021 als «geslaagd» wordt gezien. Is de Minister van plan om tussentijdse veranderingen
door te voeren, wanneer de voortgang niet gaat zoals gehoopt? Zij vragen of de Minister
inzichtelijk kan maken welke projecten, tot op heden, als wel/niet succesvol worden
beschouwd, met daarbij een motivering.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 oktober 2019 inzake Burgerschapsagenda mbo
2017–2021. De leden delen met de Minister van OCW dat burgerschap in het mbo een belangrijke
factor moet spelen. Wel zijn zij kritisch over de invulling van burgerschap. Zij zijn
van mening dat in ieder geval voor wat betreft het onderdeel democratische rechtsstaat
het mogelijk, en zelfs nodig is, om criteria op te stellen. Een robuuste positie van
burgerschap in het mbo is essentieel om het politiek zelfvertrouwen en de democratisch
kennis en vaardigheden van deze toekomstige burgers te versterken.
Tevens zijn zij kritisch over de uitvoering van de motie van de leden Rog en Kuik2, waar ook de gehele coalitie zich achter heeft geschaard. Zij hebben daarom nog een
aantal vragen.
In het rapport «De Staat van het Onderwijs» 2016–20173 werd door de Inspectie van het Onderwijs geconcludeerd dat Nederlandse jongeren minder
over democratie weten dan hun leeftijdsgenoten in andere Europese landen. Dit baart
de leden zorgen. Zij zijn van mening dat in ieder geval voor wat betreft het onderdeel
democratische rechtsstaat het mogelijk moet zijn en wenselijk is om criteria op te
stellen. Er moet een einde komen aan de vrijblijvendheid van burgerschapsonderwijs
in het mbo, dus niet alleen een inspanningsverplichting, maar ook een resultaatverplichting.
Tegen deze achtergrond is in de motie van de leden Rog en Kuik gevraagd naar de wenselijkheid
van afspraken over landelijk vastgestelde eindtermen, bevoegdheid van docenten en
minimale urennormen voor het uitvoeren van de burgerschapsopdracht. Deze leden willen
graag weten waar de overtuiging van de Minister om niet aan de slag te gaan met eindtermen
en urennormen op gebaseerd is. Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan deze overtuiging
van de Minister?
Tevens willen zij graag van de Minister weten hoe het intussen gesteld is met de democratische
participatie van Nederlandse jongeren in vergelijking met andere Europese landen,
waarbij zij dit ook specifiek willen weten voor mbo-studenten. Graag ontvangen deze
leden hier een overzicht van.
In de Burgerschapsagenda mbo somt de Minister in de actielijnen 3, 4 en 5 meerdere
acties op zoals kennispunten, websites, bijeenkomsten en scholingsactiviteiten. De
voornoemde leden willen graag weten in hoeverre instellingen en docenten gebruik maken
van deze bijeenkomsten, activiteiten, websites, etcetera.
Actielijn 2. Doorlopende leerlijn
De Minister geeft in haar brief aan dat de bijdrage van het mbo aan leven lang ontwikkelen
ook groeit. Qua burgerschap is maatwerk voor volwassenen belangrijk, benadrukt de
Minister. Wat betekent dit concreet voor volwassenen die een mbo-opleiding volgen?
In hoeverre moeten zij zich aan de burgerschapslijn voldoen? Tevens vragen zij of
de Minister het met de leden eens is dat volwassenen anders dan reguliere mbo-studenten,
burgerschap in mindere mate aangeboden zouden moeten krijgen.
Actielijn 3. Curriculumontwikkeling
Onder actielijn 3 benadrukt de Minister dat burgerschapsonderwijs zich meer zou moeten
richten op doen, ontmoeten en ervaren. De voornoemde leden zien hiermee de link met de Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Ook hier
krijgen jongeren de kans om te «doen, ontmoeten en ervaren». Deze leden zien de MDT-pilots
die op scholen en mbo-instellingen succesvol worden uitgevoerd als een onderbouwing
hiervan. Deelt de Minister de mening dat de MDT een rol kan spelen bij de invulling
van de burgerschap in het mbo? Zo ja, hoe gaat de Minister scholen stimuleren ook
daadwerkelijk MDT-plekken aan te bieden willen deze leden graag weten. Tevens vragen
zij hoe zij mbo-instellingen de ruimte gaat geven burgerschap ook op deze manier in
te vullen.
De voornoemde leden willen graag weten wat de Minister bedoelt met «meer eigenaarschap
van studenten over hun eigen burgerschapsontwikkeling». Is zij het met deze leden
eens dat juist docenten een belangrijke rol zouden moeten vervullen met het invullen
van het burgerschapsonderwijs? Ook willen zij graag weten hoe het JOB4, conform de motie van de leden Rog en Kuik, betrokken is bij dit punt en wat hun
standpunt hierover is.
Actielijn 4. Kwaliteitsborging
De voornoemde leden vragen in hoeverre de mbo-instellingen volgens de Minister de
kwaliteit van hun burgerschapsonderwijs kunnen waarborgen zolang er voor burgerschap
geen toetsbare eindtermen zijn. Tevens vragen zij hoe het staat met het voornemen
uit het regeerakkoord om de mogelijkheid te onderzoeken om in het mbo tot een vorm
van opleidingsaccreditatie te komen.
Actielijn 5. Professionalisering
De eerdergenoemde leden lezen dat het niet lukt om een gewenst competentieprofiel
van docenten burgerschap en het scholingstraject dat een bijdrage kan leveren aan
de ontwikkeling daarvan op te stellen. Deze leden willen graag weten wat de reden
hiervan is. Tevens willen zij weten welke actoren bij het opstellen van het competentieprofiel
en het scholingstraject betrokken zijn en hoe zij hierover denken.
Actuele ontwikkelingen
De leden hebben ook de nodige vragen over de betrokkenheid van JOB en NVLM5 bij de evaluatie van de Burgerschapsagenda, conform de motie van de leden Rog en
Kuik. Deze motie roept op om het JOB en de NVLM te betrekken bij de gehele evaluatie
van de Burgerschapsagenda en niet slechts ambtelijk een gesprek te voeren en hen vanaf
nu enkel bij de uitwerking van het instrument voor zelfevaluatie te betrekken. Deze
leden wil graag weten hoe het JOB als de NVLM alsnog betrokken kunnen worden conform
de bedoeling van de motie. Tenslotte willen deze leden weten of in de eindevaluatie
in 2021 wel een objectieve meting van resultaten wordt opgenomen. Zo ja, welke punten
wil de Minister hier concreet in meenemen, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang rond
de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden constateren dat de Burgerschapsagenda is gestart in 2017. Inmiddels is er
een voorstel voor een wet rond het verduidelijken van de burgerschapsopdracht in het
funderend onderwijs naar de Kamer6. Wat is de samenhang met deze wet en de Burgerschapsagenda in het mbo, zo vragen
deze leden. De leden vragen de Minister of de kaders van deze wet ook gaan gelden
voor het mbo, indien dit voorstel wordt aangenomen. Daarnaast ligt er een uitgebreid
voorstel voor burgerschap vanuit curriculum.nu. Kan de Minister toelichten hoe burgerschap
in het mbo hierbij aansluit zodat er doorlopende leerlijnen ontstaan, zo vragen deze
leden.
Actielijn 1
De voornoemde leden vragen de Minister hoe de twee onderzoekstrajecten, werkplaats
burgerschap en BurgerschapsLab, met elkaar samenwerken. Op dit moment is het erg afhankelijk
van de opleiding in welke mate studenten goed burgerschapsonderwijs aangeboden krijgen.
Deze leden zijn van mening dat elke student goed burgerschapsonderwijs zou moeten
krijgen, aangepast aan zijn of haar eerdere verworven diploma, competenties en vaardigheden.
Vormen de gemeenschappelijke uitgangspunten een aanzet tot een meer verplichtend karakter
van burgerschap binnen het mbo, zo vragen deze leden.
Inbreng van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister van 18 oktober 2019 aangaande de voortgang van de Burgerschapsagenda
mbo 2017–2021. Zij zijn verheugd met de brede inzet van de Minister op dit thema.
De leden hebben nog enkele vragen naar aanleiding van deze uiteenzetting.
Curriculumontwikkeling/kwaliteitsborging
De Minister dringt, naar de mening van de leden terecht, aan op het beter betrekken
van de studenten bij het burgerschapsonderwijs. Ook wordt er aangedrongen op samenwerking
met de bredere omgeving buiten de school. Welke mogelijkheden ziet de Minister concreet
om dit te stimuleren? Is de inspraak van de studenten bij de lessen burgerschap een
gegarandeerde optie en op welke manier wordt gewaarborgd dat de student ook daadwerkelijk
deze ruimte krijgt van een instelling? Is er, andersom, ook een mogelijkheid voor
verbreding van het burgerschapsonderwijs door externe organisaties bij de instellingen
te laten aankloppen? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor bijvoorbeeld het bevorderen
van bredere thema’s door inzet van gastdocentschappen? Tevens vragen zij welke waarborgen
voor de kwaliteit van externe organisaties of gastdocentschappen er worden gehanteerd.
Professionalisering
De voornoemde leden juichen toe dat er sterk wordt ingezet op professionalisering
van docenten(teams) die het burgerschapsonderwijs verzorgen. Er wordt ingezet op professionalisering
door middel van bijscholing, nascholingstrajecten en implementatie van het burgerschapsonderwijs
in lerarenopleidingen. In de Staat van het Onderwijs is te lezen dat het burgerschapsonderwijs
nog steeds sterk docent-afhankelijk is. Deze leden vragen in welke mate docenten tijd
en middelen krijgen om dit in praktijk te brengen. Welke stimulans wordt er door de
Minister aan de instellingen gegeven om het burgerschapsonderwijs ook in de hectische
praktijk van het docentschap daadwerkelijk te kunnen implementeren? Worden hier specifiek
extra tijd en middelen voor ter beschikking gesteld vanuit de instellingen en houdt
de Minister hierbij vinger aan de pols? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Samenwerking externe partijen/Actuele ontwikkelingen
De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen de gedachte dat burgerschapsonderwijs
in goede samenwerking met maatschappelijke organisaties wordt vormgegeven. De leden
juichen toe dat de genoemde organisaties meehelpen in de ontwikkeling hiervan. Zij
vragen welke criteria gehanteerd worden bij het al dan niet betrekken van maatschappelijke
organisaties. Acceptatie van diversiteit is voor deze leden van groot belang en ze
zijn dan ook blij met de extra middelen die hiervoor ter beschikking zijn gesteld.
Kan de Minister aangeven op welke manier de kwaliteit van onderwijs in acceptatie
van etnische, religieuze seksuele- en gender acceptatie gewaarborgd wordt? Zijn er
partnerorganisaties betrokken die specifiek op dit thema meedenken? Zo ja, welke?
Is de Minister bereid een nog grotere variatie in partnerorganisaties te betrekken?
Zo nee, waarom niet? Ook vragen zij of ook hier de individuele student inbreng kan
leveren op thematische interesses.
Tenslotte vragen de leden de aandacht van de Minister voor het volgende: vanuit het
veld horen zij verontrustende geluiden over het feit dat er binnen het burgerschapsonderwijs
nog te weinig aandacht is voor en inzet op preventie van malafide praktijken, zoals
drugsgebruik en het ronselen van kwetsbare studenten voor verschillende doeleinden.
Dit gaat gepaard met een groot gevoel van sociale onveiligheid op diverse instellingen.
Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij van mening dat er voldoende wordt
gedaan om dit tegen te gaan? Zijn er ook hier best practices voor preventie bekend?
Is de Minister bereid om dit probleem in samenwerking met de instellingen in kaart
te brengen? Zij vragen of de Minister tevens bereid is om in ieder geval in te zetten
op bewustwording van deze praktijken, bijvoorbeeld door middel van het attenderen
op de gevolgen van kwalijke keuzes of de inzet van ex-delinquenten als gastdocenten.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang Burgerschapsagenda
mbo 2017–2021. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden zijn van mening dat de Burgerschapsagenda uit een groot aantal voornemens
bestaat die niet concreet zijn uitgewerkt. Er is meer nodig om tot beter burgerschapsonderwijs
te komen. Op veel mbo-instellingen is er op het gebied van burgerschapsonderwijs enkel
een inspanningsverplichting voor studenten. De leden zouden graag zien dat het burgerschapsonderwijs
een serieuze plaats in het curriculum gaat krijgen. De leden zijn benieuwd of er plannen
zijn om het burgerschapsonderwijs op termijn mee te laten tellen voor de slaag-zakregeling.
Daarnaast zijn de leden benieuwd wat de Minister vindt van de oproep van de Nederlandse
Vereniging van Leraren Maatschappijleer om met docenten, lerarenopleiders en studenten
in gesprek te gaan voor een steviger curriculum voor burgerschap in het mbo.
Het MBO Burgerschapslab is ontwikkeld om studenten te helpen burgerschap uit te dragen
en verder te ontwikkelen. Voor drie voorstellen lag een aanjaagsubsidie van € 50.000
klaar om ze in het schooljaar 2019/2020 verder uit te werken en waar mogelijk uit
te testen. Een van deze voorstellen was «The Matrix». De leden hebben vernomen dat
de initiatiefnemers van dit voorstel hebben moeten afzien van de aanjaagsubsidie,
omdat zij veel belemmeringen vanuit het Ministerie van OCW hebben moeten ervaren.
De leden vragen hierover een reactie van de Minister. Klopt het dat de initiatiefnemers
van «The Matrix» een volledige subsidieaanvraag hebben moeten doen? Is de Minister
van mening dat dit goede initiatief voor onderwijsvernieuwing door een teveel aan
regelgeving heeft geleid tot frustratie bij de betrokkenen en uiteindelijk zelfs tot
afzien van de prijs? Kan de Minister de procedure hieromtrent schetsen? De voornoemde
leden vragen welke stappen de initiatiefnemers hadden moeten nemen nadat zij te horen
hebben gekregen dat zij hun idee konden gaan uitwerken.
In de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 heeft de Minister ingezet op het faciliteren
en stimuleren van culturele ervaringen van studenten en docenten binnen het mbo door
de introductie van de MBO Card. In de voortgangsbrief komt hier niets over terug.
De leden vragen in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de MBO Card. Daarnaast vragen
de leden welke plaats het cultuuronderwijs binnen het vak burgerschap heeft en of
de Minister dit kan toelichten.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk7 zijn de kwalificatie-eisen burgerschap voor het mbo aangescherpt ten aanzien van
de acceptatie van diversiteit, zo valt te lezen in de voortgangsbrief. De burgerschapsopdracht
is zo aangepast dat het voor iedereen duidelijk is dat er aandacht wordt besteed aan
acceptatie van diversiteit. De leden vragen hoe dit in het klaslokaal of op de instelling
in het algemeen aan bod komt. In hoeverre zijn docenten nu in staat om het thema diversiteit
aan te snijden in lessen en zijn zij hier voldoende voor uitgerust, zo vragen de voornoemde
leden.
Daarnaast zijn naar aanleiding van de motie van het lid Jasper van Dijk8 scholen verplicht lessen over LHBTI9-acceptatie te geven. De leden vragen in hoeverre scholen aan deze verplichting voldoen.
Zijn er scholen waar er nog geen lessen over LHBTI-acceptatie gegeven worden? Zo ja,
welke zijn dit, wat is de reden hiervoor en horen hier sancties bij? Een andere motie
van het lid Jasper van Dijk10 heeft geregeld dat scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs die weigeren
aandacht te geven aan seksuele diversiteit een sanctie kan worden opgelegd. De leden
zijn benieuwd of er scholen zijn die het weigeren om aandacht te geven aan seksuele
diversiteit, en of er scholen zijn die een sanctie opgelegd hebben gekregen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.