Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 263 Regels inzake invoering van een tijdelijke mogelijkheid voor experimenten in de rechtspleging (Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 7 oktober 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
2
2.
Aanleiding
3
3.
De mogelijkheden voor experimenten op basis van de huidige wetgeving
4
4.
De grenzen en voorwaarden van experimenten
4
5.
De systematiek van de wet en de opzet van de algemene maatregelen van bestuur
6
6.
De experimenten
7
7.
Adviezen
8
8.
Financiële gevolgen en administratieve lasten
9
ARTIKELEN
9
Artikel 1
9
Artikel 3
10
Artikel 4
10
OVERIG
10
ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de regels inzake invoering van een tijdelijke
mogelijkheid voor experimenten in de rechtspleging (Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging)
(hierna: het wetsvoorstel) teneinde het belang van experimenten in de rechtspraak
om zo laagdrempelig, toegankelijk voor alle inkomensgroepen, benaderbaar en flexibeler
rechtzoekenden te helpen. Deze leden zijn dan ook verheugd met onderliggende wet.
Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel.
Zij staan positief tegenover de mogelijkheid die deze wet biedt in de praktijk te
onderzoeken hoe de procesvoering bij de burgerlijke rechter beter kan. Het wetsvoorstel
houdt een balans tussen meer eenvoud, snelheid en effectiviteit in de rechtsgang en
de fundamentele beginselen van het procesrecht. Wel hebben voorgenoemde leden nog
enkele vragen, onder andere over de wijze waarop deze tijdelijke mogelijkheid om te
experimenteren geregeld is.
De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Hoewel deze leden de doelstellingen achter de tijdelijke experimenten
begrijpen, namelijk eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting,
komen er toch verschillende, essentiële vragen op met betrekking tot de reikwijdte
van de wet, de noodzakelijkheid en de uitvoerbaarheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zeer veel belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel. Deze wet maakt het mogelijk te kunnen experimenteren met innovatieve
vormen van rechtspleging, met het oog op het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve
en de-escalerende geschilbeslechting. Voornoemde leden hebben altijd het belang gezien
van toegankelijke rechtspraak die dichtbij burgers staat. Zij zijn voorstander van
het inzetten van buurtbemiddeling, mediation en naar analogie van België, de vrederechter.
Dit zijn voorstellen waarmee middels deze experimentenwetgeving mogelijk verder geëxperimenteerd
kan worden. De bevoegdheid tot afwijking van de in het wetsvoorstel genoemde wetten
is ruim geformuleerd en op advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
(hierna: de Afdeling) zijn de waarborgen verder aangescherpt. De voorgenoemde leden
zien het nut van de mogelijkheden die dit wetsvoorstel biedt, maar hebben nog wel
enkele vragen over onder andere de uitvoering en de bijkomende effecten van dit wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
dat erop gericht is experimenten mogelijk te maken die gericht zijn op een betere
geschillenbeslechting. Deze doelstelling is naar de mening van deze leden een goede.
Wel vragen zij in hoeverre deze regeling consequenties heeft voor de rechtszekerheid
van de burger en de kenbaarheid van de regels die gelden in concrete gevallen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de vereiste ruimte om de experimentenwet
zorgvuldig uit te voeren, maar vraagt wel wat de reden is voor een evaluatie na tien
jaar. Waarom is dat bijvoorbeeld niet al na vijf jaar? Tevens vragen deze leden naar
de mogelijkheid van beperking van de tijdsduur van de wet. Kan de regering de duur
van vijftien jaar toelichten? Met betrekking tot de tijdsduur stellen voornoemde leden
voor een pilot maximaal met twee jaar te verlengen naar vijf jaar met als doel de
pilot beter en zorgvuldiger te kunnen uitvoeren, te doorgronden en te evalueren. Een
pilot kan altijd voortijdig eindigen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting niets over hoe andere
landen met experimenten in de rechtspleging omgaan. Kan de regering, met enkele voorbeelden
uit omringende landen, duidelijk maken hoe andere landen met zulke experimenten in
de rechtspleging omgaan? Is dat vergelijkbaar met dit voorstel? Worden er in andere
landen wel experimenten in de rechtspleging gedaan?
De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat het onderhavige
wetsvoorstel een looptijd heeft van vijftien jaar en na tien jaar zal worden geëvalueerd.
Kunnen deze termijnen worden onderbouwd? Deze leden begrijpen dat er voldoende tijd
moet zijn om de experimenten uit te voeren, maar vrezen voor een te lange experimenteerfase.
De leden van de SP-fractie hebben een aantal kritische vragen over de uitvoering van
het wetsvoorstel. Allereerst hebben zij vragen over de geldigheid van de tijdelijke
wet. Waarom is er gekozen voor vijftien jaar? Is het niet degelijker om al eerder
dan na tien jaar de wet te evalueren, bijvoorbeeld na vijf jaar?
Voornoemde leden vragen de regering de ideeën over experimenten met rechtsbijstand
uitgebreider toe te lichten.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er met
dit wetsvoorstel geen zelfstandige experimenten met de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)
mogelijk zijn. «Daar waar afwijking van de Wrb een experiment op grond van artikel
1, eerste lid, ondersteunt, zal dat gebeuren met inachtneming van de belangen van
alle betrokkenen.» Heeft de regering nagedacht over de mogelijkheid om in het geheel
geen experimenten in de sfeer van de Wrb toe te staan? Kan de regering toelichten
hoe de belangen van alle betrokkenen bij een experiment in afwijking van de Wrb op
grond van artikel 1, eerste lid, zullen worden betrokken?
De leden van de SGP-fractie vragen naar verduidelijking van de gevallen waarin een
experiment mogelijk is. Zeker omdat het gaat om afwijking van de gewone wettelijke
regels moet het experiment de uitzondering blijven. Deze leden vragen op welke manier
gewaarborgd is dat allereerst de mogelijkheden voor alternatieve vormen van geschilbeslechting
binnen de bestaande wet zijn gebruikt, voordat er gekozen wordt voor een experiment.
Wordt gewaarborgd dat alle bestaande mogelijkheden zijn benut?
2. Aanleiding
De leden van de VVD-fractie vragen naar de innovatie op technologisch gebied, gezien
de innovatieve strekking van dit wetsvoorstel. Is er sprake van voldoende innovatie
op het gebied van technologie binnen het bestuursrechtelijke systeem?
De leden van de SP-fractie zien dat er sinds enkele jaren door het hele land en in
verschillende regio’s geëxperimenteerd wordt met velerlei vormen van rechtspraak zoals
de spreekuurrechter, de wijkrechter, de regelrechter en Community Court. Recent verscheen
het onderzoek van het WODC over de inpassing van de vrederechter, naar Belgisch voorbeeld,
in de Nederlandse rechtsstaat. Op verzoek van deze leden gaat er mogelijk een experiment
in Limburg plaatsvinden met een «Huis van het Recht». Is het werkelijk nodig de bestaande
wetgeving te omzeilen voor nieuwe experimenten, gezien al deze uiteenlopende experimenten?
Zijn er nu al niet voldoende mogelijkheden om te experimenteren? Waarom worden deze
experimenten anders? Gezien het feit dat deze wetgeving als een vervolg op deze vormen
van de maatschappelijk effectieve rechtspraak kan worden gezien, kunnen die experimenten
dan als een succes worden beschouwd? Waarom worden die experimenten dan niet gestructureerd
en op grotere schaal voortgezet?
De aan het woord zijnde leden snappen de intentie om experimenten mogelijk te maken,
maar waarom is er geen inhoudelijk idee welke experimenten de regering wil gaan uitvoeren?
Het is toch te verwachten dat zo’n wet een bepaald doel dient, in plaats van een carte
blanche om maar te doen wat de regering wil? Er worden in de memorie van toelichting
drie verschillende experimenten genoemd, in hoeverre gaan deze plaatsvinden? Welke
experimenten staan er nog meer op de rol? Wie kunnen er initiatieven aandragen voor
die experimenten? Bovenal, deelt de regering de mening dat juist het gebrek aan specifieke
en uitgedachte experimenten bijdraagt aan de beeldvorming van een wet die haar doel
voorbij schiet?
3. De mogelijkheden voor experimenten op basis van de huidige wetgeving
De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om
in een civiele procedure een deskundige lekenrechter met een bijzondere deskundigheid
op een ander terrein in te zetten. Deze leden vragen of hetzelfde geldt voor het bestuursrecht.
Tevens vragen zij hoe bij de deskundige lekenrechter wordt gewaarborgd dat deze over
de beginselen van goede rechtspraak beschikt, zoals bij rechters het geval moet zijn.
Welke kosten gaan gepaard met het zorgdragen hiervoor? De aan het woord zijnde leden
lezen in de brief met betrekking tot de nabijheidsrechter (Kamerstuk 29 279 nr.535) dat het te vroeg is om keuzes te maken over landelijke invoering. Deze leden ondersteunen
dat de evaluaties van lopende pilots en het gesprek met de Raad voor de Rechtspraak
hiervoor moeten worden afgewacht. Wanneer worden deze evaluaties en het gesprek met
de Raad voor de Rechtspraak verwacht? Kan al inzicht geven worden in voorlopige conclusies?
Voornoemde leden onderstrepen het belang van een gedegen evaluatie. Een dergelijke
evaluatie vindt plaats bij het experiment van de spreekuurrechter. Wanneer zal deze
evaluatie zijn afgerond? Kunnen de uitkomsten daarvan niet alsnog meegenomen worden
bij onderliggend wetsvoorstel?
4. De grenzen en voorwaarden van experimenten
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering op de hoogte is van de problematiek
van een grote groep Nederlanders met middeninkomens, die niet in aanmerking komen
voor gesubsidieerde rechtsbijstand en geen rechtsbijstandverzekering hebben, drempels
ervaren in de toegankelijkheid en betaalbaarheid van rechtshulp door een advocaat
en hierdoor hun recht niet halen (rechtmijders)? In het kader hiervan vragen deze
leden of de regering kennis heeft genomen van het initiatief van SRK Rechtsbijstand
onder de naam BrandMR (Brandmeester)? Deze dienstverlening in de advocatuur biedt
rechtsbijstand in de vorm van toegankelijke rechtshulppakketten voor een vaste prijs
met inzet van advocaten in loondienst. Het initiatief beoogt te voldoen aan alle eisen
van onafhankelijkheid, transparantie, uniformiteit en effectiviteit, terwijl de bijzondere
positie van de advocatuur, diens onafhankelijkheid en de vertrouwelijkheid van cliëntengegevens
gewaarborgd blijft. Is de regering bereid het bieden van regulatoire ruimte voor dergelijke
initiatieven mee te nemen in onderliggend wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat in experimentele
procedures altijd een recht op hoger beroep en cassatie dient te zijn, maar verderop
in de memorie van toelichting lezen deze leden dat er ook op het terrein van het hoger
beroep nagedacht kan worden over mogelijkheden de procedure efficiënter te maken.
De aan het woord zijnde leden vragen te verduidelijken hoe eventuele procedures in
het hoger beroep er dan uit zouden moeten zien. Is het voor de rechtzoekende mogelijk
in eerste aanleg verplicht te worden tot het volgen van een experimentele procedure
en vervolgens in hoger beroep wederom? Vindt de regering dat wenselijk? Voornoemde
leden vragen of het niet beter zou zijn experimenten in hoger beroep slechts toe te
staan indien er in eerste aanleg geen experimentele procedure gevolgd is? Wat vindt
de regering daarvan? Deze leden vragen voorts of hiermee tevens de procedures omtrent
cassatie uitgesloten zijn van experimenten?
De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat het volgen van
een experimentele procedure verplicht gesteld kan worden. Kan de regering aangeven
waaruit blijkt dat dat wenselijk of nodig is? Hoe verhoudt zich dat tot de mogelijkheid
dat mensen eventueel uitwijken naar een ander gerecht? Hoe eerlijk is het als deze
rechtzoekende wél kan kiezen tussen een experimentele procedure enerzijds en de wettelijke
procedure anderzijds en de andere rechtzoekende niet?
De leden van de SP-fractie hebben hun bedenkingen bij de haalbaarheid van de voorwaarden
en het gebrek aan grenzen. Deze leden merken op dat niet helder is welke wetgeving
gewijzigd dient te worden om de experimenten uit te kunnen voeren. Is de les dan niet
dat de wetgeving te complex is en dat juist die complexiteit dient te worden aangepakt
in plaats van die wetgeving tijdelijk buitenspel te zetten? Is het een mogelijkheid
deze wet op bepaalde wetsartikelen te richten, minder algemeen, teneinde bepaalde
experimenten uit te voeren? Een van de juridische aanleidingen tot deze wet (artikel
96, lid 2 Rv) is de gedwongen deelname aan experimenten (niet langer vrijwillig).
Waardeert de regering het belang van de experimenten groter dan het belang van partijen
in een zaak om vrijwillig te kiezen voor een experimenteel rechtsproces?
De aan het woord zijnde leden twijfelen behalve over de juridische noodzakelijkheid
ook over de financiële haalbaarheid en de gevolgen voor de werkdruk. Nagenoeg alle
ingezonden adviezen schrijven dat er zorgen zijn over de bekostiging en de negatieve
gevolgen voor de werkdruk binnen de rechtspraak. Deelt de regering deze zorgen? In
de begroting is slechts één miljoen euro voorzien voor experimenten, is dit voldoende?
Komt er een tijdelijke of eenmalige andere financiële compensatie? Hoe verwacht de
regering de negatieve gevolgen voor de werkdruk in algemene zin, dus niet per experiment
zoals dat in de algemene maatregelen van bestuur (AMvB) zal worden uitgewerkt, op
te gaan vangen? Wordt het personeel in de rechtspraak nog vaker geacht over te werken?
Wat zijn de gevolgen voor de sociaal advocaten? De Vereniging voor Sociale Advocatuur
Nederland waarschuwt voor dejuridisering en ontkenning van het vak van advocaten,
deelt de regering deze mening? Hoe moet de mogelijke inzet van ongekwalificeerde hulpverleners
worden gezien? Rechters mogen via de hardheidsclausule op basis van onbillijkheid
van overwegende aard bepalen dat er van de experimentele procedure wordt afgezien.
Kan de hoge werkdruk in de rechtspraak hiervoor een argument zijn? Deelt de regering
de mening dat de experimenten niet ten koste mogen gaan van de bestaande rechtsprocessen
en hoe wil zij dit waarborgen? Het The Hague Institute for Innovation of Law (HiiL)
suggereert in haar advies dat het betrekken van kapitaal uit de privésector een mogelijkheid
is, hoe kijkt de regering hier tegenaan? Welke risico’s ziet zij hier? Kan de regering
garanderen dat deze wet geen verkapte bezuinigingsmaatregel is of een stap in die
richting? Zijn de waarborgen daartoe, zoals benoemd in de memorie van toelichting,
wel voldoende?
De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen. Hoe gaat de regering er voor
zorgen dat de evaluaties van goede kwaliteit zijn? Wie wordt met die taak belast?
Komt er ook een zogenaamde nulmeting? Voornoemde leden vragen ook of er een maximum
komt op het aantal zaken dat per experiment wordt behandeld. Komt er een maximum op
het aantal experimenten dat per rechtbank wordt behandeld?
In de memorie van toelichting valt te lezen dat er de mogelijkheid tot forum-shopping
bestaat als twee gerechten in een zaak bevoegd zijn en het ene gerecht een experiment
houdt en het andere gerecht niet. Kunnen de partijen in deze zaak dan advies inwinnen
over het experiment?
De leden van de SGP-fractie lezen dat op grond van dit wetsvoorstel het ook mogelijk
is om af te wijken van de artikelen 23 en 24 van Boek 1 Rv. Hierdoor kan de rechter
over een grotere hoeveelheid feiten en omstandigheden een uitspraak doen dan wat hem
is voorgelegd. Hoe wordt in de AMvB op grond van dit wetsvoorstel gewaarborgd dat
er dan ook concreet hoor en wederhoor is toegepast over de punten die later toegevoegd
zijn? Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat de procedures doorgaans
in een of meer gerechten worden uitgevoerd. Deze leden vragen waarom dit niet uitdrukkelijk
in de wettekst wordt opgenomen. In theorie is het nu op grond van het wetsvoorstel
mogelijk dat de regels in elk gerecht buiten toepassing geplaatst kunnen worden. Zou
het niet de voorkeur verdienen te kiezen voor experimenten die zo beperkt zijn als
nodig is om vast te kunnen stellen of het gaat om een bepaalde concrete verbetering
van de geschilbeslechting?
5. De systematiek van de wet en de opzet van de algemene maatregelen van bestuur
De leden van de VVD-fractie vragen naar het overgangsrecht. Kan de regering toelichten
of, en hoe door middel van het overgangsrecht wordt geregeld op welke wijze een experimentele
onafgedane procedure wordt voortgezet?
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over het opstarten en het verlengen
van een experiment. Er is voor gekozen het opstarten van een experiment per AMvB te
laten verlopen. Kan de regering waarborgen dat er voldoende tijd is voor zowel de
Eerste als de Tweede Kamer om de experimenten tegen het licht te houden? Hoe ziet
dit er procedureel uit? Kan de Tweede Kamer hierover altijd eerst stemmen zodat een
experiment, dat door een meerderheid onwenselijk wordt gevonden, geblokkeerd kan worden?
Wat is de rol van de Raad voor de rechtspraak en andere betrokken partijen bij het
tot stand komen van deze AMvB? Hoe wordt gezorgd dat ook zij hun kennis en inzichten
kunnen delen?
Voornoemde leden hebben enkele vragen met betrekking tot het verlengen van experimenten.
Er is gekozen dit te laten geschieden per ministeriële regeling, kan de regering toelichten
waarom dit niet per AMvB zal geschieden teneinde partijen zo meer mogelijkheden te
geven de experimenten tegen het licht te houden? Kan de regering uitleggen waarom
het advies van de Afdeling op dit punt opzij is gelegd, aangezien de aan het woord
zijnde leden deze vraag onvoldoende beantwoord zien in de memorie van toelichting?
Deze leden hebben daarnaast ook vragen over het voortijdig beëindigen van een experiment.
Dit vroegtijdig beëindigen verloopt namelijk wel via AMvB, maar is die procedure snel
genoeg als er inderdaad voortijdig een einde moet komen aan een experiment? De aan
het woord zijnde leden zijn zeer geïnteresseerd in de gedachte vraagstukken van burgers
en bedrijven bij het rechtsproces te betrekken zoals opgebracht door het HiiL. Is
de regering bereid hier alsnog naar te kijken? Ook zijn deze leden benieuwd naar de
suggestie van het HiiL om permanent innovatieprofessionals en vooral de gebruikers
van de rechtspraak te betrekken. Hoe gaat de regering hen een rol geven?
De leden van de SP-fractie lezen dat naar aanleiding van de adviezen het overgangsrecht
beter is geregeld. Maar hoe zit het met lopende experimenten op het moment dat de
wet komt te vervallen over vijftien jaar? Kan dit ook nader worden toegelicht? De
aan het woord zijnde leden zijn verheugd met het feit dat er een Toetsingscommissie
komt, maar hebben daar nog wel vragen over. Deze Toetsingscommissie wordt per AMvB
ingesteld. Hoe wordt deze Toetsingscommissie samengesteld? Hoe is de onafhankelijkheid
gewaarborgd? Op welke wijze wordt de Tweede Kamer hierbij betrokken? Hoe zit het met
personele wijzigingen in die Toetsingscommissie gedurende de looptijd? Kan een uitgebreide
toelichting worden gegeven waarom de regering het nodig acht de mogelijkheid open
te houden om oordelen van de Toetsingscommissie te kunnen negeren?
De leden van de SP-fractie vragen als een vonnis is uitgesproken in een experimenteel
rechtsproces, of de partijen in een hoger beroep dan weer in een experimenteel rechtsproces
kunnen belanden? Of kan dit uitgesloten worden?
De leden van de SGP-fractie stellen dat experimenteren met het procesrecht voor rechtszoekenden
kan betekenen dat zij onduidelijkheid ervaren over de geldende wettelijke procesregels.
Wanneer zij kennisnemen van het procesrecht in de wet kan het voorkomen dat, zonder
zij zich ervan bewust zijn, in een AMvB belangrijke regels van die wet buiten werking
zijn geplaatst. Ook kan het voorkomen dat hij of zij bij een procedure in Utrecht
met heel andere regels te maken heeft dan met een procedure in Den Haag. Hoe wordt
voorkomen dat de rechtzoekenden hierdoor in verwarring raken of zelfs onjuiste processtappen
zetten met mogelijk verstrekkende consequenties? Wordt bijvoorbeeld in het geval dat
het gaat om een verplichte procedure in het experiment ook gewaarborgd dat, een volgens
de normale wettelijke procedures correct ingesteld verzoek op de juiste plaats terechtkomt?
6. De experimenten
De leden van de VVD-fractie geven aan dat uit het onderliggende wetsvoorstel geen
duidelijk overzicht naar voren komt van welke experimenten zullen plaatsvinden. Is
de regering bereid een overzicht te sturen van de experimenten? Ook willen deze leden
weten wat de definitie van een «experiment» is?
De leden van de SP-fractie snappen de intentie om experimenten mogelijk te maken,
maar waarom is er geen inhoudelijk idee welke experimenten de regering wil gaan uitvoeren?
Het is toch te verwachten dat een dergelijke wet een bepaald doel dient, in plaats
van een carte blanche om maar te doen wat de regering wil? Er worden in de memorie
van toelichting drie verschillende experimenten genoemd, in hoeverre gaan deze plaatsvinden?
Welke experimenten staan er nog meer op de rol? Wie kunnen er initiatieven aandragen
voor die experimenten? Bovenal, deelt de regering de mening dat juist het gebrek aan
specifieke en uitgedachte experimenten bijdraagt aan de beeldvorming van een wet die
haar doel voorbij schiet? Kan de gedachte een externe deskundige toe te voegen aan
de rechters, bijvoorbeeld een lekenrechter, uitgebreider toegelicht worden, aangezien
er nogal wat twijfels zijn over de implicaties en de haalbaarheid ervan? Deze leden
vragen ook bij wie het overzicht en de regie van de experimenten komt te liggen.
De leden van de SGP fractie stellen dat bij de alternatieve scheidingsprocedure er
niet zozeer wordt gesproken over preventie dan wel mediation. In hoeverre wordt er
bij alternatieve procedures ook juist inspanning geleverd om op een dergelijke manier
conflictoplossend bezig te zijn?
7. Adviezen
De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat bij de experimenten van groot belang
is dat ze met grote zorgvuldigheid worden omgeven. Zowel de Hoge Raad als de Raad
voor de rechtspraak onderschrijven het voorstel een «adviescommissie samen te stellen
waarvan de leden uit juridisch, sociaal en economisch perspectief meedenken over de
verdere ontwikkeling van maatschappelijk effectieve rechtspraak». Hoe kijkt de regering
aan tegen dit voorstel? Met betrekking tot de Toetsingscommissie vragen voornoemde
leden of de regering bereid is rechterlijke leden toe te voegen aan de Toetsingscommissie,
zoals de Raad voor de rechtspraak voorstelt. Deze rechterlijke leden kunnen voor versterking
van de Toetsingscommissie zorgen vanuit hun kennis en ervaring.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wanneer er sprake
is van een gerecht dat meedoet met het experiment en een gerecht dat niet meedoet
en beiden zijn bevoegd in een zaak, dat forum shopping mogelijk is. Deze leden begrijpen
uit de memorie van toelichting dat de regering dit geen bezwaar vindt. Volgens de
regering kan forum shopping zowel leiden tot een toestroom van zaken naar de gerechten
waar de experimentele procedure wordt gevoerd, als tot het wegvloeien van zaken van
dergelijke gerechten. Voornoemde leden vragen te verduidelijken waarom dit geen probleem
zou vormen. Hoe wil de regering de resultaten uit deze onderzoeken met elkaar gaan
vergelijken, als er bij het ene gerecht wel een keuzemogelijkheid is en bij het andere
gerecht niet? Zou forum shopping het experiment niet onnodig vervuilen?
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel waarborgen bevat tegen de ongewilde
consequenties van experimenten die verplicht kunnen zijn voor rechtzoekenden, ook
als zij gebruik maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zo mag een experiment
bijvoorbeeld niet ingegeven zijn door capaciteitstekorten of bezuinigingen. Kan de
regering uiteenzetten waarom zij het in het kader van dit wetsvoorstel verdedigbaar
vindt dat er ondanks die waarborgen nog steeds ten nadele van de rechtzoekende of
diens hulpverlener kan worden afgeweken van het griffierecht of de vergoeding voor
de rechtsbijstand?
De leden van de SP-fractie stellen vast dat bij dit wetsvoorstel mogelijk fundamentele
beginselen in het geding zijn. Deelt de regering het perspectief van de Nederlandse
Orde van Advocaten (NOvA) dat er een wet op de plank blijft liggen die de uitvoerende
macht op elk moment de mogelijkheid geeft de regels voor de rechtspleging te wijzigen?
Zijn de risico’s hiervan bekend? Creëert dit niet rechtsonzekerheid? Kunnen de experimenteerbepalingen
beschouwd worden als een bedreiging voor de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid?
De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van een ingezonden brief van de
NOvA hoe deze wet zich verhoudt tot de voorgenomen stelselherziening gefinancierde
rechtsbijstand.
8. Financiële gevolgen en administratieve lasten
De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten welke financiële consequenties
en benodigde capaciteit onderliggend wetsvoorstel met zich mee brengt. Is er voldoende
wetgevingscapaciteit beschikbaar op het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de kosten van
de experimenten onderdeel zijn van de prijsonderhandelingen voor de periode 2020 tot
2022 maar die op het moment van dit schrijven nog niet zijn afgerond. Deze leden begrijpen
dat deze onderhandelingen inmiddels wel zijn afgerond en dat er jaarlijks een miljoen
euro beschikbaar is uit de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Voornoemde leden vragen of dit budget, zeker als op grond van dit wetsvoorstel de
mogelijkheden om te experimenteren vergroot worden, afdoende is? Hoe zal voorzien
worden in de kosten van de experimenten? Betaalt de Raad voor de rechtspraak ook mee?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het wetgevingsprogramma «Verbetering van
het burgerlijk procesrecht» deels vanuit een voorgenomen kostenbesparing gestart is.
Kan de regering uiteenzetten op hoeveel kostenbesparing uiteindelijk wordt gekoerst?
Wordt er bij de concrete invulling van de experimenten rekening gehouden met deze
voorgenomen kostenbesparing?
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel geen financiële gevolgen heeft,
omdat het een rechtsgrondslag is voor toekomstige AMvB’s. Vanuit een theoretisch oogpunt
kunnen deze leden zich in die redenering vinden, maar in de praktijk worden de mogelijkheden
om te experimenteren dan wel heel erg afhankelijk van het op dat moment beschikbare
budget. Kan de regering uiteenzetten waarom zij van mening is dat voldoende budget
beschikbaar is en zal zijn voor deze experimenten? Zouden de mogelijke financiële
gevolgen inzichtelijker gemaakt kunnen door, bij wijze van voorbeeld, de financiële
gevolgen van de in de zesde paragraaf genoemde experimenten uiteen te zetten? Welke
mogelijkheden ziet de regering in het concrete geval dat de toegevoegde waarde en
de kwaliteit van een experiment onder druk komt te staan vanwege een gebrek aan middelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat nauwkeurig gekeken moet worden
naar de mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel voor de rechterlijke macht wat betreft
haar financiële positie en de werklast voor rechters. Deze leden vragen in hoeverre
er meer duidelijkheid gegeven kan worden over de te verwachten toename in kosten en
werklast voor gerechten en advocaten. Heeft de regering voldoende zicht op de te verwachten
gevolgen? Kan de regering aangeven in hoeverre de extra financiële middelen voor de
rechtspraak worden aangewend voor experimenten in het kader van maatschappelijk effectieve
rechtspraak?
ARTIKELEN
Artikel 1
De leden van de SGP-fractie lezen dat experimenten maximaal drie jaar kunnen duren.
Hoe verhoudt deze periode zich tot de gemiddelde looptijd van normale procedures?
Kan er wel voldoende ervaring opgedaan worden?
Ook vragen deze leden of het mogelijk is met wat meer concrete voorbeelden duidelijk
te maken wat bedoeld wordt met een «onbillijkheid van overwegende aard».
Artikel 3
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering van
mening is dat het niet nodig is een verlenging van een tijdelijk experiment bij AMvB
te regelen, maar dat dit goed per ministeriële regeling kan. De motivatie is dat de
regering dan verkapt advies aan de Raad van State zou vragen over het in wetgeving
omzetten van het experiment. Kan de regering toelichten hoe zij dat bedoelt? Deelt
de regering de mening dat het mogelijk moet zijn dat zij zich bij de consultatie beperkt
tot de verlenging van het experiment zelf?
De leden van de SGP-fractie vragen bij dit artikel of verlenging van het experiment
niet met meer waarborgen omgeven dient te zijn. Zeker in het geval het alleen gaat
om een voornemen tot wetgeving kan het zijn dat er helemaal geen wetsvoorstel tot
stand komt. Is dit criterium niet te onbestemd?
Ook vragen deze leden waarom in dit artikel «onverwijld» en op een «bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip» beide zijn opgenomen?
Artikel 4
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het gevolg van
de intrekking van de AMvB, waarin het tijdelijk experiment geregeld is, is dat de
reguliere wettelijke voorschriften ook van toepassing zullen worden op reeds aanhangige
gerechtelijke procedures. Kan de regering uiteenzetten hoe zich dat verhoudt tot de
civielrechtelijke grondbeginselen van de interne toegankelijkheid of, in de woorden
van het EHRM, «effective access to the courts»1? Deelt de regering de mening dat procespartijen dan niet goed meer weten waar zij
aan toe zijn? Welke eventuele effecten ziet de regering in dat verband met betrekking
tot het verval van de stuitende werking van de dagvaarding ten aanzien van met name
korte verjaringstermijnen? Acht de regering deze effecten voldoende voorzienbaar voor
procespartijen als de AMvB wordt ingetrokken, terwijl de zaak reeds aanhangig is?
De leden van de SGP-fractie lezen dat in dit artikel wordt gesproken over «onmiddellijke
ingang». Is dit hetzelfde als «onverwijld» in artikel 3?
OVERIG
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering op de hoogte is dat de advocaten
in loondienst conform de Verordening op de advocatuur wel voor verzekerde klanten
mogen optreden, maar niet voor klanten zonder een rechtsbijstandverzekering. Deelt
de regering de mening dat hiermee de toegang tot het recht en de inzet van een advocaat
voor een grote groep Nederlanders die niet in aanmerking komen voor gesubsidieerde
rechtsbijstand en zonder rechtsbijstandverzekering niet optimaal toegankelijk is?2
Deelt de regering de mening dat artikel 5.9 in combinatie met artikel 5.11 van de
Verordening op de advocatuur concurrentiebeperkend kan werken en daarmee innovatieve
initiatieven op het gebied van toegankelijke en betaalbare rechtshulp voor particulieren
door advocaten in loondienst blokkeert? Is deze beperking van een vrij verkeer van
diensten nog steeds geoorloofd gelet op de ambitie om de drempels tot rechtshulp zo
snel en goed mogelijk te verlagen? Gaat hier geen prijsopdrijvend effect van uit?
Is de regering bereid met de NOvA in gesprek te gaan over het schrappen van deze beperking,
dan wel gebruik te maken van een eventuele aanwijzingsbevoegdheid waarover mogelijk
beschikt teneinde rechtshulp voor meer mensen beschikbaar te maken? Is er een oordeel
van de Autoriteit Consument en Markt bekend over deze concurrentiebeperking?
Is de regering bereid in de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging een advocaat
in loondienst (Voda artikel 5.9, onderdeel e) ook de mogelijkheid te geven op te treden
voor degene zonder verzekering met als doel laagdrempelige en betaalbare hulp te kunnen
bieden aan alle rechtzoekenden. Dit onder de voorwaarde dat deze advocaten voldoen
aan de eisen van onafhankelijkheid, transparantie, uniformiteit en effectiviteit,
terwijl de bijzondere positie van de advocatuur, diens onafhankelijkheid en de vertrouwelijkheid
van cliëntengegevens gewaarborgd blijven?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.