Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 349 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de positie van het slachtoffer
in het strafproces nader te versterken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goed vinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 51ac wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, wordt
aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de in het vierde en vijfde lid genoemde mededelingen en over de maatregel bedoeld
in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de maatregel betrekking
heeft op door het slachtoffer zelf geleden schade.
2. In het tweede lid wordt «tot en met h» vervangen door «tot en met i».
3. In het zevende lid wordt «over de zaak» telkens vervangen door «in verband met de
zaak»
B
Artikel 51c wordt als volgt gewijzigd:
In het zesde lid wordt «het openbaar ministerie en de rechter» vervangen door «het
openbaar ministerie, de rechter en Onze Minister voor Rechtsbescherming».
C
Artikel 51ca wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: «Tijdens de tenuitvoerlegging
wordt het verzoek gericht aan Onze Minister voor Rechtsbescherming».
2. Onder vernummering van het achtste en negende lid tot negende en tiende lid, wordt
een lid ingevoegd, luidende:
8. Indien Onze Minister voor Rechtsbescherming het verzoek, bedoeld in het vijfde lid,
afwijst, deelt hij dit schriftelijk mee aan het slachtoffer. Het slachtoffer kan binnen
veertien dagen na dagtekening van de mededeling daartegen een bezwaarschrift indienen
bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris het
slachtoffer en Onze Minister voor Rechtsbescherming.
D
Onder vernummering van het vierde tot en met het zevende lid tot het vijfde tot en
met het achtste lid wordt in artikel 51e een lid ingevoegd, luidende:
4. Het spreekrecht kan, onder overeenkomstige toepassing van het vijfde lid, ook worden
uitgeoefend door:
a. personen die het overleden slachtoffer als behorende tot hun gezin hebben verzorgd
en opgevoed en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer hebben gestaan;
en
b. personen, anders dan genoemd onder a, die deel hebben uitgemaakt van het gezin waartoe
het overleden slachtoffer behoorde en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het
slachtoffer hebben gestaan.
De voorzitter kan het spreekrecht ambtshalve of op vordering van de officier van justitie
beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het slachtoffer.
E
Aan artikel 163, zesde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: «De schriftelijke
bevestiging vermeldt de bijzondere redenen voor het afwijken van het vijfde lid».
F
Artikel 258, derde lid, komt te luiden:
3. De personen, bedoeld in artikel 51e, tweede, derde, vierde, zevende en achtste lid,
kunnen de voorzitter verzoeken of het hen toegekende spreekrecht mag worden uitgeoefend
door hun raadsman of een daartoe bijzondere gemachtigde. Indien meer dan drie nabestaanden
hebben meegedeeld dat zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling
niet eens kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de voorzitter
welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken.
G
Na artikel 258 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 258a
1. De verdachte is verplicht in persoon op de terechtzitting te verschijnen indien hij
zich in voorlopige hechtenis bevindt in verband met de zaak en het bevel voorlopige
hechtenis niet is geschorst of indien hij zich in detentie bevindt in verband met
een andere zaak dan die op de terechtzitting wordt behandeld. Deze verplichting betreft
alleen de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld en voor zover
het een misdrijf betreft:
a. dat wordt genoemd in artikel 51e, eerste lid, of
b. dat wordt genoemd in de artikelen 141, eerste lid en tweede lid, onder 1°,181, eerste
en tweede lid, 182, eerste lid en tweede lid, onder 1°, 248c, 252, tweede lid, 290,
296, eerste en tweede lid of 301, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. De voorzitter van de rechtbank kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie,
op verzoek van de verdachte of van het slachtoffer beslissen dat de verplichte verschijning
van de verdachte achterwege blijft in verband met zwaarwegende belangen van de verdachte,
het slachtoffer of een van de andere procesdeelnemers dan wel in het geval geen van
de procesdeelnemers de verplichte verschijning wenselijk of noodzakelijk vindt.
H
Artikel 260 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien het slachtoffer, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, en degenen die te kennen
hebben gegeven gebruik te willen maken van het spreekrecht op grond van artikel 51e,
derde, vierde, zevende of achtste lid, schriftelijk verzoeken om oproeping voor de
uitoefening van het spreekrecht, geeft de officier van justitie daaraan gehoor.
2. In het vierde lid wordt «en 278, tweede lid» vervangen door «258a en 278, tweede
en derde lid»
I
Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot derde tot en met vijfde
lid wordt in artikel 278 een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de verdachte, bedoeld in artikel 258a, niet in persoon op de terechtzitting
verschijnt, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek en gelast zij tevens
de medebrenging van de verdachte, tenzij zonder onderzoek van de zaak zelf blijkt
van nietigheid van de tenlastelegging, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid
van de officier van justitie. De rechtbank kan ambtshalve, op vordering van de officier
van justitie, op verzoek van de verdachte of van het slachtoffer beslissen dat de
schorsing en medebrenging achterwege blijven als de omstandigheden bedoeld in artikel
258a, tweede lid, zich voordoen.
J
In de artikelen 279, eerste lid, en 280, eerste lid, onder b, wordt «278, tweede lid»
vervangen door «278, tweede en derde lid».
K
Artikel 311 Sv wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «plaatsgehad en» vervangen door «plaatsgehad,»
en wordt «gehoord,» vervangen door «gehoord en het spreekrecht is uitgeoefend,».
L
Aan artikel 345 worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Ingeval de rechtbank het wenselijk acht dat de verdachte bij de uitspraak tegenwoordig
is, beveelt zij dat de verdachte in persoon zal verschijnen. Met het oog op zijn persoonlijke
verschijning, kan de rechtbank de medebrenging van de verdachte gelasten.
6. De verdachte, bedoeld in artikel 258a, eerste lid, is verplicht bij de uitspraak
in persoon te verschijnen. De voorzitter kan overeenkomstig artikel 258a, tweede lid,
beslissen dat de verplichte verschijning achterwege blijft.
M
Artikel 363 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: «De verdachte, bedoeld in
artikel 258a, eerste lid, is verplicht bij de uitspraak in persoon te verschijnen.».
2. In het derde lid wordt na «Is zoodanige verdachte tot het bijwonen der uitspraak
buiten staat» ingevoegd: «of heeft de voorzitter beslist dat de verplichte verschijning
achterwege blijft als bedoeld in artikel 258a, tweede lid,»
N
In artikel 379, derde lid, en artikel 396, derde lid, wordt «laatste» vervangen door
«vierde».
O
Aan artikel 495b wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Artikel 363, eerste lid, laatste zin, is niet van toepassing.
P
In artikel 509m, eerste lid, wordt «278, tweede lid» vervangen door «278, derde lid».
Q
Aan artikel 509s wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Tijdens het onderzoek wordt het slachtoffer, bedoeld in artikel 51e, tweede lid,
in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen, voor zover gedurende dat onderzoek
de voorwaarden waaronder de beëindiging van de verpleging van overheidswege kan plaatsvinden
inhoudelijk worden besproken. De verklaring ziet uitsluitend op de voorwaarden die
direct de belangen van het slachtoffer raken. De verklaring kan ook worden afgelegd
door de personen, bedoeld in artikel 51e, derde, vierde, zevende en achtste lid.
R
In artikel 509w, eerste lid, wordt «derde en vierde lid,» vervangen door «derde, vierde
en zesde lid,».
ARTIKEL II
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 36f, zevende lid, eerste volzin, wordt «misdrijf» vervangen door «strafbaar
feit».
B
Artikel 77u wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij een beslissing op grond van artikel 77tb hoort de rechter ook de personen, genoemd
in artikel 51e, tweede, derde, vierde, zevende en achtste lid. Deze bepaling is alleen
van toepassing voor zover de rechter voornemens is aan de voorwaardelijke beëindiging
bijzondere voorwaarden te stellen. Als dat het geval is kan degene die wordt gehoord
zich slechts over die bijzondere voorwaarden uitlaten die direct zijn belangen raken.
ARTIKEL III
Indien artikel I, onderdeel QQ, van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen (Stb. 2017, 82) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel Q, van deze wet,
wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel Q komt te luiden:
Q
Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt in
artikel 6:6:13 een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien de rechter in geval van verlenging van de terbeschikkingstelling voorwaardelijke
beëindiging van de verpleging overweegt, wordt het slachtoffer, bedoeld in artikel
51e, tweede lid, in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen, voor zover
gedurende het onderzoek de voorwaarden waaronder de beëindiging van de verpleging
van overheidswege kan plaatsvinden inhoudelijk worden besproken. De verklaring ziet
uitsluitend op de voorwaarden die direct de belangen van het slachtoffer raken. De
verklaring kan ook worden afgelegd door de personen, bedoeld in artikel 51e, derde,
vierde, zevende en achtste lid.
2. Na onderdeel R wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
S
In artikel 6:4:2, zesde lid, wordt «misdrijf» vervangen door «strafbaar feit».
B
Artikel II, onderdeel A, vervalt.
ARTIKEL IV
1. Indien artikel II, onderdeel SS van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen (Stb. 2017, 82) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel II, onderdeel B, van deze wet,
wordt aan artikel I van deze wet een onderdeel toegevoegd, luidende:
T
In artikel 6:6:37 wordt onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot
vierde, vijfde en zesde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de rechter een beslissing, bedoeld in het eerste lid, onder b, overweegt,
wordt het slachtoffer bedoeld in artikel 51e, tweede lid, in de gelegenheid gesteld
een verklaring af te leggen, voor zover gedurende het onderzoek de voorwaarden waaronder
een verlenging of beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting van
jeugdigen kan worden opgelegd inhoudelijk worden besproken. De verklaring ziet uitsluitend
op de voorwaarden die direct de belangen van het slachtoffer raken. De verklaring
kan ook worden afgelegd door de personen, bedoeld in artikel 51e, derde, vierde, zevende
en achtste lid.
ARTIKEL V
Indien artikel 14:29 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Stb. 2018, 37) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel A, van deze wet,
komt artikel I, onderdeel A, van deze wet te luiden:
A
Artikel 51ac wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vervanging van de punt aan het slot van de onderdelen h en i telkens door een
puntkomma, wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. de in het vierde en vijfde lid genoemde mededelingen en over de maatregel bedoeld
in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de maatregel betrekking
heeft op door het slachtoffer zelf geleden schade.
2. In het tweede lid wordt «tot en met i» vervangen door «tot en met j».
3. In het zevende lid wordt «over de zaak» telkens vervangen door «in verband met de
zaak».
ARTIKEL VI
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL VII
Deze wet wordt aangehaald als: Wet uitbreiding slachtofferrechten.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Tegen |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.