Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 310 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het verzamelen en verspreiden van studiekeuze-informatie en het doen van onderzoek naar studenttevredenheid op het terrein van het hoger onderwijs
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I ALGEMEEN
1. Inleiding
De aanleiding voor dit wetsvoorstel betreft het juridisch waarborgen van de Nationale
Studentenenquête (NSE). Het wetsvoorstel regelt dat instellingen gegevens dienen aan
te leveren ten behoeve van het uitvoeren van enquêtes aan een door de Minister aangewezen
rechtspersoon. Deze rechtspersoon is, naast het doen van onderzoek naar studenttevredenheid
en -betrokkenheid, tevens verantwoordelijk voor het verzamelen en verspreiden van
studiekeuze-informatie.
De NSE wordt sinds 2008 gehouden onder alle studenten in het hoger onderwijs. In de
NSE kunnen studenten hun mening uiten over hun opleiding en instelling, op basis waarvan
de (aankomende) student opleidingen en instellingen met elkaar kan vergelijken. Het
is daarmee een belangrijke bron van studiekeuze-informatie. Daarnaast worden de NSE-resultaten
door instellingen benut om hun kwaliteitszorg te verbeteren en kunnen zij zich profileren
op de resultaten uit de NSE. De gegevens over de studenttevredenheid- en betrokkenheid
worden tevens gebruikt door de Minister en de Inspectie van het Onderwijs (hierna:
inspectie) voor landelijke monitoring van beleid. Met haar functies op het gebied
van voorlichting, kwaliteitszorg en monitoring, voorziet de NSE dus in een breed maatschappelijk
belang.
Sinds de komst van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) staat het voortbestaan
van de NSE onder druk. Voor het uitvoeren van de NSE dienen instellingen namelijk
een beperkt aantal gegevens van studenten aan te leveren die nodig zijn voor het uitnodigen
van de student en de betrouwbaarheid van de enquête. De AVG heeft ertoe geleid dat
diverse instellingen zich voor de NSE 2018–2019 genoodzaakt zagen minder gegevens
dan voorheen aan te leveren. De uitvoering van de NSE met minder gegevens heeft in
de NSE van 2018–2019 tot problemen en onjuistheden in de data van de enquête geleid.1 Hierdoor is een groot deel van de resultaten uit de NSE 2018–2019 onbruikbaar geworden.
Er blijkt in de praktijk binnen de huidige wetgeving geen werkbare oplossing gevonden
te kunnen worden, die rekening houdt met de bijzondere samenwerkingsvorm tussen (vertegenwoordigers
van) hogeronderwijsinstellingen, studentenvertegenwoordigers en het Ministerie van
OCW, die in de loop der jaren is ontstaan omtrent de NSE. Daardoor brokkelt het draagvlak
voor de NSE af en staat het voortbestaan van de landelijke enquête onder druk. Voor
het voortbestaan van het landelijke onderzoek naar studenttevredenheid en -betrokkenheid
in het hoger onderwijs is het daarom noodzakelijk dat de uitvoering hiervan juridisch
geborgd wordt.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Het doel van dit wetsvoorstel is tweeledig. Allereerst wordt beoogd een rechtspersoon
aan te wijzen welke wordt belast met de uitvoering van de publieke taak om studiekeuze-informatie
te verzamelen en te verspreiden en die onderzoek doet naar studenttevredenheid en
-studentbetrokkenheid. Ten behoeve van deze taak neemt de rechtspersoon enquêtes af
onder studenten. Daarnaast is een belangrijk doel van dit wetsvoorstel dat instellingen
gegevens aanleveren die nodig zijn voor het organiseren van enquêtes, die een belangrijke
bijdrage leveren aan het aanbod van studiekeuze-informatie, de kwaliteitszorg van
instellingen en monitoring van beleid. Per onderdeel zal ik ingaan op de noodzaak
van het wettelijk vastleggen van deze twee onderdelen in het wetsvoorstel en de afwegingen
die hierbij een rol hebben gespeeld.
2.1 Verzameling en verspreiding van studiekeuze-informatie als publieke taak
De Minister van OCW is verantwoordelijk voor de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid
van het hoger onderwijsstelsel. Onder deze verantwoordelijkheid valt onder meer de
zorg voor het krijgen van de student op de juiste plek. Het is daarvoor van belang
dat de (aankomende) student alle mogelijkheden krijgt om zich te informeren over zijn
of haar studiekeuze en de keuze voor een bepaalde opleiding of instelling die het
beste bij hem of haar past. Een objectief, betrouwbaar en vergelijkend aanbod van
studiekeuze-informatie is daarvoor essentieel. In het bijzonder voor studenten die
van huis uit minder ondersteuning krijgen in hun studiekeuze, is het belangrijk dat
er een centrale en toegankelijke plek is waar zij terecht kunnen voor deze informatie.
Het voorzien in goede studiekeuzevoorlichting door instellingen zelf, is reeds als
taak beschreven in de WHW (artikel 7.15). Het is daarbij niet vanzelfsprekend dat
er ook een aanbod is van studiekeuze-informatie dat objectief, betrouwbaar en vergelijkbaar
is. Daarom is het van belang dat het verzamelen en verspreiden van studiekeuze-informatie
als wettelijke taak wordt aangemerkt en dat een objectieve partij wordt belast met
de uitvoering van deze taak.
In dit wetsvoorstel is bepaald dat de Minister een rechtspersoon zal aanwijzen met
de taak om studiekeuze-informatie te verspreiden en verzamelen en onderzoek te doen
naar studenttevredenheid en -betrokkenheid. In verband met de deze taak neemt de rechtspersoon
enquêtes af onder studenten. De hiervoor genoemde studiekeuze-informatie dient objectief
en betrouwbaar te zijn. Daarnaast dient de studiekeuze-informatie de student in staat
te stellen om verschillende opleidingen van verschillende instellingen onderling te
kunnen vergelijken. Om de toegankelijkheid van de studiekeuze-informatie borgen dient
de rechtspersoon deze informatie kosteloos te verspreiden.
Met de aanwijzing van de rechtspersoon word de verzameling en verspreiding van studiekeuze-informatie
een publieke taak. Naast de taak om studiekeuze-informatie te verzamelen en te verspreiden
heeft de rechtspersoon de taak om onderzoek te doen naar studenttevredenheid en -betrokkenheid.
Ten behoeve van haar taak om studiekeuze-informatie te verzamelen en te verspreiden
en haar taak om onderzoek te doen naar studenttevredenheid en -betrokkenheid, neemt
de rechtspersoon enquêtes af onder studenten. De resultaten van dit onderzoek zijn
van belang voor de studiekeuze-informatie en de kwaliteitszorg van instellingen. Daarnaast
worden de resultaten van het onderzoek ook gebruikt om het onderwijsbeleid te monitoren.
Naast het doen van onderzoek studenttevredenheid wordt ook het doen van onderzoek
naar studentbetrokkenheid onderdeel van de publieke taak van de rechtspersoon. In
de NSE wordt naast de studenttevredenheid, op dit moment de studentbetrokkenheid al
enigszins meegenomen. Instellingen geven aan dat dat zij willen dat er in de enquêtes
meer vragen komen over studentbetrokkenheid in de NSE. Dit wetsvoorstel laat hier
ruimte voor. Voor het maken van een goede studiekeuze is het namelijk ook interessant
om te weten welke bijdrage studenten zelf leveren aan het onderwijs dat wordt gegeven
en bijvoorbeeld het (studeer)gedrag van studenten. Ook is de verwachting dat dit interessante
inzichten zal opleveren voor de kwaliteitszorg van instellingen. Het sluit bovendien
aan bij de wederkerige relatie tussen docenten en studenten die samen de beleving
en kwaliteit van onderwijs bepalen. Voor de NSE wordt verkend hoe ook deze studentbetrokkenheid
nog meer meegenomen wordt in de enquête.
2.2 Aanwijzen van een rechtspersoon voor de uitvoering van de wettelijke taak
De aanwijzing van de rechtspersoon vindt plaats middels een aanwijzingsbesluit. In
het aanwijzingsbesluit kunnen eisen worden gesteld aan de aan te wijzen rechtspersoon.
Indien de rechtspersoon niet aan deze eisen voldoet kan de aanwijzing ingetrokken
worden. Bij het aanwijzen van een rechtspersoon zal geëist worden dat de objectiviteit
van de organisatie is gewaarborgd, de betrokkenheid van het onderwijsveld en belanghebbenden
is georganiseerd en dat de organisatie voldoet aan de overige eisen die uit dit wetsvoorstel
voortvloeien. De studiekeuze-informatie die door de rechtspersoon wordt verzameld
dient openbaar, gratis en zo toegankelijk mogelijk ontsloten te worden. De rechtspersoon
dient op geen enkele manier haar activiteiten commercieel ten gelde te maken. Deze
aspecten dienen te worden vastgelegd in de aanwijzing en zullen worden gewaarborgd
in de statuten en werkwijze van de organisatie.
De verzameling en verspreiding van studiekeuze-informatie en het doen van onderzoek
naar studenttevredenheid en -betrokkenheid dient, zoals geregeld in artikel 7.15a,
vierde lid (nieuw), plaats te vinden in nauwe samenwerking met het onderwijsveld en
in afstemming met de vertegenwoordigers ervan (VH, VSNU, NRTO, ISO en LSVb). Hogeronderwijsinstellingen
zijn namelijk een belangrijke leverancier van de studiekeuze-informatie. Studenten(vertegenwoordigers)
kunnen daarnaast helpen in het selecteren en optimaliseren van de studiekeuze-informatie
en het bereiken van de doelgroep. Daarnaast kunnen decanen(verenigingen), loopbaanbegeleiders,
aansluitingscoördinatoren en -medewerkers in het vo, mbo en ho bijdragen aan de verspreiding
van de studiekeuze-informatie. De aangewezen rechtspersoon dient zoveel mogelijk groepen
studenten te bereiken, waaronder studenten die vanuit hun omgeving minder ondersteuning
krijgen bij hun studiekeuze.
Zoals hiervoor beschreven is voor het verzamelen en verspreiden van studiekeuze-informatie
van belang dat de aangewezen rechtspersoon zich midden in het onderwijsnetwerk bevindt
en dit netwerk betrekt bij het uitvoeren van de taak waarmee zij belast wordt. Het
betrekken van studenten, onderwijsinstellingen en de betrokken vertegenwoordigende
partijen geldt eveneens voor het doen van onderzoek naar studenttevredenheid en -betrokkenheid
en het afnemen van enquêtes onder studenten. De enquêtes dragen niet alleen bij aan
de voorlichting richting aankomend studenten, maar hebben ook als meerwaarde dat instellingen
op basis van de resultaten hun kwaliteitszorg kunnen verbeteren. Voor het bepalen
van de juiste vragen in de enquête is het daarom van belang dat zowel studenten als
onderwijsinstellingen inspraak hebben op de inhoud van de enquête.
Bij het betrekken van het onderwijsveld dienen de juiste «checks and balances» te
zijn ingebouwd. Enerzijds dienen het onderwijsveld en belanghebbenden inspraak te
hebben in het soort studiekeuze-informatie dat verzameld en verspreid wordt onder
studenten en de vragen in de enquêtes, en tegelijkertijd moet de objectiviteit van
de studiekeuze-informatie gewaarborgd zijn. Bij het aanwijzen van een rechtspersoon
voor het uitvoeren van de publieke taak, wordt daarom gelet op hoe zowel deze betrokkenheid,
als de objectiviteit van de studiekeuze-informatie en werkwijze van de organisatie
in de statuten geborgd zijn.
2.3 Wettelijke verplichting voor het aanleveren van gegevens
Met dit wetsvoorstel worden instellingen verplicht gegevens aan te leveren voor de
uitvoering en het waarborgen van de betrouwbaarheid van de enquêtes onder studenten.
Gezien de aard van dit voorstel is in de fase van beleidsontwikkeling een gegevensbeschermingseffectbeoordeling
uitgevoerd. Met behulp hiervan is de noodzaak onderzocht van de voorgenomen verwerking
van persoonsgegevens en zijn op gestructureerde wijze de gevolgen en risico’s van
de wetswijziging voor gegevensbescherming in kaart gebracht. Hierbij is in het bijzonder
aandacht besteed aan de beginselen van transparantie, gegevensminimalisering, doelbinding,
het vereiste van een goede beveiliging en de rechten van de betrokkenen. Ook zijn
mogelijke alternatieven voor de gegevenslevering en de juridische grondslag hiervan
overwogen.
Voor de uitvoering van de NSE 2018–2019 is allereerst gepoogd de enquête te organiseren
met de aanlevering van minder studentgegevens dan dit wetsvoorstel beoogt te regelen.
Alleen de naam van de student, het e-mailadres en de voorkeurstaal van de student
(Nederlands, Engels, Duits) zijn voor de enquête in 2018 door instellingen aangeleverd.
Overige persoonsgegevens zijn in de enquête uitgevraagd bij de student zelf. Echter,
het organiseren van de enquête met deze minimale set aan gegevens, bleek zeer foutgevoelig
te zijn en heeft geleid tot fouten in de data.2 Het blijkt noodzakelijk dat hogeronderwijsinstellingen meer gegevens aanleveren ten
behoeve van de betrouwbaarheid van de enquête.
Voor de reparatie van de data uit de NSE 2018–2019, zijn instellingen gevraagd alsnog
de benodigde gegevens aan te leveren. Op dit verzoek werd verschillend gereageerd.
Hogeronderwijsinstellingen maakten op basis van de AVG verschillende afwegingen of
dat zij de gegevens konden aanleveren. De bekostigde hogescholen gaven aan onvoldoende
juridische grondslag te zien binnen de AVG om de benodigde gegevens te kunnen aanleveren.
De bekostigde universiteiten en een aantal niet-bekostigde hogeronderwijsinstellingen
hebben besloten de benodigde gegevens voor het herstel van de data wel aan te leveren.
Het verschil in afweging laat zien dat de juridische basis om gegevens aan te leveren
voor de enquête voor meerdere interpretaties vatbaar is. Dit maakt het voortbestaan
van deze enquêtes afhankelijk van de individuele afweging van de instelling. Voor
een gegevenslevering van alle bekostigde hogeronderwijsinstellingen is het noodzakelijk
dat hiervoor een eenduidige juridische grondslag komt. Voor het bekostigde onderwijs
is voor de gegevenslevering daarom een verplichting opgenomen in dit wetsvoorstel.
Zo’n 25% van het niet-bekostigde onderwijs heeft de afgelopen jaren ook deelgenomen
aan de NSE. Het wetsvoorstel maakt het ook voor hen mogelijk deel te nemen aan enquêtes
en hiervoor gegevens aan te leveren. Op die manier kunnen studenten ook niet-bekostigde
opleidingen op basis van de enquêteresultaten vergelijken ten behoeve van hun studiekeuze.
Bij de keuze voor het creëren van een wettelijke verplichting voor instellingen, is
ook gekeken naar alternatieve grondslagen. In het bijzonder heeft de afweging plaatsgevonden
of «toestemming van de student» geschikt is als grondslag voor de enquête. In de praktijk
blijkt echter dat toestemming van de student als grondslag leidt tot minder betrouwbare
NSE-resultaten, wat zowel voor de (aankomend) student als andere partijen onwenselijk
is. Voor de betrouwbaarheid van de NSE-resultaten zijn namelijk niet alleen de gegevens
nodig van de studenten die de NSE invullen, maar ook die van de rest van de studentenpopulatie.
Deze populatiegegevens zijn nodig voor de weging, beveiliging van het instellingsbestand,
de eindigheidscorrectie die wordt toegepast bij de verwerking van de respons en de
onderzoeksverantwoording. Het per student vragen om toestemming, leidt tot een lagere
respons en een incompleet populatiebestand. Dit brengt de betrouwbaarheid van de NSE
in gevaar en is daarom onwenselijk.
Naast de afwegingen of de gegevens niet op een andere manier verkregen kunnen worden
(subsidiariteit), is ook gekeken naar de proportionaliteit van dit wetsvoorstel, ten
opzichte van de inbreuk die met deze wet wordt gedaan op de privacy van de student.
Door deelname kan de student zijn mening geven over de opleiding en instelling ten
behoeve van de studiekeuzevoorlichting aan (aankomende) studenten, het kwaliteitsbeleid
op de eigen instelling en monitoring van studenttevredenheid en -betrokkenheid op
landelijk niveau. Het maatschappelijk belang dat met dit wetsvoorstel gediend wordt
(studiekeuze-informatie, de kwaliteitszorg van de instelling en landelijke monitoring),
weegt zwaarder dan de inbreuk die met dit wetsvoorstel wordt gemaakt op de privacy
van de student. De aangewezen partij die de gegevens van de instellingen ontvangt
gaat bovendien op zorgvuldige wijze met de persoonsgegevens om en dient zich daarbij
te houden aan de AVG voor wat betreft het werken en beveiligen van de persoonsgegevens
van studenten.
3. Gevolgen voor de privacy
De persoonsgegevens die ten minste nodig zijn voor het afnemen van de enquête onder
studenten worden eerst bij ministeriële regeling en vervolgens bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur vastgesteld. Om een betrouwbaar en valide onderzoek naar studenttevredenheid
en -betrokkenheid uit te kunnen voeren zijn de volgende gegevens ten minste nodig:
1. het e-mailadres van de student van de instelling;
2. de instelling aan welke de student verbonden is;
3. de voorkeurstaal waarin de enquête aangeboden wordt;
4. de opleidingsnaam van de opleiding die de student volgt;
5. de vorm van de opleiding die de student volgt (voltijd, deeltijd, duaal);
6. de locatie van de opleiding van de student;
7. of het om een student, postmaster of premaster student gaat;
8. of het afstandsonderwijs betreft; en
9. het studiejaar.
Het e-mailadres van de student is noodzakelijk om de student uit te nodigen voor de
enquête. De voorkeurstaal is noodzakelijk om de uitnodiging en de enquête begrijpelijk
voor te kunnen leggen aan de student. De overige gegevens zijn noodzakelijk om de
betrouwbaarheid van de enquête te kunnen garanderen. Voor onderdelen als het wel of
niet volgen van afstandsonderwijs, geldt daarnaast dat de enquête vooraf voor hen
wordt aangepast en vragen die niet op hen van toepassing zijn, worden overgeslagen.
Voor de totstandkoming van de NSE worden geen bijzondere persoonsgegevens in de zin
van artikel 9 van de AVG verstrekt. In de enquête kunnen studenten eventueel toestemming
geven voor het terugkoppelen van hun antwoorden op persoonsniveau aan de hogeronderwijsinstelling,
waar zij staan ingeschreven. Dit heeft als voordeel dat de gegevens door de instelling
nog beter benut kunnen worden voor het verbeteren van de kwaliteitszorg. Iedere deelnemer
aan de NSE heeft bovendien het recht om zijn of haar persoonsgegevens in te zien,
te corrigeren of te verwijderen, het recht om zijn of haar eventuele toestemming voor
de terug levering van gegevens aan de instelling in te trekken of bezwaar te maken
tegen de verdere verwerking van zijn of haar persoonsgegevens door de aangewezen rechtspersoon.
Na afloop van de enquête, de verwerking en controle van de resultaten, worden de tot
persoon herleidbare gegevens ongeveer een jaar na het onderzoek vernietigd. De hogeronderwijsinstellingen
die gegevens aanleveren voor de enquêtes ontvangen daarnaast ook een resultatenbestand
uit de enquêtes op een geaggregeerd niveau (niet tot de persoon herleidbaar). De resultaten
uit de enquêtes worden daarnaast op een geaggregeerd niveau openbaar gemaakt. Deze
zijn nooit tot personen herleidbaar.
4. Toezicht en verantwoording
Op een rechtspersoon met een wettelijke taak wordt zowel intern als extern toezicht
gehouden. Het intern toezicht wordt uitgevoerd door een raad van toezicht. De raad
van toezicht dient blijkens de statuten deskundig en van het bestuur onafhankelijk
te zijn. Door de raad van toezicht wordt integraal toezicht gehouden op het bestuur
van de rechtspersoon en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon.
Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 houdt de Minister extern toezicht op rechtspersonen
met een wettelijke taak.3 Hierbij geldt het door de Algemene Rekenkamer onderschreven uitgangspunt dat de Minister
aan de Tweede Kamer verantwoording moet kunnen afleggen over de uitvoering van de
wettelijke taak en de besteding van publieke middelen aan deze taak.4 Om verantwoording af te kunnen leggen dient de Minister informatie te verzamelen,
een oordeel te vormen en zo nodig te interveniëren.
De aangewezen rechtspersoon dient op verzoek aan de Minister onder andere het activiteitenplan,
de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag en andere nadere informatie die de
Minister van belang acht te verstrekken. Zo nodig heeft de Minister de bevoegdheid
om nadere inlichtingen in te winnen of een onderzoek in te stellen. De Minister wijst
alleen een rechtspersoon aan die jaarlijks blijkens zijn statuten een jaarverslag
en jaarrekening vergezeld laat gaan van een rechtsmatigheidsverklaring van een accountant.
Hierover zullen in het aanwijzingsbesluit eisen worden gesteld. Op basis van de rechtmatigheidsverklaring
kan door de Minister bepaald worden of de ontvangen financiering rechtmatig aan de
wettelijke taak besteed is.
Op basis van het voorgaande kan de Minister informatie verzamelen en een oordeel vormen
over de wijze waarop de rechtspersoon haar wettelijke taak verricht. Als ultimum remedium
kan de Minister interveniëren. In het wetsvoorstel is daartoe opgenomen dat de Minister
de aanwijzing van de rechtspersoon kan intrekken indien de rechtspersoon zijn taak
heeft verwaarloosd of indien hij zich niet houdt aan de in de aanwijzing gestelde
eisen met betrekking tot toezicht en verantwoording.
De Minister draagt er zorg voor dat uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van deze
wet de publieke taak van de aangewezen rechtspersoon, zoals beschreven in dit wetsvoorstel,
wordt geëvalueerd.
5. Gevolgen voor de regeldruk
De meeste bekostigde instellingen doen al sinds 2008 jaarlijks of tweejaarlijks mee
met de NSE. Voor de meeste instellingen zal er met de inwerkingtreding van deze wet
in de praktijk weinig veranderen, behalve dat zij zelf geen aparte afweging meer hoeven
te maken over het wel of niet leveren van de gegevens ten behoeve van de uitvoering
van enquêtes. Voor een klein deel van de bekostigde instellingen die voorheen niet
meededen aan de NSE, of maar sporadisch, geldt dat zij jaarlijks of tweejaarlijks
een beperkt aantal persoonsgegevens dienen te leveren aan de door de Minister aangewezen
partij. De
uitvoeringslast voor het verstrekken van de gegevens zal ten laste komen van de instelling.
De gegevens zullen in de meeste gevallen reeds geregistreerd staan binnen de instelling.
De bekostigde instelling dient deze gegevens te verzamelen in één overzicht, te controleren
en te verstrekken in de daarvoor bedoelde formats. Daarnaast wordt er per instelling
een leveringsovereenkomst gesloten, waarin ook afspraken worden gemaakt over de terug
levering van gegevens. De regeldrukkosten omtrent de gegevenslevering voor instellingen
zijn daarmee beraamd op circa € 33.600 euro. Daarnaast ondernemen instellingen veelal
respons-verhogende activiteiten op de instellingen en monitoren zij de respons. Het
is aan de instelling zelf hoeveel tijd zij hieraan besteden. Voor de raming is uitgegaan
dat dit zo’n 5 uur op jaarbasis (regeldruk: € 140.000 euro). Daarnaast borgt dit wetsvoorstel
dat de enquêtes (inhoud en organisatie) worden afgestemd met het onderwijsveld. De
frequentie en hoedanigheid van deze afstemming zal bepaald worden met de vertegenwoordigers
van de onderwijsinstellingen en studenten en is bij voorbaat niet geheel vast te stellen.
Voorgaande jaren vond deze afstemming plaats via een aparte werkgroep waarin de vertegenwoordigers
van de instellingen en studenten zitting namen, net als drie individuele instellingen.
Daarnaast vond er een start- en een slotbijeenkomst plaats voor alle instellingen.
De regeldruk voor de afstemming met instellingen wordt daarmee geschat op zo’n 19.200
euro per jaar. Alle inspanningen van instellingen bij elkaar opgeteld voor de enquêtes
worden daarmee beraamd op circa € 66.800 euro. Voor studenten geldt dat zij gevraagd
worden de enquête in te vullen. In de afgelopen vier jaar heeft een gemiddeld aantal
van zo’n 285.000 studenten de enquête ingevuld. Dit kost hen gemiddeld 13 minuten.
Daarmee komt de regeldruk voor de burger, ofwel de student, uit op zo’n € 940.500
euro per jaar voor de gegevenslevering.
6. Financiële gevolgen
Voor het onderhouden van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare studiekeuze-informatie
wijst de Minister een rechtspersoon aan die belast wordt met de uitvoering van deze
wettelijke taak. De uitvoering van deze taak wordt gefinancierd door het Ministerie
van OCW. De hoogte van het bedrag dat de rechtspersoon voor de uitvoering van zijn
taak ontvangt kan jaarlijks variëren en wordt geschat op circa 2.500.000 euro per
jaar. De kosten van het uitvoeren van de NSE worden daarbij geraamd op zo’n 200.000
euro. De rechtspersoon met wettelijke taak moet zich houden aan de financiële regels
die voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2016.
7. Uitvoering
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de uitvoering. De Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO) heeft geen rol bij de verstrekking van de gegevens en heeft daarom besloten
dat een aparte uitvoeringstoets op dit wetsvoorstel niet nodig is. Dit wetsvoorstel
is daarnaast afgestemd met de Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie). Voor
het toezicht geldt dat deze pas in beeld komt als instellingen zich niet aan de verplichting
houden. De aangewezen rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor de verwerking van
de gegevens, zal instellingen die (niet op tijd) de gegevens aanleveren, eerst een
rappel sturen. Indien gegevens daarna alsnog uitblijven, kan deze hier melding van
maken bij de inspectie. De inspectie zal zo nodig de wettelijke voorschriften handhaven.
8. Gevolgen voor Caribisch Nederland
Deze wetswijziging heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland.
9. Advies en consultatie
Het concept wetsvoorstel is met verschillende partijen afgestemd en is van 15 juli
tot en met 5 augustus 2019 voorgelegd voor internetconsultatie. Hieronder volgt een
opsomming van de adviezen en consultaties en hoe deze verwerkt zijn in dit wetsvoorstel.
Internetconsultatie
Op de internetconsultatie zijn zes reacties binnengekomen. In twee reacties wordt
steun voor dit wetsvoorstel uitgesproken. Daarnaast zijn er kritische reacties op
het wetsvoorstel binnengekomen van twee individuele instellingen (Universiteit van
Maastricht en het Gerrit Rietveld College), de VH en VSNU.
De kritiek van het bekostigde onderwijs richt zich in eerste instantie op de verplichting
voor hen om gegevens aan te leveren ten behoeve van enquêtes onder studenten. De Universiteit
van Maastricht en de VSNU geven daarnaast aan de verschillende taken van de rechtspersoon
te willen beleggen bij verschillende rechtspersonen. Voor wat betreft de enquête onder
studenten, zet de VSNU vraagtekens bij de noodzaak voor een wettelijke grondslag,
de onderbouwing van de benodigde gegevens en of de privacy van studenten wel voldoende
gewaarborgd is. In de reactie van de VH en VSNU worden tevens een aantal praktische
vragen en zaken aan de orde gesteld, zoals onder andere hoe de aanwijzing van de rechtspersoon
en de afstemming met het onderwijsveld zal plaatsvinden en wat er in de AMvB komt
te staan omtrent de aanlevering van gegevens door instellingen. Wat betreft dit laatste
pleiten de VH en VSNU er onder andere voor om ook gegevens omtrent tracks/afstudeerrichtingen
mee te nemen in de enquête. Op die manier kunnen de gegevens door instellingen benut
worden voor hun kwaliteitszorg. De
VH vraagt in dat kader of het wetsvoorstel ook ruimte biedt om naast studenttevredenheid,
ook studentbetrokkenheid mee te nemen in de enquête. Indien de enquête onvoldoende
bruikbaar is voor de kwaliteitszorg van instellingen, kan dit volgens de VH tot gevolg
hebben dat instellingen hier een aparte enquête voor ontwikkelen, wat leidt tot extra
regeldruk voor zowel de instellingen als studenten.
In deze toelichting wordt op de bovenstaande punten ingegaan. Er is gekozen voor één
rechtspersoon, omdat de Nationale Studentenenquête nauw verbonden is met de voorlichting
richting aankomend studenten. De eisen voor de organisatie van de enquête zijn daarbij
hetzelfde als die voor het verzamelen en verspreiden van studiekeuze-informatie. Om
te komen tot een nieuwe inrichting van de enquête onder studenten zijn een halfjaar
gesprekken gevoerd met de VH, VSNU, ISO en LSVb waar mogelijke alternatieven zijn
verkend. Helaas heeft dit niet geleid tot een voorstel waar zowel studentenbonden
als instellingen zich in konden vinden. Om een objectief landelijk vergelijkbaar beeld
van de studenttevredenheid te waarborgen, is dit wetsvoorstel noodzakelijk.
De inhoud van de enquête dient in nauw overleg met het onderwijsveld tot stand te
komen, zodoende deze zowel voor de voorlichting richting aankomend studenten als de
kwaliteitszorg van instellingen gebruikt kan worden. De vragenlijst zal op korte termijn
herzien word en, waarbij ook afgewogen zal worden hoe het concept van studentbetrokkenheid
in de enquête verwerkt kan worden. Op basis van het verzoek van de VH is ervoor gekozen
om in dit wetsvoorstel ruimte te laten voor onderzoek naar studentbetrokkenheid.
De suggestie om instellingen ook gegevens te laten aanleveren met betrekking tot tracks/
afstudeerrichtingen, zal meegenomen worden in de AMvB en zal worden voorgelegd aan
onder andere de Autoriteit Persoonsgegevens. De inhoud van de AMvB zal worden afgestemd
met de VH en VSNU.
Algemene Rekenkamer
Op grond van artikel 7.40 van de Comptabiliteitswet 2016 is over dit wetsvoorstel
overleg gevoerd met de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de
waarborgen omtrent de inrichting en werkwijze van de aangewezen rechtspersoon niet
met dit wetsvoorstel worden geregeld5. Met dit wetsvoorstel krijgt de Minister echter de bevoegdheid om de rechtspersoon
aan te wijzen en om deze aanwijzing in te trekken indien de rechtspersoon niet voldoet
aan de in de aanwijzing gestelde eisen. Middels het aanwijzingsbesluit kunnen dan
ook nadere eisen gesteld worden over de inrichting en werkwijze van de rechtspersoon.
Ook kunnen in het aanwijzingsbesluit eisen gesteld worden met betrekking tot het wijzigen
van de statuten van de rechtspersoon en met betrekking tot het toepasselijke toezichtsarrangement.
Deze eisen stellen bij wet of lagere regelgeving ligt niet voor de hand aangezien
de eisen slechts betrekking heb op één rechtspersoon. Naar aanleiding van het overleg
met de Algemene Rekenkamer is de wijze waarop het aanwijzingsbesluit gehanteerd zal
worden nader uitgewerkt in de toelichting. Ten slotte geeft de Algemene Rekenkamer
aan dat het in de rede ligt dat uit de wettekst blijkt op welke wijze de bekostiging
van de rechtspersoon vorm krijgt. Uit het feit dat rechtspersoon een publieke taak
gaat uitvoeren vloeit echter al voort dat de rechtspersoon hier ook de benodigde financiering
voor zal ontvangen.
Autoriteit Persoonsgegevens
In verband met de privacy en de gegevensverwerkingen die in dit wetsvoorstel besloten
liggen, is het conceptwetsvoorstel voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op de inhoud
van dit wetsvoorstel.
Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
De ATR heeft het concept wetsvoorstel beoordeeld op de gevolgen voor de regeldruk.
Het college heeft in dit kader geadviseerd om een aantal zaken in de memorie van toelichting
te verduidelijken, zoals hoe de aanwijzing van de rechtspersoon geschiedt en waarom
er afgeweken wordt van de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van deze
wet. Het college heeft verzocht aan te geven hoe de NSE op betrouwbare wijze georganiseerd
kan worden als de deadline van 1 april 2020 niet wordt gehaald. Tevens heeft de commissie
geadviseerd de regeldruk voor instellingen nader in beeld te brengen en te overwegen
de NSE tweejaarlijks te houden. De adviezen van de ATR zijn verwerkt in dit wetsvoorstel.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdeel A – artikel 7.15a (nieuw)
Na artikel 7.15 wordt een nieuw artikel 7.15a ingevoegd. Artikel 7.15 ziet op het
verstrekken van informatie, waaronder informatie over de studiekeuze, door het instellingsbestuur
aan de student en de aspirant-student. Het nieuwe artikel 7.15a ziet, onder andere,
op het verstrekken van studiekeuze-informatie door een aangewezen rechtspersoon aan
de aspirant-student.
In het eerste lid van artikel 7.15a (nieuw) is bepaald dat Onze Minister een rechtspersoon
aanwijst met de taak om op het terrein van het hoger onderwijs studiekeuze-informatie
te verzamelen en verspreiden onder aspirant-studenten. De rechtspersoon heeft tevens
de taak om onderzoek te doen naar studenttevredenheid en -betrokkenheid op het terrein
van het hoger onderwijs. Ten behoeve van de taak om studiekeuze-informatie te verzamelen
en te verspreiden en ten behoeve van de taak om onderzoek te doen naar studenttevredenheid
en -betrokkenheid, neemt de rechtspersoon enquêtes af onder studenten. Over de uitvoering
van haar taak overlegt de rechtspersoon met de vertegenwoordiging van de instellingen
en de belangenorganisaties van studenten.
In het derde lid van artikel 7.15a (nieuw) is bepaald dat de aanwijzing van de rechtspersoon
onder andere wordt ingetrokken indien de rechtspersoon de Comptabiliteitswet 2016
of de in de aanwijzing gestelde eisen met betrekking tot toezicht en verantwoording
niet naleeft. Hiermee wordt geborgd dat de aanwijzing ingetrokken wordt als Onze Minister
niet langer toezicht kan houden op de rechtspersoon. De aanwijzing kan ook op andere
dan de in het derde lid genoemde gronden worden ingetrokken.
In het vijfde lid van artikel 7.15a (nieuw) is bepaald dat het instellingsbestuur
van een bekostigde instelling gegevens dient te verstrekken aan de rechtspersoon ten
behoeve van de enquêtes die door de rechtspersoon worden afgenomen. Het instellingsbestuur
van een rechtspersoon voor hoger onderwijs kan per opleiding bepalen of hij wenst
deel te nemen aan de enquêtes en hiervoor gegevens verstrekt. De te verstrekken gegevens
bestaan mede uit persoonsgegevens van studenten.
Op grond van het zesde lid van artikel 7.15a (nieuw) worden de gegevens die het instellingsbestuur
dient te verstrekken bij ministeriële regeling vastgesteld. In paragraaf 3 van het
algemeen deel van deze toelichting is beschreven welke gegevens dit betreft. Daarnaast
kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over onder andere de wijze
en het moment waarop het instellingsbestuur gegevens ten behoeve van de enquêtes onder
studenten aan de rechtspersoon dient te verstrekken. Er kan bijvoorbeeld bepaald worden
dat de instelling jaarlijks of tweejaarlijks gegevens verstrekt ten behoeve van de
enquête.
Het vaststellen van de hiervoor genoemde gegevens en regels wordt met dit wetsvoorstel
tijdelijk gedelegeerd naar een ministeriële regeling. Beoogd wordt om een jaar nadat
de hiervoor genoemde ministeriële regeling in de Staatscourant is geplaatst de gegevens
en regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Voor tijdelijke
delegatie naar een ministeriële regeling is gekozen gezien de beoogde spoedige inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel. Er wordt namelijk naar gestreefd om in het studiejaar 2019–2020
nog een enquête onder studenten af te nemen ten behoeve van de NSE. Het tijdig en
zorgvuldig vaststellen van een algemene maatregel van bestuur voor de geplande inwerkingtredingsdatum
is naar verwachting niet mogelijk. Indien dit wetsvoorstel niet in april 2020in werking
kan treden, is de verwachting dat de NSE van dat jaar niet gehouden kan worden.
Artikel I, onderdeel B – wijziging artikel 7.15a (nieuw)
Artikel I, onderdeel B, wijzigt artikel 7.15a (nieuw), zesde lid, zodat de hiervoor
genoemde gegevens en regels bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld dienen
te worden. Dit onderdeel treedt in werking zodra de algemene maatregel van bestuur
waarin de gegevens en regels worden vastgesteld gereed is en in werking kan treden.
Hierdoor vervalt de tijdelijke delegatie waarmee de gegevens en regels bij ministeriële
regeling vastgesteld konden worden en dient dit voortaan vastgesteld te worden bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur. Eventuele latere wijzigingen van deze
gegevens of regels zullen eveneens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden vastgesteld.
Artikel II – Inwerkingtreding
Artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel treedt inwerking op 1 april 2020 of op
de dag nadat deze wet in het Staatsblad wordt geplaatst indien dit wetsvoorstel na
1 april 2020 in het Staatsblad wordt geplaatst. Met deze inwerkingtredingsdatum wordt
gezien de spoedeisendheid van dit wetsvoorstel van de vaste verandermomenten afgeweken
zodat in het studiejaar 2019–2020 nog een enquête onder studenten afgenomen kan worden.
Zoals toegelicht bij artikel I, onderdeel B, treedt dit onderdeel in werking zodra
de algemene maatregel van bestuur waarin de hiervoor genoemde gegevens en regels worden
vastgesteld gereed is en in werking kan treden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.